33 576 Natuurbeleid

Nr. 199 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 september 2020

Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg Natuur van 22 juni 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 195) ontvangt u hierbij het rapport Monitoring van Insectenpopulaties in Nederland van WUR (Wageningen University & Research)1. Tevens beantwoord ik met deze brief de motie van de leden Moorlag, Bromet en Futselaar, waarin de regering verzocht wordt om zorg te dragen voor een langjarig onderzoeksprogramma om goed zicht te krijgen op de ontwikkeling van insectenpopulaties in agrarische gebieden (Kamerstuk 26 407, nr. 125).

Aanleiding

In 2017 werden we opgeschrikt door berichten over een forse afname van de biomassa van vliegende insecten in Duitse natuurgebieden gedurende de afgelopen jaren. Naar aanleiding daarvan heeft WUR op mijn verzoek een rapport opgesteld over de situatie in Nederland, waarover ik u per brief van 26 april 2018 heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 130). Voor Nederland werd eveneens een afname van insecten waargenomen, maar WUR constateerde ook dat niet precies bekend is hoe het met de insecten in Nederland gaat en dat er nog belangrijke kennishiaten zijn, onder andere op het vlak van de monitoring van insecten.

Monitoring

Naar aanleiding hiervan heb ik in de afgelopen periode een aantal stappen gezet op het gebied van de monitoring van insecten. In de eerste plaats heb ik WUR advies gevraagd over mogelijke meetdoelen en methodieken voor de monitoring van insectenpopulaties in Nederland. Tevens ondersteun ik het programma BIMAG (Boeren Insecten Meetnet Agrarisch Gebied) en heb ik bijgedragen aan de ontwikkeling van camera’s met automatische beeldherkenning van insecten. Over deze initiatieven heb ik u reeds per brief van 17 april 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 189) geïnformeerd.

In het rapport Monitoring van Insectenpopulaties in Nederland adviseert WUR om uit te gaan van een set van samenhangende indicatoren zoals weergegeven in tabel 6 en in de samenvatting van het rapport.

WUR adviseert om de voorgestelde set van indicatoren voor te leggen aan een breder publiek, hierin te prioriteren en mede afhankelijk daarvan een aantal indicatoren te operationaliseren, oftewel verder uit te werken in een meetstrategie in samenwerking met de juiste experts op dit terrein.

Ik ben blij met het rapport van WUR, omdat het een goed denkraam biedt voor verder te ontwikkelen activiteiten op het gebied van onderzoek en monitoring van insecten, zowel op de korte als op de langere termijn. Mede op basis van het advies van WUR ga ik onderstaande thema’s verder uitwerken.

Monitoring van insecten in agrarisch gebied

Eén van de kennisleemtes betreft de ontwikkeling van insectenpopulaties in het agrarisch gebied. Uw Kamer heeft in een motie gevraagd om een langjarig onderzoeksprogramma. Vorig jaar is, op initiatief van LTO Noord, in samenwerking met De Vlinderstichting en BoerenNatuur en financieel ondersteund door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), een start gemaakt met het meerjarige Boeren Insecten Meetnet Agrarisch Gebied (BIMAG), waarin dag- en nachtvlinders geteld worden. Aan de hand van de tussentijdse resultaten en ervaringen zal het programma verder worden ontwikkeld en zullen nieuwe accenten worden gelegd. Daarbij zal ik voor de langere termijn kijken naar de inbedding van BIMAG in het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM).

BIMAG geeft waardevolle informatie over dag- en nachtvlinders, maar deze (beschermde) soorten geven slechts een beperkt beeld van de voorkomende insectengroepen. Daarom zal ik verkennen welke andere insectenpopulaties zinvol gemonitord kunnen worden en met welke methoden. Werkendeweg zal zo de komende jaren een monitoring- en onderzoeksprogramma worden opgezet om zo goed mogelijk zicht te krijgen op de ontwikkeling van insectenpopulaties in het agrarisch gebied. Hiermee geef ik invulling aan de motie-Moorlag c.s.

Monitoring van bestuivers

WUR adviseert meer aandacht voor monitoring van beschermde, zeldzame en/of bedreigde soorten én van zogenaamde functionele biodiversiteit. Bijen en andere bestuivers vormen een groep van bedreigde insecten waar extra aandacht voor is vanwege het belang voor de natuur, maar ook voor de landbouw. Meer dan de helft van de 360 bijensoorten staat op de Rode Lijst. Om het tij te keren is begin 2018 de Nationale Bijenstrategie gelanceerd (Kamerstuk 33 576, nr. 122). Daarin zijn ook meetbare doelstellingen geformuleerd op het gebied van de bijentrends voor de jaren 2023 en 2030.

Om de voortgang van de Bijenstrategie te kunnen bepalen is het van belang om over bruikbare data te kunnen beschikken. Naast de data van specialisten worden de afgelopen jaren in sterk toenemende mate data over bijen verkregen van niet-specialisten. Het streven is om voor het bepalen van de voortgang in de ijkjaren 2023 en 2030 meer gebruik te kunnen maken van deze data, zodat een completer beeld van de trends gevormd kan worden. Dit vraagt extra aandacht voor controle en interpretatie van de waarnemingen. In het kader van de Bijenstrategie zal ik hier met EIS Kenniscentrum Insecten nadere afspraken over maken.

Biomassa als indicator

Het verontrustende signaal over de afname van de biomassa van insecten was dat een belangrijke voedselbron voor andere dieren als vogels en vleermuizen in gevaar zou kunnen komen. Daarom is het belangrijk om meer zicht te krijgen op de biomassa-ontwikkeling van insecten. WUR adviseert om hier een indicator voor te ontwikkelen, maar geeft ook aan dat zich daarbij verschillende mogelijkheden aandienen afhankelijk van de precieze beleidsvraag. In samenspraak met de onderzoekers zal ik daarom een nadere uitwerking laten maken van de insectenbiomassa als indicator van voedsel voor hogere trofische niveaus als vogels en vleermuizen.

Karakteristieke soorten voor semi-natuurlijke en agrarische ecosystemen

WUR vraagt in haar advies aandacht voor kennisontwikkeling over het voorkomen van karakteristieke soorten insecten in verschillende typen semi-natuurlijke en (half)agrarische ecosystemen als een indicator voor de kwaliteit van het ecosysteem. Meer kennis over de karakteristieke soorten maakt het eenvoudiger om beleidsinstrumenten gericht in te zetten om de kwaliteit te verbeteren. Dit thema sluit ook goed aan bij de motie van het lid De Groot over de basiskwaliteit natuur (Kamerstuk 28 286, nr. 1048) en zal door WUR worden opgepakt in het kader van het beleidsondersteunend onderzoek. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, werken we, samen met provincies, in onder andere het Programma Natuur aan de uitvoering van deze motie.

Beter benutten van functionele biodiversiteit

In haar advies gaat WUR ook in op onderzoek en monitoring van insecten die vooral van belang kunnen zijn voor de landbouw, oftewel het beter benutten van functionele biodiversiteit. Ik zal het belang van insecten voor de landbouw onder meer verder verkennen in het kader van het Meerjaren Missiegedreven Innovatie Programma Kringlooplandbouw.

In deze brief heb ik enkele onderwerpen aangegeven waar ik de komende tijd aandacht aan zal schenken op het gebied van onderzoek en monitoring van insecten. Het advies van WUR bestrijkt echter meer dan deze onderwerpen en vormt een goed denkraam voor de verdere kennisontwikkeling om te komen tot een set van samenhangende indicatoren. Ik zal het advies als geheel daarom betrekken bij de verdere programmering van het onderzoek en de beleidsontwikkeling rond insecten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven