Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juni 2020
Hierbij voldoe ik aan uw verzoek om te reageren op het rapport «Decentraal natuurbeleid
onder de Wet natuurbescherming», uitgevoerd door «Legal advice for nature» en bureau
Ulucus, in opdracht van een aantal natuurorganisaties.
Het rapport richt zich op de wijze waarop provincies invulling geven aan het gedecentraliseerde
natuurbeleid sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017.
Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft op 8 april 2020 samen met de opdrachtgevers
van het onderzoek in een gezamenlijk persbericht gereageerd op de uitkomsten van het
onderzoek1.
Ik ben het eens met deze reactie. Er is in alle provincies, door overheden, natuurbeheerders,
boeren en andere maatschappelijke partners, veel werk verzet om invulling te geven
aan de afspraken uit het Natuurpact (2013), zoals de realisatie van het Natuurnetwerk
Nederland. Tegelijkertijd weten we dat er nog veel moet gebeuren om natuur en biodiversiteit
in Nederland duurzaam te herstellen, gelet op de urgentie waarvoor we ons gesteld
zien.
De provincies en de opdrachtgevers wijzen in reactie ook op de rol van het Rijk en
dat vind ik terecht. Ik ben van mening dat een gezamenlijke aanpak van Rijk en provincies,
samen met andere partners, de effectiefste manier is om invulling te geven aan de
ambitieuze opgaven die voor ons liggen en om te werken aan een transitie naar een
natuurinclusieve samenleving. Om die reden hebben we in oktober 2019 een gezamenlijke
ambitie gepresenteerd: Nederland Natuurpositief (Kamerstuk 33 576, nr. 168).
Dit ambitiedocument zal verder worden uitgewerkt in het gezamenlijke Programma Natuur
dat Rijk en provincies op dit moment aan het opstarten zijn. In dit programma worden
tevens afspraken gemaakt over de besteding van de langjarige extra middelen voor natuur,
oplopend tot € 300 miljoen per jaar in de periode 2021–2030, waarover ik u heb geïnformeerd
in relatie tot de stikstofaanpak (Kamerstuk 35 334, nr. 48).
Deze en andere actuele ontwikkelingen, zoals de provinciale bestuursakkoorden van
2019 met veelal veel ambities op het terrein van natuur, konden niet worden meegenomen
in het rapport «»Decentraal natuurbeleid onder de Wet natuurbescherming», dat als
peildatum maart 2019 had.
Dat neemt niet weg dat we de uitkomsten en de lessen uit het rapport uiteraard ter
harte zullen nemen in het gezamenlijke Programma Natuur. Dat geldt ook voor de (tweede)
lerende evaluatie van het Natuurpact van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL),
die binnenkort wordt verwacht.
Ten slotte wijs ik u er op dat uw Kamer via de Voortgangsrapportage Natuur, eveneens
een gezamenlijke publicatie van Rijk en provincies, jaarlijks wordt geïnformeerd over
de feitelijke stand van zaken bij de uitvoering van de Natuurpactafspraken.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten