33 566 Financieel en sociaal-economisch beleid

Nr. 82 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2015

In het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 hebben het kabinet en de sociale partners met elkaar afspraken gemaakt over maatregelen om de economische crisis te bestrijden en de werkloosheid terug te dringen. Een van deze maatregelen is de cofinanciering van sectorplannen1 van sociale partners.

De plannen uit de eerste twee aanvraagperiodes zijn beoordeeld en de beschikkingen voor cofinanciering zijn afgegeven. Bij 77 sectorplannen is inmiddels met de uitvoering gestart. De plannen kennen allemaal een looptijd van 2 à 3 jaar. In de huidige (begin)fase van de uitvoering is bijna één op de vijf van het uiteindelijk – na afronding van de uitvoering van alle plannen – beoogde aantal van ruim 400.000 deelnemers bereikt: er zijn nu 81.000 deelnemers. Daarmee komt de uitvoering echt op stoom. Deelnemers worden bijvoorbeeld geschoold zodat zij aan het werk kunnen blijven, of zijn juist ingestroomd op een leerwerkbaan.

De ambities zijn hoog en het vergt nog flinke inspanningen van alle partijen om deze waar te maken. Samen met werkgevers en werknemers zijn we volop aan de slag om de komende maanden nog meer mensen te helpen. Partijen in het land werken tegelijkertijd hard aan het opstellen van nieuwe sectorplannen voor de derde aanvraagperiode, om werklozen en met werkloosheid bedreigden aan een nieuwe baan te helpen. Dat is ook hard nodig, want alhoewel de economische situatie langzaamaan verbetert, is de werkloosheid nog duidelijk te hoog. De sectorplannen zijn een van de manieren om, samen met de sociale partners, de werkloosheid te lijf te gaan.

Opzet van de brief

In oktober 2014 is de eerste peiling uitgevoerd over de voortgang van de plannen die tot 1 augustus 2014 waren goedgekeurd. Over deze peiling bent u geïnformeerd met de brief van 17 november 2014 (Kamerstuk 33 566, nr. 71). Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken van de eerste twee tranches sectorplannen zoals die bij de tweede peiling in eind maart 2015 was.

In deze brief ga ik nader in op:

  • De stand van de economie en de arbeidsmarkt

  • Doel van de sectorplannen

  • De stand van zaken van de eerste twee tranches van ingediende sectorplannen

  • De stand van zaken van de derde tranche sectorplannen

  • Doel en opzet van de monitoring en evaluatie

  • De beëindiging van het Actieteam Crisisbestrijding ingesteld door de Stichting van de Arbeid

Stand van de economie en de arbeidsmarkt

Het dieptepunt van de crisis lijkt inmiddels echt achter ons te liggen. Met 0,9% economische groei in 2014 was er sprake van een voorzichtig herstel. Het CPB voorspelt dat dit herstel zich in 2015 en 2016 krachtiger door zal zetten. De Nederlandse economie groeit naar verwachting van het CPB met 1,7% in 2015 en 1,8% in 2016.

Uit verschillende cijfers kunnen we opmaken dat het economische herstel zich vertaalt in een – voorzichtig – herstel van de arbeidsmarkt. Het aantal uitzenduren neemt toe en het aantal faillissementen neemt af. Het herstel op de arbeidsmarkt gaat bovendien gepaard met banengroei. Het CPB voorspelt dat de werkgelegenheid in 2015 en 2016 met 1,1% per jaar zal groeien. De economische groei zorgt daarmee voor een groei van het aantal werkzame personen.

Tegelijkertijd met de groei van de werkgelegenheid neemt het aantal mensen dat zich aanbiedt op de arbeidsmarkt toe, het arbeidsaanbod groeit. Doordat de komende jaren naar verwachting van het CPB ook dit arbeidsaanbod groeit, daalt de werkloosheid – het saldo van het aantal banen en het aantal mensen dat wil werken – in 2015 en 2016 maar gematigd. Volgens de verwachtingen van het CPB uit maart 2015, zou de werkloosheid in 2015 dalen naar 7,2% en in 2016 naar 7%. Op 21 mei jl. bracht het CBS naar buiten dat de werkloosheid inmiddels al tot 7% gedaald is.

Ondanks het economische herstel en de verbeteringen op de Nederlandse arbeidsmarkt ligt de werkloosheid met 7% nog op een onaanvaardbaar hoog niveau. Maatregelen om mensen aan het werk te houden en te helpen, blijven dan ook noodzakelijk. Het blijft van belang om onverminderd door te gaan met de concrete maatregelen die we hebben genomen om de werkloosheid aan te pakken. Het is dan ook goed om te kunnen constateren dat de uitvoering van de sectorplannen inmiddels op stoom begint te komen. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verder stimuleren en versterken van de arbeidsmarkt.

Het blijft van belang om voort te bouwen op de hervormingen die we hebben doorgevoerd om onze economie en arbeidsmarkt sterker te maken. Ook de voorgenomen herziening van het fiscale stelsel speelt hierin een belangrijke rol.

Doel van de sectorplannen

Met de sectorplannen willen de sociale partners en de overheid een bijdrage leveren aan het aanpakken van de negatieve effecten van de recessie op de arbeidsmarkt en aan het structureel verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt op lange termijn. Door de sectorplannen kan vaak voorkomen worden dat werknemers hun baan verliezen en eerst werkloos moeten worden voordat ze geholpen worden bij het vinden van een andere baan. Daarmee wordt mogelijk langdurige werkloosheid voorkomen.

Op langere termijn is het doel de werking van de arbeidsmarkt structureel te verbeteren en eraan bij te dragen dat sectoren en arbeidsmarktregio’s sterker en robuuster uit de crisis komen. Dit wordt onder andere gedaan door:

  • de rol van de sociale partners te versterken bij het realiseren van een betere match tussen vraag en aanbod;

  • van-werk-naar-werk trajecten te stimuleren, waardoor mensen aan het werk kunnen gaan bij een andere werkgever in dezelfde of een andere sector en niet thuis komen te zitten;

  • ervoor te zorgen dat mensen fit blijven en minder vaak uitvallen door ziekte;

  • de inzetbaarheid van mensen te vergroten door ze voldoende geschoold te houden en daarmee in staat te stellen tot de pensioengerechtigde leeftijd productief te kunnen blijven;

  • de aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven beter te maken.

Met de derde tranche sectorplannen wordt beoogd om, meer nog dan bij de eerste twee tranches, een bijdrage te leveren aan het realiseren van baanwisselingen naar andere werkgevers van met ontslag bedreigde werknemers en werklozen in een kansrijk beroep in sectoren en regio’s waar juist banen ontstaan of moeilijk vervulbare vacatures zijn.

Stand van zaken en resultaten 1e en 2e tranche

In bijgevoegde «Quickscan 2 – Evaluatie sectorplannen» 2 treft u de resultaten van de tweede quickscan, met een overzicht van de stand van zaken van goedgekeurde plannen en de uitvoering daarvan.

Beoogde doelen

De eerste twee tranches sectorplannen die nu zijn goedgekeurd zien er veelbelovend uit. Met 604 maatregelen wordt beoogd bijna 430.000 deelnemers te bereiken3. Dit gebeurt met in totaal 77 plannen waarvoor een subsidiebedrag van € 424 mln. beschikbaar is gesteld. In totaal is er aan 79 sectorplannen cofinanciering toegekend. Twee van deze sectorplannen zijn echter door de aanvrager na het verlenen van de beschikking alsnog ingetrokken omdat het samenwerkingsverband onvoldoende in staat bleek de uitvoering te organiseren. Het aantal beoogde deelnemers en het toegekende subsidiebedrag ligt mede hierdoor en door bijstellingen van enkele plannen op dit moment iets lager dan eerder gemeld (Kamerstuk 29 544, nr. 587).

Partijen zetten voornamelijk in op scholing van werknemers en toekomstige werknemers. Het meeste budget gaat naar bevordering van de instroom door het realiseren van extra BBL-opleidingen. De cofinanciering bij BBL-opleidingen betreft een loonkostensubsidie. Daardoor heeft dit een groot financieel beslag.

Figuur 1: Verdeling van de thema’s, over de subsidie en het aantal deelnemers

Figuur 1: Verdeling van de thema’s, over de subsidie en het aantal deelnemers

Genoemde arbeidsmarktknelpunten

Bij de vormgeving van sectorplannen is ervoor gekozen uit te gaan van maatwerk bij de aanpak van de knelpunten op de arbeidsmarkt. Hiervoor is gekozen omdat de situatie per sector of regio sterk verschilt. Elke aanvrager van een sectorplan maakt daarom zelf een arbeidsmarktanalyse voor de sector of de regio en de knelpunten die men met ondersteuning vanuit het sectorplan wenst op te lossen.

Van alle plannen is een inventarisatie gemaakt van de genoemde arbeidsmarktknelpunten, de gekozen thema’s en de ingezette maatregelen. Vooral onvoldoende instroom van jongeren in de sector en het vergrijsde werknemersbestand worden als knelpunten ervaren. Ook wordt aangegeven dat van de huidige medewerkers nieuwe competenties worden gevraagd. De meeste maatregelen worden dan ook getroffen op het gebied van scholing. Daar zijn ook de meeste deelnemers voor opgenomen in de plannen. Bij tweederde van de sectorplannen wordt een krimp van de sector als knelpunt genoemd. Veertig procent van de sectorplannen noemt een (verwacht) tekort aan werknemers als knelpunt.

In de meeste plannen worden de maatregelen niet specifiek gericht op een doelgroep zoals bijvoorbeeld werklozen, jongeren of ouderen. Wel is het zo dat sommige maatregelen naar hun aard zich, zij het niet exclusief, meer op een specifieke doelgroep richten. Een voorbeeld hiervan zijn de BBL-opleidingen, die open staan voor medewerkers van alle leeftijden, maar vaak voor jongeren worden ingezet. Dit leidt ertoe dat hoewel slechts 8% van de maatregelen specifiek op de doelgroep jongeren is gericht, er meer jongeren bereikt worden. Naar schatting rond de 40% van het ingezette budget komt ten goede aan bestrijding van de jeugdwerkloosheid4. In het begrotingsakkoord 2014 is afgesproken dat van het totale budget voor sectorplannen minimaal eenderde van de middelen gaat naar bestrijding van de jeugdwerkloosheid5. Hier wordt dus aan voldaan.

Plannen bevinden zich in de beginfase van de looptijd

In begin april 2015 heeft een tweede peiling plaatsgevonden. Deze peiling is gedaan naar alle 77 goedgekeurde en lopende plannen uit het eerste en de tweede aanvraagtijdvak. Gevraagd is hoe de realisatie verloopt en of dat volgens planning is. Daarnaast is gevraagd hoe de uitvoerders het aanvraag- en monitoringsproces beoordelen.

De meeste plannen en maatregelen uit de plannen zitten nog in het begin van hun uitvoeringsperiode (Figuur 2). Slechts een klein percentage loopt al meer dan een jaar. Veel maatregelen starten pas enige tijd na de formele start van het plan. De reden hiervoor is dat vooral de maatregelen waar de sector nog geen ervaring mee heeft extra aanlooptijd vergen. Dit omdat o.a. eerst nog een infrastructuur moet worden opgezet en uitvoering moet worden aanbesteed.

Figuur 2: startdatum van sectorplannen en maatregelen uit de sectorplannen

Figuur 2: startdatum van sectorplannen en maatregelen uit de sectorplannen

Realisatie komt op stoom

De looptijd van de meeste sectorplannen is 2 jaar en bij het opnemen van BBL-trajecten 3 jaar. Op dit moment zijn nog veel plannen in de beginfase van de uitvoering en is men druk bezig met het werven en selecteren van de beoogde deelnemers. Tegelijkertijd blijkt dat de uitvoering en realisatie goed op stoom komt. Er zijn inmiddels bijna 81.000 deelnemers aan maatregelen uit een sectorplan. Dit is 19% van het beoogde aantal dat bereikt moet zijn na afronding van de uitvoering van alle plannen. Het feitelijk aantal deelnemers nu ligt waarschijnlijk al hoger omdat er een achterstand is in de registratie ten opzichte van de deelname. Gezien de beginfase waarin de meeste plannen zich nog bevinden en de benodigde voorbereidingstijd die nodig is voor het implementeren van maatregelen is dit voor nu geen slecht resultaat.

De maatregelen «initiatieven verbetering gezondheid» en «leerwerkplekken» zijn met elk 35% realisatie het verst gevorderd in realisatie. De maatregelen op het vlak van arbeidsbemiddeling, loopbaanchecks en advies, en het in dienst nemen van ouderen en jongeren – anders dan op BBL-leerwerkplekken –, blijven achter met minder dan 10% realisatie. Werkgevers zijn nog terughoudend in het aannemen van extra medewerkers.

Figuur 3: Gerealiseerde deelnemers aan maatregelen naar thema

Figuur 3: Gerealiseerde deelnemers aan maatregelen naar thema

Een belangrijke maatregel in verband met het bestrijden van de jeugdwerkloosheid is de BBL-leerwerkplekken. Inmiddels zijn er meer dan 10.000 extra leerwerkplekken gerealiseerd door middel van een loonkostensubsidie vanuit de sectorplannen. Daarnaast hebben sommige sectoren ook nog aanvullende maatregelen genomen om gebruik van BBL-plaatsen te stimuleren. Zo heeft de sector Bouw en Infra voor de looptijd van het sectorplan de loonkosten voor de BBL-er verlaagd.

Hoewel er goede voortgang wordt gemaakt in de uitvoering van de sectorplannen zijn er ook signalen dat de realisatie achterloopt bij de verwachting en ambities van de samenwerkingspartijen bij het indienen van het plan. Afhankelijk van de reden voor de achterlopende realisatie zal dit op termijn soms wel en soms niet ingelopen kunnen worden.

Als reden voor achterblijvende realisatiecijfers wordt vaak genoemd dat de voorbereiding en afstemming met de samenwerkingspartners meer tijd kost dan vooraf gedacht en dat er een achterblijvende registratie van deelnemers is. Deze achterstand kan mogelijk nog worden ingelopen gedurende de resterende looptijd van het plan. Tegelijkertijd zijn er maatregelen die moeizaam van de grond komen bijvoorbeeld door gebrek aan animo van werkgevers of werknemers. Het is niet realistisch te verwachten dat die achterstand nog volledig ingelopen zal kunnen worden.

Omdat een aantal maatregelen een langere voorbereidingstijd kent dan vooraf ingeschat, hebben uitvoerders van de sectorplannen mij benaderd met het verzoek meer tijd te krijgen voor de uitvoering van die maatregelen. In reactie op dit signaal heb ik besloten dat de looptijd van afzonderlijke maatregelen in het sectorplan op verzoek van de hoofdaanvrager met maximaal zes maanden kan worden verlengd. De regeling is daartoe aangepast.

Het is nu nog te vroeg om al een beeld te kunnen schetsen van de mate waarin de gesignaleerde achterstand met de tijd nog zal worden ingelopen en in welke mate dit tot een blijvende onderrealisatie zal leiden. Hiervan kan pas een realistisch beeld gekregen worden als de implementatie van de uitvoering van de plannen in een enigszins gevorderd stadium is. Een jaar na de start van het plan moet de hoofdaanvrager van het plan een voortgangsrapportage indienen. Dit is een goed moment om de tussenbalans op te maken. Na ontvangst van die rapportage treedt het ministerie in overleg met de partijen die betrokken zijn bij het samenwerkingsverband van het sectorplan om de voortgang nader te bespreken. Onderdeel van het gesprek is hoe het gaat met de implementatie en realisatie van het sectorplan, welke aanvullende maatregelen genomen (kunnen) worden om bij achterblijvende realisatie de beoogde doelen alsnog te realiseren en hoe realistisch dit is gezien de actuele arbeidsmarktsituatie. Wanneer bij de bespreking van de jaarlijkse voortgangsrapportage van een plan blijkt dat er sprake is van te verwachten blijvende onderrealisatie, waarvan het niet realistisch is dat die met extra inzet van de betrokken partijen voorkomen kan worden, wordt de subsidiebeschikking in overleg met de aanvrager op onderdelen tussentijds aangepast of naar beneden bijgesteld. Dit moet voorkomen dat er pas aan het einde van het programma blijkt dat subsidie niet besteed is. Ook aanvragers hebben er belang bij onderrealisatie tijdig te melden en bijstelling van de beschikking aan te vragen, omdat de subsidie op nihil gesteld kan worden bij minder dan 60% realisatie. De subsidie wordt pas definitief toegekend na afloop van het plan en op basis van de feitelijk gerealiseerde aantallen.

In mijn volgende voortgangsbrief, als van meer sectorplannen een voortgangsrapportage is ontvangen en een voortgangsgesprek heeft plaatsgevonden zal ik u nader informeren over de mate waarin neerwaartse bijstellingen plaatsvinden.

Oordeel over het aanvraagproces

Over het algemeen zijn de aanvragers van de subsidie tevreden over de aanvraagprocedure. Daarnaast is het merendeel tevreden over de ondersteuning vanuit mijn ministerie en het Actieteam en de opzet van de procedure.

Minder tevreden is men over de doorlooptijd en administratieve lasten van de aanvraag. Dit is echter de keerzijde van de keuze om maatwerk en flexibiliteit bij de invulling van de plannen met de Regeling mogelijk te maken. Een dergelijke aanpak vergt een forse investering van de aanvragende partij in het maken van een goede analyse en het benoemen van passende maatregelen. Ook na indiening van het plan leidt dit bij de beoordeling en aanscherping van de plannen nog tot aanzienlijke tijdsinvesteringen.

Tot slot vindt een deel van de aanvragers de arbeidsmarktinformatie van UWV te weinig sectorspecifiek of te weinig actueel. De aanvragers van sectorplannen zijn zelf verantwoordelijk voor de arbeidsmarktanalyse in het sectorplan en kunnen hierbij gebruik maken van de algemeen beschikbare informatie van UWV. Daarnaast heeft UWV de mogelijkheid geboden aanvullende arbeidsmarktvragen te stellen. Voor de derde tranche aanvragen zijn de mogelijkheden om het UWV een op het sectorplan gerichte maatwerk arbeidsmarktanalyses te laten maken verruimd.

De stand van zaken derde tranche sectorplannen

Doel en inhoud derde tranche sectorplannen

Op 15 januari 2015 is het derde aanvraagtijdvak opengesteld waarin sectorplannen kunnen worden ingediend. Het totale beschikbare budget voor dit tijdvak is € 150 mln. Het derde aanvraagtijdvak is opengesteld voor plannen om baanwisselingen naar andere werkgevers tijdelijk te ondersteunen met sectorplannen. Het doel is om met ontslag bedreigde werknemers en werklozen door middel van noodzakelijke om- en bijscholing gereed te maken voor instroom in een kansrijk beroep, in sectoren en regio’s waar juist banen ontstaan of moeilijk vervulbare vacatures zijn. Vanuit de WW kan een werkloze met inzet van Brug-WW noodzakelijke scholing volgen met behoud van een uitkering op grond van de WW. Hiermee worden de werkgeverskosten verminderd voor de niet-productieve scholingsuren van de nieuwe werknemer.

De maatregelen in dit nieuwe tijdvak zijn uitsluitend gericht op initiatieven die van-werk- naar-werk en van werkloosheid naar werk bevorderen. Niet alleen binnen hetzelfde beroep, maar ook naar een ander beroep. Het kan ook gaan om activiteiten gericht op begeleiding en bemiddeling richting een nieuwe baan bij een andere werkgever, en het opzetten, onderhouden en uitbreiden van (bestaande) infrastructuur voor van-werk-naar-werk trajecten.

Plannen in ontwikkeling, het aanvraagtijdvak is verlengd

Op dit moment is de veel gebruikte weg bij het beëindigen van een dienstverband, die van een ontslagvergoeding en WW zonder concreet perspectief op een volgende baan. Met de invoering per 1 juli 2015 van de Wwz en de daarin opgenomen aanpassingen van de WW-duur en WW-plichten, en de invoering van inkomstenverrekening in de WW, is de verwachting dat van-werk-naar-werk transities aantrekkelijker worden voor zowel werknemers als werkgevers. Ook de Brug-WW kan hieraan bijdragen.

Het concept van denken in van-werk-naar-werk trajecten is relatief nieuw en geen gemeengoed. Het blijkt pionierswerk en vergt een cultuuromslag. Derde tranche sectorplannen zijn daarom echt iets anders dan men gewend is.

Op dit moment zijn er volop initiatieven om een sectorplan op te stellen langs de lijn van openstaande en toekomstige vacatures en hebben er veel adviesgesprekken met het ondersteuningsteam van het Actieteam crisisbestrijding en het ministerie plaatsgevonden. Dat is positief. Een week voor de sluiting van het aanvraagtijdvak op 29 mei 2015 was er echter slechts 1 sectorplan ook daadwerkelijk ingediend. We verwachten er binnenkort meer, zoals het plan van de Achterhoek dat ik onlangs in ontvangst heb genomen. Het vinden van de juiste partijen, het creëren van de benodigde commitment en het organiseren van de eigen financiering kost echter tijd. Een belangrijke reden hiervoor is dat arbeidsmarkten regionaal van aard zijn en het voor betrokken partijen waaronder, werkgevers, werknemers, lokale overheden, en provincies, complex blijkt de daarbij passende regionale samenwerking en infrastructuur op te zetten. Partijen, waaronder het Actieteam crisisbestrijding, hebben mij gevraagd om het aanvraagtijdvak langer open te stellen, omdat er meer tijd nodig is om van-werk-naar-werk en van werkloosheid naar werk aanpakken, die aansluiten bij de vraagkant van de arbeidsmarkt, in de praktijk handen en voeten te kunnen geven in een derde tranche sectorplan. Ik heb daarom besloten het aanvraagtijdvak voor de derde tranche te verlengen tot en met 15 september 2015 om zo een aantal veelbelovende initiatieven die in ontwikkeling zijn, maar nog niet voldoende uitgewerkt waren om voor of op 29 mei 2015 tot een concreet sectorplan te komen, de kans te geven alsnog tot volle wasdom te komen. Het streven blijft echter wel om te stimuleren en te ondersteunen dat aanvragers de volledige plannen eerder dan 15 september indienen.

Doel en opzet van de monitoring en evaluatie

Het doel van het monitoring en evaluatie onderzoek is het periodiek verkrijgen van een overzicht van de voortgang van de uitvoering van de sectorplannen en het laten uitvoeren van een onderzoek naar de uiteindelijke effecten van de Regeling. In mijn brief van 17 november 2014 (Kamerstuk 33 566, nr. 71) heb ik u gemeld dat ik de monitoring en evaluatie van de sectorplannen heb uitbesteed aan een combinatie van de onafhankelijke onderzoeksbureaus SEO en ecbo. Tijdens het AO-arbeidsmarkt van 11 februari 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 592) is mij gebleken dat er in de Kamer behoefte bestaat aan meer informatie over het doel en de opzet van de evaluatie van de sectorplannen.

Het monitoring- en evaluatieonderzoek bestaat uit twee onderdelen, namelijk periodieke monitoronderzoeken en een evaluatie.

Periodieke monitoronderzoeken

Gedurende de looptijd van de sectorplannen wordt er meerdere malen een monitoronderzoek (quickscan) uitgevoerd. Doel van dit monitoronderzoek is om een overzicht te geven van de ambities van de plannen en de voortgang daarvan. Daarnaast wordt in iedere quickscan een specifiek onderwerp behandeld. Voorbeelden daarvan zijn: oordeel over het proces van aanvraag en monitoring, oordeel over de onderlinge samenwerking in het samenwerkingsverband en het oordeel van de werkgevers over de maatregelen6.

Evaluatieonderzoek

Doel van de evaluatie is antwoord te geven op vier hoofdvragen.

  • 1. Hoe zijn de gesubsidieerde sectorplannen uitgevoerd binnen de looptijd van de subsidie? Wat hebben de plannen beoogd, zijn ze als gepland uitgevoerd en wat zijn de succes- en faalfactoren?

  • 2. Hebben de sectorplannen bijgedragen aan het overbruggen van de crisis en het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt? Zijn de door de sectorplannen bereikte werknemers medio 2018 nog werkzaam? Is dit in de oorspronkelijke sector (al dan niet bij de oorspronkelijke werkgever), of in een andere sector? Of zijn ze toch werkloos of inactief geworden? Hierbij worden op basis van bestandsvergelijking deelnemers aan de sectorplannen vergeleken met werknemers die niet hebben deelgenomen aan een sectorplan.

    Interviews met de aanvragers in combinatie met openbare cijfers over de arbeidsmarkt, het beroepsonderwijs en de conjuncturele situatie afkomstig van CBS maken duidelijk welke factoren invloed hebben gehad op het behalen van de doelen per maatregel.

    In bijlage C van de bijgevoegde «Quickscan 2 -Evaluatie sectorplannen» heeft het onderzoeksbureau een eerste aanzet gegeven voor de uitwerking van het beleidstheoretisch kader dat aan de basis van de vorming van de Regeling cofinanciering sectorplannen heeft gelegen en de beoordeling hiervan vanuit arbeidsmarkteconomisch perspectief. Dit zal de basis voor de verdere operationalisatie van deze evaluatievraag vormen.

  • 3. Wat is het effect van de tijdelijke cofinanciering op de betrokkenheid en inspanningen van de sociale partners voor een betere werking van de arbeidsmarkt? Wat zijn de succes- en faalfactoren voor een effectieve samenwerking van de verschillende partners bij het opstellen en implementeren van de sectorplannen? Hebben de sectorplannen ertoe geleid dat sociale partners ook in de toekomst een rol blijven spelen bij het verkrijgen van mobiele, goed geschoolde en gezonde werknemers?

  • 4. Wat is de invloed van de vorm van de subsidie geweest op het bereiken van de doelen? Heeft het subsidie-instrument tot het gewenste resultaat geleid en wat was de bijbehorende uitvoeringlast? Wat was de rol van het Ministerie van SZW in het proces?

In een voorlopig evaluatierapport eind 2016 worden de maatregelen geëvalueerd die dan al afgerond zijn. Dit zijn waarschijnlijk de meeste maatregelen uit de eerste tranche. In het eindrapport worden alle maatregelen geëvalueerd. De oplevering van dit eindrapport was gepland voor 2018 maar zal als gevolg van de mogelijkheid tot verlenging van de looptijd van maatregelen met een half jaar en de latere sluitingstijd van de 3e tranche mogelijk verschuiven naar 2019.

Beëindiging werkzaamheden Actieteam Crisisbestrijding

Het Actieteam Crisisbestrijding heeft de afgelopen twee jaar – conform de opdracht vanuit het Sociaal Akkoord – samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid er hard aan getrokken dat regio’s en sectoren aan de slag konden en gingen met het nieuwe tijdelijke instrument Sectorplan.

In het Actieteam dat ingesteld is door de sociale partners in de Stichting van de Arbeid, hebben vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en de VNG zitting. Daarnaast zijn vanwege hun betrokkenheid bij de problematiek vertegenwoordigers van FORUM, UWV, OCW en SZW lid. Ook de ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid was lid van het Actieteam. Onafhankelijk voorzitter is Marjan Oudeman (voorzitter Universiteit Utrecht).

Inmiddels zijn overal in het land sociale partners en bestuurders van regio’s aan de slag met de uitvoering van sectorplannen die hun sectoren en regio’s structureel versterken en die mede bijdragen aan baanbehoud of het weer werk vinden. Met het einde van de crisis, de uitvoeringsfase van de eerste en tweede tranche sectorplannen en het op gang geholpen hebben van derde tranche sectorplannen zit de opdracht waar het Actieteam vanaf juni 2013 zich op heeft gefocust – het stimuleren van de totstandkoming van sectorplannen – erop. Het Actieteam vindt dat het nu aan de bestuurders van sectoren en regio’s is om ervoor te zorgen dat de uitvoering van hun sectorplan conform hun plan verloopt. Daarom heeft het Actieteam Crisisbestrijding besloten zich per 29 juni 2015 op te heffen. De voorzitter van het Actieteam Crisisbestrijding heeft het initiatief genomen om een overdrachtsdossier samen te stellen voor degenen die aan de basis van het Actieteam staan: het bestuur van de Stichting van de Arbeid en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit overdrachtsdossier zal de aanbevelingen bevatten die het Actieteam heeft getrokken uit twee jaar stimuleren van totstandkoming van sectorplannen.

In de verlenging van de aanvraagtermijn tot 15 september ligt geen noodzaak om ook het Actieteam Crisisbestrijding langer in stand te houden. Het ondersteuningsteam van het Actieteam blijft onder regie van de Stichting van de Arbeid ook na 29 juni as. actief. Het team adviseert indieners/uitvoerders van sectorplannen, signaleert knelpunten bij het Ministerie van SZW en bewerkstelligt oplossingen bij betrokken partijen. Ook organiseert het ondersteuningsteam bijeenkomsten, zoals de tweemaandelijkse implementatiebijeenkomsten voor projectleiders en thema-, voorlichtings- en regionale bijeenkomsten.

Tot slot

Zoals gezegd zijn de ambities hoog – en dat moet ook gegeven de nog steeds te hoge werkloosheid. Het waarmaken van de ambities vereist dat werkgevers en werknemers samen met ons alles op alles zetten om de komende maanden nog meer mensen te helpen. Op veel plekken wordt hard gewerkt aan het opstellen van nieuwe sectorplannen voor de derde tranche. Deze zijn gericht op het aan een nieuwe baan helpen van werklozen en met werkloosheid bedreigden en het versterken van de regionale arbeidsmarkten. Er is veel positieve energie en samenwerking gemobiliseerd bij relevante arbeidsmarktpartijen in het land. Dit zal naar ik verwacht ook op langere termijn zijn vruchten blijven afwerpen, ook buiten de sectorplannen om.

In het najaar van 2015 zal ik u opnieuw informeren over de voortgang van de sectorplannen met de volgende Quickscan-rapportage.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Regeling cofinanciering sectorplannen

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Dat hoeven geen unieke deelnemers zijn, omdat iemand die bijvoorbeeld een EVC volgt ook nog een scholingstraject kan volgen.

X Noot
4

Dit is een indicatief percentage gebaseerd op het budget voor instroom, dit wordt niet uitsluitend maar wel voornamelijk ingezet ten behoeve van jongeren.

X Noot
5

Het gaat hier nadrukkelijk niet om een derde van het budget per individueel plan of per sector.

X Noot
6

Het oordeel van werknemers wordt via andere (onderzoeks)kanalen in beeld gebracht.

Naar boven