Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 maart 2019
In reactie op de motie van het lid Sienot c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 543) wil ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Defensie en de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat, op de hoogte brengen van de stand van zaken in de verkenning
van de mogelijkheid om een deel van het militaire vlieggebied EHD 42, direct ten zuiden
van het windenergiegebied «Ten noorden van de Waddeneilanden» te gebruiken voor windparken
op zee.
Door het Ministerie van Defensie is, in samenwerking met de betrokken Defensieonderdelen
en de ministeries van EZK, BZK en IenW, de gevraagde verkenning inmiddels gestart.
De Koninklijke Luchtmacht benut het gebied EHD 42 voor het oefenen en trainen met
wapens die vanuit vliegtuigen worden ingezet. Ook diverse NAVO-partners, waaronder
België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, maken van dit gebied
gebruik. In Noordwest Europa is deze oefencapaciteit schaars.
Uitgangspunt en randvoorwaarde voor de verkenning is dat de militaire gebruikswaarde
minimaal gelijk blijft en dat het gebruik van het gebied op een veilige en verantwoorde
wijze plaats blijft vinden, zowel met de huidige als de toekomstige wapensystemen
(zoals de F-35). Uiteraard dient ook de veiligheid van het andere gebruik (scheepvaart,
visserij, recreatie, zandwinning, andere luchtvaart etc.) gewaarborgd te blijven.
Ingeval van nieuwe gebruiksfuncties (zoals eventuele windparken) zullen dezelfde eisen
gelden. Gezien die restricties lijken de mogelijkheden uiterst beperkt om windparken
te plaatsen binnen het vlieggebied EHD 42.
Er wordt in de verkenning ook gekeken naar het eventueel verplaatsen van het gebied
zelf. Dat lijkt vooralsnog erg ingewikkeld, vanwege het gegeven dat op dit gedeelte
van de Noordzee de grenzen van het Nederlandse luchtruim en die van de Nederlandse
Exclusieve Economische Zone (EEZ) niet samenvallen. Dat maakt dat het luchtruim boven
het westelijk deel van onze EEZ onder Brits beheer valt en dat het Nederlandse luchtruim
zich in het noordoosten uitstrekt tot boven de Duitse EEZ.
De verkenning raakt voorts aan de herziening van het Nederlandse luchtruim, die de
ministeries van Defensie en IenW momenteel uitvoeren. Vanaf deze zomer zullen varianten
voor de herziening van het luchtruim worden onderzocht, waarna besluitvorming door
het kabinet volgt in het najaar van 2020. Dit loopt gelijk op met de Plan-MER voor
het Nationaal Programma Noordzee 2022–2027 waarin de besluitvorming over de ruimtelijke
indeling van de Noordzee ook in 2020 zijn beslag zal krijgen, waaronder die over de
eventuele aanpassing of verplaatsing van EHD 42. Dit biedt het kader om varianten
voor de ruimtelijke indeling van de Noordzee en voor de herziening van het luchtruim
daarboven met elkaar te verbinden.
Zoals de Minister van IenW in haar brief van 5 februari 2019 (Kamerstuk 33 450, nr. 55) aangaf, is het de ambitie om medio 2019 in een Noordzeeakkoord tussen maatschappelijke
partijen en het Rijk een krachtige bestuurlijke basis te leggen onder het proces naar
de besluitvormig over het Nationaal Programma Noordzee 2022–2027. Indien de definitieve
resultaten van onderhavige verkenning positief zijn, worden deze betrokken bij de
totstandkoming van dit Noordzeeakkoord.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes