33 552 Slachtofferbeleid

Nr. 18 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 januari 2016

Tijdens de plenaire behandeling op 27 mei 2015 van het Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden1, is tevens gesproken over:

  • 1. Tegemoetkoming in de schade die Nederlanders lijden als zij in het buitenland slachtoffer zijn geworden van criminaliteit.

  • 2. De strafmaat als onderdeel van het gesprek tussen officier van justitie en slachtoffer (het slachtoffergesprek).

  • 3. Hoe wordt omgegaan met de wens van het slachtoffer dat de verdachte aanwezig is tijdens de zitting van de rechtbank waar zijn zaak wordt behandeld.

Deze brief gaat in op deze drie onderwerpen. Ook bied ik met deze brief het rapport «Grensoverschrijdend slachtofferschap; Een inventarisatie van aard, omvang en behoeften in verband met effectuering slachtofferrechten» aan (bijlage2). Tot slot informeer ik u over een geconstateerde fout in de continue screening voor de kinderopvang en het herstel hiervan.

Financiële tegemoetkoming aan Nederlanders die in het buitenland slachtoffer zijn geworden van criminaliteit en schade hebben geleden

Uw Kamer heeft mij gevraagd te onderzoeken of het haalbaar en wenselijk is dat ook Nederlanders die in het buitenland schade lijden als gevolg van een geweldsmisdrijf, in Nederland aanspraak kunnen maken op een financiële tegemoetkoming van het Nederlandse Schadefonds Geweldsmisdrijven.

Ik acht het, met de heer Recourt, wenselijk dat alle slachtoffers – allereerst in Europa – een beroep kunnen doen op een schadefonds. Uitgangspunt blijft de richting waarvoor met de Directive on Compensation to crime victims door de Europese Unie in 2004 is gekozen: het schadefonds van de lidstaat waar het misdrijf daadwerkelijk heeft plaatsgevonden is verantwoordelijk voor het eventueel uitkeren van een financiële tegemoetkoming aan het slachtoffer. Het schadefonds in het land van herkomst van het slachtoffer vervult daarbij een bemiddelende rol. In Nederland vervult het Schadefonds Geweldsmisdrijven die rol nu door middel van het doorgeleiden van een aanvraag voor een tegemoetkoming naar het buitenlandse schadefonds.

Ik kies niet voor een dergelijke beleidswijziging waarbij de reikwijdte van het Schadefonds Geweldsmisdrijven wordt uitgebreid ten behoeve van Nederlandse slachtoffers in het buitenland, omdat die haaks zou staan op de Europese afspraak dat slachtoffers in elke Europese lidstaat een beroep moeten kunnen doen op het Schadefonds van die lidstaat. Ik constateer anderzijds dat, vanwege de verschillende grondslagen voor tegemoetkoming, het verkrijgen van een tegemoetkoming voor Nederlandse slachtoffers in het buitenland een complexe aangelegenheid kan zijn. Ik ben daarom tot de slotsom gekomen dat er praktische verbeteringen mogelijk zijn in de tegemoetkoming in de geleden schade van Nederlandse slachtoffers van geweldsmisdrijven in het buitenland, zonder de reikwijdte van het Nederlandse Schadefonds uit te breiden.

Uit het rapport «Grensoverschrijdend slachtofferschap» (bijgevoegd) blijkt dat de meeste Nederlanders slachtoffer worden in België en Duitsland. Om te beginnen zal het Schadefonds Geweldsmisdrijven zich daarom het komend jaar inspannen en het initiatief nemen om te komen tot een nauwere samenwerking met de schadefondsen in juist deze twee buurlanden. Ik verwacht dat het voor Nederlandse slachtoffers het meeste loont om heel praktisch te starten met de verbetering van de samenwerking met Duitsland en België, zodat slachtoffers in het vervolg beter geïnformeerd en begeleid worden in het doen van een aanvraag.

Ten tweede zal Nederland in het European Network on Victims» Rights (ENVR) aandacht besteden aan dit onderwerp en bezien of er draagvlak is om de samenwerking tussen de schadefondsen naar een hoger niveau te brengen. Het ENVR zal tijdens het Nederlandse EU Voorzitterschap worden opgericht.

Spreken over de strafmaat

Tijdens genoemde plenaire behandeling zegde ik toe om in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie (OM) over de noodzaak van het spreken over strafmaat in het slachtoffergesprek. Hierover kan ik het volgende melden.

Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat hetzij op initiatief van de Officier van Justitie, hetzij op initiatief van het slachtoffer zelf tijdens het slachtoffergesprek, gesproken zal worden over de strafmaat en strafeis. Op die manier kan het slachtoffer beter worden voorbereid op de strafzitting en bij het opstellen van zijn eigen verklaring. Dit om secundaire victimisatie, als gevolg van een tegenvallende strafeis, te voorkomen. De Officier van Justitie zal daarbij wel duidelijk moeten aangeven dat de strafeis als gevolg van het onderzoek ter terechtzitting nog kan worden aangepast. Hij zal dan ook kunnen uitleggen dat de rechter niet aan de eis is gebonden en zowel hoger als lager kan straffen, dan wel tot een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging kan komen. In de regel zal op deze manier de strafeis dus geen verrassing behoeven te zijn voor het slachtoffer en is het slachtoffer zich tevens bewust van de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de rechter. Overigens hebben ook slachtofferadvocaten en Slachtofferhulp Nederland een belangrijke rol bij het goed voorbereiden van het slachtoffer op het spreekrecht.

Verschijning verdachte in het kader van het slachtoffergesprek

Tijdens hetzelfde debat heb ik het lid van uw Kamer Helder (PVV) toegezegd met het OM in gesprek te gaan over de omgang door het OM met de wens van het slachtoffer tot verschijning van de verdachte. Het OM geeft aan dat de aanwezigheid van de verdachte in de rechtszaal regelmatig terugkomt als onderwerp van gesprek tijdens het slachtoffergesprek. Slachtoffers uiten daarbij niet vaak zelfstandig de wens tot aanwezigheid van de verdachte. Ook kan het gebeuren dat een slachtoffer zich juist zorgen maakt over de aanwezigheid van de verdachte in de rechtszaal. De ervaring leert verder dat verdachten van levens- en zedendelicten meestal in voorlopige hechtenis zitten en van daaruit vaak op de zitting verschijnen.

Daar de behoefte aan aanwezigheid van de verdachte vaak per slachtoffer verschilt is maatwerk het uitgangspunt. Het slachtoffergesprek is de gelegenheid bij uitstek om het slachtoffer te informeren en de wens van het slachtoffer in deze te peilen. Het standaard vorderen van een bevel tot medebrenging zonder rekening te houden met de behoefte van het slachtoffer zou haaks staan op dit uitgangspunt van maatwerk. Wel heb ik met het OM afgesproken dat op basis van de verzamelde ervaringen binnen het OM een gesprek wordt georganiseerd over de wijze waarop nu omgegaan wordt met de wens van het slachtoffer tot aan- dan wel afwezigheid van de verdachte in de rechtszaal.

Geconstateerde fout bij continue screening kinderopvang

Mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bericht ik u tenslotte over een geconstateerde fout in de continue screening van kinderopvang, een belangrijk instrument om slachtofferschap te voorkomen en de oplossing hier voor.

Justis, de screeningsautoriteit van VenJ, draagt sinds 1 maart 2013 zorg voor het afgeven van een signaal naar aanleiding van relevante wijzigingen in de justitiële documentatie van de circa 150.000 mensen werkzaam in de kinderopvangbranche, aan de daartoe aangewezen toezichthouder. Een fout in de ICT-programmatuur maakte dat Justis niet op de hoogte was van vier van deze wijzigingen. Na het vaststellen en herstellen van de fout gaven twee gevallen aanleiding om de toezichthouder in kennis te stellen opdat deze actie konden ondernemen. Navraag bij de politie heeft niet geleid tot enige indicatie dat zich als gevolg van deze fout incidenten in de kinderopvang hebben voorgedaan. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is, als opdrachtgever van de continue screening in de kinderopvang, hiervan op de hoogte gesteld. Samengevat: het betrof een technische fout die snel na ontdekking is hersteld. Er hebben zich in verband hiermee geen incidenten in de kinderopvang voorgedaan. Overigens is bij het herstellen van de fout eveneens geverifieerd dat zich in de continue screening voor de taxibranche (een vergelijkbaar systeem) geen vergelijkbare situatie heeft voorgedaan.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstuk 34 082; Handelingen II 2014/15, nr. 88, item 7, blz. 20 t/m 22

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven