33 552 Slachtofferbeleid

Nr. 11 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 april 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen ter beantwoording voorgelegd aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de brief van 29 maart 2014 inzake de wijze waarop in het buitenland regelingen voor het heffen van een verplichte bijdrage aan veroordeelden van strafbare feiten zijn vormgegeven alsmede inzake een plan van aanpak van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) voor de wijze waarop kan worden omgegaan met daders die wel willen maar niet kunnen betalen (33 552, nr. 3).

Bij brief van 1 april 2014 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming en verheugd kennisgenomen van de brieven van de regering met betrekking tot het slachtofferbeleid van respectievelijk 22 februari 2013 (Kamerstuk 33 552, nr. 2) en 29 maart 2013 (Kamerstuk 33 552, nr. 3). Het beleid zoals dat in deze brieven is uiteengezet is in lijn met de uitgangspunten die voorkomen in het VVD-verkiezingsprogramma en het regeerakkoord. Deze leden steunen de lijn zoals die door de regering is uiteengezet. De versterking van de positie van slachtoffers is logisch in een samenleving waarin mondigheid en het opkomen voor je rechten gemeengoed is geworden. De verouderde visie waarin slachtoffers geacht werden lijdzaam toe te moeten zien hoe er met hun belangen werd omgegaan, dient eens en voor altijd te worden afgeschaft. Een verplichte bijdrage van veroordeelden aan slachtofferzorg en de inning van geldboetes bij veroordeelden die niet kunnen maar wel willen betalen, onderschrijven zij van harte. Ten aanzien van het slachtofferbeleid in het algemeen vernemen de leden van de VVD-fractie graag wat de reactie is van de regering op de individuele voorstellen uit de nota «VVD staat voor slachtoffers» die tijdens het laatste algemeen overleg aan de regering is overhandigd.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemde brief over een verplichte bijdrage van veroordeelden aan de slachtofferzorg. Naar aanleiding van de genoemde brief hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemde brief van de regering over een verplichte bijdrage van veroordeelden aan de slachtofferzorg, alsmede de wijze waarop het Centraal Justitieel Incasso Bureau(CJIB) rekening zal houden met daders die wel willen maar niet kunnen betalen. Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

2. Een Nederlandse regeling

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de verhouding ziet tussen de verplichte bijdrage van veroordeelden aan de slachtofferzorg en de in het regeerakkoord afgesproken eigen bijdrage aan de detentie. Welke juridische obstakels kunnen er bestaan met betrekking tot beide vormen van bijdragen? Vormt bijvoorbeeld artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) een dergelijk obstakel? Hoe wordt hiermee omgesprongen in andere lidstaten van de Europese Unie? Hoe zal worden omgegaan met verdachten die niet kunnen voldoen aan de verplichte bijdrage aan slachtofferzorg? Wordt het mogelijk gemaakt de verplichte bijdrage van jeugddelinquenten te verhalen op de ouders van deze delinquenten?

Wordt de verplichte bijdrage uitgesplitst naar het strafbaar feit waarvoor de veroordeling is gevolgd? Is dat mogelijk, gelet op artikel 6 EVRM, of dient het dan te worden aangemerkt als (extra) straf?

De leden van de PvdA-fractie zijn ingenomen met de inzet van de regering de positie van slachtoffers te verbeteren. Zij lezen in dit verband dat de regering voornemens is een verplichting voor veroordeelden financieel bij te dragen aan de zorg voor slachtoffers en nabestaanden in te voeren. Daarnaast – en los van slachtofferbeleid – is de regering van plan de kosten van het strafproces op de veroordeelden te verhalen en worden de kosten voor detentie op de veroordeelden verhaald conform het regeerakkoord. Bovendien kunnen daders ook veroordeeld worden tot het betalen van schadevergoeding en boete en kan hun onrechtmatig verkregen voordeel op verschillende manieren worden geplukt. Op deze wijze kan een veroordeelde te maken krijgen met een stapeling van financiële verplichtingen die uit zijn veroordeling voortvloeien. Deze leden zijn bij ieder van de hierboven genoemde financiële verplichtingen van mening dat die gerechtvaardigd kunnen zijn. Zij merken op dat de regering rekening gaat houden met de cumulatieve effecten van deze maatregelen. Hoe wordt met die cumulatie rekening gehouden en in welke volgorde kunnen die verplichtingen worden opgelegd en geïnd? Hoe reëel is het dat een veroordeelde aan meerdere van die verplichtingen kan voldoen? Hoeveel van de veroordeelden zijn vermogend genoeg om aan meerdere van de hier genoemde financiële verplichtingen te voldoen? De leden van de PvdA-fractie willen er voor waken dat er te hooggespannen verwachtingen ontstaan over de financiële capaciteit van veroordeelden. Zij zien dan ook uit naar de aangekondigde resultaten van de uitvoeringsanalyse.

Mede in het licht van het voorgaand vragen deze leden of een rechter afhankelijk van de zwaarte van het delict en rekening houdende met andere financiële verplichtingen die uit een veroordeling voortvloeien, de hoogte van een bijdrage aan slachtofferzorg zelf kan bepalen. Of gaat het om een dermate laag vast bedrag dat dit ook van te voren vastgelegd kan worden?

Kan de regering bij de aangekondigde uitvoeringsanalyse ook ingaan op de administratieve lasten die gepaard gaan met de inning van boetes, schadevergoedingen, eigen bijdrage voor slachtoffers en de eigenbijdrageregeling voor gedetineerden? Acht de regering het wenselijk en mogelijk dat ter voorkoming van een brei aan financiële vorderingen en betrokken organisaties, het innen van meerdere financiële verplichtingen van veroordeelden door een organisatie worden gedaan of anderszins wordt gebundeld? Hoe gaat de regering voorkomen dat talloze regelingen met elkaar interfereren?

De leden van de PVV-fractie onderschrijven de stelling dat daders niet alleen verantwoordelijk zijn voor het vergoeden van de schade die slachtoffers hebben geleden, maar dat zij tevens dienen bij te dragen aan de kosten van de zorg voor slachtoffers en nabestaanden. Als het aan hen ligt, dragen de daders bij aan de kosten voor detentie, het strafproces en de reclassering indien de slachtoffers daar gebruik van willen maken. Daarbij merken deze leden op dat eens een kale kip, niet altijd een kale kip is.

Uit de gegeven voorbeelden blijkt dat diverse keuzes mogelijk zijn ten aanzien van de reikwijdte, de hoogte en de bestemming van de verplichte bijdrage en de discretionaire bevoegdheid van de rechter. Alles zal worden meegenomen in de uitvoeringsanalyse die inzicht moet geven in de wijze waarop een verplichte bijdrage kan worden vormgegeven en welke consequenties die vormgeving heeft in organisatorisch en financieel opzicht. Deze leden zijn van mening dat de bijdrage zeker ook voor jeugdigen moet gelden en dat het om vastgestelde tarief(en) moet gaan waarvan de rechter niet kan afwijken.

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van toelichting dat tevens een eigen bijdrage voor gedetineerden aan hun detentie en van veroordeelden aan hun strafproces zal worden gerealiseerd en dat de Kamer in de zomer van 2013 over de resultaten van de uitvoeringsanalyse zal worden geïnformeerd. Aangegeven wordt dat gezien de raakvlakken tussen genoemde maatregelen, de mogelijkheden en effecten daarvan in samenhang zullen worden bezien. Deze leden vragen in dat kader of het CJIB bij de inning wegens efficiëncy- redenen een totaal bedrag zal innen in plaats van drie afzonderlijke bedragen, daarbij opgemerkt dat de rechter uiteraard wel drie afzonderlijke bedragen vaststelt.

De leden van de SP-fractie delen de mening van de regering dat daders de schade die slachtoffers lijden dienen te vergoeden. Dat is al heel lang het uitgangspunt en moet ook de eerste prioriteit blijven. In hoeveel gevallen, bijvoorbeeld uitgedrukt in een percentage, krijgen slachtoffers de volledige aan hen toegekende schadevergoeding vergoed? Deelt de regering de mening dat de schadevergoeding waar het slachtoffer recht op heeft voor moet gaan op andere verplichtingen van de veroordeelde, zoals de eigen bijdrage voor detentie, het verhalen van de proceskosten en ook eventueel de eigen bijdrage voor rechtsbijstand in strafzaken? Hoe wordt daarvoor gezorgd? Zo nee, waarom niet?

Dezelfde vraag stellen deze leden over het invoeren van een verplichte bijdrage van veroordeelden aan de slachtofferzorg, een soort generieke plicht (al dan niet een standaardbedrag) die niet specifiek aan het betrokken slachtoffer in kwestie toekomt maar aan de slachtofferzorg in het algemeen. Hoe wordt er voor gezorgd dat ook hier het specifieke slachtoffer voor gaat? Hoe wordt de samenloop van deze cumulatieve effecten in kaart gebracht? Wordt daarbij niet alleen gekeken naar gemiddelden, maar juist naar wat het betekent voor diverse groepen veroordeelden? Wordt daarbij ook gekeken naar de wetenschappelijke kennis over het hebben van schulden en het voortzetten van delictgedrag?

Wordt ook berekend wat het innen van een verplichte bijdrage van veroordeelden eigenlijk kost? De leden van de SP-fractie constateren dat de regering het onwenselijk acht dat de samenleving momenteel opdraait voor de kosten van slachtofferzorg. Welk deel van de kosten van slachtofferzorg moet in de toekomst door veroordeelden zelf opgebracht gaan worden? Is dit niet feitelijk een verkapte bezuiniging van de overheid?

3. Plan van aanpak CJIB «niet kunnen wel willen» betalen

Met betrekking tot de inning van geldboetes hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen aan de regering. Deelt de regering de mening dat alle boetes zoveel mogelijk moeten worden verhaald ongeacht de inkomenspositie van de veroordeelde, vooral nu de boete wordt opgelegd teneinde strafbaar gedrag te bestraffen? Is het in dat verband niet verstandiger eenieder gelijk te behandelen en eventuele extra regelingen voor eenieder in te voeren? In het licht van het feit dat daders nog wel eens een beroep doen op de «kale kip»doctrine vragen deze leden of de verjaringstermijnen die van toepassing zijn op de betalingsverplichting van de door de regering voorgenomen bedragen niet moeten worden opgerekt. Het kan niet zo zijn dat slachtoffers uiteindelijk achter het net vissen door louter tijdverloop. Ook hebben zij vragen over de vervangende hechtenis. Is die van toepassing op de door de regering voorgestelde betalingsverplichtingen? Kan een dader aan actieve incasso van de verschuldigde bedragen ontkomen door een gevangenisstraf uit te zitten? Hoe verhouden de kosten van deze detentie zich tot de baten? Zien deze leden het goed dat na detentie de incassoactiviteiten door het CJIB worden gestaakt en het slachtoffer in feite aan zijn lot wordt overgelaten?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de passage uit de brief over debiteuren van het CJIB die wel willen maar niet kunnen betalen. Deze leden hebben eerder aandacht voor dit probleem gevraagd. Uit antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Recourt (Aanhangsel Handelingen, Tweede Kamer vergaderjaar 2010/2011, nr. 2511) blijkt dat het CJIB weliswaar over een discretionaire bevoegdheid beschikt om in schrijnende gevallen maatwerk te kunnen leveren bij het innen van bedragen bij een debiteur, maar dat het CJIB tot op dit moment nog geen enkele keer van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Zij lezen nu dat het CJIB een «theoretisch model» heeft ontwikkeld waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen debiteuren die wel willen maar niet kunnen betalen en debiteuren die niet willen maar wel kunnen betalen. Deze leden willen graag weten of het deze keer niet bij een theorie blijft maar of het CJIB daadwerkelijk gebruik gaat maken van de mogelijkheid om in voorkomende gevallen goede betalingsregelingen af te sluiten. Verder lezen zij dat het model van het CJIB de komende maanden wordt uitgewerkt. Kan de regering dit model nadat het is uitgewerkt aan de Kamer sturen?

De leden van de PVV-fractie merken op dat het CJIB een theoretisch model heeft ontwikkeld waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen vier typen debiteuren. Debiteuren die wel kunnen en wel willen betalen (kwadrant 1), debiteuren die wel kunnen maar niet willen betalen (kwadrant 2), debiteuren die niet kunnen maar wel willen betalen (kwadrant 3) en debiteuren die niet kunnen en niet willen betalen (kwadrant 4). Conform dit model zal worden bepaald welke instrumenten worden ingezet teneinde een vordering te incasseren. In geval van kwadrant 3 kan bijvoorbeeld een betalingsregeling worden aangeboden terwijl in geval van kwadrant 2 instrumenten kunnen worden ingezet die dwingender van aard zijn. Deze leden vragen op welke dwingende instrumenten wordt gedoeld.

Deze leden zijn van mening dat met name in het geval van kwadrant 2, maar ook bij kwadrant 4, er keiharde instrumenten moeten kunnen worden ingezet teneinde het bedrag te incasseren. Deze personen hebben niets geleerd van hun veroordeling en nemen geen verantwoordelijkheid. In dat kader vragen zij of in het geval van kwadrant 2, waarbij een veroordeelde dus gewoon kan betalen maar het niet wil betalen, het te incasseren bedrag omhoog zal gaan net als bij een boete.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat er nu eindelijk stappen worden gezet bij het CJIB teneinde rekening te houden met het verschil in mensen die niet kunnen en mensen die niet willen betalen. Wat hen betreft, moet hier zeker onderscheid in gemaakt worden. Mensen die wel kunnen maar niet willen betalen, mogen te maken krijgen met alle mogelijke wettelijke (dwang)maatregelen teneinde het geld te incasseren. Bij mensen die wel willen, maar niet kúnnen betalen, is dat zinloos en werkt dit vooral kostenverhogend. Het averechtse effect is dan dat iemand in gijzeling wordt genomen of een vervangende hechtenis uit moet zitten, waarna de schulden zijn opgelopen en het slachtoffer helemaal geen zicht meer heeft op schadevergoeding. Bovendien kost zinloze detentie de overheid onnodig geld. Hoeveel geld zou met dit onderscheid bespaard kunnen worden? Hoe ingewikkeld is het voor het CJIB dit onderscheid te maken, tussen niet kunnen en niet willen betalen? Hoe zal dat in de praktijk vorm worden gegeven? Wat betekent het dat «dit model de komende maanden verder zal worden uitgewerkt? Per wanneer zal het onderscheid in de aanpak daadwerkelijk een feit zijn?

II Reactie van de staatssecretaris

Middels deze brief doe ik u mijn reactie toekomen op de vragen van uw vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over mijn brief van 29 maart 2013 inzake het voorstel voor een verplichte bijdrage voor veroordeelden aan de slachtofferzorg. In het tweede deel van deze brief zal ik ingaan op de vragen van uw vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over een plan van aanpak van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voor de wijze waarop kan worden omgegaan met daders die wel willen, maar niet kunnen betalen.

Een bijdrage van veroordeelden aan de slachtofferzorg

Zoals ik aangaf in mijn brief van 29 maart 2013 (Kamerstuk 33 552, nr. 3) ben ik voornemens een financiële bijdrage in te voeren voor veroordeelden van strafbare feiten, die ten goede komt aan de zorg voor slachtoffers en nabestaanden. Voor de slachtofferzorg worden kosten gemaakt die momenteel volledig door de samenleving worden gedragen. Ik vind het redelijk dat veroordeelden, die deze kosten hebben veroorzaakt, een bijdrage gaan leveren in deze kosten.

Dit voorstel raakt aan een tweetal andere maatregelen. In het Regeerakkoord is opgenomen dat de kosten van het strafproces waar mogelijk zullen worden verhaald op de daders. Tevens is opgenomen dat er een eigenbijdrageregeling voor het verblijf in een justitiële inrichting komt. Samen moeten deze in het Regeerakkoord genoemde maatregelen met ingang van 2015 structureel netto € 60 miljoen per jaar opleveren.

Hoewel het juridisch gezien drie afzonderlijke maatregelen betreft, zal in de praktijk sprake zijn van samenloop. Veroordeelden kunnen immers met meerdere maatregelen worden geconfronteerd. De effecten van de drie maatregelen zijn in de uitwerking dan ook zo veel mogelijk in samenhang bezien. Deze uitwerking heeft geleid tot twee wetsvoorstellen: het wetsvoorstel bijdrage kosten strafvordering en slachtofferzorg en het wetsvoorstel eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting.

De Minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben beide wetsvoorstellen op 13 januari jl. ter consultatie aan de gebruikelijke adviesorganen en ketenpartners voorgelegd.

De vragen en opmerkingen van uw vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over het voorstel voor een verplichte bijdrage voor veroordeelden aan de slachtofferzorg zijn bij de uitwerking van de wetsvoorstellen betrokken. Daarnaast kunnen deze vragen en opmerkingen ook aan de orde komen bij de behandeling van de wetsvoorstellen door uw Kamer.

Plan van aanpak «niet kunnen, wel willen betalen»

Uw vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft diverse vragen gesteld over de inning en incasso van financiële sancties. Een deel van de vragen heeft betrekking op de inning en incasso door justitie in den brede. Daarnaast zijn er specifieke vragen gesteld over de inning van de schadevergoedingsmaatregel en de beschikkingen die zijn opgelegd in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Ik zal eerst ingaan op de inning en incasso van financiële sancties in brede zin, vervolgens op de inning en incasso bij schadevergoedingsmaatregelen en tot slot op de inning en incasso bij boetes in het kader van de Wahv. Voor deze verkeersboetes geldt dat hierop het zogeheten kwadrantenmodel van het CJIB van toepassing is, waarover specifieke vragen zijn gesteld.

De inning van financiële sancties in brede zin

Aan personen die de wet overtreden, kunnen verschillende financiële sancties – geldboetes, maatregelen, Wahv-beschikkingen – worden opgelegd. Ongeacht het type financiële sanctie zijn de inspanningen in de uitvoering er op gericht het verschuldigde bedrag op zo kort mogelijke termijn te innen. Het uitgangspunt is dat personen die een financiële sanctie opgelegd hebben gekregen, deze ook betalen. Dit is van essentieel belang voor de geloofwaardigheid en daarmee ook voor de effectiviteit van het sanctiestelsel. Het kabinet deelt daarmee de mening van de leden van de VVD-fractie dat boetes zoveel mogelijk moeten worden verhaald, in beginsel ongeacht de inkomenspositie van de veroordeelde.

De leden van de VVD-fractie vragen of het in dat verband niet verstandig is om eenieder gelijk te behandelen en eventuele extra regelingen voor eenieder in te voeren. Ten aanzien van de inning van financiële sancties geldt dat iedereen in beginsel gelijk wordt behandeld. Nadat een financiële sanctie is opgelegd, stuurt het CJIB in alle gevallen een eerste acceptgiro uit aan degene die het geldbedrag moet voldoen. Indien de financiële sanctie niet of niet volledig wordt voldaan binnen de daarvoor gestelde termijn(en), kan ter inning verhaal worden genomen op goederen, inkomsten en vermogen van degene aan wie de sanctie is opgelegd (verhaalfase). Als degene die de financiële sanctie opgelegd heeft gekregen, ook dan nalatig blijft, kunnen dwangmiddelen worden ingezet om de betrokkene tot betaling te bewegen (dwangfase). Het CJIB treft in beginsel geen betalingsregelingen. Alleen in bijzondere omstandigheden kan een regeling worden getroffen, bijvoorbeeld indien sprake is van ernstige schuldenproblematiek.

De door de leden van de VVD-fractie gestelde vragen over de toepassing van vervangende hechtenis bij de hierboven genoemde bijdrageregelingen zullen aan de orde komen bij de behandeling van de desbetreffende wetsvoorstellen die de Minister van Veiligheid en Justitie en ik binnenkort bij uw Kamer zullen indienen.

De leden van de VVD vragen hoe de kosten van de vrijheidsbeneming – die wordt ingezet om de betrokkene te bewegen tot betaling – zich verhouden tot de baten. De leden van de SP vragen hoeveel geld kan worden bespaard indien detentie niet wordt toegepast bij mensen die wel willen, maar niet kunnen betalen.

Het toepassen van vervangende hechtenis, lijfsdwang of gijzeling als dwangmiddel om iemand tot betalen te bewegen, is een beslissing van de rechter, opgenomen in het vonnis waarin de sanctie is opgelegd, of tijdens de tenuitvoerlegging genomen op vordering van het OM. Deze rechterlijke beslissingen dienen te worden uitgevoerd. Hierdoor laten zij zich niet uitdrukken in termen van kosten en baten. Kenmerkend is wel dat niet alleen daadwerkelijke inzet ervan, maar (juist) ook dreiging ermee als gevolg heeft dat een substantieel deel van de veroordeelden alsnog het openstaande bedrag betaalt. Vrijheidsbeneming die proportioneel wordt ingezet om de betrokkene te bewegen te betalen, draagt als sluitstuk bij aan een effectief en geloofwaardig sanctie- en incassostelsel. Uiteraard zijn alle inspanningen er op gericht om de inzet van relatief dure dwangmiddelen zoveel mogelijk te voorkomen.

De inning van schadevergoedingsmaatregelen

In het verslag worden enkele vragen gesteld over de inning van schadevergoedingsmaatregelen. Allereerst wordt ingegaan op de termijn waarbinnen schadevergoedingsmaatregelen kunnen worden geïnd. De leden van de VVD vragen of de verjaringstermijn die van toepassing is op de betalingsverplichting van de door de regering voorgenomen bedragen moet worden opgerekt. Dit om te voorkomen dat slachtoffers achter het net vissen als gevolg van tijdverloop. Uit voorlopige metingen van het WODC blijkt dat na drie jaar bij meer dan 80 procent van de schadevergoedingsmaatregelen sprake is van een volledig geïnde schadevergoedingsmaatregel of een ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis. Uit de meting blijkt tevens dat de inning bij ongeveer 10 procent van de zaken nog gaande is. De executieverjaringstermijn is acht jaar of hoger. De executieverjaringstermijn vormt daardoor in de praktijk vrijwel nooit een belemmerende factor voor de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens of het klopt dat de incassoactiviteiten door het CJIB worden gestaakt na vervangende hechtenis en het slachtoffer aan zijn lot wordt overgelaten. Om te voorkomen dat slachtoffers jaren op hun schadevergoeding moeten wachten of desondanks «achter het net vissen», is de voorschotregeling ingevoerd. Op dit moment schiet de overheid de resterende schadevergoeding voor aan slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven indien de dader acht maanden nadat het vonnis onherroepelijk is geworden de schadevergoedingsmaatregel nog niet of niet volledig heeft betaald. Bij algemene maatregel van bestuur (Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel, Stb. 2010, 311) is bepaald dat de bestaande beperking tot uitkering van een voorschot aan slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven in augustus 2016 wordt opgeheven. Daarna komen slachtoffers van alle misdrijven ten behoeve van wie een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, voor een voorschot in aanmerking indien de veroordeelde niet tijdig betaalt. Het maximumvoorschot voor deze grotere categorie is € 5.000 per opgelegde schadevergoedingsmaatregel.

Alvorens echter het voorschot – na acht maanden – wordt uitgekeerd, wordt het reguliere inningstraject gevolgd om de schadevergoeding te innen. Ook nadat een voorschot is uitgekeerd aan een slachtoffer, wordt de inning voortgezet. Nadat de mogelijkheden voor verhaal zijn beproefd, komt de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis aan de orde. De vervangende hechtenis heft de verplichting tot vergoeding van de schade op grond van de schadevergoedingsmaatregel niet op. Datzelfde geldt voor de opeisbaarheid van de toegewezen civiele vordering van het slachtoffer.

Op dit moment bekijk ik het gehele spectrum van tenuitvoerlegging van financiële sancties, als ook de (on)mogelijkheden om gerichte tenuitvoerlegging te bevorderen. Ik zal u hierover in het tweede kwartaal van 2014 nader informeren.

De inning van Wahv sancties

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel «conservatoir beslag slachtoffers» heb ik de toezegging gedaan de Tweede Kamer nader te informeren over hoe het CJIB omgaat met daders die wel willen, maar niet kunnen betalen. In mijn brief van 29 maart 2013 ben ik deze toezegging nagekomen. Door diverse fracties zijn vervolgens vragen gesteld over het kwadrantenmodel, waarin een differentiatie is neergelegd van de gevallen waarin niet of niet tijdig is betaald.

Dit model – bestaande uit een visie op de wijze van inning en incasso voor verschillende typen debiteuren – wordt toegepast op de inning en incasso van boetes in het kader van de Wahv. Bij een aantal strafrechtelijke beslissingen weegt de rechter bij zijn uitspraak de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene reeds mee bij het al dan niet treffen van een betalingsregeling.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het CJIB gebruik zal maken van de mogelijkheid om in voorkomende gevallen een goede betalingsregeling af te sluiten. Op dit moment staat het CJIB namens het OM enkel in zeer specifieke situaties betalingsregelingen toe. Allereerst werkt het CJIB mee aan schuldhulpverleningstrajecten. Gedurende de schuldhulpverlening kan de incasso tijdelijk door het CJIB worden stop gezet. Het CJIB kan daarnaast, als er samenloop is met een openstaande strafrechtelijke geldboete in bijzondere omstandigheden een betalingsregeling treffen. Ook de deurwaarder kan een betalingsregeling aanbieden. Op dit moment wordt onderzocht of de mogelijkheid van het treffen van dergelijke betalingsregelingen zou moeten worden verruimd. Dit om evident onredelijke situaties te voorkomen.

De leden van de PVV-fractie hebben vragen over de instrumenten die kunnen worden ingezet om personen tot betaling over te laten gaan. Zo vragen zij welke dwingende instrumenten in kwadrant 2 (wel kunnen, maar niet willen betalen) worden ingezet. Het CJIB kan verschillende instrumenten inzetten om er voor te zorgen dat een Wahv-beschikking wordt geïnd. Bij niet (volledig of tijdig) betalen van de beschikking verstuurt het CJIB een aanmaning. Daarbij is sprake van een wettelijke verhoging van de bedragen. Bij de eerste aanmaning gaat het om een verhoging van het initiële bedrag met 50 procent. Bij een tweede aanmaning wordt het inmiddels verschuldigde bedrag met 100 procent verhoogd. De vraag van de PVV of het te incasseren bedrag daarmee omhoog gaat, kan ik dus bevestigend beantwoorden.

Indien (volledige of tijdige) betaling uitblijft, kan verhaal zonder dwangbevel worden toegepast. Het CJIB kan in die gevallen die zich daartoe lenen – daartoe gemachtigd door de officier van justitie – beslag leggen op inkomsten in geld uit arbeid, andere inkomsten (pensioenen, wachtgelden en andere uitkeringen) en het tegoed van een rekening bij een bank. Indien dit niet tot inning leidt, kan het CJIB een gerechtsdeurwaarder inschakelen om de sanctie te innen. Wanneer ook dan betaling uitblijft, kan het CJIB achtereenvolgens drie dwanginstrumenten inzetten. Het betreft de inname van het rijbewijs, de buitengebruikstelling van het voertuig en gijzeling. Gijzeling wordt als laatste middel toegepast, nadat de rechter hiervoor op vordering van het OM een machtiging heeft verleend. De gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Tot slot zijn vragen gesteld over de nadere uitwerking van het kwadrantenmodel. Zo vragen de leden van de SP-fractie hoe ingewikkeld het is voor het CJIB om onderscheid te maken tussen niet kunnen en niet willen betalen. Zij vragen zich af hoe dit in de praktijk zal worden vormgegeven.

De leden van de SP-fractie vragen wat het betekent dat het model de komende maanden verder zal worden uitgewerkt en wanneer het onderscheid in de aanpak een feit zal zijn. De leden van de PvdA vragen of het model naar de Kamer kan worden gestuurd nadat het is uitgewerkt. Het model omvat zoals gezegd een visie op de inning en incasso voor verschillende typen debiteuren. Een volgende stap is het bekijken van de wijze waarop het werkproces aangepast moet worden om de desbetreffende verschillende incassoregimes toe te kunnen passen. Daarbij moet worden bekeken welke consequenties dit voor betrokken organisaties met zich meebrengt. Ook moet worden bekeken in hoeverre aanpassingen van de werkwijze binnen de huidige wettelijke kaders passen. Gezien de omvang van de instroom van zaken en het streven van het CJIB om Wahv-boetes effectief, efficiënt en maatschappelijk verantwoord af te doen, is een nauwkeurige, zorgvuldige uitwerking gewenst.

Ik verwacht in de loop van 2014 een start te kunnen maken met de implementatie van deze nieuwe werkwijze. In het tweede kwartaal van 2014 zal ik uw Kamer nader informeren over de omvang en de wijze van tenuitvoerlegging van financiële sancties, en over maatregelen die worden genomen om het proces te verbeteren.

Naar boven