33 542 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie de positie van het slachtoffer in het strafproces (Wet uitbreiding slachtofferrechten)

M VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 februari 2022

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 hebben kennisgenomen van de antwoordbrief van 9 december 20212 op vragen over een ontwerp van een koninklijk besluit met het oog op het van kracht blijven van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering. De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie gezamenlijk hebben naar aanleiding daarvan enkele aanvullende vragen.

Naar aanleiding hiervan is op 17 december 2021 een brief gestuurd aan de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid.

De huidige Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 1 februari 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 17 december 2021

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben kennisgenomen van uw brief van 9 december 20213 over een ontwerp van een koninklijk besluit met het oog op het van kracht blijven van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering. De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie gezamenlijk hebben naar aanleiding daarvan enkele aanvullende vragen.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA danken u voor de beantwoording van hun vragen in het verslag van een schriftelijk overleg.4

U acht een tweede evaluatiestudie niet nodig en zegt toe een vinger aan de pols te houden met betrekking tot het doorvoeren van de in het evaluatieverslag genoemde verbeterpunten voor een efficiënter informatiesysteem. Het verheugt de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks dat deze verbeterpunten worden overgenomen. Wilt u aan de Kamer een overzicht presenteren van de maatregelen die u toezegt door te voeren? Wanneer zullen deze verbetertrajecten zijn afgerond? Wanneer zijn de effecten van deze verbeteringen meetbaar? Wilt u toezeggen de bevindingen van de genoemde privacy audit te zijner tijd met de Kamer delen?

Uit uw beantwoording blijkt dat enkele door de leden van de GroenLinks-fractie opgevraagde gegevens over het aantal zaken waarin artikel 126jj Sv wel of geen relevante informatie heeft opgeleverd, niet beschikbaar zijn. Hoe apprecieert u de rol van deze gegevens in de beoordeling van de effectiviteit van de wet? Ziet u een mogelijkheid om deze gegevens mee te nemen in de aangekondigde privacy audit?

Samen met de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks acht u het vastleggen van mogelijk relevante kentekens zonder controle op juistheid onwenselijk. Welke concrete maatregelen wilt u nemen om deze praktijken in de toekomst te voorkomen naast de in de beantwoording genoemde verkleining van de foutmarge bij automatische herkenning? Wilt u daarnaast reageren op onze eerder gestelde vraag over de mogelijke inzet van Kunstmatige Intelligentie?

U bent in uw beantwoording ervan overtuigd dat de Europese dataretentie jurisprudentie niet van toepassing is op de bevoegdheid van artikel 126jj Sv. Waarop baseert u deze overtuiging, aangezien het evaluatieverslag niet kan vaststellen of de dichtheid van de ANPR-camera’s conform de Europese dataretentie is en een mogelijke rechtszaak van belangenorganisatie Privacy First nog niet is afgerond? Wat zijn de verwachte consequenties van een rechterlijke uitspraak in deze zaak voor de rechtmatigheid van de huidige dekking van de 126jj-camera’s, respectievelijk in het voordeel en in het nadeel van Privacy First?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie – bij voorkeur voor binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 februari 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft in haar brief van 17 december 2021 enkele aanvullende vragen gesteld aan mijn ambtsvoorganger over het ontwerp van een koninklijk besluit met het oog op het van kracht blijven van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering.5

Ik dank de leden voor de door hen gestelde vragen die mij de gelegenheid geven het besluit van de regering nader toe te lichten. Bij de beantwoording van de vragen is de indeling van de brief van de commissie gevolgd. Waar dit de duidelijkheid ten goede komt, is een aantal vragen samen beantwoord.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA halen de reactie van mijn ambtsvoorganger aan waarbij hij aangeeft een vinger aan de pols te houden met betrekking tot het doorvoeren van de in het evaluatieverslag genoemde verbeterpunten voor een efficiënter informatiesysteem. Deze leden zijn verheugd dat deze verbeterpunten worden overgenomen. Deze leden vragen om een overzicht van deze verbeterpunten. De verbeterpunten, zo beantwoord ik deze vraag, betreffen:

  • het verbeteren van de foutmarge bij het herkennen van een kenteken. Het raadplegen van foutieve kentekens wordt hierdoor verkleind. Na aanpassing worden de kentekens niet door één, maar door twee verschillende algoritmes gelezen.

  • het automatisch onherkenbaar maken van personen. Na aanpassing kan het informatiesysteem zelfstandig een voorruit van een voertuig herkennen en die geheel onherkenbaar maken. Het handmatig onherkenbaar maken is dan niet meer nodig. Hierdoor is het praktisch niet meer mogelijk om niet-onherkenbaar gemaakte foto’s te raadplegen.

  • het aanpassen van de zoekfunctie. Het aantal zoekvragen dat kan worden opgegeven wordt uitgebreid. Zo zal het na aanpassing mogelijk zijn om een zogenoemde konvooianalyse uit te voeren. Bij een konvooianalyse wordt er gekeken of er andere voertuigen zijn die het voertuig volgen (of voorgaan). Op dit moment moet er een vrij groot gegevensbestand worden geraadpleegd waarna de konvooianalyse handmatig wordt uitgevoerd door het opsporingsteam.

  • de opslag van kentekengegevens. Na aanpassing worden de gegevens via beveiligde kanalen verstrekt, waardoor de gegevens niet meer via de persoonlijke werkomgevingen kunnen worden verstrekt en ook niet in de persoonlijke werkomgevingen kan worden opgeslagen.

  • het inrichten van een rapportagetool. Betere mogelijkheden om managementrapportages te genereren en auditactiviteiten, zoals controle op autorisaties, te ondersteunen.

  • een nieuwe zoekfunctionaliteit. Het mogelijk maken van zoeken op merk, model, of kleur van een voertuig als het kenteken niet bekend is.

Vervolgens vragen deze leden wanneer de verbeterpunten zijn doorgevoerd en wanneer de effecten van deze verbeteringen meetbaar zijn. Ten slotte vragen deze leden in dit verband om de bevindingen van de privacy audit te zijner tijd te delen met uw Kamer.

De verbeterpunten worden stapsgewijs in 2022 en 2023 gerealiseerd. Bij de privacy audit laat de verwerkingsverantwoordelijke de uitvoering van het bij en krachtens artikel 126jj Sv bepaalde controleren in verhouding tot de regels over het verwerken van persoonsgegevens.6 De privacy audit heeft geen betrekking op aangelegenheden die niet samenhangen met het verwerken van persoonsgegevens. Derhalve valt een deel van de verbeterpunten buiten het bestek van de privacy audit. Ik begrijp dat ook uw Kamer een vinger aan de pols wil houden met betrekking tot het doorvoeren van de verbeterpunten. Om die reden zal ik uw Kamer medio 2023 een brief sturen over de realisatie van alle verbeterpunten. Ik zal de bevindingen van de privacy audit van dat jaar bij die brief voegen.

In de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 9 december 2021 lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat geen gegevens beschikbaar zijn over het aantal zaken waarin de bevoegdheid van artikel 126jj Sv relevantie sturingsinformatie heeft opgeleverd. De aan het woord zijnde leden vragen mij hoe ik de rol van deze gegevens in de beoordeling van de effectiviteit van de wet apprecieer en of ik een mogelijkheid zie om deze gegevens mee te nemen in de aangekondigde privacy audit.

Voor het evaluatieonderzoek naar de rol van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv in het opsporingsproces heeft het WODC gedurende het eerste en tweede monitorjaar gesproken met respondenten van het openbaar ministerie, de politie en de Koninklijke marechaussee. Daarnaast zijn ieder monitorjaar circa tien zaken – totaal eenentwintig – geselecteerd om nader te analyseren. Niet is geteld in hoeveel zaken waarin de bevoegdheid van artikel 126jj Sv is ingezet, de inzet relevante sturingsinformatie heeft opgeleverd. Wel stelt het evaluatieverslag dat de bevoegdheid van artikel 126jj Sv vaak is ingezet voor het verkrijgen van sturingsinformatie. In die zaken wordt de bevoegdheid ingezet naast andere opsporingsbevoegdheden. Uit het evaluatieverslag van het WODC volgt dat de bevoegdheid van artikel 126jj Sv de effectiviteit van de opsporing vergroot en in de toekomst, na een enkele aanpassing van het informatiesysteem, ook de efficiëntie van de opsporing vergroot. Deze conclusie is gestoeld op kwalitatief onderzoek. Dat het WODC niet tevens kwantitatief onderzoek heeft gedaan, doet mijns inziens niets af aan de betrouwbaarheid van het onderzoek.

Bij de privacy audit wordt geen vervolgonderzoek gedaan naar de effectiviteit en de efficiëntie van de wet. De privacy audit heeft, zoals ik hierboven heb aangegeven, betrekking op het verwerken van persoonsgegevens.

In de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 9 december 2021 lezen deze leden voorts dat mijn ambtsvoorganger het met deze leden onwenselijk acht dat vastgelegde kentekens soms zonder controle op juistheid zijn geraadpleegd. Deze leden vragen welke concrete maatregelen ik neem om te voorkomen dat vastgelegde kentekens zonder controle op juistheid worden geraadpleegd, naast het door mijn ambtsvoorganger aangekondigde verbeterpunt dat de politie gaat werken aan de verkleining van de foutmarge bij de automatische herkenning van kentekens. Deze leden vragen mij daarnaast te reageren op de eerder door hen gestelde vraag over de mogelijke inzet van kunstmatige intelligentie. Graag beantwoord ik deze vragen als volgt.

Op grond van artikel 4, tweede lid, van het uitvoeringsbesluit controleert de geautoriseerde opsporingsambtenaar het in het informatiesysteem opgenomen kenteken op juistheid door dit te vergelijken met de foto van het voertuig. Uit het evaluatieonderzoek van het WODC blijkt dat deze norm soms niet is nageleefd. Ik vertrouw erop dat het evaluatieonderzoek van het WODC en de reactie van mijn ambtsvoorganger daarop normbevestigend heeft gewerkt. Ik acht het niet nodig daarbovenop maatregelen te nemen. Dit onderwerp valt onder de reikwijdte van de jaarlijkse privacy audit. Met dat instrument kan een vinger aan de pols worden gehouden.

De politie werkt, zoals mijn ambtsvoorganger aangaf in zijn brief van 9 december 2021, aan het verbeteren van de foutmarge bij het herkennen van een kenteken. Na het doorvoeren van dit verbeterpunt worden kentekens niet door één, maar door twee verschillende algoritmes gelezen. Dit verkleint de foutmarge. Ook bij het gebruik van kunstmatige intelligentie zal sprake zijn van een foutmarge. Controle door de geautoriseerde opsporingsambtenaar blijft derhalve geboden.

Deze leden brengen voorts nog de Europese dataretentie jurisprudentie te berde. Zij vragen in dat verband waarop ik mijn overtuiging baseer dat de Europese dataretentie jurisprudentie niet van toepassing is op de bevoegdheid van artikel 126jj Sv, aangezien het evaluatieverslag niet kan vaststellen of de dichtheid van de camera’s conform de Europese dataretentie is en een mogelijke rechtszaak van de Stichting Privacy First nog niet is afgerond. Ten slotte vragen deze leden naar de verwachte consequenties van een rechterlijke uitspraak voor de rechtmatigheid van de huidige dekking van de camera’s, respectievelijk in het voordeel en in het nadeel van Privacy First.

Met de Europese dataretentie jurisprudentie wordt doorgaans gedoeld op een serie arresten van het Hof van Justitie over de ruimte om bij nationale wetgeving een uitzondering te maken op de vertrouwelijkheid van verkeers- en locatiegegevens.7 Deze arresten zijn gewezen in het kader van Richtlijn 2002/58/EG.8 De richtlijn is van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens in verband met de levering van een elektronische communicatiedienst of een elektronisch communicatienetwerk, en geldt niet voor de uitoefening van strafvorderlijke opsporingsbevoegdheden buiten dat verband. In de serie arresten is geen aanknopingspunt te vinden voor de stelling dat de betekenis daarvan breder is dan Richtlijn 2002/58/EG. Nu die stelling niet opgaat, is een nadere reflectie op de gevolgen daarvan zinledig.

Stichting Privacy First heeft eind vorig jaar een kort geding aanhangig gemaakt waarbij zij de buitenwerkingstelling heeft gevorderd van het bepaalde bij en krachtens artikel 126jj Sv. De Rechtbank Den Haag heeft die vorderingen om procedurele redenen afgewezen.9

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga). Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (FVD).

X Noot
2

Kamerstukken I 2021/22, 33 542, L.

X Noot
3

Kamerstukken I 2021/22, 33 542, L.

X Noot
4

Kamerstukken I 2021/22, 33 542, L.

X Noot
5

Kamerstukken I 2021/22, 33 542, L.

X Noot
6

Artikel 6:5 van het Besluit politiegegevens in combinatie met artikel 15 van het uitvoeringsbesluit.

X Noot
7

HvJ 8 april 2014, gevoegde zaken C-293/12 en C-594/12, ECLI:EU:C:2014:238 (Digital Rights); HvJ 21 december 2016, gevoegde zaken C-203/15 en C-698/15, ECLI:EU:C:2016:970 (Tele2); HvJ 2 oktober 2018, C-207/16, ECLI:EU:C:2018:788 (Ministerio Fiscal); HvJ 6 oktober 2020, gevoegde zaken C-511/18, C-512/18 en C-520/18, EU:C:2020:791 (La Quadrature du Net); HvJ 6 oktober 2020, C-623/17, EU:C:2020:790 (Privacy International); HvJ 2 maart 2021, C 746/18, ECLI:EU:C:2021:152 (Prokuratuur); en HvJ 17 juni 2021, C-597/19, ECLI:EU:C:2021:492 (Mircom).

X Noot
8

Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PbEU 2002, L 201).

X Noot
9

Rb. Den Haag 1 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13165.

Naar boven