33 542 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie

Nr. 41 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2016

Aan het einde van de tweede termijn van de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel ANPR op 2 november jl. (Handelingen II 2016/17, nr. 17, debat over het vastleggen en bewaren van kentekengegevens) heb ik toegezegd bij brief nog kort in te gaan op de amendementen met Kamerstuk 33 542, nrs. 26 en 28 over de oplegging van verkeersboetes aan buitenlandse kentekenhouders. Deze amendementen zijn inmiddels vervangen door respectievelijk de amendementen met Kamerstuk 33 542, nrs. 37 en 36. Voorts heb ik bij die gelegenheid in reactie op de motie van het lid Verhoeven (onder Kamerstuk 33 542, nr. 30) aangegeven schriftelijk te zullen reageren op de vragen en opmerkingen over de toegang tot ANPR-gegevens van de politie door de Belastingdienst en de provincies. Deze brief strekt ertoe aan beide toezeggingen tegemoet te komen. Na afloop van de mondelinge behandeling hebben de leden Van Wijngaarden en Oosenbrug een amendement ingediend over de evaluatie van het wetsvoorstel (Kamerstuk 33 542, nr. 35). Ook op dat amendement zal ik in deze brief ingaan. Verder zal ik nog een opmerking maken over het amendement van het lid Segers onder Kamerstuk 33 542, nr. 8.

Amendement Van Wijngaarden en Van Toorenburg met Kamerstuk 33 542, nr. 36 (ter vervanging van Kamerstuk 33 542, nr. 28) en amendement Oosenbrug nr. 37 (ter vervanging van Kamerstuk 33 542, nr. 26)

De amendementen gepubliceerd onder de nrs. 36 en 37 stellen beide wijzigingen voor van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De achtergrond van beide amendementen vormt de constatering dat het in sommige gevallen moeilijk is gebleken verkeersboetes aan buitenlandse kentekenhouders op te leggen.

Amendement met Kamerstuk 33 542, nr. 36 (dat amendement met Kamerstuk 33 542, nr. 28 vervangt) bepaalt dat de termijn van vier maanden waarbinnen de boetebeschikking moet zijn bekendgemaakt voor alle kentekenhouders aanvangt op het moment dat de naam- en adresgegevens bekend zijn geworden. Uiterlijk binnen vijf jaar nadat de gedraging heeft plaatsgevonden moet de boetebeschikking bekend zijn gemaakt.

Amendement met Kamerstuk 33 542, nr. 37 (dat amendement met Kamerstuk 33 542, nr. 26 vervangt) stelt voor de huidige termijn van vier maanden te verlengen naar acht maanden vanaf het moment dat de gedraging heeft plaatsgevonden in die gevallen waarin het niet mogelijk is om binnen vier maanden na een op kenteken geconstateerde boetebeschikking bekend te maken de gedraging op kenteken is geconstateerd.

Anders dan de vervangen amendementen onder Kamerstuk 33 542, nrs. 26 en 28, maken bovengenoemde amendementen op het niveau van de wet geen onderscheid tussen Nederlandse en buitenlandse kentekenhouders. Niettemin volgt ook uit de door deze amendementen beoogde wijzigingen dat in de praktijk naar verwachting een langere termijn voor buitenlandse kentekenhouders zal gelden. Voor Nederlandse kentekenhouders kunnen immers de naam en adresgegevens vrijwel direct, geautomatiseerd worden opgevraagd bij de Dienst Wegverkeer (RDW). Voor kentekenhouders uit EU-lidstaten is de termijn voor het opvragen van de gegevens van de kentekenhouders over het algemeen één tot twee weken door de realisatie van Cross Border Enforcement. Dat er niettemin gegronde redenen kunnen zijn voor het hanteren van een langere termijn waarbinnen de beschikking bekend moet zijn gemaakt, laat het huidige artikel 8 Wahv zien. De toelichting op amendement met Kamerstuk 33 542, nr. 37 wijst ook reeds op deze bepaling die onder meer voor verhuurde auto’s een termijn van acht maanden stelt voor de bekendmaking van de beschikking. De rechtvaardiging voor deze langere termijn wordt gevonden in de aanvullende administratieve handelingen die moeten worden verricht om in de gevallen waarop artikel 8 Wahv ziet, te achterhalen wie de feitelijke bestuurder was van het motorrijtuig waarmee de gedraging is begaan. Bij buitenlandse kentekenhouders, de kwestie waarvoor de hiervoor besproken amendementen een oplossing pogen te bieden, ligt dit in die zin anders dat deze kentekenhouders vanwege de kentekenaansprakelijkheid rechtstreeks aansprakelijk zijn en dat dus niet de feitelijke bestuurder hoeft te worden achterhaald.

Het voorgaande in acht nemend zie ik op zichzelf geen bezwaar tegen de mogelijkheid om voor de aanvang van de termijn waarbinnen de beschikking bekend moet zijn gemaakt, voor gedragingen begaan met motorrijtuigen waarvoor een kenteken is opgegeven aan te sluiten bij het moment van het bekend worden van de naam en adresgegevens, dan wel een langere termijn van acht maanden daarvoor te hanteren.

Met betrekking tot het amendement onder Kamerstuk 33 542, nr. 36, dat voorziet in een maximumtermijn van vijf jaar, merk ik nog op dat een dergelijke ruime termijn door de voortschrijdende realisatie van Cross Border Enforcement ten aanzien van de EU-lidstaten in die gevallen niet meer aan de orde zal zijn, omdat door die realisatie steeds meer zaken snel en geautomatiseerd worden verwerkt.

Om te voorkomen dat er indirect onderscheid wordt gemaakt tussen kentekenhouders van wie geautomatiseerd de naam en het adres kunnen worden achterhaald en de (buitenlandse) kentekenhouders waarbij dit (nog) niet kan, zal in de uitvoering bovendien alleen aan deze maximale termijn kunnen worden toegekomen, wanneer daarvoor een objectieve, administratieve rechtvaardiging bestaat.

Voor de uitvoering is, zoals ik in mijn brief van 9 maart 2016 (Kamerstuk 29 398, nr. 497) heb geschetst, niet zozeer de termijn, maar de realisatie van de geautomatiseerde verwerking per land van belang. De termijnverlenging, zoals in de amendementen voorgesteld, staat daaraan niet in de weg.

Met bovengenoemde kanttekeningen, laat ik het oordeel over deze amendementen aan Uw Kamer.

Amendement Van Wijngaarden en Oosenbrug met Kamerstuk 33 542, nr. 33

Het amendement onder Kamerstuk 33 542, nr. 33 wil bewerkstelligen dat de evaluatie van de voorgestelde regeling in ieder geval een onderzoeksrapportage zal omvatten van zowel casuïstiek als cijfers over de doeltreffendheid en de effecten van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie. Met deze leden ben ik van oordeel dat de evaluatie zowel een kwalitatief als een kwantitatief beeld zal moeten geven van de effecten van dit wetsvoorstel in de praktijk. Het amendement met Kamerstuk 33 542, nr. 33 kan ik dan ook wat de strekking ervan betreft onderschrijven. Ik meen evenwel dat voor de omschrijving van deze opzet van de evaluatie geen nader wettelijk voorschrift nodig is. Tegen die achtergrond laat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer.

Amendement Segers met Kamerstuk 33 542, nr. 8

Mijn ambtsvoorganger heeft het amendement van het lid Segers om het koninklijk besluit dat de werking van het wetsvoorstel verlengt voor te hangen (amendement met Kamerstuk 33 542, nr. 8) ontraden. Zoals ik in tweede termijn heb aangegeven, heb ik wel begrip voor de gedachte die aan dat amendement ten grondslag ligt. Ik kan mij voorstellen dat de Tweede Kamer wil kunnen beslissen over de verlenging van het wetsvoorstel. De koninklijke weg lijkt dan dat de verlenging niet door een koninklijk besluit, maar door een wetsvoorstel wordt geregeld. Dat betekent dat de horizonbepaling zo wordt aangepast dat de wet binnen drie jaar vervalt, tenzij voordat die termijn is verlopen een wetsvoorstel tot verlenging van de wet wordt ingediend. Dit is een gebruikelijke wijze van vormgeving van horizonbepalingen.

Een voordeel van een dergelijke aanpassing van de horizonbepaling, is dat gelijktijdig met de verlenging van de werking van de wet in het daartoe strekkende wetsvoorstel ook eventuele door de Kamer nog gewenste wijzigingen kunnen worden meegenomen. Zoals ik in de tweede termijn naar voren heb gebracht, zou ik dan ook het amendement van het lid Segers van harte ondersteunen als hij het in bovengenoemde zin zou willen aanpassen.

ANPR-gegevens en derden

Op 2 november jl. heb ik, zoals reeds opgemerkt, het lid Verhoeven toegezegd nader in te gaan op de vraag of en op welke wijze de Belastingdienst en de provincie toegang hebben tot de ANPR-gegevens van de politie1. Daarnaast heb ik toegezegd om aan te geven of ik in een algemene maatregel van bestuur op wil nemen onder welke voorwaarden de(ze) instanties van ANPR gebruik mogen maken.

Voor de toegang tot de ANPR-gegevens die met toepassing van de nieuwe regeling (het voorgestelde artikel 126jj Sv) worden bewaard, gelden specifieke waarborgen en voorwaarden. Deze gegevens worden bovendien in een aparte database opgeslagen, apart van andere politiegegevens. Op de vraag of de Belastingdienst of provincies toegang kunnen krijgen tot de gegevens in deze database kan ik kort zijn: dat is niet mogelijk.

Op grond van het voorgestelde artikel 126jj Sv kunnen de ANPR-gegevens die op grond van dit wetsvoorstel worden vastgelegd en bewaard niet aan derden worden verstrekt, met uitzondering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en buitenlandse autoriteiten. De strikte doelbinding in het wetsvoorstel staat daarin in de weg. Toegang tot de ANPR-database van de politie is onder het ANPR-wetsvoorstel aan strikte voorwaarden gekoppeld: toegang tot de gegevens in de database is uitsluitend mogelijk na goedkeuring van de officier van justitie voor de opsporing van een ernstig strafbare feit dan wel ter aanhouding van een voortvluchtige persoon. Het verstrekken van kentekengegevens voor de Belastingdienst of voor spitsmijd-projecten door provincies valt hier niet onder. Dit is bij eerste nota van wijziging verduidelijkt door in artikel 126jj Sv, derde lid, het woord «uitsluitend» op te nemen. Bij de tweede nota van wijziging is dit bovendien verder verhelderd, doordat in een nieuw voorgesteld vijfde lid is vastgelegd dat paragraaf 3 van de Wet politiegegevens (de verstrekking van politiegegevens aan derden) niet van toepassing is, met uitzondering van de bepalingen over de verstrekking aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en aan buitenlandse autoriteiten (Kamerstuk 33 542, nr. 20). Dit betekent dus dat aan de Belastingdienst, provincies en andere instanties geen ANPR-gegevens uit de 126jj Sv-database mogen worden verstrekt. Het is niet mogelijk om hiervan bij algemene maatregel van bestuur af te wijken.

Bewaarde ANPR-gegevens, die relevant zijn voor een concreet opsporingsonderzoek, kunnen op grond van de Wet politiegegevens (verder) worden verwerkt voor dat onderzoek. De ANPR-gegevens die worden verwerkt in het kader van een opsporingsonderzoek kunnen, overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van de Wet politiegegevens (WPG), worden verstrekt aan derden op grond van paragraaf 3 van de WPG. Hiervoor kan worden verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 542, nr. 6, blz. 23).

De Belastingdienst verzamelt zelfstandig, op grond van een eigen wettelijke grondslag ANPR-gegevens (artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Dit betekent dat de Belastingdienst op grondslag van de eigen wetgeving, binnen de doelbinding die voor de Belastingdienst geldt en onder eigen verantwoordelijkheid ANPR-gegevens zelf vastlegt. Daarbij maakt de Belastingdienst vanuit praktisch oogpunt gebruik van enkele van de al voor de politie geplaatste vaste ANPR-camera’s. Dit wordt ook wel «medegebruik» genoemd. Hiertoe is een convenant tussen politie en belastingdienst gesloten.

Over deze mogelijkheden is Uw Kamer reeds eerder geïnformeerd. Ik verwijs in dezen naar mijn brief van 3 oktober 2014 (Kamerstuk 32 761, nr. 71) en mijn antwoorden op schriftelijke vragen van het voormalige lid Schouw en het lid Oosenbrug (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 644) en van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 645).

In de bestaande wetgeving en in het voorliggende wetsvoorstel zijn de mogelijkheden en voorwaarden voor het kunnen verstrekken van de bewaarde ANPR-gegevens door de politie reeds geregeld. Voor de Belastingdienst en de provincie geldt dat de ANPR-gegevens die op grond van het wetsvoorstel zullen worden bewaard in de 126jj Sv-database niet aan deze instanties kunnen worden verstrekt. Het wetsvoorstel biedt geen grondslag om hier bij algemene maatregel van bestuur andere regels voor te stellen. Gelet daarop ontbreken dus zowel noodzaak als wenselijkheid voor het stellen van voorwaarden in aan het gebruik van deze gegevens door deze instanties in een algemene maatregel van bestuur.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Voor de volledigheid merk ik op dat niet alleen de politie, maar ook de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten ANPR-gegevens kunnen verzamelen respectievelijk ontvangen. Zie ook de memorie van toelichting, blz. 29 (Kamerstuk 33 542, nr. 3) en de tweede nota van wijziging, onder a (Kamerstuk 33 542, nr. 7).

Naar boven