33 498 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 8 oktober 2013

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel met betrekking tot het jeugdstrafrecht. Zij onderschrijven de primaire doelstelling gericht op verkleining van het recidiverisico. Behandeling van jonge mensen, die zich nog in een groeifase bevinden, op basis van «evidence-based» behandelingsmethoden kan daarbij een belangrijke rol spelen. Wel hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel en hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat het wetsvoorstel een voorbeeld is van «goede» wetgeving, waarbij alle adviezen van de relevante instanties en organisaties uit het veld, alsmede van de Afdeling advisering van de Raad van State, door de regering ter harte zijn genomen en verwerkt. Een woord van hulde aan het adres van de regering lijkt de CDA-fractie dan in casu ook op zijn plaats. De leden hebben desalniettemin nog een paar vragen.

De leden van de SP-fractie zijn ingenomen met het feit dat een poging wordt gedaan rekening te houden met de ontwikkeling van de hersenen van jeugdigen. Het feit dat het volwassenenstrafrecht hoofdregel blijft, betreuren zij echter. De ratio daarvan is voor hen niet duidelijk. Het is van tweeën één: of je houdt rekening met wetenschappelijke inzichten, dan is het adolescentenstrafrecht van toepassing op alle jongvolwassenen jonger dan 25 jaar, of je negeert dit en dan zet je een stelsel op dat ervan uitgaat dat de hersenen van een jongvolwassene meestal op 18-jarige leeftijd zijn volgroeid, maar soms ook niet. Wetenschappelijk onderzoek geeft geen steun aan deze laatste veronderstelling. Ook de Raad van State constateert dat de keuze om het commune strafrecht als hoofdregel aan te houden niet gebaseerd is op principiële argumenten, nu de regering stelt dat uitbreiding van de werkingssfeer van het jeugdstrafrecht «met de huidige middelen niet kan worden gerealiseerd».2 De Raad suggereert daarom het huidige voorstel als overgangsfase naar een adolescentenstrafrecht met het jeugdstrafrecht als uitgangspunt te beschouwen. Deze leden willen graag dat hier nog een reactie op komt van de regering.

Daarnaast constateren de leden van de SP-fractie dat het wetsvoorstel met betrekking tot minderjarigen geen enkele verbetering brengt, wel een verslechtering, en wel in vier opzichten: 1) het feit dat iedere minderjarige gescreend zal worden op de vraag of toepassing van artikel 77b Sr moet worden overwogen, 2) een kale taakstraf voor minderjarige zedendelinquenten is niet meer mogelijk, 3) de opvoedvariant van de pij-maatregel is verdwenen en 4) de voorgestelde pij-maatregel kan onder omstandigheden worden omgezet in TBS. Deze vier voorgestelde wijzigingen hebben niets te maken met de wetenschappelijke inzichten omtrent de hersenontwikkeling van jeugdigen en voorzien evenmin in een maatschappelijke behoefte. Ze komen als het ware uit de lucht vallen. De leden hebben hierover nog een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van dit wetsvoorstel en sluiten zich aan bij de vragen die gesteld zijn door de leden van de SP-fractie.

Het lid van de SGP-fractie heeft met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen. De daarin opgenomen beperkte verruiming van de toepassing van het jeugdstrafrecht op de groep jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar heeft dit lid aanleiding gegeven tot het stellen van enkele vragen.

1. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel

1.1 Hoofdlijnen van het adolescentenstrafrecht

De naam «adolescentenstrafrecht» suggereert dat er een heel nieuw strafrecht wordt geïntroduceerd, aldus de leden van de VVD-fractie. Echter, «caput non est lex». Het gaat om een verhoging van de maximumleeftijd van 21 naar 23 jaar en om een aantal verbeteringen op onderdelen van het bestaande jeugdstrafrecht. Op zich achten de leden dit nieuwe woord «adolescentenstrafrecht» niet bezwaarlijk. Maar zij vragen zich wel af of zich niet langzamerhand een spraakverwarring aftekent. Zou het aanbeveling verdienen om te streven naar een eenvoudiger terminologie? Of cijfermatige aanduiding van leeftijdscategorieën?

Voorts nemen de leden van de VVD-fractie aan dat het onderhavige wetsvoorstel vooral betrekking heeft op relatief zware delicten, veelplegers en extra kwetsbare daders. En dat het merendeel van de door jeugdigen begane strafbare feiten buiten deze categorieën valt. Is deze veronderstelling juist? Wil de regering recente, cijfermatige informatie geven over de jeugdcriminaliteit?

De leden van deze fractie hebben de indruk dat de rol van de ouders enigermate onderbelicht blijft. De regering verwijst naar het initiatiefwetsvoorstel 30 519 tot verruiming van de financiële aansprakelijkheid voor 14–18 jarigen en naar de mogelijkheid om de ouders bij de behandelmethoden van de jeugdige te betrekken. Erg concreet is het niet. Dit zou kunnen bijdragen tot het postvatten van de gedachte dat het ouderschap vrijblijvend is en dat de overheid de verantwoordelijkheid op zich neemt als een jeugdige ontspoort. Is de regering voornemens dit risico tot een minimum te beperken?

In de memorie van toelichting3 en in de reactie van de regering op het advies van de Raad van State4 geeft de regering aan dat zij het gebruik van artikel 77c Sr wil bevorderen, constateren de leden van de VVD-fractie. Denkbaar is ook dat de regering de rechter vrijlaat in de toepassing van artikel 77c Sr en dat de regering zich beperkt tot het scheppen van wettelijke mogelijkheden, het trekken van grenzen en het actueel houden van de wet. Heeft de regering een dergelijke terughoudendheid overwogen? En zo ja, waarom heeft zij daarvan afgezien?

De leden van de PvdA-fractie delen de in de memorie van toelichting verwoorde analyse inzake de specifieke eigenschappen en daarmee samenhangend risicogedrag van adolescenten (jeugdigen en jongvolwassenen in de leeftijd van 15 tot 23 jaar). De memorie van toelichting begint veelbelovend met de zin «Dit wetsvoorstel strekt tot invoering van een adolescentenstrafrecht».5 Het stelt de leden echter teleur dat dit vervolgens niet meer blijkt in te houden dan de keuze tussen het jeugdstrafrecht (hoofdregel bij minderjarige adolescenten) en het volwassenenstrafrecht (hoofdregel bij meerderjarige adolescenten). Deze leden vragen de regering waarom niet is gekozen voor een echt adolescentenstrafrecht, dat wil zeggen een specifiek op adolescenten toegespitst sanctieregime dat meer recht doet aan de specifieke eigenschappen en problematiek van deze doelgroep.

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie de regering uiteen te zetten hoe de inzichten aangaande de specifieke eigenschappen en problemen van de groep 15 tot 23-jarigen en de in verband daarmee beoogde flexibele benadering van deze groep, zich verhoudt tot de rigide leeftijdsgrens van 18 jaar die is voorzien in het voorstel voor een nieuwe Jeugdwet.

Bij de uitvoering dient ervoor gewaakt te worden dat de jeugdigen niet extra «verpest» worden, doordat ze in aanraking komen met jongvolwassen criminelen, aldus de leden van de CDA-fractie. Dit is overigens ook in strijd met artikel 37, onderdeel c, van het IVRK dat waarborgt dat kinderen gescheiden van volwassenen worden gedetineerd. Kan de regering concreet aangeven op welke wijze zij dit wil realiseren?

Een eerste algemene opmerking van de leden van de SP-fractie betreft het steeds terugkerende standpunt dat nieuwe wetenschappelijke inzichten ertoe leiden dat met de leeftijd op het moment van berechting, dan wel tenuitvoerlegging van het strafbaar feit, er niet met de leeftijd waarop het feit is gepleegd rekening moet worden gehouden, ofwel dat het adolescentenstrafrecht in lijn is met het wetenschappelijke inzicht dat de hersenen van een jeugdige pas op 25-jarige leeftijd zijn volgroeid, omdat «met de relatieve onvolwassenheid en de onvoltooide ontwikkeling juist tijdens de ten uitvoerlegging rekening wordt gehouden». 6 Hier wordt volgens de leden oorzaak en gevolg omgedraaid. Tegenwoordig weet men dat de hersenen van adolescenten jonger dan 25 jaar juist op het gebied van impulsbeheersing en het overzien van de consequenties van daden nog onrijp zijn. Dit speelt een rol op het moment van het plegen van het strafbaar feit en heeft weinig te maken met de uitvoering van de straf. De Raad van State wijst daar ook op.7 Is de regering dat, bij nader inzien, met voornoemde leden eens? Zo ja, is de regering bereid om in een later stadium de leeftijd van 23 jaar op te hogen tot 25 jaar? Een consequentie van dit inzicht is dat de rechter bij de strafmaat rekening houdt met de onvolgroeide hersenen op het moment van het plegen, en dat dientengevolge ook de officier van justitie bij de keuze voor het in te zetten traject rekening moet houden met de leeftijd ten tijde van het strafbaar begane feit. Is de regering dat met deze leden eens? Zo nee, waarom niet?

Verder maken de leden van de SP-fractie uit de reactie, zoals geformuleerd in het advies van de Raad van State en nader rapport8, op dat het wél de bedoeling is het jeugdstrafrecht als uitgangspunt te nemen. Kan de regering dat bevestigen? Zo ja, is zij bereid dit uitgangspunt in de eerstvolgende reparatie- of veegwet op te nemen?

Een andere opmerking van algemene aard is dat in de memorie van toelichting steeds wordt uitgegaan van een werking van het wetsvoorstel met betrekking tot jeugdigen van 15 tot 23 jaar, aldus de leden van de SP-fractie. Ook op de site van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is deze aanduiding te vinden.9 Op andere plaatsen vermeldt de regering dat het wetsvoorstel van toepassing is op jongeren vanaf 16 jaar, omdat ten aanzien van deze jongeren een voorbehoud is gemaakt bij artikel 37 IVRK.10 Het wetsvoorstel is dan ook in lijn met het IVRK en het daarop gemaakte voorbehoud, maar de indruk wordt gewekt dat het ook gaat over jongeren vanaf 15 jaar. Is de regering bereid ervoor te zorgen dat de site van het ministerie in die zin wordt aangepast? In dit verband wijzen voornoemde leden op een strikt juridisch punt: het wetsvoorstel maakt geen onderscheid tussen 16+ en 16- minderjarigen. Dat zou wel moeten, omdat het voorbehoud dat Nederland het volwassenenstrafrecht wil kunnen toepassen op minderjarigen geldt vanaf 16 jaar. Is de regering bereid deze fout te repareren? Ook vragen deze leden zich af of de regering het met hen eens is dat toepassing van het commune strafrecht op minderjarigen, gelet op art 37 IVRK, weliswaar is toegestaan omdat Nederland daarop een voorbehoud heeft gemaakt, maar hoge uitzondering moet blijven? De leden van de SP-fractie merken op dat zij gaarne zouden zien dat het voorbehoud wordt ingetrokken, zodat voor alle minderjarigen rekening wordt gehouden met hun jeugdige ontwikkeling en Nederland niet meer op de vingers getikt hoeft te worden door het VN-comité in Geneve.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie zich af hoe een structurele afweging van het gebruik van artikel 77c Sr zal worden gestimuleerd?11 Stimuleren betekent toch toepassing van artikel77c Sr, tenzij? Brengt de beoogde individuele afweging niet het gevaar met zich dat ook bij iedere minderjarige gekeken wordt of niet artikel 77b Sr toegepast zou moeten worden?

De leden van de SP-fractie hebben in dit verband nog een opmerking over het reeds bestaande artikel 77b Sr. De regering stelt dat «aan de toepassing van artikel 77b Sr een op het individu van de verdachte toegespitste beslissing ten grondslag ligt. Uit die beslissing spreekt dan dat de rechter van oordeel is dat aan de ontwikkelingsfase in casu geen aanleiding kan worden gevonden voor toepassing van – in dit geval – de hoofdregel».12 In een vorige versie van dat artikel stond de persoonlijkheid van de verdachte voorop. In de huidige versie kan het volwassenenstrafrecht worden toegepast enkel op grond van de ernst van het feit of de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd. Dit geldt dus ook als de persoonlijkheid van de dader tot een ander oordeel zou leiden, bijvoorbeeld wegens ernstige verstandelijke beperking waardoor betrokken 20-jarige functioneert op het niveau van een 14-jarige. Is de regering het ermee eens dat de hierboven aangehaalde opmerking niet klopt? Zo ja, is de regering dan bereid bij een volgende reparatie- c.q. veegwet de tekst van artikel 77b Sr aan te passen aan de hierboven genoemde opmerking?

Het lid van de SGP-fractie vraagt zich af of de stelling juist is dat het wetsvoorstel niet voorziet in een apart strafrecht voor alle jongvolwassenen van 18 tot 24 jaar. Is verder de stelling juist dat de pedagogische grondslag van het jeugdstrafrecht in het onderhavige voorstel niet langer leidend is? Ligt aan het voorstel de gedachte ten grondslag dat een zwaardere en strengere aanpak van delinquente jeugdigen effectiever zou zijn en zou bijdragen aan een vermindering van de recidive? Wat is de reactie van de regering op de stelling van critici dat het wetsvoorstel de veiligheid niet zou bevorderen, maar mogelijk zelfs contraproductief zou werken?

Voorts stelt dit lid de vraag hoe de regering in het onderhavige wetsvoorstel de balans ziet tussen de belangen van de jeugdige delinquent, de belangen van het slachtoffer en van de maatschappij.

1.2 De adviezen naar aanleiding van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie merken op dat blijkens de memorie van toelichting het concept van het wetsvoorstel een verplichting voor de rechter bevatte om de keuze van een sanctiestelsel – jeugd of volwassenen – te motiveren.13 Mede op grond van ontvangen adviezen heeft de regering afgezien van deze motiveringsverplichting. Wat waren de redenen voor het opnemen van de oorspronkelijke motiveringsplicht?

2. De invoering van een adolescentenstrafrecht

2.1 Het bestaande stelsel voor jongvolwassenen en de werking daarvan

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er onderzoek bekend is waaruit blijkt om welke redenen de rechter tot dusver weinig gebruik heeft gemaakt van de artikelen 77b en 77c Sr.

Verder is het lid van de SGP-fractie geïnteresseerd in het antwoord op de vraag welke betekenis aan het wetsvoorstel moet worden toegekend in relatie tot de op 1 februari 2008 in werking getreden Wet gedragsbeïnvloeding jeugdigen.14 Wat valt er thans te zeggen over de effecten (in termen van recidivevermindering) van de gedragsbeïnvloedende maatregel? Blijft het aantal werkelijk opgelegde maatregelen achter bij de verwachtingen? Zo ja, aan welke oorzaken wordt dit door de regering toegeschreven?

2.2 De toeleiding naar het adolescentenstrafrecht; doelgroep voor de verbrede maatwerkaanpak

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering heeft aangegeven dat zij het nieuwe artikel 63, lid 5 Sv en de verhoging van de maximumleeftijd van 21 naar 23 jaar beschouwt als belangrijke middelen om de toepassing van artikel 77c Sr te bevorderen. Wil de regering dit nader motiveren?

Ook stelt de regering met betrekking tot de bevordering van de toepassing van artikel 77c Sr en artikel 63 lid 5 Sv een aanwijzing aan het OM in het vooruitzicht en de mogelijkheid om wensen dienaangaande naar voren te brengen.15 Thans zien voornoemde leden geen aanleiding om specifieke wensen te uiten. Wel zouden zij te zijner tijd graag geïnformeerd worden over deze aanwijzing aan het OM.

De leden van de VVD-fractie vragen zich verder af of de regering verwacht dat een ruimere toepassing van het jeugdstrafrecht op grond van artikel 77c Sr zal leiden tot méér rapportages? Zo ja, verwacht de regering daarvan vertraging van het strafproces?

Blijkens de handelingen beschikt de regering over resultaten van een pilot bij de rechtbank Almelo met betrekking tot de toepassing van artikel 77c Sr. Is zij voornemens deze aan de Eerste Kamer en Tweede Kamer toe te zenden?16 Wil de regering dit voornemen spoedig uitvoeren?

Verder vragen deze leden zich af of de tekst van artikel 63 lid 5 Sv imperatief of facultatief van aard is? De tekst van de wet wijst op facultatief, maar de toelichtende stukken, alsmede de redactie van het voorgestelde zesde lid van artikel 63 Sv, wijzen op een verplichting van de officier van justitie. Mocht de officier van justitie reeds bij de vordering tot bewaring op grond van artikel 63 lid 5 Sv hebben aangegeven dat hij «voornemens is te vorderen dat recht zal worden gedaan overeenkomstig artikel 77c Sr», en mocht hieraan gevolg worden gegeven, in hoeverre beperkt dit dan de ruimte voor de zittingsrechter om te beslissen dat artikel 77c Sr niet wordt toegepast?

De toetsingscriteria die in de pilots in de arrondissementen Almelo en Groningen zijn gebruikt, veronderstellen volgens de leden van de SP-fractie dat ook een toetsing plaatsvindt met betrekking tot iedere 16- en 17-jarige. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Deze leden verzoeken de regering hen nader te informeren over de resultaten van de inmiddels afgesloten pilots, zoals reeds aangeboden aan de Tweede Kamer tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei jl. Deze leden vragen zich voorts af of er al een (concept)aanwijzing adolescentenstrafrecht OM beschikbaar is?

De reclassering voor volwassenen is degene die moet indiceren als het adolescentenstrafrecht wordt toegepast, constateren de leden van de SP-fractie. Deze kan echter op dit moment niet indiceren voor jeugdzorg. De regering heeft toegezegd hier samen met het Ministerie van VWS naar te kijken, en daarover in het najaar een brief aan de Tweede Kamer te sturen.17 Deze leden nemen aan dat ook de Eerste Kamer deze brief zal ontvangen?

Bij diezelfde gelegenheid heeft de regering aangekondigd na de zomer enige pilots met herstelbemiddeling te zullen starten om de mogelijkheid van meer toepassing van herstelbemiddeling in het strafproces te verkennen.18 De leden van de SP-fractie zijn warm voorstander van herstelbemiddeling, omdat gebleken is dat dit een zeer effectieve pedagogische interventie is. Naar het oordeel van deze leden hoort dit onderdeel ook thuis in de wet, ook met betrekking tot volwassenen, zoals dit reeds geregeld is in het civiele recht en het bestuursrecht. Kan de regering iets meer informatie geven over deze plannen?

Daarnaast wijzen de leden van de SP-fractie erop dat het succes van dit wetsvoorstel staat of valt met de deskundigheid van de officieren van justitie. De coördinerend jeugdofficieren moeten hun kennis gaan overdragen aan de commuun opgeleide officieren. Dit gaat een niet te onderschatten inspanning vergen van de parketten. Er is geld beschikbaar, stelt de regering, maar de vraag blijft of er met een bezuiniging van 25% en de schaalvergroting ook tijd gevonden gaat worden? Als de officieren van justitie van wie de toeleiding naar het adolescentenstrafrecht afhankelijk is dit niet tussen de oren krijgen, is de kans groot dat het hele wetsvoorstel een wassen neus wordt. De leden van de SP-fractie zouden het jammer vinden als daar pas bij de evaluatie na vijf jaar achter wordt gekomen. Wat gaat de regering doen om te zorgen de officieren van justitie daadwerkelijk in de gelegenheid gesteld worden hun kennis op dit gebied bij te spijkeren?

3. De nadere uitwerking van de maatregelen in verband met het adolescentenstrafrecht

3.1 Positionering van de sancties voor criminele adolescenten

Ten aanzien van de meldplicht troffen de leden van de VVD-fractie een bijzonder aspect. De meldplicht wordt veelal opgelegd in combinatie met andere straffen en maatregelen. Deze zijn gericht op gedragsverbetering. Echter, het opleggen van een meldplicht gaat ervan uit dat de beoogde gedragsverbetering (nog) niet gerealiseerd is. Dit zou strijdig geacht kunnen worden met het opvoedkundige doel van het strafrecht voor jeugdigen. Aldus zouden rechters ervan af kunnen zien een meldplicht op te leggen, omdat deze per definitie niet spoort met het primaire opvoedingsdoel. De leden van de VVD-fractie zouden dat betreuren, omdat de meldingsplicht zeer effectief kan zijn, bijvoorbeeld bij voetbal- en oudjaarsgeweld. Dit zijn immers evenementen die wat verder weg in de tijd liggen, allicht na het ondergaan van de bij vonnis opgelegde straffen en maatregelen. Ziet de regering mogelijkheden om de meldplicht met het primaire opvoedingsdoel in overeenstemming te brengen?

3.2 Bijzondere voorwaarde bij de toepassing van maatregelen

Als bijzondere voorwaarde noemt het wetsvoorstel in verschillende artikelen dat de jonge criminelen «ter vaststelling van hun identiteit» mee moeten werken aan het afnemen van vingerafdrukken van één of meer vingers. Dit lijkt de leden van de CDA-fractie een overbodige bepaling: in geval van vervolging en veroordeling is de identiteit van de verdachte c.q. veroordeelde immers reeds voldoende vastgesteld. Het als bijzondere voorwaarde opnemen dat de veroordeelde verplicht mee moet werken aan het afnemen van vingerafdrukken, dient dan kennelijk een ander doel dan de vaststelling van de identiteit. Het komt de leden van de CDA-fractie voor dat deze bepalingen dienen te worden geschrapt, dan wel dat het doel waartoe de vingerafdrukken dienen in het wetsvoorstel zelf geëxpliciteerd moet worden. Gaarne een inhoudelijke reactie van de regering.

3.3 De taakstraf

Met betrekking tot de afschaffing van de kale taakstraf vragen de leden van de SP-fractie zich af of de regering bekend is met het recente onderzoek van Human Rights Watch waaruit blijkt dat de kans op recidive bij minderjarige zedendelinquenten veel lager is dan bij volwassenen, en ook veel lager is dan bij andere delicten? 19 Zo ja, kan de regering de noodzaak dan nog onderbouwen van deze beperking van de mogelijkheid voor de rechter om maatwerk te leveren, en dat terwijl maatwerk een van de «leitmotiven» is van het hele wetsvoorstel? Graag een toelichting, anders dan dat die bepaling ook kort geleden zo opgenomen is in het volwassenenstrafrecht.

Blijkens de memorie van toelichting zullen de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf in de wet worden opgenomen.20 De motivering hiervan geldt echter niet alleen voor het jeugdstrafrecht, maar – naar de indruk van de leden van de VVD-fractie – ook voor het strafrecht voor volwassenen. Is de regering voornemens een dergelijke regeling ook in het volwassenenstrafrecht op te nemen? Gaat het hier om «standaardvoorwaarden»?

3.4 ISD-maatregel

De leden van de VVD-fractie merken op dat bij de toepassing van plaatsing in een inrichting voor stelsmatige daders (ISD) de regering heeft aangegeven dat zij deze wil bevorderen. Hierbij vragen de leden van de VVD-fractie zich eveneens af: vanwaar het geringe gebruik door de rechter en waarom geen terughoudendheid van de regering?

3.5 De pij-maatregel

De voorgestelde wijzigingen in de pij-maatregel

De regering onderbouwt de afschaffing van de opvoedvariant van de pij-maatregel in zijn toelichting met de stelling dat daar geen behoefte meer aan is nu we de GBM hebben.21 Niet uit te sluiten valt, geeft hij toe, dat er ook een verschuiving naar detentie plaatsvindt. De vraag van de leden van de SP-fractie is waarop de regering baseert dat er geen behoefte meer is aan de opvoedvariant van de pij? Hoe vaak werd een opvoed-pij per jaar opgelegd? De leden gokken dat dit vaker is dan de 72 resp. 84 GBM-en, die in 2011 en 2012 zijn opgelegd. Graag cijfers en een verklaring daarvan. Daarnaast bagatelliseert de regering het verschil tussen detentie en pij, omdat er immers in detentie ook behandeld wordt. Dit is echter maar een halve waarheid. Het op iedereen in de JJI toegepaste «You Turn» doet niets aan de trauma's die veelal (mede) oorzaak zijn van het plegen van het delict: aan de traumatisering ten gevolge van ondervonden mishandeling door ouders of opvoeders wordt niets gedaan in de JJI’s. Uit een veelheid aan onderzoeken vloeit voort dat er evenmin behandeling wordt geboden voor stoornissen waaraan een meerderheid van de jeugdigen die in een JJI belanden, lijden. Voornoemde leden wensen graag een reactie van de regering op dit punt.

De omzetting van de pij-maatregel in de TBS-maatregel

De bepaling waarin de mogelijkheid is opgenomen om de pij om te zetten naar TBS bij minderjarigen zijn de leden van de SP-fractie een doorn in het oog. Bij de inbreng voor het voorbereidend onderzoek inzake de Wet forensische zorg (32 398) vroegen de leden van de SP-fractie in de Eerste Kamer: «Is de regering het met ons eens dat de enige rechtvaardiging voor een langere vrijheidsberoving dan het strafbare feit zelf rechtvaardigt, gelegen is in het gevaar dat betrokkene voor de samenleving veroorzaakt? Maar juist dan zijn er gronden voor het opleggen van een rechterlijke machtiging in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ).» Uit de memorie van antwoord bleek dat de regering het niet met hen eens was. Deze leden zijn van mening dat wat voor meerderjarigen geldt, eens te meer hoort te gelden voor minderjarigen: er dient een verband te zijn tussen het gepleegde feit en de daarvoor ondergane straf. Dat kan de regering in zijn algemeenheid toch niet ontkennen? Bij minderjarigen komt daar nog bij dat de straf een pedagogische grondslag moet hebben en mede moet dienen tot bevordering van de terugkeer van minderjarigen in de samenleving. De regering voert ter verdediging van deze zware maatregel aan: 1) het omzetten zal hoge uitzondering zijn, en 2) in het civiele recht, onder de wet BOPZ dus, zijn er geen instellingen die de problematiek van de jongere waarvoor deze maatregel is bedacht, aankunnen. De leden van de SP-fractie zijn bekend met dit laatste probleem, het bestaat al jaren. Rechtvaardigt het tekort schieten van de mogelijkheden in de GGZ op zichzelf het verlengen van een strafmaatregel volgens de regering? De eis dat een maatregel proportioneel moet zijn, en bij minderjarigen ook nog als ultimum remedium, verzet zich naar de mening van deze leden tegen de voorgestelde mogelijkheid van omzetting. Is de regering bereid om met het Ministerie van VWS te overleggen over het creëren van een mogelijkheid waar jongeren die voor omzetting in aanmerking zouden komen, in plaats daarvan met een rechterlijke machtiging op grond van de Wet Bopz, verder opgenomen kunnen worden ter beveiliging van zichzelf of anderen tegen mogelijk door hen te veroorzaken gevaar? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat ook al zou van de mogelijkheid tot omzetting slechts bij hoge uitzondering gebruik worden gemaakt, het feit dat daarmee gedreigd kan worden door zich op een bepaald moment machteloos voelende groepsleider, een verzwaring van de pij-maatregel inhoudt? Evenals het feit dat het kind in theorie in de «long stay» kan belanden en dan nooit meer vrij komt ten gevolge van een strafbaar feit, gepleegd toen hij 14 jaar was? Hoeveel mensen zijn er in de loop der jaren ten gevolge van een natuurlijke (anders dan door ernstige ziekte) oorzaak vrij gekomen uit de long stay?

4. Doeltreffendheid en effecten van het wetsvoorstel

Bij gewijzigd amendement is bepaald dat de wet over vijf jaar wordt geëvalueerd.22 De leden van de VVD-fractie stellen de vraag of het juist is dat de leden van de Eerste Kamer in de gelegenheid worden gesteld onderzoeksvragen te stellen? Mocht dit juist zijn, dan zouden voornoemde leden in elk geval een evaluatie wensen van de vraag of de recidivecijfers gedaald zijn als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel. Voorts stellen zij de onderzoeksvraag wat de effecten van de voorgestelde wetswijzigingen in het jeugdstrafrecht zullen zijn. Bij deze evaluatie zouden zij ook opnieuw de vraag naar de maximumduur van de jeugddetentie – 2 of 4 jaar – willen stellen. Is de regering voornemens deze onderzoeksvragen bij de evaluatie te betrekken?

De leden van de SP-fractie zouden in elk geval graag zien dat in de toegezegde evaluatie álle jongvolwassenen worden betrokken, zodat niet alleen duidelijk wordt hoe vaak, maar ook waarom op een 18+ jongere het commune strafrecht is toegepast. Ook zouden deze leden in de evaluatie willen terugzien hoe vaak op minderjarigen het commune strafrecht van toepassing is verklaard. Is de regering bereid dit te regelen?

5. Tenslotte

Voorts hebben de leden van de SP-fractie een vraag die zijdelings verband houdt met dit wetvoorstel en het IVRK. Nederland heeft het derde Facultatief Protocol bij het IVRK, waarin voor kinderen een klachtenprocedure bij het VN-Kinderrechtencomité is geregeld, tot nog toe niet geratificeerd. Dit in tegenstelling tot de landen Oostenrijk, België, Brazilië, Chili, Costa Rica, Finland, Duitsland, Italië, Luxemburg, Malediven, Mali, Montenegro, Marokko, Peru, Portugal, Servië, Slowakije, Spanje, en Uruguay. De leden van de SP-fractie dringen er bij de regering op aan om hiertoe wel over te gaan. Kunnen de leden dit op korte termijn tegemoet zien?

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vicevoorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Schouwenaar (VVD), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

X Noot
2

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 4, p. 5.

X Noot
3

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 3, p. 1.

X Noot
4

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 4, p 3, 4 en 6.

X Noot
5

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 3, p. 1.

X Noot
6

In antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie: Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 6, p. 10.

X Noot
7

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 4, p. 4–5.

X Noot
8

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 4, p. 6.

X Noot
10

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 3, p. 3.

X Noot
11

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 6, p. 5.

X Noot
12

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 6, p. 14.

X Noot
13

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 3, p. 6, eerste alinea.

X Noot
14

Stb. 2007, 575.

X Noot
15

Handelingen II 2012/13, nr. 89, item 4, p. 26.

X Noot
16

Handelingen II 2012/13, nr. 89, item 4, p. 9.

X Noot
17

Handelingen II 2012/13, nr. 89, item 4, p. 18.

X Noot
18

Handelingen II 2012/13, nr. 89, item 4, p. 16.

X Noot
19

Zie hiervoor het onderzoeksrapport «Raised on the Registry» van 1 mei 2013: www.hrw.org/sites/default/files/reports/us0513_ForUpload_1.pdf .

X Noot
20

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 3, p. 30, laatste alinea.

X Noot
21

Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 3, p. 39.

X Noot
22

Zie Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 8 en Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 12.

Naar boven