33 450 Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee

Nr. 75 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 juli 2020

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft enkele vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over brief van 10 februari 2020 over het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee (Kamerstuk 33 450, nr. 64), over de brief van 16 april 2020 over de tussenstand onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee (Kamerstuk 33 450, nr. 66) en over de brief van 27 mei 2020 over de beantwoording vragen commissie over het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee (Kamerstuk 33 450, nr. 67).

De vragen en opmerkingen zijn op 11 juni 2020 aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 30 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

Inleiding

2

VVD-fractie

3

PVV-fractie

4

CDA-fractie

4

D66-fractie

6

GroenLinks-fractie

7

SP-fractie

8

ChristenUnie-fractie

9

Partij voor de Dieren-fractie

10

SGP-fractie

12

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Onderhandelaarsakkoord en de antwoorden op de feitelijke vragen. Deze leden hebben nog de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de betreffende beleidsbrieven en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de agenda rondom dit overleg. Omdat deze leden zich zeer begaan voelen met het verdere verloop van het Onderhandelaarsakkoord, willen zij nog enkele vragen en opmerkingen voorleggen aan de Minister.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden van de Minister en de ontwikkelingen rondom het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee. Deze leden zijn positief over het feit dat er wordt getracht een compromis te sluiten, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van natuurbehoud en -herstel, de energietransitie, en de belangen van de visserijsector. Deze leden hebben echter nog een aantal vragen en opmerkingen over de voortgang, inhoud en uitwerking van het Noordzeeakkoord.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de stukken betreffende het Noordzeeakkoord. Zij hebben daar nog wel wat vragen over.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het Noordzeeakkoord en de beantwoording van de vragen van de commissie door de Minister. Zij hebben hier nog enkele vragen bij.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de tussenstand van het Noordzeeonderhandelingsakkoord en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het Onderhandelaarsakkoord en de Kamerbrieven daaromtrent. Zij hebben nog enkele vragen.

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vinden het cruciaal dat er een breed draagvlak is van betrokken sectoren bij het Onderhandelaarsakkoord. Daarbij horen volgens deze leden ook de Nederlandse Vissersbond en de Producten Organisatie (PO) Urk. Een akkoord waarin niet alle partijen zich kunnen verenigen, is dan ook volgens deze leden geen akkoord. Wat is er noodzakelijk om ook de Nederlandse Vissersbond en de PO Urk te kunnen laten instemmen? De Minister geeft aan dat er op dit moment in bilateraal overleg naar oplossingen wordt gezocht om het draagvlak onder de vissers te vergroten. Over welke oplossingen wordt gesproken? Welke opties zijn er om tot een breder gedragen akkoord te komen? Zijn de vissers principieel tegen of is het een financiële kwestie? Of zit het in de afsluiting van gebieden voor visserij? Zo ja, waar spitst de discussie zich dan op toe? Wat zijn de ervaringen in deze overleggen? Is er zicht op een uitkomst?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er nog veel onduidelijk is en/of uitgewerkt moet worden. De impact voor de vissers is nog niet duidelijk en gekwantificeerd. Ook de economische effecten voor de visserijsector en de keten zijn nog niet bekend. De governance in het vervolgtraject is ook niet duidelijk. Doel, criteria, zeggenschap, governance, proportionaliteit en kosteneffectiviteit van het transitiefonds, evenals een eventueel afwegingskader, zullen in het Noordzeeoverleg nog nader worden afgesproken en zijn dus nog niet bekend. Kan de Minister hier meer duidelijkheid over geven, voor het Noordzeeakkoord definitief wordt afgesloten?

De leden van de VVD-fractie zijn niet tevreden over het ontbreken van sommige sectoren en de oververtegenwoordiging van niet-gouvermentele organisaties (ngo’s) en milieu en natuurorganisaties in het traject tot nu toe. Deze leden begrijpen bijvoorbeeld uit de beantwoording van de feitelijke vragen dat de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR) als branchevereniging voor de scheepvaart niet aan tafel zat. Er wordt gesteld dat rekening gehouden is met de belangen van andere gebruikers, zoals de zeevaart en zandwinning. Wat is de mening van de zeevaart, KVNR en de zandwinning over dit akkoord? En welke partijen gaan straks deel uitmaken van het Noordzeeoverleg?

De leden van de VVD-fractie zien dat er een groot aantal ngo’s en milieu en natuurorganisaties aan tafel hebben gezeten. Wat is hun feitelijke formele positie en rol in dit verband? Welk compromis zit er van hun kant in het Onderhandelaarsakkoord? Waar zijn zij de andere partijen tegemoetgekomen? Waar zijn zij aan gehouden vanuit het Onderhandelaarsakkoord?

De leden van de VVD-fractie vragen om meer duidelijkheid voor wat betreft de benodigde middelen voor het Noordzeeakkoord en vragen waar deze vandaan moeten komen. Onduidelijk is van welke beleidsartikelen in de begrotingen van de ministeries de middelen komen en ten koste waarvan dit gaat. De Tweede Kamer wordt over de budgettaire verwerking pas geïnformeerd in de begroting van 2021. Deze leden vinden dit de omgekeerde wereld en willen juist nu duidelijkheid, voordat het Noordzeeakkoord definitief wordt vastgesteld. Kan de Minister de gevraagde financiële duidelijkheid geven? Het kan niet zo zijn dat eerst ingestemd wordt met een akkoord, en vervolgens later pas duidelijk wordt waar het geld precies vandaan komt en ten koste van wat het eventueel gaat.

De leden van de VVD-fractie zijn nog niet overtuigd van de noodzaak om visserijgebieden af te sluiten en extra natuurgebieden aan te wijzen, ook omdat er veel onduidelijkheid bestaat over de gevolgen van de Brexit voor de visserij. Uit het Noordzeeakkoord blijkt dat de Bruine Bank zal worden aangewezen op basis van de Vogelrichtlijn. De Borkumse Stenen worden met het oog op bodembescherming aangewezen in het kader van het VIBEG II-akkoord (Visserij in Beschermde Gebieden; Noordzeekustvisserijakkoord 2017) op basis van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). Ook het Friese Front zal onder een nader te bepalen beschermingsregime worden gebracht. Onderzoek zal moeten uitwijzen of dit Natura 2000 is of bijvoorbeeld onder de KRM. Waarom is dit noodzakelijk? Wat is hiervan de meerwaarde? Wat zijn hiervan de gevolgen? Is de Minister bereid om de extra gebiedssluitingen voor natuur (met name het Friese Front), zoals voorzien in het Onderhandelaarsakkoord, te heroverwegen dan wel te schrappen? Zo nee, waarom niet? Deze leden willen ook geen extra beperkende maatregelen ten aanzien van de kleinschalige en recreatieve «staandwantvisserij». Kan de Minister dat garanderen?

De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het medegebruik van de visserij van de locaties van windparken op zee is geregeld in andere landen. Kan de Minister een totaaloverzicht geven van de Europese landen waar dit ook speelt en wat daar is geregeld en waarom? En kan zij ook aangeven hoe dit verschilt met de Nederlandse afspraken? Is medegebruik mogelijk of moet de visserij per definitie wijken voor deze windparken?

De leden van de VVD-fractie vragen zich nog steeds af waarom Defensie, gelet op de veiligheidsbelangen, niet volwaardig aan tafel heeft gezeten bij de totstandkoming van het Onderhandelaarsakkoord. Wat zijn de gevolgen voor Defensie van het Onderhandelaarsakkoord? Wat verandert er voor Defensie door het Onderhandelaarsakkoord? Welke beperkingen levert dit op?

PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vragen aan de Minister waarom zij in dit akkoord toestaat dat onze vissers dankzij al het duurzaamheidsgeneuzel moeilijker hun werk kunnen doen.

De leden van de PVV-fractie vragen aan de Minister waarom zij in dit akkoord voor het vernietigen van flora en fauna is door windmolens te plaatsen, die zowel vogels als de zeebodem grote schade toebrengen.

CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie spreken hun waardering uit voor de wijze waarop dit breed gedragen Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee tot stand is gekomen; in goed overleg en met betrokkenheid van belangrijke belanghebbenden vanuit verschillende sectoren. De Noordzee is een van de drukst gebruikte zeeën ter wereld en dat maakt dat er spanningen zijn tussen natuur, energie, scheepvaart en de visserij. Door de wereldwijde problemen met CO2 en onze afspraken in Parijs zullen we als land de komende decennia een forse groei van windparken op de Noordzee nodig hebben. Voor deze leden is duidelijk dat partijen hun nek hebben uitgestoken door met elkaar om tafel te gaan en ondanks alle moeilijkheden serieus met elkaar in gesprek zijn over hoe het wel kan. Deze leden spreken hun hoop uit dat de resterende knelpunten worden aangepakt, zodat er een gedragen perspectief komt voor een gedeelde Noordzee.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de additioneel beschikbare middelen uit het akkoord voornamelijk bestemd zijn voor sanering van de visserijsector. Deze leden zijn van mening dat er naast sanering in deze sector ook inzet nodig is op innovatie, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van zogenaamde «Zero Impact Kotters». Hiermee zou innovatie in de visserij samen kunnen gaan met een impuls voor de Nederlandse maritieme industrie. De vraag vanuit de sector om extra middelen voor innovatie beschikbaar te stellen is in het proces om te komen tot het Noordzeeakkoord niet gehonoreerd. Innovatiegelden moeten komen uit nieuwe Europese middelen, maar deze zijn naar verwachting niet eerder dan eind 2022 beschikbaar. Deze leden zijn van mening dat het werken aan innovatie in de visserij zo snel mogelijk moet beginnen, ook in het kader van herstel na de coronacrisis. Zij vragen de Minister welke mogelijkheden zij ziet om innovatie in de visserijsector alsnog te versnellen door daarvoor extra middelen beschikbaar te stellen vanuit het Noordzeeakkoord. Welke mogelijkheden ziet de Minister daarnaast om Europese middelen, al eerder dan in 2022, in te zetten? En welke aanknopingspunten bieden de nationale en Europese herstelmaatregelen voor snellere inzet van middelen voor innovatie, bijvoorbeeld door aan te haken bij het innovatie-initiatief vanuit de maritieme sector? Er wordt al eeuwenlang vis gevangen in de Noordzee. Voor een gezonde Noordzee en een duurzame voedselvoorziening is duurzame wetgeving nodig met minimale bijvangst van kwetsbare soorten en een eerlijke prijs voor de visser. In hoeverre zijn er nog extra innovatiemiddelen beschikbaar om die duurzaamheid te stimuleren, vragen deze leden. En hoe ver staat het met de bilaterale overleggen om te zoeken naar oplossingen met betrekking tot het Friese Front en de Garnalenvisserij?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister op 16 april 2020 de Kamer per brief informeerde over de stand van zaken rondom de totstandkoming van het Noordzeeakkoord. Inmiddels zijn er bijna twee maanden verstreken. Deze leden achten het, ook gezien de relatie van het Noordzeeakkoord met het Programma Noordzee, de Wet Windenergie op Zee en de Kottervisie, van belang dat er zo spoedig mogelijk een definitief akkoord gesloten wordt, zodat de Kamer dit akkoord kan bespreken. Zij vragen de Minister om duidelijk te maken welke knelpunten het definitief maken van het Noordzeeakkoord op dit moment nog tegenhouden. Welke vraagstukken dienen nog te worden opgelost? Ook vragen deze leden de Minister om aan te geven wanneer zij verwacht het definitieve Noordzeeakkoord aan te kunnen bieden aan de Kamer. Deze leden hebben bewust de behandeling van de Wet Windenergie op Zee op een laag pitje gezet, tegelijkertijd zullen ook daar uiteindelijk stappen moeten worden gezet.

De leden van de CDA-fractie lezen in de antwoorden van de Minister op de feitelijke vragen over het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee dat visserijmaatregelen genomen moeten worden met toepassing van de procedures van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, maar dat concrete nieuwe visserijmaatregelen als bedoeld in het Noordzeeakkoord nog niet zijn besproken met de andere Noordzeelidstaten. Ook is niet bekend hoe deze landen zullen reageren op de nieuwe visserijmaatregelen. Deze leden vragen de Minister op welke termijn zij van plan is hierover met de andere Noordzeelidstaten in gesprek te gaan. Welke eventuele knelpunten ziet de Minister voor deze gesprekken?

De leden van de CDA-fractie merken op dat het aanwijzen van natuurgebieden door de Minister wordt genoemd als mogelijke aanvullende maatregel voor optimalisatie van het natuurbeleid. Deze leden vragen de Minister om te verduidelijken om welk type natuurgebieden het daarbij zou gaan. In hoeverre zou het daarbij kunnen gaan om het aanwijzen van extra Natura 2000-gebieden in de Nederlandse wateren? Wat is de relatie tussen het mogelijk aanwijzen van extra natuurgebieden en het streven van de Europese Commissie om het aandeel beschermd natuurgebied te verhogen van 18% naar ten minste 30%?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het onderzoek in internationaal verband naar een alternatief voor defensieoefengebied EHD42 door het Ministerie van Defensie pas zal worden gestart, nadat het Noordzeeakkoord definitief is geworden en dat hierover nog geen contact met buurlanden is gelegd. Deze leden vragen de Minister om uit te leggen waarom niet eerder gestart wordt met een verkenning van alternatieven en overleg met buurlanden over deze kwestie? Op welke termijn, nadat het Noordzeeakkoord definitief is geworden, zal hierover wel contact worden gelegd met buurlanden en wanneer kan er een resultaat van deze verkenning worden verwacht?

De leden van de CDA-fractie merken tot slot op dat het voor de Noordzee, als grootste stuk van Nederland, van belang is dat het bestuurlijk goed geregeld is en dat het Noordzeeoverleg, zoals vastgelegd in het Noordzeeakkoord, de plek en invulling krijgt die het verdient. Alleen dan kunnen we er met elkaar vertrouwen in hebben. Zo geven we als samenleving met elkaar de waardering aan al die partijen die serieus hun nek hebben uitgestoken om samen tot oplossingen te komen.

D66-fractie

De leden van de D66-fractie willen allereerst graag benadrukken dat zij enorm verheugd zijn met het concept-Onderhandelaarsakkoord. Alhoewel deze leden zelf graag nog meer natuurbescherming hadden gezien in het akkoord, zijn zij van mening dat met het vormen van dit akkoord een hoopvol en broodnodig tegengeluid is gegeven aan de polarisatie die zij helaas nog te vaak zien in dit land. De heldere afspraken die in dit akkoord zijn gemaakt om verschillende belangen (het beschermen van de natuur, de voedseltransitie en de energietransitie) te dienen en te verenigen, bieden volgens deze leden reden tot trots. Het feit dat er als resultaat meer natuur zal worden beschermd, is een stap in de goede richting, waar hopelijk in de toekomst verder op voortgebouwd kan worden. Kan de Minister aangeven welk percentage van de Nederlandse Noordzee-economie wordt vertegenwoordigd door de partijen die op dit moment instemmen met het Onderhandelaarsakkoord?

De leden van de D66-fractie merken op dat de Minister in de beantwoording van de commissievragen (Kamerstuk 2020Z09588) stelt dat als de visserijsector zich terugtrekt uit de onderhandelingen, de 72 miljoen euro die nu beschikbaar is voor sanering, niet meer beschikbaar zal worden gesteld. Hoe verhoudt dit zich tot de Kottervisie? In haar brief over de tussenstand van het Onderhandelaarsakkoord schrijft de Minister dat de Vissersbond sowieso al geen deel meer uitmaakt van het overleg (Kamerstuk 33 450, nr. 66). Kan de Minister toelichten wat hiervan de potentiële gevolgen zijn voor de uitwerking van het huidige Onderhandelaarsakkoord?

In haar brief schrijft de Minister dat met Visned nog overleg wordt gevoerd over wijzigingen in het akkoord die de pijn voor de visserijgemeenschappen beter verdelen dan in de oorspronkelijke tekst. Kan de Minister aangeven of naar aanleiding van dit overleg nog wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het Onderhandelaarsakkoord? Zo ja, op wiens initiatief zijn deze wijzigingen aangebracht? Zijn er concessies gedaan voor mogelijke wijzigingen en, zo ja, door wie? Levert het een verschil op in het percentage natuur dat beschermd wordt?

De leden van de D66-fractie merken ten slotte op dat de Minister in de beantwoording van de commissievragen erkent dat er een kennisopgave ligt met betrekking tot de oorzaken van de neergaande trend van de biodiversiteit. Zij zegt hierbij dat een aanvullende beleidsopgave niet is uitgesloten. Kan de Minister meer duidelijkheid verschaffen over welk tijdpad zij beoogt met betrekking tot het invullen van de kennisopgave en welke beleidsopties zij hier mogelijk acht?

GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er nog geen internationaal overleg is geweest met andere Noordzee-lidstaten met betrekking tot het Noordzeeakkoord. Gezien het feit dat dit akkoord internationale componenten bevat en visserijmaatregelen moeten worden genomen met toepassing van de procedures van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid, vragen deze leden de Minister om zo snel mogelijk over te gaan tot internationale overeenstemming en (informeel) overleg met andere Noordzeelidstaten. Indien hiermee daadwerkelijk gewacht wordt tot de tweede fase, kan het namelijk zo zijn dat een dergelijk overleg de opgestelde plannen binnen het akkoord blokkeert. Deze leden vragen de Minister daarom om potentiële hinder in een later stadium op internationaal vlak uit te sluiten, door ten minste op een informele wijze de standpunten van deze lidstaten in kaart te brengen. Kan zij dit toezeggen?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief gestemd over de prominente rol die binnen de tekst van het Noordzeeakkoord aan natuurbehoud en -herstel wordt gegeven. Deze leden vinden echter dat dit belang niet op evenredige wijze wordt vertegenwoordigd in de opgestelde begroting voor onderzoek en monitoring. Van het totaal benodigde budget van 67 miljoen tot 113 miljoen euro, wordt namelijk maar 3 miljoen euro gereserveerd voor natuurherstel en de versterking van soortenbescherming. Deze leden vinden dit bedrag onevenredig laag in verhouding tot het belang van het behoud en herstel van biodiversiteit op zee. Dit is bovendien één van de kernprincipes om de natuurtransitie op succesvolle wijze te realiseren. Kan de Minister verklaren waarom er maar 3 miljoen euro voor natuurherstel en versterking van soortenbescherming is begroot? Is de Minister bereid dit bedrag te verhogen om het belang van een succesvolle natuurtransitie te ondersteunen? Zo nee, hoezo niet?

De leden van de GroenLinks-fractie betwijfelen daarnaast of het voorzorgprincipe binnen het Noordzeeakkoord voldoende wordt toegepast. Deze leden begrijpen dat veel consequenties van het akkoord (bijvoorbeeld geluidshinder) pas kunnen worden vastgesteld tijdens de uitvoering van het Noordzeeakkoord, en dat men door middel van adaptive management zo veel mogelijk probeert in te spelen op nieuwe onderzoeks- en monitoringsresultaten. Deze leden constateren echter dat nergens wordt vastgesteld wat de consequenties van de uitwerking van het Noordzeeakkoord zullen zijn als diersoorten op zee op bovenmatige wijze worden beïnvloed door menselijke handelingen. Ook al wordt er gesteld dat er bij onoverkomelijke problemen compenserende maatregelen elders moeten worden gesteld, zijn deze leden van mening dat dergelijke maatregelen niet altijd afdoende kunnen zijn om biodiversiteitsschade te compenseren. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met de uitrol van een windmolenpark als er buitenproportionele hinder voor diersoorten plaatsvindt, en hoe en door wie wordt bepaald of dergelijke hinder «buitenproportioneel» is? Deze leden vragen meer duidelijkheid aan de Minister hoe negatieve onderzoeksresultaten worden doorvertaald in de uitrol van het Noordzeeakkoord, indien compenserende maatregelen elders niet mogelijk zijn of niet voldoende soelaas bieden.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook verbaasd over het feit dat de Minister niet uitsluit dat windmolenparken in Natura 2000-gebieden en KRM-gebieden worden geplaatst, indien er geen ander alternatief mogelijk wordt geacht (vraag 102). Er wordt hier ook gesteld dat indien de stakeholders niet tot een consensus kunnen komen, het Rijk beslist of een dergelijk windmolenpark in beschermd gebied geplaatst mag worden. Is de Minister bereid om in het kader van het voorzorgprincipe vast te stellen dat er als onderdeel van dit akkoord geen windmolenparken in Natura 2000-gebieden en KRM-gebieden zullen worden geplaatst? Zo nee, hoe denkt de Minister dan op andere wijze uit te sluiten dat windmolenparken in deze kwetsbare natuurgebieden zullen worden geplaatst? Kan de Minister haar antwoord nader toelichten?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat veel zaken rondom de financiering, de invloed van derde partijen en doelstellingen met bijbehorende tussendoelen pas na de officiële totstandkoming van het akkoord worden geconcretiseerd. Daarnaast is het vooralsnog onduidelijk wat voor procedure er geldt, indien overleg op basis van consensus in de praktijk niet gerealiseerd kan worden. Ook al begrijpen deze leden dat niet alles op voorhand vastgelegd kan worden, zouden zij toch een concreter beeld willen krijgen hoe bijvoorbeeld het bedrag voor de verduurzaming van de kottervloot wordt besteed, en wat voor doelstellingen met bijbehorende tussendoelen aan deze begroting wordt gekoppeld. Op dergelijke wijze weten deze leden namelijk waar zij mee instemmen, en zijn zij zeker van het feit dat dit geld efficiënt wordt benut. Wat voor doelstellingen voor het bereiken van een duurzame kottervloot zullen er worden opgesteld? Komen er bijvoorbeeld doelstellingen voor het verminderen van bijvangst of voor het inperken van de impact op het bodemleven? En wat voor doelstellingen zullen er worden opgesteld om goede controle en handhaving op zee te realiseren? Kan de Minister nader toelichten wat voor procedure er geldt indien consensus niet bereikt wordt? Is er al meer bekend over de vormgeving van het permanente Noordzeeoverleg en het Transitiefonds, en krijgt het Noordzeeoverleg een wettelijke basis? Kan de Minister samen met haar collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) haar antwoorden nader toelichten?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren ten slotte dat bij de sanering van visserijbedrijven er niet wordt overgegaan op het innemen van individuele quota. De Minister geeft in haar antwoord aan dat er andere maatregelen zijn om de visserijdruk te verlagen, zoals het slopen of ombouwen van de kotter voor andere activiteiten dan commerciële visserij, het intrekken van alle visvergunningen en een verbod om gedurende vijf jaar visserijactiviteiten te ontplooien. Deze leden constateren echter dat het ombouwen van de kotter niet direct hoeft te leiden tot een verlaagde visserijdruk, omdat vissers het verminderde aantal boten kunnen compenseren door de gebruiksduur per boot te verhogen. Daarnaast zijn de andere maatregelen van tijdelijke aard, terwijl het innemen van individuele quota een middel is dat op directe wijze en op langere termijn de visserijdruk verlaagt. Kan de Minister nader verklaren waarom zij er toch niet voor kiest om bij de sanering individuele quota in te nemen? Is de Minister bereid om haar standpunt op dit punt te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Hoe denkt de Minister dan te kunnen verzekeren dat de visserijdruk niet meer toe zal nemen?

SP-fractie

De leden van de SP-fractie willen dat de gaswinning in het Groningerveld zo snel mogelijk stopt. Daarom is gaswinning uit de Noordzee voorlopig nog onvermijdelijk. Deze leden zijn het echter niet eens met het investeren van publiek geld in de fossiele industrie door de investeringsaftrek te laten stijgen van 25% naar 40%. Betrokken olie- en gasbedrijven hebben voldoende kapitaal om het zoeken naar nieuwe putten zelf te bekostigen. Op de vraag van deze leden hoeveel publiek geld er is uitgegeven aan de investeringsaftrek, antwoordt de Minister dat het een onjuiste veronderstelling is dat er publiek geld zou zijn uitgegeven aan de investeringsaftrek. Kan de Minister verduidelijken waarom die veronderstelling onjuist is? Welk geld wordt dan gebruikt om bedrijven korting te geven op hun investeringen? Waar zou dat geld anders aan uitgegeven kunnen worden? Kan de Minister aangeven hoeveel de investeringskorting kost en hoeveel het winnen van gas in de Noordzee vervolgens oplevert? Tot hoeveel minder (belasting)inkomsten leidt dit naar verwachting?

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister het ermee eens is dat het extra ondersteunen van mijnbouwbedrijven niet leidt tot een snellere overgang naar duurzame energie. Waarom is er niet voor gekozen meer te investeren in duurzame energie, omdat de toekomst daar ligt?

De leden van de SP-fractie vragen ook waarom er wel sprake is van staatssteun wanneer deze investeringsaftrek alleen zou gelden voor het zoeken naar gas in de Noordzee. Waarom is het, nu de Minister de investeringsaftrek ook wil laten gelden voor zoeken naar gas op land, geen staatssteun?

De leden van de SP-fractie willen ten slotte weten of een fonds is/wordt opgericht waarin bedrijven die gas gaan winnen op de Noordzee, geld storten. Hoeveel geld is er nodig om na het sluiten van de olie- en gasput alles netjes op te ruimen? Hoeveel olie- en gasputten zijn er nog in de Noordzee die afgesloten moeten worden? Hoeveel daarvan vallen onder Nederlandse verantwoordelijkheid? Wanneer gaan die opgeruimd worden? Is daar geld voor gereserveerd? Waar komt dat geld vandaan?

ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat niet alle vissersvertegenwoordigers na consultatie met hun achterban het akkoord konden ondertekenen. Deze situatie baart deze leden zorgen, aangezien de nog aangesloten vissersvertegenwoordigers inmiddels de minderheid van de sector vertegenwoordigen. Zij zouden daarom niet mee mogen tekenen. Wat zijn de gevolgen hiervan, onder andere voor de beschikbare middelen voor sanering en innovatie van de visserijsector?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het akkoord onder 3.6 dat de toekomst van de Nederlandse visserij, gezien Brexit, het verbod op pulsvissen en de aanlandplicht, «toch al ongewis is». Deze leden hopen echter dat het kabinet het belang van de Nederlandse visserij vooropstelt in zowel de EU, als in eventuele gesprekken met de Britse regering. Graag zouden deze leden van de Minister willen weten of het kabinet hiertoe bereid is.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben daarnaast vragen over de beschikbare fondsen voor innovatie voor de visserijsector, met name voor het ontwikkelen van een «zero impact kotter»: een veilig, schoon, emissievrij schip dat vist met minimale effecten op het ecosysteem. Deelt de Minister de ambitie voor het ontwikkelen van deze schepen? Klopt het dat na aftrek van bestaande Europese gelden, er slechts ongeveer 75 miljoen euro additioneel beschikbaar is en dit allemaal naar sanering gaat? Is de Minister bereid om de benodigde 30 miljoen euro uit nationale middelen beschikbaar te stellen voor innovatie, aangezien de Europese fondsen niet toegesneden zijn op het ontwikkelen van innovaties? Wanneer zijn middelen voor de visserij beschikbaar? Klopt het dat deze naar verwachting pas eind 2022 beschikbaar komen? Zo ja, deelt de Minister de opvatting van deze leden dat dit zorgt voor onnodige vertraging en dat deze innovatie zo snel mogelijk van start moet gaan? En ziet zij in dat geval mogelijkheden om de beschikbaarheid van middelen te versnellen?

De leden van de ChristenUnie-fractie zien ook dat de maritieme sector en zeevaart niet betrokken zijn geweest bij het opstellen van het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee. Zij vinden dit een gemis, omdat hun handelen een grote impact heeft op de Noordzee. Zijn er mogelijkheden om hun zienswijzen alsnog mee te nemen bij het Noordzeeakkoord? Gaat de Minister erop toezien dat zij zullen aansluiten bij het voortgezet overleg met de belangenorganisaties?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben als laatste enkele vragen over de impact van dit akkoord op natuur en klimaat. Verwacht de Minister dat de Europese en nationale natuurdoelen vanuit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie gehaald gaan worden via het Noordzeeakkoord? Zo niet, welke maatregelen gaat zij treffen om deze alsnog te halen? Heeft zij, in overleg met haar collega van LNV in beeld hoe de natuurdoelen vanuit de Natura 2000-gebieden (LNV) op de Noordzee gehaald gaan worden met dit Noordzeeakkoord? Moeten voor deze doelen nog aanvullende maatregelen getroffen worden om die doelen te halen en biedt het akkoord hier ruimte voor? Tot slot vragen deze leden hoe de duurzame energiedoelen, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord, volgens de Minister gehaald worden door dit Noordzeeakkoord.

Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat in februari 2020 het Noordzeeakkoord werd gepresenteerd. Maandenlang hebben overheid, olie- en gasindustrie, windmolenbouwers, vissers en natuurorganisaties met elkaar om tafel gezeten om de Noordzee onderling te verdelen. Ieder wil zijn deel van dit grootste natuurgebied van Nederland opeisen, want er valt veel geld te verdienen aan de Noordzee. Inmiddels is het juni en gaan de onderhandelingen moeizaam. Zo is één van de onderhandelingspartijen uit het overleg gestapt en zijn er andere partijen bij gezocht.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister een actueel beeld te schetsen van de staat van de onderhandelingen. Welke groepen zitten nog om tafel, welke niet meer en welke groepen zijn alleen online geconsulteerd? Kan de Minister specifiek aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot garnalenvisserij, kreeftenvisserij- en mosselvisserij?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie menen dat polderen niet is wat de Noordzee nodig heeft. De Noordzeenatuur is te belangrijk om het op een akkoordje te gooien, want het gaat slecht met de onderwaternatuur. Tot het einde van de negentiende eeuw was de bodem van de Noordzee bezaaid met riffen vol zeeleven. Tegenwoordig is de bodem grotendeels een kale zandvlakte. Die bodemvisserij brengt grote schade toe aan de bodem van de Noordzee, schade die vele jaren kost om te herstellen. Bodemdieren als kreeften, zee-egels en schelpdieren zijn met een derde afgenomen. Haaien en roggen zijn grotendeels verdwenen, omdat ze in de netten terechtkomen als bijvangst. Ook voor zeevogels is de situatie zorgelijk. Kortom, het gaat niet goed met de natuur in en rond de Noordzee.

De «goede milieutoestand», die in 2020 bereikt zou moeten zijn (vanuit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie), is niet bereikt, onder andere omdat bescherming van habitats nog niet is geïmplementeerd. Deze leden vinden dit zorgelijk. Zij merken hierbij op dat voor de Minister de belangen van de visserijsector keer op keer zwaarder wegen dan de bescherming van de natuur. Dat vormt de achilleshiel van het Noordzeeakkoord. Natuurbescherming doet het kabinet erbij, als eerst voldoende ruimte is gecreëerd voor alle economische belangen in onze zeeën.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister kan aangeven waarom bescherming van habitats nog niet is geïmplementeerd? En kan zij aangeven hoe de onderhandelingen met betrekking tot het Noordzeeakkoord invloed kunnen hebben op het implementeren van beschermde habitats? Waarom is er geen nieuw streefjaar gesteld? Waarom kunnen visserijactiviteiten op de Noordzee ongehinderd doorgang vinden, terwijl duidelijk is dat die het bereiken van een goede milieutoestand in de weg staan? Is dit niet in strijd met het voorzorgsbeginsel of de Kaderrichtlijn Mariene Strategie? Beschikt de Minister over de mogelijkheid om vergeven visvergunningen in te trekken?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat in het akkoord slechts 12,5% van de meest kwetsbare gebieden in de Noordzee vanaf 2025 gesloten worden voor bodemberoerende visserij. Dit betekent dat andere vormen van visserij – met fuiken en manden bijvoorbeeld – gewoon door kunnen gaan. Helaas betekent het dat er in 87,5% van de Noordzee, ook in op papier beschermde natuurgebieden, geen beperkingen voor de bodemberoerende visserij zullen gelden om de natuur te beschermen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het schrijnend dat het kabinet nota bene al in 2012 toegezegd had om 10% tot 15% van de Noordzee af te sluiten voor de sleepnetten.1 Daarbovenop komt dat dat de bescherming van de Noordzee en Waddenzee vandaag vooral op papier bestaat. In de praktijk kunnen vissers hun gang gaan door een gebrek aan capaciteit voor controle en toezicht. Kortom, deze leden vinden dat de onderwaternatuur niet voldoende wordt beschermd.

Deze leden vragen de Minister waarom bodemberoerende visserij niet volledig wordt geweerd uit Natura 2000-gebieden. Tenslotte wordt het beperken van bodemberoerende visserij in de ecologisch meest waardevolle gebieden gezien als een noodzakelijke maatregel in het kader van het voorzorgsbeginsel, waarbij jarenlange monitoring zal moeten uitwijzen of er goed herstel is van de milieutoestand.

Kan de Minister aangeven welke delen van Noordzee volledig onberoerd worden gelaten voor alle vormen van visserij? Welk percentage van het Nederlandse deel van de Noordzee is dat? Is de Minister bereid om het gedeelte dat afgesloten zal worden voor sleepnetten (12,5%), volledig onberoerd (no-take zones) te laten voor alle vormen van visserij, in lijn met de doelstelling van de EU-biodiversiteitsstrategie (10% strikt natuurbescherming op zee in 2030)? Hoe hangt het opstellen van no-take zones samen met het opstellen van het Noordzeeakkoord?

Is de Minister bereid om de 14 miljoen euro die in de eerste plaats wordt ingezet voor doeleinden gerelateerd aan het Noordzeeakkoord, sowieso in te zetten, ongeacht het resultaat van de onderhandelingen rond het Noordzeeakkoord, gezien het huidige tekort aan handhaving?

De leden van Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de innovatieve maatregelen, zoals het vergroten en vernieuwen van vloten, pulsvisserij, rendementsverbetering en marktafzet, ervoor zorgen dat de Noordzee met zeer grote efficiëntie wordt leeggevist. Daarbij komt dat Minister aangeeft in antwoord op de feitelijke vragen2 dat de quota niet zullen worden ingenomen, omdat zij meent dat de quota niet worden opgevist en dat de visserijdruk af kan nemen door andere voorwaarden te stellen, zoals het intrekken van visvergunningen en een verbod om gedurende vijf jaar visserijactiviteiten te ontplooien. Deze leden menen dat, zolang er geen visrechten worden ingenomen, er evenveel gevist zal blijven worden door de overgebleven schepen. Hoe zorgt de Minister ervoor dat de 45 miljoen euro voor verduurzaming en innovaties in de visserijsector, zoals het vergroten en vernieuwen van vloten, er niet toe zal leiden dat de zee nog sneller en effectiever leeggevist zal worden?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie pleiten voor een sanering van de vissersvloot en een betere bescherming van natuurgebieden. Deze leden menen dat er een sterke overheid nodig is die duidelijke grenzen stelt aan de vernietiging van de natuur. Echter, als er geen akkoord komt, komt er ook geen transitiefonds voor het warm saneren van de kottervisserij, stelt de Minister in antwoord op vragen.3 Toch vinden deze leden dat de Minister sowieso in moet zetten op het saneren van de kottervloot om de onderwaternatuur en de visstanden veilig te stellen. Is de Minister bereid om de 74 miljoen euro voor het saneren van de kottervloot te reserveren, ongeacht het onderhandelingsresultaat rond het Noordzeeakkoord?

SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat bij beraadslagingen in de achterban van visserijorganisaties over het Onderhandelaarsakkoord soms onduidelijkheid was over de gemaakte afspraken en wijzigingen daarvan. Kan de Minister eraan bijdragen dat gesproken en besloten wordt op basis van de actuele afspraken, inclusief de wijzigingen met betrekking tot het Friese front en de garnalenvisserij?

De leden van de SGP-fractie constateren dat het Onderhandelaarsakkoord ziet op de periode tot 2030. Deze leden willen erop wijzen dat ook na 2030 windparken gerealiseerd zullen worden. Wordt ook daarbij de lijn gehanteerd dat visrijke gebieden vermeden worden?

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de Europese Commissie 30% van de Noordzee aan zou willen merken als «Marine Protected Area». Is de veronderstelling juist dat dit niet gaat leiden tot aanpassing van het Noordzeeakkoord?

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de monitoring van de effecten van windparken op het onderwatermilieu. Wordt hierbij ook het effect van onderwatergeluid op vissen, anders dan bruinvissen, en op schaal- en schelpdieren meegenomen? Wordt in het monitoringsprogramma ook integraal gekeken naar de invloed van windparken op onder meer stromingspatronen en sedimentatie?

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat met betrekking tot de visserij in het Friese front gekeken wordt naar mogelijkheden voor gedeeltelijke openstelling. Kan de Minister dit nader duiden? Welke ruimte blijft er voor visserijbedrijven waarvoor het Friese front een belangrijk gebied is?

De leden van de SGP-fractie willen het belang van innovatie voor verduurzaming van de visserijvloot onderstrepen. Het is daarbij van belang dat de financiële middelen voor innovatie snel beschikbaar worden gesteld. Deze leden vrezen dat de procedures voor het nieuwe Europese Maritieme, Visserij en Aquacultuur Fonds een paar jaar duren vooraleer innovatiemiddelen beschikbaar gesteld kunnen worden. Is de Minister bereid ervoor te zorgen dat middels voorfinanciering eerder gestart kan worden met de noodzakelijke innovatietrajecten?

II. Reactie van de Minister

Inleiding

Hierbij ontvangt uw Kamer mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Economische Zaken en Klimaat de antwoorden op de inbreng van het Schriftelijk Overleg inzake het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee van 11 juni 2020. Ik beantwoord de vragen op basis van het definitieve Akkoord voor de Noordzee dat ik op 19 juni jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 33 450, nr. 68).

Bij de beantwoording van de vragen heb ik gekozen voor een clustering langs de volgende indeling:

  • I. Afspraken rondom energietransitie

    • Ambitie rondom windenergie op zee

    • Effecten van afspraken over windenergie op natuur

    • Effecten van afspraken over windenergie op visserij

    • Effecten van afspraken over windenergie op Defensie

    • Gaswinning

  • II. Afspraken rondom natuurherstel

    • Ambitie rondom soorten- en gebiedsbescherming

    • Effecten van afspraken over beschermde gebieden op visserij

  • III. Afspraken rondom visserij

    • Aanvullende afspraken met de visserij in het definitieve Noordzeeakkoord

    • Economische effecten van het Noordzeeakkoord voor de visserij

    • Middelen voor sanering en verduurzaming van de kottervisserij

    • Handhaving

    • Internationale inzet voor de visserij

  • IV. Steun, governance en financiering

    • Steun voor het Noordzeeakkoord

    • Financiering

    • Governance-advies

Vragen van de Kamerleden en beantwoording

I. Afspraken rondom energietransitie

Ambitie rondom windenergie op zee

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de duurzame energiedoelen, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord, volgens de Minister gehaald worden door dit Noordzeeakkoord. De leden van de PVV-fractie vragen waarom ik in dit akkoord voor het vernietigen van flora en fauna ben door windmolens te plaatsen, die zowel vogels als de zeebodem grote schade toebrengen.

Over het behalen van de duurzame energiedoelen heeft het Kabinet reeds afspraken met de maatschappelijk partners in het Klimaatakkoord gemaakt. Daarin is opgenomen dat in het Noordzeeakkoord afspraken worden gemaakt om tot een balans tussen natuur, visserij en energie op de Noordzee te komen die een zorgvuldige inpassing van de opgave windenergie op zee mogelijk maakt. Daarbij wordt het Klimaatakkoord als een gegeven beschouwd, de uitrol van 49 TWh windenergie op zee blijft dus ongewijzigd.

Effecten van afspraken over windenergie op natuur

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de monitoring van de effecten van windparken op het onderwatermilieu. Wordt hierbij ook het effect van onderwatergeluid op vissen, anders dan bruinvissen, en op schaal- en schelpdieren meegenomen. Wordt in het monitoringsprogramma ook integraal gekeken naar de invloed van windparken op onder meer stromingspatronen en sedimentatie? De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat er bijvoorbeeld gebeurt met de uitrol van een windmolenpark als er buitenproportionele hinder voor diersoorten plaatsvindt, en hoe en door wie wordt bepaald of dergelijke hinder «buitenproportioneel» is. Deze leden vragen meer duidelijkheid hoe negatieve onderzoeksresultaten worden doorvertaald in de uitrol van het Noordzeeakkoord, indien compenserende maatregelen elders niet mogelijk zijn of niet voldoende soelaas bieden.

Het programma van monitoring en onderzoek binnen het Noordzeeakkoord zal in overleg met de leden van het Noordzeeoverleg verder ingevuld worden.

Het onderzoek en de monitoring van de effecten van windparken op het onderwatermilieu vindt plaats in het Windenergie op Zee Ecologisch Programma (WOZEP), potentieel kritieke effecten op soorten worden daarmee vroegtijdig in kaart gebracht. De effecten van onderwatergeluid op vissen en schaal- en schelpdieren worden daarin vooralsnog niet meegenomen. Er worden voor de bruinvis mitigerende maatregelen voorgeschreven die ook voor andere zeezoogdieren en soortgroepen effect hebben. Binnen het WOZEP wordt ook onderzoek gedaan naar de effecten van grootschalige windenergie op zee op het ecosysteem en het water zelf, zoals stratificatie of vertroebeling.

Op grond van de resultaten van het onderzoek worden maatregelen getroffen om effecten zoveel mogelijk te beperken (mitigatie). De betrokken Ministers van EZK, LNV en IenW passen de resultaten toe op besluiten over kavelbesluiten en vergunningen via het Kader ecologie en cumulatie (Kec), het milieueffectonderzoeken de passende beoordeling, naast het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. Hierbij is het voorzorgsprincipe het uitgangspunt.

Indien het beperken van effecten niet voldoende mogelijk is, kan compensatie aan de orde zijn. Compensatie is in het natuurbeschermingsrecht een laatste redmiddel voor het geval andere oplossingen niet voor handen zijn. De eisen en voorwaarden die aan compensatie worden gesteld in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn zeer strikt. De bouw en exploitatie van een windpark kan alleen doorgaan als aan die voorwaarden wordt voldaan. Tijdens de bouw handhaaft Rijkswaterstaat de normen die opgenomen zijn in de kavelbesluiten en de uitvoering van de mitigerende maatregelen.

Mocht dit alles geen soelaas bieden dan wordt in het Noordzeeoverleg op consensus gericht overleg gevoerd over de mogelijke consequenties voor de uitvoering van het Noordzeeakkoord.

De leden van de Groen Links-fractie vragen of ik bereid ben om in het kader van het voorzorgprincipe vast te stellen dat er als onderdeel van dit akkoord geen windmolenparken in Natura 2000-gebieden en KRM-gebieden zullen worden geplaatst? Zo nee, hoe denk ik dan op andere wijze uit te sluiten dat windmolenparken in deze kwetsbare natuurgebieden zullen worden geplaatst? De leden vragen mij dit antwoord nader toe te lichten.

In het Noordzeeakkoord is afgesproken om in beginsel geen windparken te bouwen in Natura 2000- of KRM-gebieden. Wanneer er redenen zijn om hiervan af te wijken, zal vooraf in het Noordzeeoverleg op consensus gericht overleg gevoerd worden. Indien het plaatsen van windparken in Natura 2000- en KRM-gebieden in de toekomst onverhoopt toch aan de orde komt, dan mogen de te beschermen natuurwaarden binnen daarvoor geldende wettelijke kaders niet in het geding zijn.

Effecten van afspraken over windenergie op visserij

De leden van de SGP-fractie vragen of bij de realisatie van windparken na 2030 ook de lijn gehanteerd wordt dat visrijke gebieden vermeden worden. De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het medegebruik van de visserij van de locaties van windparken op zee is geregeld in andere landen. Deze leden vragen een totaaloverzicht van de Europese landen waar dit ook speelt en wat daar is geregeld en waarom. Hoe verschilt dit met de Nederlandse afspraken? Is medegebruik mogelijk of moet de visserij per definitie wijken voor deze windparken?

Ten eerste is in het Noordzeeakkoord afgesproken dat bij het aanwijzen van nieuwe windenergiegebieden in het Programma Noordzee 2022–2027 een integraal afwegingskader wordt gehanteerd. Daarbij worden effecten op ander gebruik, waaronder visserij, in kaart gebracht. Waar nodig wordt gezocht naar meervoudig ruimtegebruik, zoals een visserijvriendelijk park. Bij een integrale afweging kan niet op voorhand toegezegd worden dat visrijke gebieden worden vermeden, dit is in het Noordzeeakkoord ook niet zo afgesproken. Ik verwijs hierbij naar art. 4.24 van het Noordzeeakkoord. Wel is afgesproken om de mogelijkheid van windparken in andere delen dan het zuidelijke deel van de Noordzee te verkennen. Over het aanwijzen van nieuwe windenergiegebieden wordt op consensus gericht overleg gevoerd in het Noordzeeoverleg.

Ten tweede is als uitgangspunt in het Noordzeeakkoord opgenomen dat bij de overweging welke vorm van visserijactiviteiten mogelijk is in een nieuw windpark, wordt gekeken naar de lokale omstandigheden. De visserij hoeft daarmee niet per definitie te wijken voor windparken. Wellicht zijn vormen van passieve visserij in windparken wel mogelijk. Dit uitgangspunt verschilt in de ons omringende landen. In het Verenigd Koninkrijk en Denemarken moeten exploitanten voorafgaand aan de bouw van windparken afspraken met de visserijsector maken. In België is er geen doorvaart en visserij toegestaan binnen windparken. In Duitsland is de toegang tot een windpark op zee beperkt en verschilt de situatie per windpark.

Effecten van afspraken over windenergie op Defensie

De VVD-fractie vraagt wat de gevolgen voor Defensie van het Noordzeeakkoord zijn. Wat verandert er voor Defensie door het Akkoord? Welke beperkingen levert dit op? De CDA-fractie vraagt uit te leggen waarom niet eerder gestart wordt met een verkenning van alternatieven en overleg met buurlanden over deze kwestie. Op welke termijn, nadat het Noordzeeakkoord definitief is geworden, zal hierover wel contact worden gelegd met buurlanden en wanneer kan er een resultaat van deze verkenning worden verwacht?

Op basis van een verkenning in het voorbije jaar is in het Noordzeeakkoord geconcludeerd dat Defensie geen alternatieve locatie ziet voor het NAVO-oefengebied EHD42 die aan twee voorwaarden voldoet: het is ten minste even groot als het huidige gebied en het is even goed en snel bereikbaar vanaf vliegbasis Leeuwarden. Daarmee verandert er op korte termijn niets voor Defensie door het Noordzeeakkoord, en levert het Akkoord ook geen beperkingen op. Mogelijk begint Defensie al na de zomer opnieuw met dit onderzoek naar of er in internationaal verband een alternatief is dat aan de voorwaarden van Defensie voldoet, zoals in het Akkoord afgesproken. Eerst zal Defensie zelf, met andere betrokken ministeries en mogelijk ook private partijen, onderzoeken of er alternatieve locaties zijn die aan de genoemde voorwaarden voldoen. Omdat een van de voorwaarden is dat het alternatieve gebied op eenzelfde of vergelijkbare afstand van vliegbasis Leeuwarden ligt, zal het onderzoek zich richten op de Noordzee ten Noorden van de Waddeneilanden. Als dat onderzoek één of meer locaties oplevert die aan de genoemde voorwaarden voldoen, maar die binnen de territoriale wateren van een of meer andere landen liggen, dan wordt met die landen contact opgenomen om het onderzoek gezamenlijk voort te zetten.

Gaswinning

De leden van de SP-fractie vragen of een fonds is/wordt opgericht waarin bedrijven die gas gaan winnen op de Noordzee, geld storten. Hoeveel geld is er nodig om na het sluiten van de olie- en gasput alles netjes op te ruimen? Hoeveel olie- en gasputten zijn er nog in de Noordzee die afgesloten moeten worden? Hoeveel daarvan vallen onder Nederlandse verantwoordelijkheid? Wanneer gaan die opgeruimd worden? Is daar geld voor gereserveerd? Waar komt dat geld vandaan?

Sinds het begin van de olie- en gaswinning op het Nederlands deel van het continentaal plat (eind jaren zestig van de vorige eeuw) zijn er circa 4000 putten geboord voor de exploratie en productie van olie en gas. Daarvan is meer dan de helft al permanent afgesloten en verlaten. Wanneer de meer dan 1700 resterende putten en de platforms en pijpleidingen worden opgeruimd, is afhankelijk van veel factoren, waaronder de gasprijs, economische verwachtingen, operationele kosten, innovaties en nieuwe technologieën. Het rapport Re-use and decommissioning van Nexstep4 bevat gedetailleerde informatie over de verwachtingen ten aanzien van decommissioning. De kosten van het ontmantelen en opruimen van de aanwezige olie- en gasinfrastructuur worden in totaal geraamd op ten minste € 7 miljard, waarvan ongeveer twee derde op zee. Het is de ambitie van Nexstep om deze kosten door kennisdeling, samenwerking en innovatie met 30% te reduceren zonder concessies te doen aan een verantwoorde en veilige manier van ontmantelen, verwijderen of hergebruiken. De door mijnbouwondernemingen gestelde financiële zekerheden waarborgen dat zij hun kosten voor ontmanteling en verwijdering kunnen dragen. Deze zekerheden zijn structureel vastgelegd in een stelsel van overeenkomsten (Decommissioning Security (Monitoring) Agreements), dat door EBN wordt gemonitord. Een bij de Tweede Kamer ingediend wetsvoorstel tot wijzing van de Mijnbouwwet voorziet erin dat dit stelsel van financiële zekerheden wettelijk worden geborgd.

De leden van de SP-fractie vragen mij te verduidelijken waarom de veronderstelling onjuist is dat er publiek geld zou zijn uitgegeven aan de investeringsaftrek voor mijnbouwactiviteiten. Welk geld wordt dan gebruikt om bedrijven korting te geven op hun investeringen? Waar zou dat geld anders aan uitgegeven kunnen worden? Kan de Minister aangeven hoeveel de investeringskorting kost en hoeveel het winnen van gas in de Noordzee vervolgens oplevert? Tot hoeveel minder (belasting)inkomsten leidt dit naar verwachting? De leden van de SP-fractie vragen of ik het ermee eens ben dat het extra ondersteunen van mijnbouwbedrijven niet leidt tot een snellere overgang naar duurzame energie. Waarom is er niet voor gekozen meer te investeren in duurzame energie, omdat de toekomst daar ligt? De leden vragen ook waarom er wel sprake is van staatssteun wanneer deze investeringsaftrek alleen zou gelden voor het zoeken naar gas in de Noordzee. Waarom is het, nu de Minister van EZK de investeringsaftrek ook wil laten gelden voor zoeken naar gas op land, geen staatssteun?

Door de slechte economische omstandigheden voor de mijnbouwsector, nog verder verslechterd door de coronacrisis, wordt er nauwelijks meer geïnvesteerd in de opsporing en winning van aardgas. De voorgestelde verhoging van de investeringsaftrek stimuleert mijnbouwbedrijven tot het doen van investeringen. Daardoor kunnen de gewonnen hoeveelheden aardgas en dus ook de inkomsten voor de Staat toenemen. Voor de gaswinning op de Noordzee wordt verwacht dat de voorgestelde verhoging van de investeringsaftrek 22 – 37 miljard m3 extra aardgas oplevert en per saldo € 180 – 526 miljoen extra gasbaten voor de Staat. Zonder verhoging van de investeringsaftrek zouden de investeringen die deze extra hoeveelheden en extra inkomsten voor de Staat genereren, uitblijven. De maatregel kost dus geen publieke middelen, maar levert daarentegen juist publieke middelen op. Het is de overkoepelende inzet van het kabinet om het Nederlandse gassysteem te verduurzamen, zoals is uiteengezet in een drietal brieven van 30 maart 2020. De ontwikkelingen ten aanzien van de inzet van andere gasvormige energiedragers als groen gas en waterstof kosten echter tijd. Zolang er nog onvoldoende duurzame alternatieven zijn, is in deze geleidelijke transitie aardgas van essentieel belang (Kamerstukken 32 813, nrs. 485 t/m 487). Een investeringsaftrek die alleen geldt voor de Noordzee behandelt een bepaalde categorie ondernemingen met mijnbouwactiviteiten op zee anders dan mijnbouwondernemingen die dergelijke activiteiten op land uitoefenen. In de zin van de staatssteunbepalingen van het EU-Verdrag is er dan sprake van een selectieve maatregel die kwalificeert als staatssteun en getoetst moet worden aan de staatssteunbepalingen van dat verdrag. Door deze maatregel generiek (niet alleen voor de Noordzee) te laten gelden, dus voor alle mijnbouwondernemingen ongeacht waar zij activiteiten hebben, is er geen sprake van staatssteun.

II. Afspraken rondom natuurherstel

Ambitie rondom soorten- en gebiedsbescherming

De leden van de PvdD-fractie vragen mij aan te geven welke delen van de Noordzee volledig onberoerd worden gelaten voor alle vormen van visserij. Welk percentage van het Nederlandse deel van de Noordzee is dat? Hoe hangt het opstellen van no-take zones samen met het opstellen van het Noordzeeakkoord?

In het definitieve Noordzeeakkoord wordt in 2023 13,7% en in 2030 15% van de Nederlandse Noordzee volledig gevrijwaard van bodemberoerende visserij. Een deel van het Friese Front, 2,8% van het Nederlandse deel van de Noordzee, wordt gesloten voor alle vormen van visserij. Dit laatste betreft een «no-fishery zone», in het Akkoord zijn geen algehele no-take zones afgesproken (zones waar naast visserij bijvoorbeeld ook geen gaswinning mag plaatsvinden).

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ik verwacht dat de Europese en nationale natuurdoelen vanuit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie gehaald gaan worden via het Noordzeeakkoord. Zo niet, welke maatregelen ga ik treffen om deze alsnog te halen? Deze leden vragen of ik, in overleg met de Minister van LNV, in beeld heb hoe de natuurdoelen vanuit de Natura 2000-gebieden (LNV) op de Noordzee gehaald gaan worden met dit Noordzeeakkoord? Moeten voor deze doelen nog aanvullende maatregelen getroffen worden om die doelen te halen en biedt het akkoord hier ruimte voor? De leden van de D66-fractie vragen of ik meer duidelijkheid kan verschaffen over welk tijdpad ik beoog met betrekking tot het invullen van de kennisopgave met betrekking tot de oorzaken van de neergaande trend van de biodiversiteit, en welke beleidsopties ik hier mogelijk acht. Deze leden vragen mij te verklaren waarom er maar 3 miljoen euro voor natuurherstel en versterking van soortenbescherming is begroot. En of ik bereid ben dit bedrag te verhogen om het belang van een succesvolle natuurtransitie te ondersteunen. Zo nee, hoezo niet? De leden van de CDA-fractie vragen mij te verduidelijken om welk type natuurgebieden het zou gaan bij het aanwijzen van natuurgebieden als mogelijke aanvullende maatregel voor optimalisatie van het natuurbeleid. In hoeverre zou het daarbij kunnen gaan om het aanwijzen van extra Natura 2000-gebieden in de Nederlandse wateren?

Ik heb de verwachting dat met dit Noordzeeakkoord en de daarin besloten nieuwe maatregelen de doelen voor KRM en Natura 2000 kunnen worden behaald, wetende dat het toenemend gebruik van de Noordzee nog intensiever wordt en onder invloed staat van klimaatverandering. De effecten van dit pakket zullen door middel van het monitoring- en onderzoeksprogramma worden gevolgd. Het kader hiervoor is de KRM en Natura 2000 cyclus (monitoring, evaluatie etc.).

Ter ondersteuning van de uitvoering van de voornemens in het Noordzeeakkoord formuleert het een aanvullende kennisopgave, uitgewerkt in bijlage 2 van het Akkoord. Daarbij hoort de vraag wat de oorzaken zijn van de neergaande trend van biodiversiteit. Het tijdpad voor de invulling van de onderzoeks- en monitoringprogrammering wordt dit jaar in het Noordzeeoverleg afgesproken. Randvoorwaarde voor de uitvoering is dat deze programmering aansluit bij de cyclus van KRM en Natura 2000. Bovenal ligt er nadrukkelijk een urgentie om tot snelle resultaten te komen gezien de enorme uitdagingen op zee.

Het door de leden van de D66-fractie in dit verband genoemde bedrag van 3 mln. betreft een indicatief bedrag voor onderzoek ter onderbouwing van natuurherstel en versterking van soortenbescherming. Over het exacte benodigde budget voor natuurherstel en soortenbescherming wordt nader overlegd in het Noordzeeoverleg. Daarbij wordt in eerste instantie gekeken naar bestaande geldstromen, waar nodig aangevuld vanuit het door het Kabinet beschikbaar gestelde budget voor monitoring, onderzoek en natuurherstel in kader van het Noordzeeakkoord.

Tenslotte, in antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie, is in het Akkoord aangegeven welke extra aanvullende bodembeschermende gebieden worden aangewezen volgens de Habitatrichtlijn of KRM en welk Vogelrichtlijngebied wordt aangewezen. Voorts bevat het Akkoord de opdracht aan de overheid om onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten naar vogelvoorkomens in diverse gebieden. Ook zal onderzoek worden uitgevoerd naar de aanwezigheid en verspreiding van zandkokerwormriffen.

De leden van de PvdD-fractie vragen of ik kan aangeven waarom bescherming van habitats nog niet is geïmplementeerd. En of ik kan aangeven hoe de onderhandelingen met betrekking tot het Noordzeeakkoord invloed kunnen hebben op het implementeren van beschermde habitats. Waarom is er geen nieuw streefjaar gesteld? Waarom kunnen visserijactiviteiten op de Noordzee ongehinderd doorgang vinden, terwijl duidelijk is dat die het bereiken van een goede milieutoestand in de weg staan? Is dit niet in strijd met het voorzorgsbeginsel of de Kaderrichtlijn Mariene Strategie? Beschikt de Minister van LNV over de mogelijkheid om vergeven visvergunningen in te trekken? Deze leden vragen waarom bodemberoerende visserij niet volledig wordt geweerd uit Natura 2000-gebieden.

Allereerst wil ik uw Kamer erop attenderen dat geen sprake is van ongehinderde visserijactiviteiten op de Noordzee. Er gelden verschillende beperkingen en bepalingen vanuit het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) ten aanzien van visserijtechnieken en beschermde gebieden. Onderdeel van de Verordening van het GVB is de bijdrage aan het bereiken van de goede milieutoestand van de KRM. Zolang vissers zich aan de regels houden, is intrekken van vergunningen niet aan de orde. En dan alleen als uiterste sanctie als handhaving geen soelaas biedt.

Zoals aangegeven bij brief van de Minister van LNV van 14 december 20185 heeft Nederland visserijmaatregelen voorgesteld in de KRM gebieden Centrale Oestergronden en Friese Front die de bodemberoerende visserijvormen in de meest ecologisch waardevolle plekken in deze gebieden beperken. Deze liggen nu ter beoordeling in Brussel. De Europese Commissie moet spoedig de bijbehorende delegeerde handelingen gaan opleveren. Daarna volgt nog een wachtperiode om het Europese parlement en de Raad de gelegenheid te geven te reageren indien gewenst. De Europese Commissie heeft hierop op 16 oktober 2019 gereageerd en aangegeven dat op een aantal punten verheldering gewenst is. Nederland heeft inmiddels in gesprek met de Europese Commissie deze punten nader besproken en een aanpak voorgesteld om zo spoedig mogelijk, daar waar mogelijk, de zorgpunten bij de Commissie weg te nemen. In deze aanpak wordt rekening gehouden met de afspraken zoals deze zijn opgenomen in het Noordzeeakkoord.

Voor de implementatie van visserijmaatregelen in Natura 2000 en KMR-gebieden geldt dat die visserijvormen die significante negatieve gevolgen hebben op de te beschermen ecologisch waarden geheel of gedeeltelijk zijn verboden. Visserijen die geen significant effect hebben zijn in principe toegestaan, tenzij in een no fishery regime is voorzien. Voor zover nu bekend heeft bodemberoerende visserij geen negatieve effecten op vogelsoorten. Het hangt dus van de visserijtechniek en de specifieke natuurwaarde af of er sprake is van (significante) impact en dus van een geheel of gedeeltelijk verbod.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de relatie is tussen het mogelijk aanwijzen van extra natuurgebieden en het streven van de Europese Commissie om het aandeel beschermd natuurgebied te verhogen van 18% naar ten minste 30%? De leden van de SGP-fractie vragen of de veronderstelling juist is dat het streven van de Europese Commissie om 30% van de Noordzee te willen merken als «Marine Protected Area», niet gaat leiden tot aanpassing van het Noordzeeakkoord. De leden van de PvdD-fractie vragen of ik bereid ben om het gedeelte dat afgesloten zal worden voor sleepnetten (12,5%), volledig onberoerd (no-take zones) te laten voor alle vormen van visserij, in lijn met de doelstelling van de EU-biodiversiteitsstrategie (10% strikt natuurbescherming op zee in 2030).

De Europese voorstellen zijn nadrukkelijk in het Noordzeeoverleg aan de orde geweest. Het Rijk en de stakeholderpartijen hebben in het Akkoord overeenstemming bereikt over een evenwicht tussen de opgaven voor duurzame energie, natuurherstel, visserij en ander gebruik, waarbij de afspraken horen om 15% van de Noordzee aan te wijzen als beschermde gebieden zonder bodemberoerende visserij, en als onderdeel daarvan 2,8% van de Nederlandse Noordzee volledig te sluiten voor visserij in 2030. De beoordeling door het Kabinet van de Europese voorstellen voor de biodiversiteitsstrategie zullen uw Kamer begin juli toegestuurd worden middels een BNC-fiche. Dit zal geen invloed hebben op de inhoud van het Noordzeeakkoord dat tenminste zal lopen tot 2030.

Effecten van afspraken over beschermde gebieden op visserij

De leden van de VVD-fractie zijn nog niet overtuigd van de noodzaak om visserijgebieden af te sluiten en extra natuurgebieden aan te wijzen, ook omdat er veel onduidelijkheid bestaat over de gevolgen van de Brexit voor de visserij. Genoemd worden de Bruine Bank, de Borkumse Stenen en het Friese Front. Waarom is dit noodzakelijk? Wat is hiervan de meerwaarde? Wat zijn hiervan de gevolgen? Deze leden vragen of ik bereid ben om de extra gebiedssluitingen voor natuur (met name het Friese Front) te heroverwegen dan wel te schrappen? Zo nee, waarom niet? De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat met betrekking tot de visserij in het Friese Front gekeken wordt naar mogelijkheden voor gedeeltelijke openstelling. Deze leden vragen mij dit nader te duiden. Welke ruimte blijft er voor visserijbedrijven waarvoor het Friese Front een belangrijk gebied is?

Het Noordzeeoverleg is primair opgezet om afspraken te maken over de balans tussen de opgaven voor duurzame energie, natuurherstel en duurzame visserij. De partijen hebben hierover een samenhangend pakket afspraken gemaakt. De natuur van de Noordzee staat nog steeds onder druk en uit diverse rapporten is gebleken dat de kwaliteit in sommige delen nog steeds achteruitgaat (bijeen gebracht in Mariene Strategie deel 1 uit 20186). Hieruit blijkt dat de Nederlandse zeebodem nog steeds substantieel is verstoord. Vooral de langlevende, gevoelige soorten komen duidelijk minder voor en ook de biodiversiteit van de zeebodem is nog onvoldoende. Daarom is het nodig dat een betekenisvol deel van de natuurwaarden beter beschermd wordt. Het Friese Front blijft als geheel een Vogelrichtlijngebied (onderdeel van Natura 2000). In het Akkoord is afgesproken om enerzijds het bodembeschermingsgebied onder de KRM uit te breiden, terwijl anderzijds een deel van het Friese Front open blijft waardoor de langoustine visserij mogelijk blijft. Dit was een belangrijke wens van de visserij. De aanwijzing van de Borkumse Stenen was al gedeeltelijk voorzien vanwege de implementatie van het VIBEG-convenant. In het Akkoord zijn afspraken gemaakt om het te sluiten gebied uit te breiden. Ook zonder Noordzeeakkoord zal de Bruine Bank aangewezen moeten worden omdat het gebied kwalificeert op basis van de Europese Vogelrichtlijn.

De leden van de VVD-fractie willen ook geen extra beperkende maatregelen ten aanzien van de kleinschalige en recreatieve «staandwantvisserij». Deze leden vragen mij of ik dat kan garanderen?

De afspraken over gebiedsbescherming in het Noordzeeakkoord bepalen dat in een aantal gebieden visserij beperkende maatregelen worden genomen. Dit betreft ook maatregelen voor de beroepsmatige kleinschalige en staandwantvisserij. Deze beperkingen zijn naar verwachting ook nodig vanwege Europeesrechtelijke verplichtingen over natuurbescherming. In de kustzone gelden voor recreatief staand want bijzondere regelingen in een aantal gemeenten die aan de kust liggen. Sportvisserij blijft mogelijk in de gehele Nederlandse Noordzee met uitzondering van die gebieden waar een no fishery regime gaat gelden.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn ik van plan ben over nieuwe visserijmaatregelen als bedoeld in het Noordzeeakkoord met de andere Noordzeelidstaten in gesprek te gaan. Deze leden vragen welke eventuele knelpunten ik zie voor deze gesprekken. De leden van de GroenLinks-fractie vragen om zo snel mogelijk over te gaan tot internationale overeenstemming en (informeel) overleg met andere Noordzeelidstaten. Deze leden vragen mij om potentiële hinder in een later stadium op internationaal vlak uit te sluiten, door ten minste op een informele wijze de standpunten van deze lidstaten in kaart te brengen. Deze leden vragen mij of dit kan toezeggen?

Zodra het Noordzeeakkoord formeel van kracht is (dat wil zeggen na behandeling in uw Kamer), zal de Minister van LNV via de gebruikelijke internationale gremia informeel het gesprek aangaan over de implementatie van de visserijmaatregelen. Hier speelt in het bijzonder de Scheveningengroep een belangrijke rol. Hierin zijn de Noordzee-lidstaten vertegenwoordigd, en de Europese Commissie. De Scheveningengroep zal uiteindelijk de formele gezamenlijke aanbeveling voor een beschermd gebied vaststellen. Deze wordt weer aan de Europese Commissie voorgelegd ter omzetting in een gedelegeerde handeling. In die gedelegeerde handeling stelt de Commissie het maatregelenpakket voor dat gebied uiteindelijk vast. In de Scheveningengroep wordt met consensus besloten over de gezamenlijke aanbevelingen. Het is niet mogelijk om nu al vooruit te lopen op de eventueel in deze gesprekken naar voren komende specifieke knelpunten.

III. Afspraken rondom visserij

Aanvullende afspraken met de visserij in het definitieve Noordzeeakkoord

De leden van de CDA-fractie vragen hoe ver het staat met de bilaterale overleggen om te zoeken naar oplossingen met betrekking tot het Friese Front en de Garnalenvisserij? Deze leden vragen om duidelijk te maken welke knelpunten het definitief maken van het Noordzeeakkoord op dit moment nog tegenhouden. Welke vraagstukken dienen nog te worden opgelost? De leden van de D66-fractie vragen om aan te geven of naar aanleiding van het overleg over wijzigingen in het akkoord die de pijn voor de visserijgemeenschappen beter verdelen dan in de oorspronkelijke tekst, nog wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het Onderhandelaarsakkoord. Zo ja, op wiens initiatief zijn deze wijzigingen aangebracht? Zijn er concessies gedaan voor mogelijke wijzigingen en, zo ja, door wie? Levert het een verschil op in het percentage natuur dat beschermd wordt?

Het definitieve Noordzeeakkoord is aan uw Kamer gestuurd op 19 juni jl. Hierin is verwerkt het verzoek van de visserij om de visserijbeperkingen op het Friese Front aan te passen om de langoustinevisserij mogelijk te maken. Ook is er een aanpassing gepleegd in de appreciatie van de Minister van LNV ten aanzien van de kottervisie in verband met de garnalenvisserij. In goed overleg zijn nieuwe afspraken gemaakt in het definitieve Noordzeeakkoord. Het voor alle visserij te sluiten gebied op het Friese Front is in samenspraak tussen NGO’s en vissers met circa een derde verkleind, waardoor visserij naar langoustines mogelijk blijft. De totale oppervlakte van beschermde gebieden zonder bodemberoerende visserij gaat naar 13,7% in 2023 en naar 15% in 2030. Ook heeft de Minister van LNV afspraken gemaakt met de garnalenvissers op de Noordzee die alleen een garnalenvergunning hebben, om met hen aan een eigen toekomstperspectief te gaan werken. Daar worden de internationale afspraken gericht op een level playing field in de beschermde gebieden in de kustzone en de nationale evaluatie van het Noordzeekustvisserijakkoord7 (VIBEG 2) bij betrokken. Tevens kunnen garnalenvissers ook gebruik gaan maken van innovatiesubsidies zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord.

De leden van de PvdD-fractie vragen of ik specifiek kan aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot garnalenvisserij, kreeftenvisserij- en mosselvisserij?

Ik verwijs uw Kamer naar voorgaande vraag voor de afspraken die in het Noordzeeakkoord zijn gemaakt met betrekking tot de garnalenvisserij. De kreeftenvisserij en mosselvisserij zijn geen onderwerp van het Noordzeeakkoord.

Economische effecten van het Noordzeeakkoord voor de visserij

De leden van de VVD-fractie lezen dat er nog veel onduidelijk is en/of uitgewerkt moet worden. De impact voor de vissers is nog niet duidelijk en gekwantificeerd. Ook de economische effecten voor de visserijsector en de keten zijn nog niet bekend. Deze leden vragen of ik hier meer duidelijkheid over kan geven voor het Noordzeeakkoord definitief wordt afgesloten. De leden van de PVV-fractie vragen waarom ik in dit akkoord toesta dat onze vissers dankzij al het duurzaamheidsgeneuzel moeilijker hun werk kunnen doen.

Het Noordzeeakkoord bevat een evenwichtig pakket van afspraken ten behoeve van herstel van natuur op de Noordzee, ruimte voor de verdere uitrol van windparken voor de implementatie van het Klimaatakkoord, en tevens wordt aan vissers een toekomstperspectief geboden. Vissers die moeite hebben met deze ontwikkelingen krijgen de kans om met een saneringsregeling te stoppen. Voor de vissers die willen blijven vissen komen subsidies beschikbaar om te werken aan een innovatieve, rendabele en duurzame visserij met het oog op de toekomst. De saneringsregeling uit het Noordzeeakkoord is mede bedoeld om voldoende ruimte over te houden voor de vissers die willen blijven vissen zodat zij een rendabel bedrijf kunnen behouden. Voor de verdere uitrol van windenergie op zee na 2030 worden de effecten op de visserij in beeld gebracht en wordt ook een maatschappelijke kosten baten analyse opgesteld in het kader van het Programma Noordzee 2022–2027. Op deze wijze kunnen de economische effecten op de visserij bij de besluitvorming worden betrokken, in overleg met het Noordzeeoverleg.

Middelen voor sanering en verduurzaming van de kottervisserij

De leden van de GroenLinks-fractie willen een concreter beeld krijgen hoe bijvoorbeeld het bedrag voor de verduurzaming van de kottervloot wordt besteed, en wat voor doelstellingen met bijbehorende tussendoelen aan deze begroting wordt gekoppeld. Wat voor doelstellingen voor het bereiken van een duurzame kottervloot zullen er worden opgesteld? Komen er bijvoorbeeld doelstellingen voor het verminderen van bijvangst of voor het inperken van de impact op het bodemleven? De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben vragen over de beschikbare fondsen voor innovatie voor de visserijsector, met name voor het ontwikkelen van een «zero impact kotter»: een veilig, schoon, emissievrij schip dat vist met minimale effecten op het ecosysteem. Deze leden vragen of ik deze ambitie voor het ontwikkelen van deze schepen deel?

De visserijmaatregelen uit het Noordzeeakkoord worden op hoofdlijnen uitgewerkt in de kottervisie en in het in voorbereiding zijnde Operationeel Programma voor het Europese Maritieme, Visserij en Aquacultuur fonds (EMVAF). Bij de verduurzaming gaat het om een visserij met minder uitstoot van broeikasgassen, minder bodemberoering, minder ongewenste bijvangst en minder afval (meer circulaire visserij). Daarbinnen hebben het vinden van een nieuw tongtuig en aanpassing van de vloot naar duurzamer en flexibeler schepen prioriteit. Daarnaast worden in de kottervisie handvatten gegeven voor verdere sturing op innovaties en het versterken van het innovatieklimaat.

In samenspraak met de sector zal een innovatieagenda worden opgesteld met waar mogelijk en zinvol concrete doelen en termijnen. Deze moeten voldoende ruimte bieden voor bijstelling – bij innovaties is succes immers niet verzekerd –, maar ook houvast geven bij het periodiek evalueren van de voortgang en het treffen van maatregelen om eventuele belemmeringen bij het halen van doelen weg te nemen. In het kader van deze innovatieagenda delen de Minister van LNV en ik zeker de ambitie van het ontwikkelen van een «zero impact kotter». Hier wordt via het subsidiekader van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en vanuit de nationale innovatiemiddelen ook al op ingezet. Binnen de kaders die gelden vanuit het EMVAF zal hiervoor waar mogelijk ook ruimte voor worden gemaakt.

De leden van de PvdD-fractie vragen hoe ik ervoor zorg dat de 45 miljoen euro voor verduurzaming en innovaties in de visserijsector, zoals het vergroten en vernieuwen van vloten, er niet toe zal leiden dat de zee nog sneller en effectiever leeggevist zal worden?

Het is niet toegestaan subsidies te verstrekken voor investeringen die leiden tot capaciteitsvergroting. Dit is een belangrijk toetsingsaspect bij het ontwerp van nieuwe maatregelen.

De leden van de CDA-fractie vragen welke mogelijkheden ik zie om innovatie in de visserijsector alsnog te versnellen door daarvoor extra middelen beschikbaar te stellen vanuit het Noordzeeakkoord. De leden vragen welke mogelijkheden ik daarnaast zie om Europese middelen, al eerder dan in 2022, in te zetten. En welke aanknopingspunten bieden de nationale en Europese herstelmaatregelen voor snellere inzet van middelen voor innovatie, bijvoorbeeld door aan te haken bij het innovatie-initiatief vanuit de maritieme sector? In hoeverre zijn er nog extra innovatiemiddelen beschikbaar om een duurzame voedselvoorziening met minimale bijvangst van kwetsbare soorten en een eerlijke prijs voor de visser te stimuleren? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ik bereid ben om de benodigde 30 miljoen euro uit nationale middelen beschikbaar te stellen voor innovatie, aangezien de Europese fondsen niet toegesneden zijn op het ontwikkelen van innovaties. Wanneer zijn middelen voor de visserij beschikbaar? Klopt het dat deze naar verwachting pas eind 2022 beschikbaar komen? Zo ja, dan vragen deze leden of ik hun opvatting deel dat dit zorgt voor onnodige vertraging en dat deze innovatie zo snel mogelijk van start moet gaan. En of ik in dat geval mogelijkheden zie om de beschikbaarheid van middelen te versnellen. De leden van de SGP-fractie vragen of ik bereid ben ervoor te zorgen dat middels voorfinanciering eerder gestart kan worden met de noodzakelijke innovatietrajecten?

De innovatiemiddelen voor de kottervloot komen grotendeels uit het nieuwe Europese fonds EMVAF dat naar verwachting in 2021 in werking zal treden. Hierbij gaat de Minister van LNV ervan uit dat besluitvorming plaatsvindt over het Meerjarig Financieel Kader in EU-verband. In het kader van het Noordzeeakkoord zal dit worden aangevuld met nationale financiering tot in totaal € 45 miljoen euro. Tot en met 2021 kan de sector een beroep doen op de nationale innovatiemiddelen visserij uit het Regeerakkoord: voor 2021 is nog € 5 miljoen beschikbaar. Bovendien komen er geen schotten tussen het totaalbudget van 119 miljoen voor sanering en innovatie, zodat indien gewenst er van sanering naar innovatie geschoven kan worden (echter kunnen EMVAF-middelen voor innovatie niet naar sanering geschoven worden).

Daarnaast is in het Noordzeeakkoord afgesproken dat in 2023 de partijen gezamenlijk zullen bezien of met de beschikbare middelen de gestelde doelen kunnen worden behaald. Mocht dit niet zo zijn, dan wordt daarover in het Noordzeeoverleg open en reëel overleg gevoerd.

De Minister van LNV en ik (h)erkennen wel de uitdagingen van innovatietrajecten in relatie tot de verantwoordingseisen die worden gesteld aan Europese subsidies. Bij het opstellen van het Operationeel Programma voor het EMVAF en de implementatie ervan neemt de Minister van LNV de ervaringen van eerdere fondsen mee, om de toegankelijkheid, snelheid en effectiviteit zo goed mogelijk te borgen. Het nieuwe EMVAF laat meer ruimte aan Lidstaten dan het huidige fonds, waardoor de bureaucratie minder zou moeten worden dan in het verleden. De Minister van LNV en ik gaan ervanuit dat hiermee tijdig voldoende middelen beschikbaar komen voor het stimuleren van innovaties.

Om innovaties verder te versnellen wil de Minister van LNV, naast subsidies, ook de samenwerking tussen onderzoekers en ondernemers van binnen en buiten de sector faciliteren. Tevens is het van belang om ondernemers te helpen bij het vinden van de juiste regeling. Samenwerking met de maritieme sector biedt daarbij zeker kansen, vooral als het gaat om vermindering van CO2-uitstoot en besparing van brandstofkosten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat na aftrek van bestaande Europese gelden, er slechts ongeveer 75 miljoen euro additioneel beschikbaar is en dit allemaal naar sanering gaat.

Van de 200 mln. euro aan additionele middelen die het Kabinet beschikbaar stelt voor het Noordzeeakkoord gaat 119 mln. naar sanering en innovatie van de kottervisserij. Concreet gaat het om € 74 miljoen voor sanering en € 45 miljoen voor innovaties, waarvan € 35 miljoen vanuit het nieuwe Europese innovatiefonds EMVAF (mits overeenstemming over Meerjarig Financieel Kader in EU-verband) wordt gefinancierd. Ik wijs er daarbij op dat bij de laatste saneringen op de Noordzee in 2007 (€ 29 miljoen) en 2005 (€ 36 miljoen) aanzienlijk minder middelen beschikbaar waren. Ik verwacht dan ook dat hiermee voldoende vissers gesaneerd kunnen worden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij nader te verklaren waarom ik er toch niet voor kies om bij de sanering individuele quota in te nemen, of ik bereid ben om het standpunt op dit punt te heroverwegen en zo nee, waarom niet. Deze leden vragen hoe ik kan verzekeren dat de visserijdruk niet meer toe zal nemen?

Bij de keuze voor het niet innemen van contingenten (individuele quota) hebben voor de Minister van LNV meerdere argumenten een rol gespeeld. Contingenten worden al jaren bij lange na niet volledig benut. Inname van contingenten zal dus niet direct een bijdrage leveren aan een afname van de visserijdruk. Hiervoor zijn andere maatregelen beschikbaar, die worden opgenomen in de saneringsregeling. Afname van de visserijdruk die ten goede moet komen aan het ecosysteem is een belangrijke voorwaarde om met succes een staatsteunprocedure te doorlopen. Daarmee staat het doel vast en zal dit onderbouwd moeten worden.

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat ik in de beantwoording van de commissievragen8 stel dat als de visserijsector zich terugtrekt uit de onderhandelingen, de 74 miljoen euro die nu beschikbaar is voor sanering, niet meer beschikbaar zal worden gesteld. Hoe verhoudt dit zich tot de Kottervisie? De leden van de PvdD-fractie vragen of ik bereid ben om de 74 miljoen euro voor het saneren van de kottervloot te reserveren, ongeacht het onderhandelingsresultaat rond het Noordzeeakkoord.

Mede namens de Minister van LNV benadruk ik dat de € 74 miljoen voor sanering van de kottervloot is gekoppeld aan het Noordzeeakkoord. De middelen voor de kottervisie worden in het kader van het Noordzeeakkoord beschikbaar gesteld.

Handhaving

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat voor doelstellingen zullen worden opgesteld om goede controle en handhaving op zee te realiseren. De leden van de PvdD-fractie vragen of ik bereid ben om de 14 miljoen euro die in de eerste plaats wordt ingezet voor doeleinden gerelateerd aan het Noordzeeakkoord, sowieso in te zetten, ongeacht het resultaat van de onderhandelingen rond het Noordzeeakkoord, gezien het huidige tekort aan handhaving?

De bedoelde middelen zijn nodig vanwege te sluiten gebieden en nieuwe beperkingen voor de visserij. Belangrijk is het verbeteren van het nalevingsbeeld in de sector, aandacht voor de naleving en handhaving van de regels. In het kader van het Noordzeeakkoord komt 14 mln. euro extra beschikbaar voor zowel extra menskracht voor de handhaving (o.a. voor de hierboven genoemde te sluiten gebieden) als het ontwikkelen van nieuwe technieken. De middelen zijn gekoppeld aan het Noordzeeakkoord en zijn bedoeld voor handhaving van gebiedssluitingen voor visserij.

Internationale inzet voor de visserij

De leden van de ChristenUnie-fractie willen van het Kabinet weten (42) of het bereid is om het belang van de Nederlandse visserij voorop te stellen in zowel de EU, als in eventuele gesprekken met de Britse regering, aangezien de toekomst van de visserij «toch al ongewis is» gezien Brexit, het verbod op pulsvissen en de aanlandplicht.

Visserij is voor Nederland een kernbelang in de onderhandelingen tussen de EU en het VK over het toekomstig partnerschap. Om die reden heeft het kabinet, in samenwerking met andere lidstaten met grote belangen op het gebied van visserij, dit onderwerp steeds ingebracht in het Brusselse proces. Hierbij is de inzet om wederzijdse toegang tot wateren en bestanden (inclusief de relatieve stabiliteit voor de allocatie van de vangstmogelijkheden) te koppelen aan het behoud van de markttoegang van het VK tot de EU voor (vis)producten. Dit is onlangs nogmaals bevestigd in een gesprek tussen EU-hoofdonderhandelaar Michel Barnier en de meest betrokken visserijministers.

IV. Steun, governance en financiering

Steun voor het Noordzeeakkoord

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen een actueel beeld te schetsen van de staat van de onderhandelingen. Welke groepen zitten nog om tafel, welke niet meer en welke groepen zijn alleen online geconsulteerd? De leden van de D66-fracties vragen aan te geven welk percentage van de Nederlandse Noordzee-economie wordt vertegenwoordigd door de partijen die op dit moment instemmen met het Noordzeeakkoord.

In het Noordzeeoverleg waarin het Akkoord tot stand is gekomen, hebben de energiesector (gas, olie en wind), de natuur- en milieuorganisaties en de zeehavensector allen ingestemd met het behaalde resultaat. Ook zeven van de negen betrokken bestuurlijke organisaties in de visserijsector hebben ingestemd met het Noordzeeakkoord. De Nederlandse Vissersbond en PO Urk zijn niet meer vertegenwoordigd. Ofschoon daarmee nog steeds een meerderheid van de visserijbestuurders achter het Akkoord staat, vertegenwoordigt deze net geen meerderheid van de leden in de achterban. Gezien de verdeeldheid in de achterban kunnen deze zeven organisaties niet namens de visserijsector ondertekenen. Naast de partijen in het Noordzeeoverleg zijn vele andere partijen via werksessies en online in het proces betrokken geweest, waaronder de medeoverheden en andere belanghebbende maatschappelijke partijen.

In de Mariene Strategie deel 1 2018–2024, Actualisatie van huidige milieutoestand, goede milieutoestand, milieudoelen en indicatoren is opgenomen dat de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie op de Noordzee in 2014 ruim 23 miljard euro bedroeg. De partijen die met het Noordzeeakkoord hebben ingestemd (olie/gas, windenergie, zeehavens) dan wel deels steunen (visserij) vertegenwoordigden samen ruim 19 mld. euro in 2014. Dit komt overeen met circa 85% van de Nederlandse Noordzee-economie.9

De leden van de VVD-fracties vragen wat de feitelijke formele positie en rol van de NGO’s is in dit verband? Welk compromis zit er van hun kant in het Onderhandelaarsakkoord? Waar zijn zij de andere partijen tegemoetgekomen? Waar zijn zij aan gehouden vanuit het Onderhandelaarsakkoord?

De NGO’s maken deel uit van de initiatiefnemers voor het Noordzeeoverleg. Deze organisaties hebben in het verleg meegewerkt aan afspraken om vorm te geven aan de transities die in het Noordzeeakkoord centraal staan. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de exacte overwegingen van iedere afzonderlijke partij om tot overeenstemming te komen en wat voor hen het compromis is, als ik die al ken. Ik constateer dat de partijen tot elkaar zijn gekomen vanuit tegengestelde belangen. Verder zijn de NGO’s, net zoals de andere partijen in het Noordzeeoverleg, eraan gehouden om de afspraken na te komen.

De leden van de VVD-fractie vragen wat er noodzakelijk is om ook de Nederlandse Vissersbond en de PO Urk te kunnen laten instemmen. Over welke oplossingen wordt gesproken? Welke opties zijn er om tot een breder gedragen akkoord te komen? Zijn de vissers principieel tegen of is het een financiële kwestie? Of zit het in de afsluiting van gebieden voor visserij? Zo ja, waar spitst de discussie zich dan op toe? Wat zijn de ervaringen in deze overleggen? Is er zicht op een uitkomst? De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat bij beraadslagingen in de achterban van visserijorganisaties over het Onderhandelaarsakkoord soms onduidelijkheid was over de gemaakte afspraken en wijzigingen daarvan. Deze leden vragen eraan bij te dragen dat gesproken en besloten wordt op basis van de actuele afspraken, inclusief de wijzigingen met betrekking tot het Friese front en de garnalenvisserij.

De Nederlandse Vissersbond heeft in het Noordzeeoverleg aangegeven niet te kunnen instemmen met het akkoord. Daarbij heeft men niet aangegeven welke veranderingen concreet nodig zijn om wel te kunnen instemmen. In de aanloop tot het akkoord heeft de discussie zich met name gericht op de omvang en de ligging van de beschermde gebieden. Aanpassing van de tekst van het Noordzeeakkoord heeft op verzoek van de betrokken visserijorganisaties plaatsgevonden in overleg met de NGO’s. In deze aanpassing zijn met name de langoustine visserijmogelijkheden op het Friese Front en Klaverbank verruimd, door de te beschermen gebieden ten opzichte van het Onderhandelaarsakkoord te verkleinen. Ook zijn op verzoek van de visserijorganisaties nadere afspraken gemaakt met de garnalenvissers op de Noordzee door met hen te gaan werken aan een eigen toekomstperspectief en de gelden voor innovatie ook voor hen open te stellen. Dit heeft geleid tot een bredere steun bij de PO’s voor het akkoord. Echter, PO Urk heeft in deze aanvullende afspraken geen reden gezien hun standpunt aan te passen. De Nederlandse Visserbond heeft over deze recente wijzigingen geen oordeel kunnen geven, omdat zij na het definitief afwijzen van het Onderhandelaarsakkoord al geen deel meer uitmaakte van het Noordzeeoverleg.

Ik vertrouw erop dat de vertegenwoordigers van de visserij in het Noordzeeoverleg de bestuurders van de organisaties in hun achterban goed hebben meegenomen in de gesprekken over de inhoud van het Noordzeeakkoord. Dat is ook hun verantwoordelijkheid, niet van mij of de Minister van LNV. Voorts heeft de Minister van LNV een externe verkenner de opdracht gegeven om op korte termijn te laten onderzoeken welke feiten en omstandigheden tot zulke onderlinge verschillen binnen de visserij hebben geleid. En te verkennen hoe bevorderd kan worden dat bij de start van het permanente Noordzeeoverleg een zo breed mogelijk samengestelde delegatie aan dat overleg gaat deelnemen.

De leden van de D66-fractie vragen om een toelichting op de potentiële gevolgen van het feit dat de Vissersbond sowieso al geen deel meer uitmaakt van het overleg voor de uitwerking van het huidige Onderhandelaarsakkoord? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de gevolgen zijn dat niet alle vissersvertegenwoordigers na consultatie met hun achterban het akkoord konden ondertekenen, en de nog aangesloten vissersvertegenwoordigers inmiddels de minderheid van de sector vertegenwoordigen en zij daarom niet mee mogen tekenen. Wat zijn de gevolgen onder andere voor de beschikbare middelen voor sanering en innovatie van de visserijsector?

De middelen voor innovatie en sanering maken onderdeel uit van het definitieve Noordzeeakkoord. Het is van groot belang dat de vissers deelnemen aan het Noordzeeoverleg over de uitvoering van het Noordzeeakkoord en de verdere ontwikkelingen op de Noordzee. Ik ondersteun daarom het initiatief van de Minister van LNV om een externe verkenner op korte termijn te laten onderzoeken welke feiten en omstandigheden tot zulke onderlinge verschillen binnen de visserij hebben geleid. En te verkennen hoe bevorderd kan worden dat bij de start van het permanente Noordzeeoverleg een zo breed mogelijk samengestelde delegatie aan dat overleg gaat deelnemen. Mocht deze verkenning onverhoopt niet tot een positief resultaat leiden, dan moet nader worden bezien welke consequenties dit heeft voor de governance van het Noordzeeoverleg en de beschikbaarheid van middelen vanuit het Akkoord voor de visserij.

Bij het Algemeen Overleg Water op 22 juni heb ik toegezegd dat ik uw Kamer in het derde kwartaal van 2020 zal informeren over het advies dat de heer Wallage namens het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving zal uitbrengen over de governance van een permanent Noordzeeoverleg. In de brief zal ik o.a. ingaan op de governance van het «Transitiefonds» en de vertegenwoordiging van de visserij.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de mening van de zeevaart, KVNR en de zandwinning is over dit akkoord. En welke partijen gaan straks deel uitmaken van het Noordzeeoverleg? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er mogelijkheden zijn om de zienswijzen van de maritieme sector en zeevaart alsnog mee te nemen bij het Noordzeeakkoord. Deze leden vragen of ik er erop toezie dat zij zullen aansluiten bij het voortgezet overleg met de belangenorganisaties.

Het Noordzeeoverleg is door de onafhankelijke voorzitter van het OFL opgezet met de partijen die daarom hadden verzocht. In het overleg wordt de Branchevereniging van zeehavens door de Haven van Rotterdam vertegenwoordigd. De maritieme sector en de zeevaart zijn via de Branchevereniging en de rijkspartijen direct of indirect betrokken geweest bij de totstandkoming van het Noordzeeakkoord. Daarbij is over het randvoorwaardelijk belang van een vlotte en veilige zeevaart geen discussie geweest.

De definitieve samenstelling van het Noordzeeoverleg wordt in het governance advies nader bezien, dat geldt ook voor de positie van de KVNR en andere brancheverenigingen.

Financiering

De leden van de VVD-fractie vragen financiële duidelijkheid over de budgettaire verwerking van het Noordzeeakkoord te geven voordat het Noordzeeakkoord definitief wordt vastgesteld, en voordat de Tweede Kamer wordt geïnformeerd in de begroting van 2021.

De totale bijdrages van de betrokken departementen aan het budget van 200 mln. euro tot en met 2030 is:

BZK: € 9,8 mln.;

EZK: € 30,8 mln.;

IenW: € 46,8 mln.;

LNV: € 69,8 mln waarvan 45 mln uit EMVAF

Naast de departementale bijdrages is kabinetsbreed besloten om aanvullend 42,8 mln. beschikbaar te stellen voor het Noordzeeakkoord. In totaal is € 155 mln. additioneel beschikbaar, 45 mln. komt uit het nieuwe Europese Maritieme en Visserij Fonds. De budgettaire verwerking van de meerjarige middelen voor het Noordzeeakkoord wordt bij de ontwerp Rijksbegroting 2021 gepresenteerd in de betrokken departementale begrotingen. Het Ministerie van IenW zal als coördinerend departement een overzichtstabel opnemen van de beschikbaar gestelde middelen. In het kader van de governance worden over de omgang met de beschikbare financiële middelen nog nadere afspraken gemaakt.

Governance-advies

De leden van de VVD vragen om meer duidelijkheid te geven over doel, criteria, zeggenschap, governance, proportionaliteit en kosteneffectiviteit van het transitiefonds, evenals een eventueel afwegingskader, voor het Noordzeeakkoord definitief wordt afgesloten. De leden van de fractie van GroenLinks vragen een nadere toelichting op wat voor procedure er geldt indien consensus in het Noordzeeoverleg niet bereikt wordt. Is er al meer bekend over de vormgeving van het permanente Noordzeeoverleg en het Transitiefonds, en krijgt het Noordzeeoverleg een wettelijke basis? Deze leden vragen mij samen met de Minister van LNV de antwoorden nader toe te lichten.

Zoals hierboven aangegeven heb ik bij het Algemeen Overleg Water op 22 juni toegezegd dat ik uw Kamer in het derde kwartaal van 2020 zal informeren over het advies dat de heer Wallage namens het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving zal uitbrengen over de governance van een permanent Noordzeeoverleg. In de brief zal ik ook ingaan op de governance van het «Transitiefonds» en de vertegenwoordiging van de visserij.


X Noot
1

«Van de bodem van het Nederlands deel van de Noordzee wordt 10 tot 15 procent niet noemenswaardig beroerd door menselijke activiteiten.» Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012 – 2020, Deel 1.

X Noot
2

Antwoord op vraag 210 uit Kamerstuk 33 450, nr. 66

X Noot
3

Antwoord op vraag 8 uit Kamerstuk 33 450, nr. 66.

X Noot
5

Kamerstuk 32 670, nr. 142

X Noot
6

Mariene Strategie deel 1, Actualisatie van huidige milieutoestand, goede milieutoestand, milieudoelen en indicatoren 2018–2024 (bijlage bij Kamerstukken 27 625 en 34 550 , nr. 434)

X Noot
7

Noordzeekustvisserijakkoord (2017–2026): convenant tussen visserij- en natuurorganisaties en overheid voor realiseren instandhoudingsdoelen N2000-gebieden en behoud perspectief voor beroepsvisserij in de Noordzeekustzone.

X Noot
8

Kamerstuk 33 450, nr. 67

X Noot
9

Bijlage bij Kamerstukken 27 625 en 34 550,nr. 434

Naar boven