33 450 Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee

Nr. 22 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2014

Op 11 maart heb ik het verzoek van uw Kamer ontvangen om middels een brief te reageren op het rapport van de Europese Commissie over de toestand van de Europese zeeën COM (2014) 79 in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) en het onderliggende rapport dat specifiek op Nederland ingaat, Article 12 Technical Assessment of the Marine Strategie 2012 obligations The Netherlands. Hierin is een beoordeling gegeven van de Mariene Strategie voor het Nederlandse Deel van de Noordzee 2012–2020, Deel 1. De Mariene Strategie Deel 1 is op 24 april 2013 door uw Kamer behandeld tijdens het Algemeen Overleg Noordzee en Wadden.

In deze brief zal ik op de beoordeling door de Europese Commissie ingaan. Ik doe dit mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, die vanuit de samenhang met de Vogel en Habitat richtlijn/Natura 2000 alsook het Gemeenschappelijk Visserijbeleid medeverantwoordelijk is voor onderdelen van de KRM-implementatie. Bij de beantwoording verwerk ik de antwoorden op de aanvullende vragen die de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft gesteld op 12 maart. Waar de beoordeling daartoe aanleiding geeft, zal ik aangeven welke acties wij willen ondernemen in relatie tot de volgende stappen in de implementatie van de KRM: het KRM-Monitoringprogramma (Mariene Strategie Deel 2, 2014), KRM-Programma van Maatregelen (Mariene Strategie Deel 3, 2015) en activiteiten ter voorbereiding van de actualisatie van de Mariene Strategie vanaf 2018.

De huidige Mariene Strategie zal inclusief het KRM-Programma van Maatregelen worden afgerond via de nieuwe Beleidsnota Noordzee, als bijlage van het Nationaal Waterplan 2. Ik zal u dit voorjaar separaat informeren over de voorbereiding van de Beleidsnota Noordzee in de brief over de Noordzee Gebiedsagenda 2050.

Hieronder geef ik allereerst een korte toelichting op de beoordeling die nu door de Commissie is uitgevoerd en het vervolgproces. Daarna ga ik in op de beoordeling zelf en de vragen van uw Kamer daarbij.

Beoordeling ex artikel 12 KRM en vervolgproces

Op 20 februari jongstleden heeft de Commissie een rapport uitgebracht naar aanleiding van de beoordeling ex artikel 12 KRM van alle lidstaten met mariene wateren. Het omvat de beoordeling van de eerste producten van het implementatietraject van de richtlijn: de initiële beoordeling van de huidige toestand van het mariene milieu (artikel 8 KRM), het beschrijven van de goede milieutoestand voor 2020 (art. 9 KRM) en het vaststellen van milieudoelen en bijbehorende indicatoren (art. 10 KRM). Daarnaast is door de Commissie gekeken in hoeverre de internationale afstemming tot regionale coherentie heeft geleid. Het hoofdrapport van de Commissie bevat zowel aanbevelingen voor alle mariene regio’s als de afzonderlijke lidstaten met mariene wateren. De Commissie heeft niet de toestand van de zee zelf beoordeeld. 1

Naar aanleiding van het verschijnen van de beoordeling door de Commissie is een tweedaagse conferentie gehouden op 3 en 4 maart in Brussel (HOPE-conferentie). De hier verkondigde boodschap was een algemene oproep om Europa-breed werk te maken van gezonde en duurzaam benutte zeeën. Op de HOPE-conferentie is niet specifiek op de beoordelingen van de lidstaten ingegaan.

De Commissie legt voor het vervolgproces de nadruk op het verbeteren van de coherentie binnen de vier mariene regio’s van Europa – voor Nederland de Noordoost Atlantische mariene regio. Op 22 en 23 mei 2014 zal een bijeenkomst plaatsvinden met de Commissie en vertegenwoordigers van de lidstaten uit deze regio. De Commissie wil bij deze bijeenkomst bespreken wat de landen binnen het OSPAR-verdrag gezamenlijk kunnen doen om meer consistentie te verkrijgen.

De verwachting is dat de Commissie na deze bijeenkomst van alle lidstaten een Nationaal Actieplan wil, waarin wordt aangegeven hoe de verbeterpunten worden opgepakt. Het gaat dan om «repareren» bij het maken van de volgende producten KRM-Monitoringprogramma en KRM-Programma van Maatregelen, en bij het actualiseren van de Mariene Strategie vanaf 2018. In 2016 zal de Commissie aan de hand van deze Nationale Actieplannen de voortgang beoordelen en besluiten of zij alsnog ingebrekestellingprocedures zal opstarten. Dit betekent in de praktijk dat in 2016 de Commissie waar nodig heldere opdrachten kan geven over welke acties lidstaten dienen te ondernemen met betrekking tot de actualisatie van hun mariene strategieën vanaf 2018, voor zover dat daarvoor al niet is opgepakt.

Ambitie van de Nederlandse Mariene Strategie

  • 1. Deelt u de zorgen van de Europese Commissie (EC) over de toestand van de Europese zeeën en oceanen en de magere implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?

  • 2. Herkent u het beeld dat de EC schetst dat Nederland niets heeft gedaan voor de Kaderrichtlijn Mariene Strategie, maar slechts een nietje heeft geslagen door de stapel overige verplichtingen die iets met de Noordzee te maken hebben? Zo nee, welke acties heeft u ondernomen uitsluitend ter implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie?

  • 3. Wat zijn volgens u de grootste bedreigingen voor de natuur in de Noordzee?

  • 15. Bent u geschrokken van de beoordeling «overall lack of ambition» van de EC over de Nederlandse implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie? Zo nee, was deze beoordeling de bedoeling?

  • 16. Hoe verwacht u de ambitie voor GES te verbeteren?

  • 21. Welke acties gaat u uitvoeren om de overbevissing tegen te gaan in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie?

  • 22. Welke acties gaat u uitvoeren om de vervuiling met plastic te voorkomen dan wel op te ruimen in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie?

Het Kabinet deelt de zorg van de Europese Commissie over de toestand van de Europese zeeën en oceanen. Daarom heeft het kabinet met de Mariene Strategie de weg omhoog ingeslagen richting een gezonde milieutoestand en biodiversiteit in de Noordzee, als een belangrijke bron voor de economie en de voedselvoorziening.

Ik herken mij dan ook niet in beeldvorming dat Nederland niet ambitieus genoeg zou zijn. Wel onderken ik dat de wijze waarop de Mariene Strategie tot nu toe is gepresenteerd, tot een andere perceptie kan leiden bij de Commissie en een aantal Kamerfracties. De strategie is tot nu toe vooral neergezet als een nuchtere en pragmatische aanpak, en als «niet meer doen dan nodig is» om huidige problemen op te lossen («geen nationale koppen»). Hiermee is datgene wat Nederland al doet en nog wil doen, en de ambities die het hierbij heeft, onderbelicht geraakt.

De Staatssecretaris van EZ en ik willen het accent leggen op «doen wat nodig is» om het mariene systeem weer op orde te krijgen en vooral «kansen benutten» voor het samengaan van een duurzame economische groei en een gezond systeem. Deze accentuering past binnen de ambitie die ik, samen met de Staatssecretaris van EZ, voor ogen heb met de Gebiedsagenda Noordzee 2050. Deze draagt ook bij aan het Europese duurzame «Blue Growth»-beleid voor de Europese zeeën.

Toelichting

In de initiële beoordeling van de Mariene Strategie Deel 1 is geconstateerd dat in het algemeen de effecten van fysieke, chemische en biogene verstoringen in de voorbije eeuw in verschillende mate bijdragen aan de huidige toestand van het mariene ecosysteem. Er is niet één grootste bedreiging aan te wijzen. Zeker is wel dat vooral kwetsbare benthische ecosystemen zijn aangetast door fysieke schade aan de zeebodem als gevolg van bodemberoerende activiteiten, waaronder vooral de traditionele boomkorvisserij. Ook het evenwicht in de diversiteit van de visstand is aangetast. Van sommige kwetsbare soorten zijn de populaties afgenomen. De teruggooi van bijvangsten is een verspilling. De rivieren optrekkende vissoorten zijn zeldzaam geworden door de barrièrewerking van dijken en kustwerken. Exoten, die door de scheepvaart of voor aquacultuur zijn geïntroduceerd, hebben ook hun effect op het ecosysteem (Amerikaanse mesheften maken inmiddels 90% uit van de biomassa van het bodemleven in de kustwateren).

De laatste 15 jaar zijn ook positieve ontwikkelingen te zien. Het vigerend beleid van met name Kaderrichtlijn Water (KRW), Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR), Natura 2000, Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), het OSPAR-verdrag en International Maritime Organisation (IMO) en ten aanzien van vergunningplichtige activiteiten op zee, draagt daaraan bij. De vervuiling is sterk afgenomen. Alternatieve, milieuvriendelijkere visserijtechnieken maken een snelle ontwikkeling door. Zo gaat het met de meeste commerciële vissoorten veel beter dan voorheen (zoals de schol- en haringbestanden). De ontwikkeling van de populaties van zeezoogdieren toont een voorzichtige positieve trendombuiging.

Met bestaand en reeds voorgenomen beleid kan op veel onderdelen de goede milieutoestand worden bereikt, zoals op het gebied van terugdringing van verontreiniging en eutrofiëring, hydrografische omstandigheden en de inperking van het risico van nieuwe invasieve exoten. Dit onderstreept mijns inziens nog eens het belang van de uitvoering van het beleid op deze thema’s. Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) moet ertoe bijdragen dat het mariene milieu wordt beschermd, dat alle commercieel geëxploiteerde soorten duurzaam worden beheerd en dat met name uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand wordt bereikt. Verder zijn het Friese Front en Centrale Oestergronden benoemd als zoekgebieden voor bodembescherming, en wil het kabinet het zwerfvuil op zee terugdringen («plastic soep», waaronder microplastics). Aanvullende kennisopgaven zijn er voor de indicatoren van het mariene ecosysteem, zwerfvuil (waaronder microplastics), onderwatergeluid en cumulatie van effecten van gebruik op het ecosysteem. In het KRM-Programma van Maatregelen (Mariene Strategie Deel 3) worden deze beleids- en kennisopgaven uitgewerkt tot maatregelen.

Ondanks deze inspanningen in het huidige en aanvullende beleid is nu nog niet met zekerheid te zeggen welke toestand het Nederlandse deel van de Noordzee precies in 2020 zal hebben bereikt. Dit komt onder meer door onzekerheid over in hoeverre de aangetaste toestand van het ecosysteem weer hersteld kan worden, hoe snel positieve effecten zichtbaar zijn als gevolg van beleid, het naijlen van stoffen uit het verleden en de afhankelijkheid van internationale beleidsvorming. Ik heb er alle vertrouwen in dat het kabinet met het huidige en aanvullende beleid de weg omhoog in gang heeft gezet.

Acties voor vervolgstappen van de Mariene Strategie

  • Onder de noemer «doen wat nodig is» willen de staatssecretaris en ik in het KRM-Programma van Maatregelen duidelijk etaleren welke ambities wij al hebben om ook in aanpalende terreinen oplossingen te vinden voor problemen. Denk hierbij aan GVB, KRW, OSPAR en IMO. Dit sluit aan bij de wens van de Commissie om aan te geven hoe bestaand beleid bijdraagt aan de KRM.

  • Onder de noemer «kansen benutten» willen wij aan de faciliterende rol ten aanzien van innovaties invulling geven. Deze kan zich uiten in pilots voor actief herstel van ecosystemen zoals het terugbrengen van de verdwenen platte oester in het kader van de Uitvoeringsagenda Natuurlijk Kapitaal, het uitwisselen van best practices om onderwatergeluid tegen te gaan bij het plaatsen van windmolens op zee, bouwen met natuur, of het faciliteren van koplopers in onze maritieme industrie op het gebied van stille schepen. Dit sluit aan bij het principe van het voorzorgsbeginsel uit de richtlijn.

  • Op 18 april 2013 (IENM/BSK-2013/64496) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop mijn ministerie het terugdringen van zwerfvuil op zee wil aanpakken. Deze aanpak richt zich op agendering en bewustwording, scheepvaart, visserij, stranden, stroomgebieden, (sluiten van) productieketens en opruimen. Het kunststofketenakkoord dat op 12 november 2013 door de Staatsecretaris van I&M met meer dan 70 partijen is gesloten, sluit hier nauw op aan. Nederland is samen met Duitsland trekker van het Regional Action Plan Marine Litter voor OSPAR. Daarnaast maakt Nederland zich hard voor een verbod op de toepassing van microplastics in cosmetica- en verzorgingsproducten, en agendeert het de zwerfvuilproblematiek bij de internationale rivierencommissies.

  • Maatregelen ter regulering van het visserijbeheer en de bestrijding van overbevissing worden niet zozeer genomen onder de werking van de KRM, maar in de context van het GVB. De Europese Unie is hier exclusief bevoegd. Het GVB kent hiertoe een reeks aan instrumenten, gestoeld op de pijlers: vlootbeheer, quota beheer en technische maatregelen (waaronder gebiedssluiting). Dit heeft ertoe geleid dat de meeste commerciële visbestanden in de Noordzee er goed voorstaan en op een duurzame manier beheerd worden. Enkele bestanden bevinden zich niet op het gewenste niveau. Hiervoor lopen gerichte beheerplannen, zoals het Kabeljauwherstelplan. Voor haaien en roggen wordt in 2014 een specifiek actieplan opgesteld.

Samenvattend doen we binnen realistische termen wat nodig en mogelijk is om het herstel van het ecosysteem te bevorderen.

Gehanteerde definities en methodes

  • 5. Deelt u de opvatting van de EC dat «Member States should, significantly improve the quality and coherence of their determinations of GES, their initial assessments and their environmental targets»? En bent u bereid om de Kamer periodiek op de hoogte te houden van uw vorderingen om de Kaderrichtlijn Mariene Strategie goed te implementeren?

  • 6. Waarom heeft u eerst de beoordeling van de toestand van de zee (het assessment) gemaakt zonder deze te koppelen aan de GES waardoor artikel 8 van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie onvolledig is uitgevoerd?

  • 7. Bent u bereid om op korte termijn de huidige toestand te koppelen aan de GES en de Kamer daarover te informeren?

  • 8. Deelt u de mening van de EC dat de Nederlandse definities van de GES slechts kopieën zijn van de definities uit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie? Zo ja, waarom zijn de definities niet verder uitgewerkt? Zo nee, hoe verklaart u het oordeel «inadequaat» van de EC?

  • 9. Hoe heeft u kunnen oordelen dat voor sommige «descriptors» de GES niet gehaald kan worden als de GES nergens vergeleken is met de huidige toestand? Begrijpt u de verbazing van de EC?

  • 10. Bent u bereid om op korte termijn een adequate GES te formuleren voor alle onderdelen, conform de Kaderrichtlijn Mariene Strategie, en deze naar de Kamer te sturen?

  • 11. Ziet u de overeenkomsten tussen de GES Kaderrichtlijn Water, de gunstige staat van instandhouding (Habitatrichtlijn) en de GES Kaderrichtlijn Mariene Strategie? Zo ja, waarom is de laatste niet uitgewerkt naar voorbeeld van de eerste twee? Zo nee, waarom niet?

  • 12. Deelt u de mening dat het essentieel is om goede doelen te stellen om effectief beleid te kunnen voeren? Zo ja, waarom heeft u dit niet gedaan voor de Noordzee?

Definitie van goede milieutoestand en doelen

De Europese Commissie beoordeelt de wijze waarop Nederland de KRM technisch heeft uitgewerkt op weinig punten als «adequaat». Daarmee zit Nederland in de beoordeling van de Commissie in het algemeen in de middenmoot. In vergelijking met de landen die goed scoren, lijkt het verschil gedeeltelijk terug te voeren op het feit dat Nederland de invulling van de begrippen anders heeft geïnterpreteerd dan de Commissie op dit moment wil. De Commissie wil de goede milieutoestand zo concreet en kwantitatief mogelijk geformuleerd zien; doelen dienen zich concreet te richten op specifieke gebruikers of druk op het systeem, en niet op de gewenste status. Nederland heeft de beschrijving van de goede milieutoestand juist algemeen en kwalitatief gehouden. In de praktijk zijn deze beschrijvingen grotendeels letterlijk overgenomen uit de KRM, omdat we (ook na advies van Deltares en IMARES) de vrij uitgebreide algemene beschrijvingen van kenmerken uit de richtlijn op dit abstractieniveau niet konden toespitsen op specifiek de Noordzee. Wel heeft Nederland concrete doelen voor de gewenste toestand opgesteld, afgeleid uit de confrontatie van de initiële beoordeling met de beschrijving van de goede milieutoestand.

Meer in het algemeen geldt dat landen die meer zichtbaar en uitgebreid hebben gekwantificeerd, hoger scoren. Het compact samenvatten van analyses met verwijzing naar en beschikbaar stellen van onderliggende kwantitatieve gegevens, zoals Nederland heeft gedaan, blijkt niet voldoende. Ook landen die wetenschappelijk omstreden cijfers en kwantitatieve doelen hebben gepresenteerd (of slechts als doel «monitoring» of «kennisontwikkeling» hebben opgegeven), zijn gunstiger beoordeeld.

Volgens bovenstaande uitleg scoort Nederland inadequaat voor «onderwatergeluid», zowel voor de initiële beoordeling, goede milieutoestand en doelen, en voor «exoten» voor goede milieutoestand en de doelen. Afgezien van de beschrijvingen van de goede milieutoestand scoort Nederland redelijk tot goed op «biodiversiteit», «commerciële vis en schaal- en schelpdieren», «hydrografische eigenschappen» en «vervuilende stoffen in vis».

Ik wil richting uw Kamer en de Commissie benadrukken dat de Nederlandse invulling conform één van de werkwijzen is waarover de Commissie en de lidstaten in 2012 overeenstemming hadden bereikt (Common Understanding Document). De Commissie heeft om onduidelijke redenen deze werkwijze nu als «inadequaat» bestempeld. Specifiek ten aanzien van de invulling van de goede milieutoestand, heeft de Commissie in het najaar van 2013 informeel aangegeven dat het grotendeels letterlijk overnemen van de beschrijvingen uit de richtlijn sowieso niet de bedoeling kan zijn.

In 2015 zal het Commissiebesluit 2010/477/EU tot vaststelling van criteria en methodologische standaarden inzake de goede milieutoestand van mariene wateren worden herzien. Dit geeft richting aan de wijze waarop de goede milieutoestand, milieudoelen en indicatoren technisch moeten worden ingevuld bij de actualisatie van de Mariene Strategie in 2018. De uitkomst van de discussies tussen lidstaten en Commissie over de herziening van het Commissiebesluit 2010/477 is nog ongewis. Het is daarom weinig zinvol om tussentijds, bijvoorbeeld in het NWP 2, de beschrijvingen van de goede milieutoestand en de doelen aan te passen. Dat zou ook een cosmetische exercitie zijn, de ambitie en koers van het ingezette beleid veranderen er niet door.

Initiële beoordeling in relatie tot de goede milieutoestand

De Commissie heeft geconstateerd dat Nederland (zoals de meeste andere landen) eerst een initiële beoordeling van het mariene milieu heeft uitgevoerd (art. 8) en toen de goede milieutoestand heeft beschreven (art. 9). De richtlijn vereist in artikel 8 lid 2 dat landen een initiële beoordeling opstellen rekening houdend met bestaande beoordelingen. De richtlijn stelt vervolgens in artikel 9 lid 2 dat landen in het licht van de initiële beoordeling (art 8) een reeks kenmerken van een goede milieutoestand vaststellen. Nederland heeft deze volgorde aangehouden.

Daarnaast heeft Nederland, in tegenstelling tot het oordeel van de Commissie, in hoofdstuk 3 van de Mariene Strategie Deel 1 wel degelijk bij iedere descriptor de conclusies van de initiële beoordeling geconfronteerd met de beschrijvingen van de goede milieutoestand. Hieruit zijn de milieudoelen en is waar nodig een aanvullende beleidsopgave afgeleid.

Overeenkomsten met KRW en Habitatrichtlijn

Het kabinet heeft er, in lijn met de hierboven geschetste benadering in 2012, niet voor gekozen om de goede milieutoestand voor de KRM uit te werken naar het voorbeeld van de goede ecologische toestand voor de KRW en de gunstige staat van instandhouding volgens Habitatrichtlijn. Wel zijn de milieudoelen voor de descriptoren «biodiversiteit», «integriteit van de zeebodem», «hydrografische eigenschappen», «vervuilende stoffen» en «eutrofiëring» waar relevant overgenomen uit de KRW en de VHR.

Internationale coherentie

Het oordeel van de Commissie is dat alle vier Europese mariene regio’s niet goed scoren op regionale coherentie, waarbij de Noordoost Atlantische regio (waarvan Nederland deel uitmaakt) nog het meest positief scoort. De Commissie legt voor het vervolg een grote nadruk op het verbeteren van de coherentie binnen de regio’s.

De (pro)-actieve rol die Nederland zowel op OSPAR- als EU-niveau speelt, draagt mede bij aan de relatief positieve score van de Noordoost Atlantische regio op internationale coherentie. Dit wordt door de Commissie gezien en hoog gewaardeerd. Deze inzet wordt voorgezet. Nederland zet in OSPAR-verband sterk in op de ontwikkeling van gemeenschappelijke indicatoren voor de KRM-descriptoren. Verder levert Nederland de voorzitter van de Intersessional Correspondence Group voor de KRM (ICG-MSFD). Hierin nemen de KRM-projectleiders uit alle OSPAR-landen deel, met als doel een coherente implementatie van de richtlijn te bevorderen. Daarbij wil ik verregaande harmonisatie tussen de verschillende Europese zeeën voorkomen. Ik verwacht dat dit laatste onnodig extra werk met zich mee zou brengen, zonder bij te dragen aan een beter resultaat voor de Noordoost Atlantische regio.

Acties voor de vervolgstappen van de Mariene Strategie

  • In 2015 zal het Commissiebesluit 2010/477/EU worden herzien. Doel is om het verschil van inzicht tussen Commissie en lidstaten over de juiste toepassing van artikelen 8, 9 en 10 van de KRM op te lossen. Dit zal de nodige duidelijkheid bieden voor de actualisatie van de Mariene Strategie vanaf 2018. Nederland denkt hier al actief in mee. We zullen de coalitie met andere lidstaten zoeken om te voorkomen dat de op zich terechte wens tot meer kwantificering en concretisering leidt tot onrealistische, onpraktische en onhaalbare doelen en indicatoren. Voor de beoordeling van het ecosysteem moeten we er rekening mee houden dat kwantificering van de goede milieutoestand onmogelijk is (want wat zijn bijvoorbeeld de juiste verhoudingen tussen soortgroepen?).

  • Aan het KRM-Programma van Maatregelen zal ik samen met de Staatssecretaris van EZ haalbare operationele doelen hangen, zo mogelijk kwantitatief, die aangeven welke output je van de maatregelen verwacht. Hiermee worden ambities expliciet, en kan worden aangegeven hoe de maatregelen gaan bijdragen tot het bereiken van de vastgestelde milieudoelen (overeenkomstig artikel 13 lid 7 KRM). Zo komt Nederland tussentijds tegemoet aan de wens van de Commissie om doelen op het niveau te stellen van drukfactoren en impacts.

Bij bovengenoemde, meer technische exercities, moeten we het hogere doel van de KRM niet uit het oog verliezen: het oplossen van de grootste problemen, herstel van het mariene milieu en internationale samenwerking om dit doel te bereiken. We moeten niet teveel tijd verliezen aan discussies over definities en methodologieën en het fijnslijpen van de spelregels van de richtlijn, en ondertussen de inhoud en ambitie laten liggen.

Informeren van de Tweede Kamer over de voortgang

Uw Kamer zal voor het zomerreces van 2014 geïnformeerd worden over de vaststelling van het KRM-Monitoringprogramma (Mariene Strategie Deel 2). In december 2014 zal uw Kamer worden geïnformeerd over het ontwerp Nationaal Waterplan 2, waar het KRM-Programma van Maatregelen (Mariene Strategie Deel 3) deel van zal uitmaken (onderdeel van Beleidsnota Noordzee). NWP 2 zal in december 2015 na terinzagelegging definitief worden vastgesteld en aan uw Kamer worden aangeboden. Daarnaast zal uw Kamer via´Water in Beeld» jaarlijks van de voortgang van de implementatie op de hoogte gehouden worden.

Specifieke vragen

  • 14. Waarom zijn cephalopoden (inktvissen e.d.) niet beoordeeld terwijl die wel degelijk voorkomen in de Noordzee? Bent u bereid deze dieren alsnog in ogenschouw te nemen?

Er zijn op dit moment geen significante populaties van cephalopoden in het Nederlandse deel van de Noordzee, naast incidentele instroom vanuit het Kanaal. Deze groep komt daarom niet voor in bestaande beoordelingen, waarvan gebruik is gemaakt voor de initiële beoordeling van Mariene Strategie Deel 1. De groep van cephalopoden zal wel deel uitmaken van toekomstige beoordelingen. En zal, afhankelijk van de staat van voorkomen, wellicht meegenomen worden in de actualisatie van initiële beoordeling in 2018.

  • 17. Wat is de voortgang met betrekking tot het aanwijzen van beschermde gebieden op zee, onder meer de Doggersbank? Welke kansen bieden deze gebieden voor effectief herstel en bescherming van de biodiversiteit van de Noordzee?

  • 18. Welke procedure staat u voor met betrekking tot de overige Natura-2000- en OSPAR-(Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic) gebieden?

De ontwerp-Aanwijzingsbesluiten zijn in voorbereiding. Het Doggersbank traject bevindt zich in de (inter)nationale onderhandelingsfase ten behoeve van afronding en aanmelding bij de Europese Commissie. Tegelijkertijd met de ontwerp-Aanwijzingsbesluiten zal ik uw Kamer het Doelendocument mariene Natura 2000-gebieden doen toekomen. Dit document verklaart de gebruikte systematiek voor de selectie en begrenzing van mariene VHR-gebieden en legt de basis voor de in de Aanwijzingsbesluiten van die mariene gebieden te maken keuzes vast.

Voorts zijn binnen Natura 2000 nog de Bruine Bank en de Borkumse Stenen in onderzoek voor bescherming onder Natura 2000. Uw Kamer is daarover geïnformeerd op 31 januari 2013 (Kamerstuk 32 670, Nr. 67). Aanvullend heeft het kabinet in de Mariene Strategie Deel 1 de Centrale Oestergronden en Friese Front benoemd als zoekgebieden voor bodembescherming. Besluitvorming over deze vier gebieden maakt deel uit van de Beleidsnota Noordzee, onderdeel van het NWP 2.

Met de gebieden onder de werking van Natura 2000 en KRM wordt tevens invulling gegeven aan het OSPAR-verdrag. Uit de initiële beoordeling van Mariene Strategie Deel 1 blijkt dat de bestaande Natura 2000-gebieden en de twee aanvullende gebieden onder de KRM een representatief coherent netwerk vormen, ook op regionaal Noordzeeniveau. Dit is zowel bezien uit het oogpunt van habitattypen als biodiversiteit. Bescherming van de natuurwaarden in deze gebieden zou bij moeten dragen aan herstel en bescherming van de biodiversiteit in de Noordzee. Het ontwerp van het KRM-Monitoringprogramma (Mariene Strategie Deel 2) dat tot 17 april 2014 ter inzage ligt, voorziet in de monitoring hiervan. Het is echter onzeker hoe snel de biodiversiteit herstelt, gezien de aangetaste toestand van het ecosysteem en de onzekerheid over hoe snel positieve effecten zichtbaar zijn als gevolg van beleid.

  • 19. Hoe moet de Kamer de Nederlandse implementatie van het beschermen van de zee rijmen met uw ambitie om de pulskorvisserij uit te breiden, waardoor in België wordt gevreesd voor een dode zee?

De Staatssecretaris van EZ heeft op 17 februari jongstleden aangekondigd (Kamerstuk 32 201, nr. 69) dat zij 42 extra pulsvergunningen zal uitgeven. Dit doet zij in het kader van een proefproject, waaraan een uitgebreid monitoring-/onderzoekprogramma gekoppeld is. Er is al veel kennis beschikbaar over deze techniek, ICES en STECF hebben positief geadviseerd over deze techniek, en met dit project wordt de overgebleven kennisbehoefte opgevuld. Dit programma zal plaatsvinden in nauwe samenwerking met de sector en natuurorganisaties.

De pulsvisserij is een belangrijke stap voor de verduurzaming van de Nederlandse visserij. Bij deze techniek worden met behulp van kleine elektrische pulsjes (maximaal 15 Volt) platvis van de bodem opgeschrikt. Hierdoor is het niet langer nodig om een vistuig met zware wekkerkettingen door de bodem te slepen, maar kan het tuig met behulp van een vleugel net boven de bodem zweven. Bij gebruik van het pulstuig blijft het belangrijkste bodemcontact beperkt tot de neus die zich midden op de vleugel bevindt. Daar komt bij dat met de pulskor op een lager tempo gevist wordt, waardoor effectief ook per trek minder bodem wordt beroerd. Al met al leidt dit alles tot een reductie van de bodemberoering met 30 tot 50 procent en vindt er ook 30 procent minder discards plaats.

De voordelen van de pulskor zijn veelbelovend en daarom wil Nederland verder met de ontwikkeling en toepassing van deze techniek. Omdat met het pulstuig ook selectiever gevist wordt, is het ook een belangrijk instrument bij de invoering van de aanlandplicht.

De Staatssecretaris van EZ kent de zorgen van de Belgische sector. Zij heeft hierover op 24 maart overlegd met de Vlaamse premier Kris Peeters en het proefproject toegelicht. Zij is ervan overtuigd dat zij de zorgen bij de Belgische sector kan wegnemen en ziet juist mogelijkheden voor een vruchtbare samenwerking op dit vlak tussen België en Nederland.

  • 13. Waarom zijn de Oosterschelde, de Westerschelde en de Waddenzee geen onderdeel van de Nederlandse implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie, terwijl dit wel verplicht is?

  • 20. Hoe is de Nederlandse opvatting dat de Westerschelde zonder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie goed is beschermd te rijmen met de drie verdiepingen van de Westerschelde zonder de beloofde compensatie (onder meer de ontpoldering van de Hedwigepolder)

Het kabinet heeft bij de aanvaarding van de KRM in 2008 besloten om niet van de discretionaire bevoegdheid gebruik te maken om de Waddenzee en de Zuidwestelijke Delta onder de werking van de KRM te brengen. Het kabinet is zich terdege bewust van de ecologische relaties tussen de Noordzee, de Waddenzee en de Zuidwestelijke Delta, maar is tevens van mening dat de nationale wet- en regelgeving voor de implementatie van de KRW en de VHR voldoende beschermingsmogelijkheden bieden. Het van toepassing verklaren van de KRM op deze wateren leidt tot een onnodige stapeling van regelgeving en genereert extra bestuurlijke lasten. Het is bestaand kabinetsbeleid om dat te voorkomen.

Het door de Kamer genoemde voorbeeld van de verdieping van de Westerschelde laat in dit verband duidelijk zien dat het huidige beschermingsregime volgens de VHR een voldoende zwaar juridisch kader biedt, dat mitigatie en compensatie voor op de politieke agenda plaatst.

  • 4. Waarom heeft Nederland op 30 april 2013 de laatste stukken met betrekking tot het assessment en de Goede Ecologische Toestand (GES)3 ingeleverd, terwijl de datum hiervoor volgens de Kaderrichtlijn Mariene Strategie 15 juli 2012 is?

Nederland heeft de rapportage over de Mariene Strategie Deel 1 op 11 en 15 oktober 2012 volgens daartoe gemaakte afspraken elektronisch aangeleverd bij de Commissie. Dit was voor de uiterste deadline van 15 oktober 2012, conform de artikelen 9.2 en 10.2 van de richtlijn. Uit een volledigheidstoets van de Commissie bleek dat bepaalde elementen niet goed in de tabellen van de Commissie waren gekomen. Landen kregen de mogelijkheid tot 30 april 2013 om aanvullingen in te leveren. Nederland heeft op die datum de stukken opnieuw ingediend. Deze datum staat nu in het systeem als inleverdatum.

Conclusie

Het kabinet heeft in de Mariene Strategie, door de inzet op bestaande beleidsterreinen en aanvullende opgaven, de weg omhoog ingeslagen richting een gezonde milieutoestand en biodiversiteit in de Noordzee, als een belangrijke bron voor de economie en de voedselvoorziening. De proactieve rol die Nederland in EU- en OSPAR-verband al speelt om tot een internationaal coherente aanpak te komen, wordt voortgezet. In de vervolgstappen naar het KRM-Programma van Maatregelen en de bijdrage daaraan van vigerend beleid, willen de Staatssecretaris van EZ en ik het accent leggen op «doen wat nodig is» om het mariene systeem weer op orde te krijgen en vooral «kansen benutten» voor het samengaan van een duurzame economische groei en een gezond systeem. Deze accentuering past binnen de ambitie die ik, samen met de Staatssecretaris van EZ, voor ogen heb met de Gebiedsagenda Noordzee 2050. Deze draagt ook bij aan het Europese duurzame «Blue Growth»-beleid voor de Europese zeeën.

In 2015 zal het Commissiebesluit 2010/477/EU tot vaststelling van criteria en methodologische standaarden inzake de goede milieutoestand van mariene wateren worden herzien. Dit zal de nodige duidelijkheid geven over de wijze waarop de goede milieutoestand, milieudoelen en indicatoren technisch moeten worden ingevuld bij de actualisatie van de Mariene Strategie in 2018. Nederland denkt hier al actief in mee. De uitkomst van deze herziening is nu nog ongewis. Het is daarom weinig zinvol om tussentijds, bijvoorbeeld in het NWP 2, de beschrijvingen van de goede milieutoestand en de doelen aan te passen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven