33 358 Marinierskazerne Zeeland

Nr. 27 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juni 2020

In de brief van 8 juni jl. van de vaste Kamercommissie van Defensie zijn vragen gesteld over de berichten in de media over de marinierskazerne. Hierbij doe ik u, mede namens de Minister, het antwoord toekomen. Overigens meld ik u voor de volledigheid dat er nog een WOB-verzoek in behandeling is waarbij stukken vanaf 2012 zijn opgevraagd. De uitkomst hiervan zal ik actief met u delen.

In het debat met uw Kamer op 20 februari jl. heb ik u op hoofdlijnen het proces tussen het voorjaar van 2018 en begin dit jaar toegelicht (Handelingen II 2019/20 nr. 57, items 4 en 7). Bij dit gehele proces was ook de Minister betrokken. Ik heb gezegd dat het proces dat uiteindelijk leidde tot de twee voorgenomen besluiten van 14 februari jl. een groeiproces is geweest. In het debat van 20 februari jl. heb ik aangegeven dat ik me in dit proces teveel heb gericht op de inhoudelijke afwegingen, voordat ik mijn twijfels over het besluit uit 2012 met Zeeland en uw Kamer deelde. Deze twijfels ontstonden in het voorjaar van 2018 en waren onder andere ingegeven door de zorgen vanuit het Korps Mariniers over de uitstroom. Daarna zijn ook expliciet de opties in Doorn en Rotterdam bezien. Juist omdat een eventuele heroverweging grote gevolgen zou kunnen hebben voor Zeeland, heb ik gedurende het proces in ieder geval ook bekeken of er alternatieven vanuit Defensie voor Zeeland zouden kunnen zijn. Ik had echter veel eerder mijn twijfels met Zeeland en uw Kamer moeten delen. Daarvoor heb ik in het debat van 20 februari jl. mijn excuses aangeboden.

Zoals in het debat van 20 februari jl. ook aangegeven, is nadat ik in het voorjaar van 2018 twijfels kreeg over het besluit uit 2012 eerst gecheckt of het überhaupt een optie was om de mariniers in Doorn te laten blijven. De heer Verdaas is op 10 mei 2018 gevraagd deze mogelijkheid te verkennen. Hij heeft op 6 juni 2018 hierover een terugkoppeling gegeven en dit is op 1 oktober 2018 besproken met bestuurders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de provincie Utrecht.

Bovendien heb ik benoemd dat daarnaast met Rotterdam al langere tijd gesprekken liepen over de vestiging van speciale eenheden (MARSOF). Rotterdam kwam in het najaar van 2018 met het verzoek of Defensie ook wilde kijken naar vestiging van (een gedeelte van) het Korps Mariniers. Hierover is informeel contact geweest tussen de Minister en burgemeester Aboutaleb. Dit heeft op 29 januari 2019 geleid tot de vraag aan de Koninklijke Marine om te kijken naar locaties in en nabij Rotterdam. De Koninklijke Marine heeft hierna verschillende opties verkend. In mei 2019 is geconcludeerd dat nader en breder onderzoek nodig was.

In het debat van 20 februari jl. is abusievelijk «het najaar van 2019» in plaats van «het najaar van 2018» genoemd als periode waarin dit gesprek met Rotterdam plaatsvond. Helaas was ik mij niet eerder van deze verspreking bewust. Uit mijn betoog tijdens de rest van het debat blijkt duidelijk dat dit moment ruim vóór het starten van het formele alternatievenonderzoek in mei 2019 moet liggen. Ik heb tijdens het debat immers toegelicht dat ik, ook naar aanleiding van het proces met Doorn en Rotterdam, vond dat er een zorgvuldig en ordentelijk proces nodig was om eventueel tot een heroverweging te komen.

Om die reden heb ik in mei 2019 gevraagd om een helder afwegingskader op te stellen en om breder in Nederland te kijken. Immers, het besluit om te verhuizen naar Vlissingen was al zeven jaar geleden genomen, de wereld was inmiddels veranderd, de belangen voor alle betrokken partijen waren groot en er kwamen steeds meer locaties in beeld. Het afwegingskader, dat is gebruikt in het alternatievenonderzoek, is gebaseerd op drie aspecten (fit for purpose kazerne, toekomstbestendigheid Korps, financiën), uiteindelijk onderverdeeld in 68 verschillende elementen. Dit onderzoek heeft tussen juli 2019 en januari 2020 geleid tot een viertal nota’s met een stapsgewijze selectie van alternatieven. Deze heb ik bij mijn brief van 14 februari jl. aan u aangeboden (Kamerstuk 33 358, nr. 15).

Uiteindelijk heeft het alternatievenonderzoek ertoe geleid dat het kabinet met de brief van 14 februari jl. twee voorgenomen besluiten heeft genomen over de verhuizing van de mariniers en, daarmee samenhangend, compensatie voor Zeeland. De toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft u op 6 maart jl. geïnformeerd over de opdracht «verkenning compensatiepakket Vlissingen/ Zeeland i.r.t. marinierskazerne» aan speciaal adviseur de heer Wientjes (Kamerstuk 33 358, nr. 24). Het gesprek van de Staatssecretaris van BZK met Zeeland over het compensatiepakket is nog gaande. Het streven is uw Kamer voor het zomerreces te informeren over de definitieve besluitvorming inzake de verhuizing van de mariniers en de compensatie voor Zeeland.

De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser

Naar boven