33 348 Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

AA VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 december 2016

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken1 hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 21 oktober 20162, waarin hij de Kamer informeerde over de stand van zaken ten aanzien van de invoering van de Wet natuurbescherming en de uitvoering van de aanvaarde moties en gedane toezeggingen in het kader van de voorhang van de op de wet gebaseerde uitvoeringsregelgeving, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming.

Naar aanleiding daarvan hebben zij de Staatssecretaris op 15 november 2016 een brief gestuurd.

De Staatssecretaris heeft op 9 december 2016 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Staatssecretaris van Economische Zaken,

Den Haag, 15 november 2016

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken (EZ) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 21 oktober 20163, waarin u de Kamer informeert over de stand van zaken ten aanzien van de invoering van de Wet natuurbescherming en de uitvoering van de aanvaarde moties en gedane toezeggingen in het kader van de voorhang van de op de wet gebaseerde uitvoeringsregelgeving, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de brief. Zij willen nogmaals benadrukken dat de bescherming van de Nederlandse natuur en de in het wild levende dieren achteruit gaat met de komst van de Wet natuurbescherming. In deze wet wordt natuur vooral beschouwd als iets om te benutten waarbij jagers vrij spel gegeven wordt. In de invoering wordt deze lijn helaas doorgezet, merken zij op. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen. De leden van de SP-fractie sluiten zich hierbij aan.

Voorlichting

De invoering van de Wet natuurbescherming betekent niet alleen voor de provincie- en gemeenteambtenaren een verandering in werkwijze, constateren de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren. Lokale en regionale volksvertegenwoordigers en burgers moeten ook op een andere manier omgaan met vergunningsaanvragen en -bezwaren. Een tijdige en goede voorlichting is van belang voor een goed functionerend democratisch proces. Kunt u aangeven op welke wijze volksvertegenwoordigers en burgers ingelicht worden?

De bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing van de soortenbeschermingsbepalingen wordt gedecentraliseerd naar de provincies. Momenteel ligt die bevoegdheid nog bij het Rijk en wordt in de praktijk uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Welke instantie gaat de betreffende ontheffingen in de praktijk verlenen zodra de provincies de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffingen overnemen?

Met name voor de gemeentelijke uitvoerders is een aantal «tools» ontwikkeld om onder andere een indicatie van de kans op schadelijke effecten op beschermde flora en fauna te kunnen maken. In hoeverre zijn bij de ontwikkeling van deze tools gespecialiseerde (onafhankelijke) ecologen betrokken geweest?

Samenstelling Faunabeheereenheden

U schrijft dat de aanpassing van de samenstelling van de besturen van faunabeheereenheden en de door hen op te stellen faunabeheerplannen in de meeste provincies in een vergevorderd stadium verkeren. Kunt u aangeven in welke provincies dit het geval is?

Deze leden vragen hoe het kan dat de samenstelling van de besturen van de faunabeheereenheden al in een vergevorderd stadium is, terwijl het overleg dat zou plaatsvinden naar aanleiding van de aangenomen motie Verheijen c.s.4 teneinde met de provincies in landelijk overleg te treden met organisaties en de vertegenwoordigers van bestaande faunabeheereenheden om te bevorderen dat voldaan kan worden aan de gevraagde brede samenstelling van de besturen van de faunabeheereenheden ten behoeve van een maatschappelijk gedragen faunabeleid, nog niet heeft plaatsgevonden? Kunt u inzicht geven in de samenstelling van de reeds aangepaste faunabeheereenheden en aangeven wat de verhouding is tussen beheerders, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden?

Is de sterke positie van maatschappelijke organisaties in de faunabeheereenheden geborgd? En nemen zij een minderheidspositie in? Kunt u aangeven of zij enige formele zeggenschap hebben over de uitoefening van de jacht-zonder-nut-of-noodzaak op de vijf soorten?

Kunt u aangeven in welke provincies er al een faunabeheerplan is opgesteld?

Bevoegdheden provincies ten aanzien van de jacht

Op 2 november 2016 zou er volgens het uw brief van 7 oktober jl.5 een bijeenkomst georganiseerd worden in samenspraak met het Interprovinciaal Overleg (IPO), waarbij vertegenwoordigers van de provincies, de faunabeheereenheden en diverse maatschappelijke organisaties aanwezig waren. De leden van de PvdD-fractie wijzen op de grote onduidelijkheid die bestaat bij provincies over de bevoegdheden omtrent de jacht. Dit is onlangs gebleken uit de verschillende interpretaties van provincies bij beoordeling van het burgerinitiatief Stop de Hobbyjacht in verschillende provincies6. Een groot aantal burgers heeft de provincie opgeroepen haar bevoegdheden te gebruiken om de jacht zoveel mogelijk in te perken, merken deze leden op. In de provincies Gelderland en Zeeland is het initiatief ongeldig verklaard omdat de jacht geen taak van de provincie zou zijn. De provincies Limburg, Overijssel en Zuid-Holland hebben het voorstel wél geldig verklaard.

Kunt u aangeven of het gelukt is tijdens de bijeenkomst van 2 november jl. tot een nadere duiding te komen waarmee de nu bestaande verwarring en rechtsongelijkheid in de diverse provincies met betrekking tot de burgerinitiatieven inzake het verbieden van de hobbyjacht kunnen worden weggenomen? Bij deze leden bestaat nog onduidelijkheid. Kunt u een einde maken aan deze onduidelijkheid door aan te geven of provincies inderdaad bevoegd zijn om de jacht in te perken en in welke vorm dat het geval is?

Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van 5 november jl. in de Leeuwarder Courant7? Uit dit artikel blijkt dat betrokkenen bij de opvang en het afschot van reeën, die in de jachtwereld een prominente positie bekleden ten aanzien van faunabeheer, op illegale wijze reeën hebben uitgezet ten behoeve van de jacht. Volgens deze leden hebben deze betrokkenen zich daarmee welbewust schuldig gemaakt aan ernstige vormen van faunavervalsing, zoals eerder ook is vastgesteld bij het illegaal uitzetten van wilde zwijnen en fazanten elders. Deelt u deze opvatting?

Heeft deze berichtgeving uw mening over de betrouwbaarheid van faunabeheereenheden, waar de kennis van het wederrechtelijk uitzetten van dieren als jachtbuit voor de duur van de verjaringstermijn verborgen is gehouden, beïnvloed? Kunt u verduidelijken hoe u dergelijke voorvallen onder de nieuwe wetgeving wilt voorkomen? En hoe wilt u de evenwichtige samenstelling en zeggenschap van/binnen de Faunabeheereenheden bevorderen? Bent u bereid te bevorderen dat de verjaringstermijnen voor faunavervalsing en andere wetsovertredingen die samenhangen met faunabeheer verhoogd worden?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 9 december 2016.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Gerkens

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 december 2016

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen van de Partij voor de Dieren, waarbij de SP-fractie zich heeft aangesloten, naar aanleiding van de invoering van de Wet natuurbescherming en de uitvoering van de aanvaarde moties en gedane toezeggingen in het kader van de voorhang van de op de wet gebaseerde uitvoeringsregelgeving, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming (ingezonden 15 november 2016, kenmerk 160066.01u)

Voorlichting

De invoering van de Wet natuurbescherming betekent niet alleen voor de provincie- en gemeenteambtenaren een verandering in werkwijze, constateren de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren. Lokale en regionale volksvertegenwoordigers en burgers moeten ook op een andere manier omgaan met vergunningsaanvragen en -bezwaren. Een tijdige en goede voorlichting is van belang voor een goed functionerend democratisch proces. Kunt u aangeven op welke wijze volksvertegenwoordigers en burgers ingelicht worden?

De bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing van de soortenbeschermingsbepalingen wordt gedecentraliseerd naar de provincies. Momenteel ligt die bevoegdheid nog bij het Rijk en wordt in de praktijk uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Welke instantie gaat de betreffende ontheffingen in de praktijk verlenen zodra de provincies de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffingen overnemen?

Met name voor de gemeentelijke uitvoerders is een aantal «tools» ontwikkeld om onder andere een indicatie van de kans op schadelijke effecten op beschermde flora en fauna te kunnen maken. In hoeverre zijn bij de ontwikkeling van deze tools gespecialiseerde (onafhankelijke) ecologen betrokken geweest?

Bij decentralisatie van taken is het aan het nieuwe bevoegde gezag om invulling te geven aan zaken als voorlichting. Provincies pakken dit op en besteden middels commissievergaderingen en expertmeetings aandacht aan het voorlichten van de provinciale volksvertegenwoordigers over implementatie van de Wet natuurbescherming en de daarbij behorende provinciale verordeningen.

Een aantal provincies investeert ook in het voorlichten van gemeenteraden. Middels informatie op de websites van provincies worden de burgers geïnformeerd over de nieuwe taken van de provincies.

De provincies Noord- en Zuid-Holland, Noord-Brabant en Limburg beleggen het verlenen van ontheffingen bij hun Omgevingsdiensten. De overige provincies verlenen de ontheffingen «in eigen huis», waarbij de provincie Groningen voornemens is nauw samen te werken met hun Omgevingsdienst.

Ten aanzien van toezicht en handhaving beleggen de meeste provincies die taken bij hun Omgevingsdiensten. Alleen de provincies Gelderland, Overijssel, Drenthe en Groningen voeren deze taken zelf uit, waarbij de provincie Groningen ook ten aanzien van deze taak voornemens is om dit is samenwerking met hun Omgevingsdienst uit te voeren.

De «tools» die ontwikkeld zijn voor de gemeentelijke uitvoerders en aanvragers, zoals de routeplanner, de effectenindicator soorten, de maatregelindicator soorten en de nog te verschijnen brochure «Soortenbescherming bij ruimtelijke ingrepen» zijn ontwikkeld door Wageningen University Research (WUR). Ik beschouw de WUR als een onafhankelijke organisatie die beschikt over eigen ecologische kennis en gebruik kan maken van een netwerk van (onafhankelijke) gespecialiseerde ecologen.

Voor de effectenindicator soorten wordt gebruik gemaakt van gegevens uit de Nationale Databank Flora- en Fauna (NDFF). De onafhankelijke positie van de NDFF is gegarandeerd door de wijze van opzet, onder supervisie van de toenmalige Gegevensautoriteit Natuur, prof. dr. J.M. van Groenendael, destijds als hoogleraar verbonden aan de Radboud Universiteit te Nijmegen.

Voor de maatregelindicator soorten is gebruik gemaakt van de inhoud van de Soortenstandaarden. Deze Soortenstandaarden zijn enkele jaren geleden ontwikkeld ter om aanvragers van ontheffingen inzicht te bieden in mitigerende maatregelen die door RVO.nl en door de soortenbeschermende organisaties als bewezen effectief geacht worden. Bij het vaststellen van deze Soortenstandaarden hebben de soortenbeschermende organisaties ecologische inbreng geleverd. Naar mijn mening zijn op deze wijze gespecialiseerde (onafhankelijke) ecologen betrokken.

Samenstelling Faunabeheereenheden

U schrijft dat de aanpassing van de samenstelling van de besturen van faunabeheereenheden en de door hen op te stellen faunabeheerplannen in de meeste provincies in een vergevorderd stadium verkeren. Kunt u aangeven in welke provincies dit het geval is?

Deze leden vragen hoe het kan dat de samenstelling van de besturen van de faunabeheereenheden al in een vergevorderd stadium is, terwijl het overleg dat zou plaatsvinden naar aanleiding van de aangenomen motie Verheijen c.s.8 teneinde met de provincies in landelijk overleg te treden met organisaties en de vertegenwoordigers van bestaande faunabeheereenheden om te bevorderen dat voldaan kan worden aan de gevraagde brede samenstelling van de besturen van de faunabeheereenheden ten behoeve van een maatschappelijk gedragen faunabeleid, nog niet heeft plaatsgevonden? Kunt u inzicht geven in de samenstelling van de reeds aangepaste faunabeheereenheden en aangeven wat de verhouding is tussen beheerders, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden?

Is de sterke positie van maatschappelijke organisaties in de faunabeheereenheden geborgd? En nemen zij een minderheidspositie in? Kunt u aangeven of zij enige formele zeggenschap hebben over de uitoefening van de jacht-zonder-nut-of-noodzaak op de vijf soorten?

Kunt u aangeven in welke provincies er al een faunabeheerplan is opgesteld?

Direct na de afronding van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel natuurbescherming in december 2015 zijn alle provincies gestart met de voorbereidingen van de verordeningen waarvoor de provincies op grond van de Wet natuurbescherming bevoegd zijn om regels te stellen. Dit geldt onder meer voor de onderdelen ten aanzien van het faunabeheer, zoals regels over de samenstelling van de besturen van faunabeheereenheden «nieuwe stijl». Ook zijn vanaf die periode de maatschappelijke organisaties, die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, en de zittende besturen van de Faunabeheereenheden benaderd over een eventuele deelname in de besturen van de faunabeheereenheden «nieuwe stijl». Deze voorbereidingen hebben medio oktober geresulteerd in concepten van provinciale verordeningen met regels ten aanzien van de samenstelling van de besturen van de faunabeheereenheden en ten aanzien van de faunabeheerplannen. In sommige provincies zijn deze verordeningen in de afgelopen maand vastgesteld, in de meeste provincies zal dat in deze maand gebeuren. Besluiten over de samenstelling van de besturen van faunabeheereenheden is de volgende stap die moet gaan plaatsvinden. Zoals ik in de brief van 21 oktober 20169 heb aangegeven, moet de samenstelling van de besturen van de faunabeheereenheden per 1 januari zijn afgerond. Zoals het er nu naar uitziet, nemen in alle provincies de maatschappelijke organisaties, zoals genoemd in de motie Verheijen c.s., in de besturen een meerderheidspositie in. In dezelfde brief heb ik gemeld dat ik in overleg met de provincies heb besloten dat de onderdelen van de Wet natuurbescherming die zien op de nieuwe eisen aan de faunabeheerplannen in werking zullen treden op 1 maart 2017. Op die datum zullen de faunabeheerplannen nieuwe stijl dus afgerond moeten zijn. Omdat de nieuwe besturen van de faunabeheereenheden formeel per 1 januari 2017 van start gaan, zal de opstelling van de faunabeheerplannen nieuwe stijl dus plaatsvinden in de maanden januari en februari 2017.

Bevoegdheden provincies ten aanzien van de jacht

Op 2 november 2016 zou er volgens het uw brief van 7 oktober jl.10 een bijeenkomst georganiseerd worden in samenspraak met het Interprovinciaal Overleg (IPO), waarbij vertegenwoordigers van de provincies, de faunabeheereenheden en diverse maatschappelijke organisaties aanwezig waren. De leden van de PvdD-fractie wijzen op de grote onduidelijkheid die bestaat bij provincies over de bevoegdheden omtrent de jacht. Dit is onlangs gebleken uit de verschillende interpretaties van provincies bij beoordeling van het burgerinitiatief Stop de Hobbyjacht in verschillende provincies.11 Een groot aantal burgers heeft de provincie opgeroepen haar bevoegdheden te gebruiken om de jacht zoveel mogelijk in te perken, merken deze leden op. In de provincies Gelderland en Zeeland is het initiatief ongeldig verklaard omdat de jacht geen taak van de provincie zou zijn. De provincies Limburg, Overijssel en Zuid-Holland hebben het voorstel wél geldig verklaard.

Kunt u aangeven of het gelukt is tijdens de bijeenkomst van 2 november jl. tot een nadere duiding te komen waarmee de nu bestaande verwarring en rechtsongelijkheid in de diverse provincies met betrekking tot de burgerinitiatieven inzake het verbieden van de hobbyjacht kunnen worden weggenomen? Bij deze leden bestaat nog onduidelijkheid. Kunt u een einde maken aan deze onduidelijkheid door aan te geven of provincies inderdaad bevoegd zijn om de jacht in te perken en in welke vorm dat het geval is?

Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van 5 november jl. in de Leeuwarder Courant12? Uit dit artikel blijkt dat betrokkenen bij de opvang en het afschot van reeën, die in de jachtwereld een prominente positie bekleden ten aanzien van faunabeheer, op illegale wijze reeën hebben uitgezet ten behoeve van de jacht. Volgens deze leden hebben deze betrokkenen zich daarmee welbewust schuldig gemaakt aan ernstige vormen van faunavervalsing, zoals eerder ook is vastgesteld bij het illegaal uitzetten van wilde zwijnen en fazanten elders.

Deelt u deze opvatting?

Heeft deze berichtgeving uw mening over de betrouwbaarheid van faunabeheereenheden, waar de kennis van het wederrechtelijk uitzetten van dieren als jachtbuit voor de duur van de verjaringstermijn verborgen is gehouden, beïnvloed? Kunt u verduidelijken hoe u dergelijke voorvallen onder de nieuwe wetgeving wilt voorkomen? En hoe wilt u de evenwichtige samenstelling en zeggenschap van/binnen de Faunabeheereenheden bevorderen? Bent u bereid te bevorderen dat de verjaringstermijnen voor faunavervalsing en andere wetsovertredingen die samenhangen met faunabeheer verhoogd worden?

Het staat burgers vrij om door middel van Burgerinitiatieven de provincies op te roepen om de jacht (niet zijnde populatiebeheer en/of schadebestrijding) te beperken dan wel te stoppen. Het is aan provincies om te bezien welke consequenties zij aan deze initiatieven wensen te geven binnen de aan hen op grond op grond van de Wet natuurbescherming toekomende bevoegdheden.

In mijn brieven aan uw Kamer van 20 mei 201613 en 6 juli 201614 ben ik uitvoerig ingegaan op de bevoegdheden van provincies ten aanzien van de jacht. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze brieven.

Op de landelijke bijeenkomst op 2 november jl. is tussen EZ, provincies/IPO, faunabeheereenheden en maatschappelijke organisaties gesproken over de samenstelling van de besturen van de faunabeheereenheden en de inhoud van de faunabeheerplannen op grond van de Wet natuurbescherming. In die bijeenkomst werd duidelijk dat de wettelijke bepaling omtrent het minimaal vertegenwoordigd zijn van maatschappelijke organisaties door de provincies verschillend wordt ingevuld. Daarmee wordt in mijn ogen recht gedaan aan de bedoeling van de decentralisatie om maatwerk te leveren. Een andere conclusie was dat een open proces rond de totstandkoming van de provinciale faunabeheerplannen door de maatschappelijke organisaties minstens net zo belangrijk wordt gevonden als formele deelname in de besturen.

Het artikel uit de Leeuwarder Courant van 5 november jl. is mij bekend. Ik ben het met de leden van de PvdD-fractie eens dat faunavervalsing een kwalijke zaak is. Het uitzetten van dieren is derhalve ook verboden op grond van de huidige Flora- en faunawet en in de Wet natuurbescherming. Het is op grond van de Wet natuurbescherming aan provincies om toe te zien op de naleving van dit verbod.

De verjaringstermijn voor strafbare feiten is bepaald in het Wetboek van Strafrecht en hangt ermee samen of het strafbare feit is aangemerkt als een overtreding of een misdrijf en – indien het een misdrijf betreft – de maximale duur van de hechtenis die kan worden opgelegd. Uit hoofde van de Wet op de economische delicten is het opzettelijk overtreden van het verbod op het uitzetten van dieren een misdrijf dat bestraft kan worden met een hechtenis van ten hoogste twee jaren. Hieruit volgt dat de verjaringstermijn in dit geval zes jaren bedraagt. Ik zie geen reden om deze strafmaat, met de daaraan verbonden verjaringstermijn, te verhogen.

Ik zie in het bericht ook geen reden om mijn mening over de betrouwbaarheid van faunabeheereenheden bij te stellen, omdat uit het bericht een actieve noch passieve rol van de betreffende faunabeheereenheid blijkt. De faunabeheereenheid bestond overigens ook nog niet op het moment dat de faunavervalsing zou hebben plaatsgevonden, in 1992.

Ten aanzien van de vraag naar het bevorderen van de evenwichtige samenstelling van de besturen van faunabeheereenheden verwijs ik naar mijn voorgaande antwoord en mijn eerdere brieven hierover aan uw Kamer.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Samenstelling: Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Ester (CU), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), (vicevoorzitter), Gerkens (SP), (voorzitter), Atsma (CDA), Dercksen (PVV), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Meijer (SP), Pijlman (D66), Prast (D66), Van Rij (CDA), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Verheijen (PvdA), Barth (PvdA), Klip-Martin (VVD) en Overbeek (SP).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, Z.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, Z.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, I.

X Noot
5

Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, Y, pagina 7.

X Noot
6

Zie de reeds eerder gestelde vragen hieromtrent in Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, Y, pagina 2.

X Noot
8

Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, I.

X Noot
9

Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, Z

X Noot
10

Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, Y, pagina 7.

X Noot
11

Zie de reeds eerder gestelde vragen hieromtrent in Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, Y, pagina 2.

X Noot
13

Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, X

X Noot
14

Kamerstukken I, 2015–2016, 33 348, Y

Naar boven