33 318 Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door de Sociale verzekeringsbank (Wet vereenvoudiging regelingen SVB)

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 8 maart 2013

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de nadere vragen van de fracties van de VVD en de PvdA. Deze leden hebben naar aanleiding van de memorie van antwoord nog nadere vragen. De regering gaat in het onderstaande op deze nadere vragen in.

Wijzigingen Algemene Ouderdomswet (AOW)

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de antwoorden van de regering op de vragen over zogenoemde «kruimelpensioenen». De leden zijn met name benieuwd naar de argumenten en afwegingen van de regering om niet over te gaan tot afkoop van kleine pensioenen. De leden wijzen hierbij op de mogelijkheden binnen de Europese wetgeving1. De leden vernemen graag de gedachten en overwegingen van de regering om de huidige bepalingen van de Algemene Ouderdomswet niet aan te passen om afkoop mogelijk te maken. De leden geven aan dat wijzigingen van het huidige beleid op dit punt zou kunnen leiden tot goede besparingen van de uitvoeringskosten.

Op grond van de Algemene Ouderdomswet is het niet mogelijk AOW af te kopen. De regering wil het beleid hiervoor niet wijzigen. Ten eerste past dit niet bij het doel van de AOW. De AOW is een volksverzekering en dient als basis voor de oudedagsvoorziening. De AOW kent daarbij een omslagstelsel. Dat betekent dat de huidige uitkeringen worden gefinancierd uit de premies die nu betaald worden. Het past daarbij niet om de AOW af te kopen, omdat er geen sprake is van individuele premieopbouw.

Daarnaast zou het afkopen van AOW-pensioen eenmalig fors hogere uitkeringslasten met zich meebrengen. Dat zou op korte termijn leiden tot een aanzienlijke tegenvaller voor de SZW-begroting. Verder bestaat het risico dat meer mensen dan alleen degenen met een klein AOW-pensioen hun AOW-pensioen afgekocht willen zien. Er is hierbij een nauwe samenhang met eerdere discussies over premierestitutie. De SER heeft eerder geadviseerd over de mogelijkheid van premierestitutie (advies Arbeidsmigratiebeleid, 16 maart 2007), en het kabinet heeft dat advies (niet haalbaar) destijds overgenomen (Kamerstukken II 2006/2007, 29 861, nr. 17 en Kamerstukken II 2007/2008, 29 861, nr. 29). De regering onderschrijft dit nog steeds. Kenmerkend voor arbeidsmigratie is de continue stroom van arbeidsbewegingen. Niet te voorkomen is dat iemand terugkeert naar Nederland en een beroep wil doen op de sociale zekerheid. Een verbod op terugkeer naar Nederland na afkoop van AOW-pensioen is niet haalbaar.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om bij benadering aan te geven hoeveel personen naar verwachting een opbouwjaar verliezen door het verhogen van de AOW-leeftijd en de daarmee samenhangende verschuiving van het opbouwtijdvak.

Het is op dit moment niet mogelijk om vast te stellen voor hoeveel personen deze situatie zich voordoet, hoewel het om zeer kleine aantallen zal gaan. Het opgebouwde AOW-recht wordt immers pas definitief voor alle betrokkenen vastgesteld bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Indien de betreffende persoon alsnog terugkeert naar Nederland, zal hij additionele AOW-rechten opbouwen.

Het opbouwtijdvak van de AOW betreft de 50 jaar voorafgaand aan de AOW-leeftijd. Wanneer de AOW-leeftijd stijgt, daalt de AOW-opbouw van personen die Nederland hebben verlaten. Hierdoor kan in een enkel geval de AOW-opbouw beneden de 4% procent zakken. Dit geldt voor personen die al op jonge leeftijd uit Nederland zijn vertrokken. Deze personen verliezen op basis van het voorliggende voorstel het recht op AOW.

Voorbeeld: Iemand die op zijn 15e verjaardag in Nederland verbleef, en vlak voor zijn 17e verjaardag Nederland verliet, bouwde bij een AOW-leeftijd van 65 jaar 4% AOW-recht op. Deze persoon heeft sindsdien niet meer in Nederland gewoond en bereikt in 2020 de AOW-gerechtigde leeftijd van 66 jaar en 3 maanden. Het opbouwtijdvak van de AOW ligt in 2020 van 16 jaar en 3 maanden tot 66 jaar en 3 maanden. De opbouwperiode van deze persoon bedraagt minder dan een jaar. Zijn AOW-uitkering komt daarom te vervallen.

Wijzigingen Algemene nabestaandenwet (Anw)

De leden van de PvdA-fractie hebben in het voorlopig verslag gevraagd naar de mogelijkheden die de regering ziet om een inkomensdaling te beperken indien het volledige recht op een halfwezenuitkering verloren gaat en daartegenover geen nieuw recht op een hogere Anw-uitkering ontstaat. Het in de memorie van toelichting gegeven antwoord van de regering dat de inkomensdaling wordt beperkt door een hogere zorgtoeslag en een hoger kindgebonden budget volstaat niet voor de leden. De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar de opmerking van de Raad van State dat inkomenseffecten niet noodzakelijk worden gemitigeerd door een (hogere) huurtoeslag. De leden willen weten welke mogelijkheden de regering ziet om een inkomensdaling te beperken voor nabestaanden die geen (hogere) huurtoeslag zullen ontvangen.

In de gepresenteerde inkomenseffecten in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (later gereviseerd op basis van de raming in de MEV2013 in de nota naar aanleiding van het verslag) is uitgegaan van een aantal voorbeeldsituaties. Het is hierbij gebruikelijk uit te gaan van de generieke regelingen die van toepassing zijn op alle huishoudens die door een voorbeeldsituatie gerepresenteerd worden (dus van bijvoorbeeld zorgtoeslag voor alle gezinnen en van kindgebonden budget voor gezinnen met kinderen). Zoals de Raad van State ook terecht heeft opgemerkt, is bij de huurtoeslag geen sprake van een regeling die op alle huishoudens van toepassing is, aangezien huishoudens die een te lage huur betalen of in een eigen woning wonen niet in aanmerking komen voor huurtoeslag. Daarom wordt de huurtoeslag over het algemeen niet meegenomen in de presentatie van voorbeeldhuishoudens. Het bleek echter dat juist bij het voorliggende wetsvoorstel het inkomenseffect danig beïnvloed wordt door het al dan niet in aanmerking komen voor huurtoeslag en ook eventuele bijzondere bijstand en kwijtschelding lokale lasten. Het inkomenseffect wordt beperkt doordat een lager toetsingsinkomen een hogere huurtoeslag, bijzondere bijstand en kwijtschelding lokale lasten tot gevolg heeft. Om een zo volledig mogelijk beeld te laten zien is daarom dit inkomenseffect voor deze meer specifieke situatie meegenomen in een voetnoot bij de tabel.

Het is belangrijk hierbij op te merken dat niet doelbewust gepoogd is voor deze specifieke situatie de inkomensdaling te beperken. Zoals in het nader rapport ook is opgemerkt is dit zuiver een uitvloeisel van de systematiek van de toeslagen, waarin getoetst wordt op het inkomen.

De regering ziet geen andere mogelijkheden om de inkomensdaling te beperken. Het is onvermijdelijk dat bij het voorliggende wetsvoorstel nabestaanden in meerdere of mindere mate een effect op het besteedbaar inkomen ondervinden.

Wijziging kinderbijslag

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag van de regering wanneer zij een concreet dekkingsvoorstel van de Tweede Kamer denkt te ontvangen om het besparingsverlies in te vullen als gevolg van het amendement Vermeij en Huizing2. De leden willen tevens weten wat de regering doet om het voorstel te bespoedigen. De leden willen ook weten welke oplossingen de regering ziet voor het besparingsverlies als een concreet voorstel uitblijft. De leden willen graag een gedetailleerde reactie.

Bij de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel is met de Tweede Kamer afgesproken dat vanuit de Tweede Kamer een voorstel komt om het besparingsverlies te compenseren. Daarbij is geen termijn afgesproken. Ik ben in afwachting van een concreet voorstel vanuit de Tweede Kamer. Ik ga ervan uit dat de Kamer notie heeft van de urgentie om met compensatievoorstellen te komen.

Relatie tot hervorming kindregelingen

De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een actualisatie van de inkomenseffecten in tabel 1 van de memorie van toelichting, met inachtneming van de effecten van de voorgenomen maatregelen betreffende de kindregelingen.

Voor wat betreft de inkomenseffecten van de hervorming van de kindregelingen verwijs ik naar het wetsvoorstel dat in het najaar zal worden ingediend. Op dit moment worden de maatregelen nog nader uitgewerkt. In het wetsvoorstel zal een samenvattend overzicht worden gegeven van de inkomenseffecten.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom de regering er niet voor heeft gekozen om de integratie van de halfwezenuitkering in de nabestaandenuitkering gelijktijdig door te voeren met de hervorming van de kindregelingen. De leden willen op dit punt een reactie van de regering.

Het onderhavige wetsvoorstel is reeds door vorige kabinet aan de Tweede Kamer aangeboden, met als doel wet- en regelgeving te vereenvoudigen en een noodzakelijke bijdrage aan de taakstelling bij de SVB te leveren. Daarbij werd inwerkingtreding per 1 januari 2013 beoogd. Inmiddels is deze datum opgeschoven naar 1 april 2013. De regering acht het niet wenselijk om met het integreren van de halfwezenuitkering in de nabestaandenuitkering te wachten op de wijzigingen uit het regeerakkoord, omdat dit zou leiden tot een aanzienlijk latere inwerkingtreding van het voorstel. Daarmee zouden besparingsverliezen bij zowel de uitvoeringskosten (ter hoogte van € 0,4 mln per jaar) als bij de uitkeringenslasten (ter hoogte van € 30 mln per jaar) ontstaan. Voor de uitvoeringskosten zou dit cumuleren met het eerdere besparingsverlies van € 1,8 mln. als gevolg van het amendement Vermeij/ Huizing.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PBEU 2004 L 166).

X Noot
2

Kamerstukken II 2012/2013, 33 318, nr. 8.

Naar boven