33 297 Intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid in verband met de herijking van de overlegvorm over het integratiebeleid

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 december 2012

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel naar aanleiding van het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid in verband met de herijking van de overlegvorm over het integratiebeleid. Ik dank de leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie, de SP-fractie en de ChristenUnie-fractie voor hun bijdragen en verwacht aan deze bijdragen recht te doen met de volgende beantwoording. Ik houd daarbij de volgorde van het verslag zoveel mogelijk aan.

ALGEMEEN

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het kabinet plotseling haast heeft om de wettelijke basis voor het overleg met de LOM-samenwerkingsverbanden te beëindigen terwijl het voor het functioneren van dit kabinet geen enkele betekenis meer heeft. Zij vragen of het niet fatsoenlijker zou zijn om de beslissing of en hoe het overleg met vertegenwoordigers van minderheidsgroeperingen wordt vormgegeven over te laten aan het nieuwe kabinet. Deze leden vrager verder waarom dit kabinet voor haar opvolgers persé wil voorkomen dat er een wettelijke basis is voor het overleg. Zij vragen of het kabinet kan toelichten waarom het nu overhaast intrekken van de wet past binnen de fatsoensnormen die normaal gesproken een demissionair kabinet in acht neemt om niet over het eigen graf te regeren en of het kabinet kan toelichten waarom het doen van het voorstel tot intrekking van de Wom past binnen de opdracht van Hare Majesteit de Koningin om «al datgene te blijven verrichten wat zij in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk achten».

Bij deze bied ik u namens de nieuwe regering de antwoorden op de in het verslag van de algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel gesteld vragen aan. Ik ben van mening dat de dialoog van de regering met de samenleving over integratievraagstukken toe is aan een herijking en dat de Wet overleg minderhedenbeleid niet meer van deze tijd is.

Het voornemen tot intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid (Wom) is reeds in de nota «Integratie, binding en burgerschap» van 16 juni 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 824, nr. 1), de Integratienota, aangekondigd. In de periode daarna is het wetsvoorstel ambtelijk voorbereid en er is overleg gevoerd met de LOM-samenwerkingsverbanden over de gevolgen van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is vervolgens op 15 maart 2012 voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Het advies van de Afdeling is op 5 april 2012 uitgebracht. De Afdeling zag geen aanleiding voor het maken van inhoudelijke opmerkingen bij het wetsvoorstel. Gelet hierop heeft de regering gemeend het wetsvoorstel te kunnen indienen. De Kamer heeft toen besloten om het wetsvoorstel niet controversieel te verklaren. Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger besloten om de vaststelling van de Nota n.a.v. het verslag van het wetsvoorstel Intrekking Wet overleg minderhedenbeleid aan zijn opvolger over te laten.

De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom intrekking van deze wet noodzakelijk is.

Zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet zijn er verschillende redenen waarom het overleg op basis van de Wom niet meer aansluit bij de huidige maatschappij en bij de huidige gewenste vorm van dialoog.

In de eerste plaats is een wettelijk verankerd bestuurlijk overleg op basis van vertegenwoordiging die is onderscheiden naar etniciteit, niet meer passend. Sinds de inwerkingtreding van de Wom is er een grote diversiteit ontstaan onder en tussen migranten in de zin van uiteenlopende opleidingsniveaus, variëteit in herkomst, generatieverschillen en culturele oriëntaties, waardoor etniciteit als exclusief uitgangspunt van beleid niet meer langer relevant is.

Verder wordt hiermee uitvoering gegeven aan het beleid dat integratie niet meer door specifiek beleid, gericht op afzonderlijke groepen, zal worden gerealiseerd, maar door algemene maatregelen die uitgaan van de verantwoordelijkheid van betrokkenen. Het beëindigen van een geïnstitutionaliseerd overleg met organisaties die op etnische basis zijn gevormd, past ook in deze nieuwe fase. Voorts strookt een wettelijke structuur ten behoeve van de participatie van minderheidsgroepen bij beleidsprocessen niet meer met het beroep dat deze regering doet op de individuele verantwoordelijkheid van alle burgers om actief deel te nemen aan de samenleving. Met het vervallen van het LOM als apart overleggremium voor migranten is het aan migranten om, net zoals andere burgers, te participeren aan reguliere overleggen.

1. Aanleiding transformatie overleg

De leden van de VVD-fractie constateren dat uit de memorie van toelichting1 blijkt dat de intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid reeds is aangekondigd in de nota «Integratie, Binding en burgerschap» van 16 juni 2011. Zij vragen of de regering kan toelichten waarom het zo lang heeft geduurd om tot het wetsvoorstel tot intrekking te komen.

Het wetsvoorstel heeft de voorgeschreven wetgevingsprocedure doorlopen. In de periode vanaf 16 juni 2011 tot de indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer op 8 juni 2012, is het wetsvoorstel ambtelijk voorbereid, interdepartementaal afgestemd en ter consultatie voorgelegd aan de LOM-samenwerkingsverbanden. Het wetsvoorstel is vervolgens op 15 maart 2012 voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. De Afdeling heeft op 5 april 2012 advies uitgebracht. Mijn ambtsvoorganger heeft besloten om de vaststelling van de Nota n.a.v. het verslag van het wetsvoorstel Intrekking Wet overleg minderhedenbeleid aan mij over te laten.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting niet wordt ingegaan op de op de motie die de leden Van Dam en Sterk hebben ingediend tijdens het debat over de vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het jaar 20122, waarin de regering wordt verzocht met de LOM-samenwerkingsverbanden en de daarbij aangesloten koepelorganisaties in gesprek te gaan over de door hen gemaakte plannen om netwerk en expertise van de betrokken organisaties te borgen en in een nieuwe vorm in te zetten ten behoeve van burgerschap en integratie in de Nederlandse samenleving en hen in de gelegenheid te stellen de nieuwe toekomst goed voor te bereiden. Zij vragen de regering toe te lichten op welke wijze uitvoering aan de motie wordt gegeven. Specifiek vragen de leden van de PvdA-fractie of de afgesproken gesprekken reeds hebben plaatsgevonden, en zo ja, wat de conclusies van dit overleg zijn geweest. Zij willen verder weten of de regering deze motie nog onverkort zal uitvoeren, of de Kamer alsnog een verslag kan ontvangen van het overleg met de verschillende organisaties en op welke wijze de regering het netwerk en de expertise van de koepelorganisaties gaat borgen na intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid.

Conform hetgeen met de LOM-samenwerkingsverbanden is besproken hebben de LOM-samenwerkingsverbanden plannen opgesteld over de wijze waarop hun netwerk en expertise in de komende periode kan worden geborgd. In het kader van de afbouw van de subsidie is aan elk LOM-samenwerkingsverband voor de jaren 2013 en 2014 een bedrag beschikbaar gesteld dat voor een deel ingezet moet worden voor borging van netwerk en expertise, conform de motie Van Dam/Sterk (Kamerstukken II, 2011/12, 33 000-VII, nr. 83).

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor het geheel laten vervallen van de overlegstructuur van het LOM en waarom niet voor een nieuw overlegmodel is gekozen. Ook de leden van de SP-fractie willen weten waarom gekozen is voor het afschaffen van de bestaande LOM-structuur in plaats van voor een aanpassing daarvan. De leden van de SP-fractie constateren verder dat in de titel van het wetsvoorstel wordt gesproken over «herijking van de overlegvorm over het integratiebeleid.» Zij willen weten wat deze herijking behelst en welke overlegvorm de regering voor ogen staat.

In de eerste plaats wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de PvdA-fractie waarom intrekking van de Wom noodzakelijk is, waarin is uiteengezet dat er meerdere redenen zijn voor een herijking van de overlegvorm met de LOM-samenwerkingsverbanden. De dynamiek en verandering die inherent is aan onze samenleving vraagt naar het oordeel van de regering om een flexibele dialoog die de overheid in staat stelt om signalen op te vangen uit de samenleving. Gekozen is daarom voor een overlegmodel, waarbij het wettelijke overleg met vaste gesprekspartners zal plaatsmaken voor een meer flexibele vorm van dialoog aan de hand van actualiteit en bepaalde thema’s die zowel beter aansluit bij de huidige behoefte van de rijksoverheid om met uiteenlopende groepen en individuen in contact te zijn, als bij mogelijk andere groepen om met de overheid in contact te treden.

De leden van de PvdA-fractie willen weten of de regering van mening is dat het overleggen met vertegenwoordigers van bepaalde groepen minderheden in geen enkel geval meerwaarde heeft.

De regering kiest voor een flexibele dialoog waarbij afhankelijk van het onderwerp en de probleemstelling de meest relevante gesprekspartners uitgenodigd worden voor overleg in plaats van een overlegstructuur met vaste gesprekspartners en een afgebakend domein van overlegonderwerpen. Hiermee staat de overheid op een actievere wijze in contact met de samenleving over de verschillende thema’s die in het kader van het integratiebeleid aan de orde zijn, zoals, sociale stabiliteit, positie op de arbeidsmarkt, taalwerving en betrokkenheid van ouders in het onderwijs en discriminatie.

In voorkomende gevallen in de actualiteit, zoals bijvoorbeeld de aanpak van de maatschappelijke gevolgen van de komst van EU arbeidsmigranten in Nederland, is het gesprek met vertegenwoordigers van bepaalde groepen nog wel relevant. Zo is de regering actief in gesprek met het PLON, de zelfstandige organisatie die in 2010 is opgericht om de belangen van de Polen in Nederland te behartigen.

De leden van de SP-fractie vragen aan welke criteria toekomstige overlegpartners zouden moeten voldoen opdat evenwichtige vertegenwoordiging van migranten groepen wordt bereikt.

Deze leden willen verder weten hoe de regering ontwikkelingen die minderheden aangaan, in de toekomst wil volgen nu het overleg over de beleidsvoornemens ten aanzien van de integratie van minderheden en over ontwikkelingen die voor minderheden van belang zijn met het oog op het te voeren integratiebeleid komt te vervallen.

De regering zal op voorhand geen criteria ontwikkelen voor een evenredige participatie van migrantengroepen in de nieuwe overlegvorm. De regering streeft naar het betrekken van de meest relevante overlegpartners, afhankelijk van het onderwerp en de probleemstelling. Cruciaal bij een flexibele dialoog is dat niet van te voren is vastgelegd wanneer, waarover en met wie gesproken zal worden maar dat, afhankelijk van het onderwerp en de probleemstelling, de regering voor de meest relevante gesprekspartners kiest. Dit kan ook een migrantenorganisatie zijn. De regering vertrouwt erop dat reguliere instellingen oog zullen hebben voor burgers die niet mondig zijn, dan wel in een achterstandspositie verkeren. De rijksoverheid zal de ontwikkelingen op het terrein van integratie uiteraard ook na de intrekking van de Wom nauwlettend in de gaten houden. De rijksoverheid zal kennis over de positie van verschillende groepen in de Nederlandse samenleving ontsluiten en effectieve interventies ontwikkelen, beschikbaar stellen en het benutten ervan actief stimuleren bij reguliere instellingen. De opgedane kennis en ervaringen zullen hiermee worden benut om generieke instellingen de kennis en capaciteiten te geven om op effectieve wijze en als onderdeel van het reguliere beleid de specifieke problematiek van sommige migranten aan te pakken.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering het van belang acht om mensen aan te spreken op hun individuele verantwoordelijkheid als burgers en niet op hun afkomst. Daar kunnen deze leden zich in vinden. Zij vragen hoe dit zich verhoudt tot de zorgplicht voor kwetsbare burgers die, gezien hun migratieverleden, een achterstandspositie hebben in Nederland. Deze leden denken bijvoorbeeld aan de groep zogeheten oudkomers die met de nieuwe wet inburgering niet langer taal en inburgeringlessen wordt aangeboden, maar ook aan de hoge werkloosheid onder jongeren met een migrantenachtergrond.

De inzet van de regering is dat het reguliere beleid alle groepen in de Nederlandse samenleving daadwerkelijk bereikt. Uitgangspunt daarbij is dat geen beleid wordt gevoerd op basis van herkomst, maar dat binnen het reguliere beleid maatwerk wordt geboden daar waar dat nodig is. De overheid zet zich daarbij in voor een sociaal stabiele samenleving die veiligheid en rechtszekerheid biedt aan al haar burgers. De overheid zet zich er in dat kader onder meer voor in dat het reguliere beleid voor onderwijs, werkgelegenheid en gezondheidszorg, alle groepen in de Nederlandse samenleving voldoende bereikt. Via reguliere voorzieningen en beleid moet elke burger in staat zijn zelfstandig een bestaan op te bouwen, eventueel ondersteund door familie of directe omgeving. De overheid zal stakeholders aanspreken op hun verantwoordelijkheid, daar waar gebleken is dat generieke instellingen moeilijke groepen onvoldoende weten te bereiken.

Voor wat betreft de inburgering van de zogenoemde oudkomers is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de inburgering onder deze groep. Daarin is een grote inhaalslag gemaakt en geconstateerd kan worden dat de achterstand onder oudkomers grotendeels is weggewerkt. Overigens blijven oudkomers die onder de huidige Wet inburgering inburgeringsplichtig zijn, na de inwerkingtreding van de wetswijziging inburgeringsplichtig. Voor wat betreft de aanpak van de hoge werkloosheid onder jongeren met een migrantenachtergrond, kan worden opgemerkt dat de aanpak hiervan opgaat in de generieke aanpak waarbij de overheid inzet op goed initieel beroepsonderwijs voor jongeren en doorgaat met de aanpak van schooluitval om jongeren in Nederland een perspectief op een betere toekomst te bieden.

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering de stelling dat er sinds de inwerkingtreding van de Wom een grote diversiteit is ontstaan onder en tussen migranten, nader te onderbouwen, onder meer door het aanleveren van statistieken.

De statistieken die jaarlijks in de Jaarrapporten Integratie worden gepubliceerd, geven blijk van een ontwikkeling in de richting van een toenemende diversiteit in de bevolkingssamenstelling. Het aantal landen waaruit migranten afkomstig zijn, en belangrijker nog, het aantal variabelen waarop zij van elkaar verschillen neemt toe. De diversiteit komt tot uitdrukking in variabelen, zoals leeftijd en geslacht, en opleidingsniveau.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering haar stelling dat het aanspreken van minderheden op hun afkomst heeft bijgedragen aan het opsluiten van mensen in bepaalde groepen en het benadrukken van scheidslijnen tussen verschillende groepen, nader te onderbouwen. Zij vragen helder uiteen te zetten hoe de Wom hieraan heeft bijgedragen.

Deze regering spreekt mensen primair aan als burger van dit land en niet als lid van een etnische groep. Het aanspreken van mensen op afkomst doet geen recht aan de individuele verschillen tussen burgers en aan hun onderlinge relaties en de relatie tot de samenleving als geheel. Dit vergt een onderlinge betrokkenheid die zich niet beperkt tot de eigen kring en sociale stabiliteit. De regering stelt hiermee niet dat de Wom bijdraagt aan het benadrukken van de scheidslijn tussen verschillende groepen. Wel is de regering van oordeel dat de Wom, waarin een wettelijke onderbouwing wordt gegeven aan een overlegstructuur waarbij burgers op basis van hun etnische achtergrond worden aangesproken, niet meer strookt met het uitgangspunt dat burgers niet worden aangesproken als lid van een etnische groep.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om de suggestie dat de Wom afbreuk doet aan het uitgangspunt van eigen de verantwoordelijkheid van de individuele burger om actief deel te nemen aan de samenleving, te staven met argumenten.

De regering gaat uit van de eigen kracht en het zelforganiserend vermogen van de samenleving en spreekt individuele burgers aan op de eigen verantwoordelijkheid om zich voor hun belangen in te zetten. Met de Wom worden migrantenorganisaties van overheidswege gefaciliteerd om deel te nemen aan overleg met de regering, en daardoor ook op deze manier actief deel te nemen aan de samenleving. Met het vervallen van het LOM als apart overleggremium voor migranten is het aan migranten om, net zoals andere burgers, te participeren aan reguliere overleggen.

2. Dialoog met de samenleving

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering vindt dat het voor de rijksoverheid onverminderd van belang blijft om in contact te zijn en te komen met brede lagen van de samenleving en om in verbinding te staan met minderheden en dat de dynamiek en verandering die inherent zijn aan onze samenleving, vragen om een flexibele dialoog die de overheid in staat stelt om signalen op te vangen vanuit de diverse lagen in de bevolking. Zij willen weten hoe de regering concreet invulling gaat geven aan het opvangen van signalen uit de bevolking en aan de flexibele dialoog.

In de eerste plaats wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van deze leden hoe het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid zich verhoudt tot de zorgplicht voor kwetsbare burgers die, gezien hun migratieverleden, een achterstandspositie hebben in Nederland. Zoals uiteengezet, acht de regering het cruciaal bij een flexibele dialoog dat niet van te voren is vastgelegd wanneer, waarover en met wie gesproken zal worden maar dat, afhankelijk van het onderwerp en de probleemstelling, de regering voor de meest relevante gesprekspartners kiest. De overheid zal op een actieve wijze in contact staan met de samenleving over de verschillende thema’s in het kader van het integratiebeleid.

De dialoog met de samenleving vindt onder meer plaats door:

  • 1) Oog en oor te hebben voor signalen uit de samenleving door in nauw contact te blijven met sleutelfiguren en organisaties met kennis over, en een breed netwerk binnen, migrantengemeenschappen. Ook migrantenorganisaties zélf vervullen een signaleringsfunctie.

  • 2) Het organiseren van rondetafelgesprekken, expertmeetings en conferenties over voor het integratiebeleid belangrijke thema’s. Zo was er op 3 en 4 september jl. een Europese conferentie over «Vrij verkeer en participatie van EU-burgers», vond er op 10 oktober jl. een rondetafelgesprek plaats over verbeteren van kansen voor migrantenjongeren bij de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt en op 19 oktober jl. een expertmeeting over ouderbetrokkenheid migrantenouders.

  • 3) Toegang te hebben tot sleutelfiguren bij calamiteiten en incidenten door een gerichte intensivering van het netwerk, en bijdragen te leveren aan het instellen van praktijkteams bij incidenten met etnische minderheden in gemeenten.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering van oordeel is dat de overheid op een actieve wijze in contact moet staan met de samenleving over thema’s als discriminatie en sociale stabiliteit, alsmede over thema’s als bijvoorbeeld taalverwerving en betrokkenheid van ouders in het onderwijs. Zij willen weten hoe het in december 2011 aangenomen amendement van het lid Karabulut3 dat financiële middelen heeft vrijgemaakt om de betrokkenheid van ouders mogelijk te maken, uitgevoerd gaat worden.

De regering juicht initiatieven waarin ouders van kleine kinderen gestimuleerd worden hun Nederlandse taalvaardigheid te verbeteren toe. Om die reden worden financiële middelen verstrekt aan de PO-Raad die een methodiek «taalontwikkeling en ouderbetrokkenheid» ontwikkelt en aan schoolbesturen en gemeenten aanbiedt, inclusief training en begeleiding van docenten.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering gelooft in de kracht en het zelforganiserend vermogen van de samenleving, dat zij individuele burgers aanspreekt op de eigen verantwoordelijkheid om zich voor hun belangen in te zetten en dat zij een actieve dialoog met mondige burgers voor ogen staat. Zij willen weten hoe de regering ervoor gaat zorgen dat er ook aandacht blijft voor de burgers die niet mondig zijn en hoe er gesignaleerd wordt of het generiek beleid ook die groepen met grote achterstanden bereikt.

Verwezen wordt naar het antwoord op de vraag van deze leden hoe de eigen verantwoordelijkheid zich verhoudt tot de zorgplicht voor kwetsbare burgers die, gezien hun migratieverleden, een achterstandspositie hebben in Nederland.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering stelt dat de ervaring leert dat maatregelen die gericht zijn op specifieke etnische groepen, mensen opsluiten in groepen en de scheidslijnen daartussen benadrukken en daarmee haaks staan op het streven naar gezamenlijk burgerschap. Zij vragen of de regering deze ervaringen nader kan omschrijven.

Verwezen wordt naar het antwoord op de vraag van deze leden of de regering haar stelling nader kan onderbouwen dat het aanspreken van minderheden op hun afkomst heeft bijgedragen aan het opsluiten van mensen in bepaalde groepen en het benadrukken van scheidslijnen tussen verschillende groepen.

De leden van de SP-fractie vragen of specifieke maatregelen op generieke wijze voor bepaalde groepen soms tijdelijk nodig zijn en worden ingesteld om ongelijke kansen en behandeling als gevolg van achterstanden en achterstelling (vooroordelen, discriminatie, sociale uitsluiting, werkloosheid, etc.) te bestrijden en hoe de regering dit ziet.

Via reguliere voorzieningen en beleid moet elke burger in staat zijn zelfstandig een bestaan op te bouwen, eventueel ondersteund door familie of directe omgeving. Dit betekent dat beleid en uitvoering ook geschikt moeten zijn om specifieke maatschappelijke problemen effectief aan te pakken en daarop gericht moeten zijn. Specifieke problemen moeten via reguliere instanties en reguliere maatregelen worden aangepakt. Ook als het gaat om het bestrijden van ongelijke kansen en behandeling.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering stelt dat een wettelijke structuur ten behoeve van de versterking van de participatie van minderheidsgroepen aan beleidsprocessen niet meer strookt met haar beroep op individuele verantwoordelijkheid van alle burgers om actief deel te nemen aan de samenleving. Zij willen weten hoe de regering ervoor gaat zorgen dat de bedoelde integratie en participatie inderdaad gaat plaatsvinden.

Zoals in het antwoord op de vraag van deze leden hoe het uitgangpunt van de eigen verantwoordelijkheid zich verhoudt tot de zorgplicht voor kwetsbare groepen is uiteengezet, zet de overheid zich in voor een sociaal stabiele samenleving die veiligheid en rechtszekerheid biedt aan al haar burgers. De overheid zet zich er in dat kader onder meer voor in dat het reguliere beleid voor onderwijs, werkgelegenheid en gezondheidszorg, alle groepen in de Nederlandse samenleving voldoende bereikt. Via reguliere voorzieningen en beleid moet elke burger in staat zijn zelfstandig een bestaan op te bouwen, eventueel ondersteund door familie of directe omgeving. De overheid zal stakeholders aanspreken op hun verantwoordelijkheid, daar waar gebleken is dat generieke instellingen moeilijke groepen onvoldoende weten te bereiken.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten of de huidige samenstelling van bestaande reguliere overlegorganen waarmee de regering spreekt, een afspiegeling vormt van de diversiteit van de Nederlandse bevolking.

De regering heeft niet als uitgangspunt een evenwichtige vertegenwoordiging van migrantengroepen in de bestaande reguliere overlegpartners van de regering, maar naar het betrekken van de meest relevante overlegpartners, afhankelijk van het onderwerp en de probleemstelling. De regering ontwikkelt daarom geen criteria voor een evenredige participatie van migrantengroepen in deze overlegvormen. De regering monitort om deze reden ook niet of er sprake is van een evenwichtige vertegenwoordiging van migranten in de overlegvormen waarmee de regering spreekt. Zoals gezegd, zal de overheid stakeholders aanspreken op hun verantwoordelijkheid, daar waar gebleken is dat generieke instellingen moeilijke groepen onvoldoende weten te bereiken.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten of en waarom zonder de Wom sprake zou zijn van een «meer vrije dialoog».

De Wom bepaalt dat de regering verplicht is om minimaal drie keer per jaar in overleg te treden met door de minister aangewezen vertegenwoordigers van migranten, de LOM-samenwerkingsverbanden. Deze verplichting komt te vervallen met de intrekking van de Wom. Met het intrekken van de Wom komt ook de verplichting te vervallen om over beleidsvoornemens op het terrein van integratiebeleid in overleg te treden met deze vertegenwoordigers, alvorens een finaal besluit te nemen. Met de intrekking van de Wom zijn er dus geen vastgelegde overlegverplichtingen meer met aangewezen vertegenwoordigers maar kan de regering steeds kiezen voor een overlegvorm die passend is voor het betreffende beleidsprobleem en kan daarbij in contact treden met de voor dat beleidsprobleem relevante gesprekspartners.

De leden van de SP-fractie merken op dat de Kamer in het Algemeen Overleg Integratiebeleid van 29 juni 2011 is toegezegd dat de geleerde lessen worden geïnventariseerd om de opgedane kennis en ervaring met de belangenbehartiging vanuit etnische groepen van de afgelopen periode te borgen4. Zij willen weten wanneer de resultaten daarvan worden verwacht.

Zoals in het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Dam/Sterk is uiteengezet, is in het kader van de afbouw van de subsidie aan elk LOM-samenwerkingsverband voor de jaren 2013 en 2014 een bedrag beschikbaar gesteld dat voor een deel ingezet moet worden voor borging van netwerk en expertise, conform de motie Van Dam/Sterk.

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering specifiek toe te lichten waar de Wom nu tekortschiet wat de intrekking van de wet zou rechtvaardigen. Deze leden vragen de regering tevens toe te lichten waarom intrekking van de wet de voorkeur verdient boven een wetswijziging. Zij vragen in dit verband toe te lichten of het niet mogelijk is de voorgenomen flexibele structuur te integreren in de huidige wet. Daar de regering stelt dat de huidige samenleving vraagt om een dialoog waarbij signalen worden opgevangen uit diverse lagen van de bevolking, vragen deze leden in hoeverre de Wom hierin is tekortgeschoten.

Verwezen wordt naar het antwoord op de vragen van de leden van de PvdA-fractie waarom intrekking van de Wom noodzakelijk is en waarom niet gekozen is voor een nieuw overlegmodel. Zoals aangegeven is vertegenwoordiging die is onderscheiden naar etniciteit, niet meer vanzelfsprekend. Verder wordt hiermee uitvoering gegeven aan het uitgangspunt dat integratie zal worden gerealiseerd door algemene maatregelen die uitgaan van de verantwoordelijkheid van betrokkenen. Een wettelijke structuur ten behoeve van de participatie van minderheidsgroepen bij beleidsprocessen past niet meer met het beroep dat wordt gedaan op de individuele verantwoordelijkheid van alle burgers om actief deel te nemen aan de samenleving. Met het vervallen van het LOM als apart overleggremium voor migranten is het aan migranten om, net als andere burgers, te participeren aan reguliere overleggen.

Gelet op deze ontwikkelingen sluit de bestaande LOM-structuur in de huidige vorm niet meer aan bij het integratiebeleid en de behoefte aan dialoog vanuit de samenleving. De regering is van oordeel dat een flexibele dialoog, waarbij afhankelijk van het onderwerp en de probleemstelling, de regering overleg voert met de meest relevante gesprekspartners, de overheid in staat stelt om signalen op te vangen vanuit de verschillende lagen in de bevolking, beter bij deze ontwikkelingen aansluit.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering helderheid te verschaffen over de vraag waarom zij afziet van een evaluatie van de Wom.

De regering acht evaluatie van de Wom niet nodig. Er zijn geen vraagtekens bij het functioneren van de Wom. De Wom heeft ten tijde van het doelgroepenbeleid goed gefunctioneerd. Zoals hiervoor uiteengezet, sluit een flexibele dialoog afhankelijk van het onderwerp en de probleemstelling, waarbij de regering overleg voert met de meest relevante gesprekspartners, beter aan bij de huidige ontwikkelingen binnen het integratiebeleid.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten welke stappen worden ondernomen om, naast de inventarisatie van de geleerde lessen, opgedane kennis en ervaring van de belangenbehartiging vanuit etnische groepen te borgen. Deze leden vragen de regering bovendien toe te lichten hoe de vier functies van het LOM in de toekomstige regeling geborgd gaan worden.

Zoals in het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Dam/Sterk is uiteengezet, is in het kader van de afbouw van de subsidie aan elk LOM-samenwerkingsverband voor de jaren 2013 en 2014 een bedrag beschikbaar gesteld dat voor een deel ingezet moet worden voor borging van netwerk en expertise, conform de motie Van Dam/Sterk.

Voor wat betreft de vier functies (de signaleringsfunctie, de draagvlakfunctie, de kwaliteitsfunctie en de kanaliseringsfunctie) is hierboven reeds aangegeven dat zowel de oog- en oorfunctie (de signaleringsfunctie dus) als het toegang hebben tot sleutelfiguren bij calamiteiten en incidenten (de kanaliseringsfunctie dus) van belang blijven voor de rijksoverheid.

In het licht van de overgang van specifiek naar generiek beleid is meer dan het draagvlak van het beleid bij specifieke minderheidsgroepen, het agenderen van specifieke cultuursensitieve elementen bij algemene thema’s van belang. In de afgelopen periode is deze agenderingsfunctie vorm gegeven door middel van rondetafelgesprekken en expertmeetings waarbij relevante gesprekspartners zijn uitgenodigd om te spreken over generieke onderwerpen als stageplekken en ouderbetrokkenheid. In het kader van de kwaliteitsfunctie zal bij alle nieuwe wetgeving en beleid gelet worden op specifieke cultuursensitieve elementen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten waarom ervoor wordt gekozen om de Wom nu in te trekken, terwijl er nog geen alternatief voor handen ligt.

Het alternatief voor de Wom is een brede flexibele dialoog waarbij afhankelijk van het onderwerp en de probleemstelling, de regering overleg voert met de meest relevante gesprekspartners. Deze overlegvorm biedt de mogelijkheid om een vorm te kiezen die passend is voor het betreffende beleidsprobleem. Het kan afhankelijk van het onderwerp en de probleemstelling gaan om een eenmalig overleg of een langer lopend overleg waarbij gekozen kan worden voor een meer intensieve overlegvorm. Een dergelijke overlegstructuur leent zich niet voor een regeling bij wet.

3. Administratieve lasten

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering de stelling dat het effect op de regeldruk voor de LOM-samenwerkingsverbanden per saldo nul zal zijn, nader toe te lichten.

Naast het vervallen van de verplichtingen die voortvloeien uit de op de Wom berustende «Regeling subsidiëring samenwerkingsverbanden en gezamenlijke rechtspersoon minderheden» (Stcrt. 2011, nr. 19292 d.d. 27 oktober 2011) zullen ook het recht op subsidie en de daarmee verbonden verplichtingen vervallen. Als deze tegen elkaar worden afgewogen, wordt het effect op de regeldruk per saldo nul.

4. Financiële gevolgen voor de LOM-samenwerkingsverbanden en het Rijk

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering meldt dat de subsidie aan de LOM-samenwerkingsverbanden geleidelijk zal worden afgebouwd vanaf 2012 tot 1 januari 2015. Deze leden vernemen graag hoe deze subsidie precies zal worden afgebouwd.

Deze leden merken verder op dat in het nader rapport5 wordt aangegeven dat subsidiëring weliswaar per 1 januari 2015 verdwijnt, maar dat nog niet met zekerheid is vast te stellen dat de aan de subsidiëring verbonden verplichtingen op dat moment zijn afgewikkeld. Zij vragen of de regering kan toelichten op wat voor doorlopende verplichtingen wordt gedoeld en vanaf wanneer de regering verwacht dat aan de laatste verplichtingen is voldaan.

De LOM-samenwerkingsverbanden ontvangen tot en met 2014 subsidie. Dat betekent dat zij voor 2014 vooraf een aanvraag tot subsidieverlening kunnen indienen en dat zij in het jaar daarna een aanvraag tot vaststelling van de subsidie moeten indienen waarbij zij verslag doen van hun activiteiten en de daaraan bestede middelen. Artikel 4:74 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat dat binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar de subsidie-ontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie indient. Die vaststelling zal vervolgens bij beschikking plaatsvinden, waarbij de LOM-samenwerkingsverbanden de mogelijkheid krijgen zo nodig in bezwaar en vervolgens in beroep te gaan. Gelet hierop is op voorhand niet met zekerheid vast te stellen wanneer de laatste verplichtingen definitief zijn afgewikkeld.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de afname van de subsidies in 2012 valt te verenigingen met het uitgangspunt van een betrouwbare overheid aangezien het wetsvoorstel (nog) niet in werking is getreden.

Zowel de Awb als de Wom voorzien in deze in een discretionaire bevoegdheid van de minister. Op grond van artikel 4:51 van de Awb kan voortzetting van een subsidie die voor drie of meer achtereenvolgende jaren is verstrekt geweigerd worden voor een daaropvolgend tijdvak op de grond dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting van de subsidie verzetten, met inachtneming van een redelijke termijn. Artikel 6 van de Wom bepaalt dat de minister aan de LOM-samenwerkingsverbanden subsidie kan verstrekken en dat hij bij ministeriële regeling nadere regels kan stellen met betrekking tot de subsidieverlening. De afbouw van de subsidie is dus niet afhankelijk van de intrekking van de Wom. Bij de afbouw van de subsidie neemt de regering de in artikel 4:51 van de Awb genoemde redelijke termijn in acht. De LOM-samenwerkingsverbanden worden in de gelegenheid gesteld hun activiteiten en lopende verplichtingen op een zorgvuldige wijze af te bouwen en de nodige werkzaamheden en activiteiten te verrichten ter borging van kennis en infrastructuur.

Voorts vragen deze leden de regering een nadere specificatie te geven op hoe het genoemde budget van 28,1 miljoen euro voor specifiek integratiebeleid is opgebouwd.

In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel is aangegeven dat het budget voor specifiek integratiebeleid in de komende jaren zal worden afgebouwd tot nihil. Met verwijzing naar de ingediende begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bedraagt het budget voor specifiek integratiebeleid in 2013 15,278 mln. euro en dit bedrag is als volgt opgebouwd:

FORUM: 5,82 mln. euro

LOM: 3,078 mln. euro

VWN: 1,032 mln. euro

Programma

Integratie 5,348 mln. euro

Totaal: 15,278 mln. euro

Vanaf 2015 zal het bedrag voor specifiek integratiebeleid steeds verder afnemen.

ARTIKELSGEWIJS

1. Artikel II

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering hun zorg deelt dat door de open formulering van artikel II het risico bestaat dat het recht op subsidiëring langer doorloopt dan wenselijk.

De regering deelt deze zorg niet. De subsidie wordt afgebouwd tot nihil in 2015. Dat betekent dat de LOM-samenwerkingsverbanden vanaf 2015 geen subsidie meer voor hun activiteiten ontvangen. Zoals hiervoor is uiteengezet in antwoord op de vraag van deze leden wanneer de regering verwacht dat aan de laatste verplichtingen door de LOM-samenwerkingsverbanden is voldaan, is gekozen voor een open formulering in artikel II in verband met de vaststelling van de subsidie over 2014.

De minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstukken II, 2011/12, 33 297, nr. 3.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2011/12, 33000-VII, nr. 83.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2011/12, 33000-VII, nr. 32.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2010/11, 31 268, nr. 52.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2011/12, 33 297, nr. 4.

Naar boven