33 293 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening

L VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 mei 2017

De vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad1 van de Eerste Kamer heeft kennis genomen van de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 15 november 2016 inzake intrekkingen afgeleide asielvergunningen (33 293, K). Naar aanleiding hiervan is op 19 december 2016 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris.

De Staatssecretaris heeft op 16 mei 2017 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL / JBZ-RAAD

Aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Den Haag, 19 december 2016

De vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad van de Eerste Kamer heeft met belangstelling kennis genomen van uw brief d.d. 15 november 2016 inzake intrekkingen afgeleide asielvergunningen (33 293, K). Naar aanleiding van uw brief hebben de leden van de fractie van GroenLinks enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van GroenLinks danken de Staatssecretaris voor de brief waarin hij zijn toezegging nakomt om de Kamer te informeren over de effecten van het intrekbaar maken van de afgeleide asielvergunning. Deze wijziging is doorgevoerd met de inwerkingtreding van de wet Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening. Naar aanleiding van de toezegging en de brief hebben de leden van de Groen-Links-fractie enkele vragen.

De Staatssecretaris heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel toegezegd dat vóór de inwerkingtreding verleende afgeleide asielvergunningen niet vanwege de nieuwe grond ingetrokken zouden kunnen worden.2 Het overgangsrecht is inderdaad zo uitgewerkt in het Vreemdelingenbesluit dat op grond van art. 3.106 lid 3 «oude» vergunningen niet worden ingetrokken op grond van verbreking gezinsband. Op grond van lid 4 kan met ingang van 1 januari 2016 bij verlenging van een oude vergunning een aanvraag echter wel worden geweigerd vanwege verbreking gezinsband, hetgeen aan de orde kan zijn wanneer iemand niet tijdig zijn inburgeringsexamen heeft gehaald. Wat is de reden van deze mogelijkheid van intrekking, en acht de staatssecretaris dit beleid in lijn met de overgangsregeling? Immers, volgens de regering zou het strijd met het rechtszekerheidsbeginsel opleveren om van reeds toegelaten gezinsleden op die grond de vergunning in te trekken. Een besluit tot niet-verlenging komt materieel toch op hetzelfde neer? De leden van de GroenLinks-fractie ontvangen hierop graag een reactie.

Een ander element van het beleid van intrekking van een afgeleide asielvergunning is dat er bij intrekking niet aan de asielgronden wordt getoetst. Het gevolg hiervan is dat de betrokkene hiervoor eerst een asielverzoek moet indienen, waardoor de mogelijke asielstatus wordt verleend vanaf een latere datum dan de intrekkingsdatum. Dit levert de asielstatushouder een «verblijfsgat» op, waardoor de naturalisatietermijn opnieuw gaat lopen en ook bepaalde sociale voorzieningen kunnen worden stopgezet. Erkent de regering deze gevolgen, en waarom toetst de IND bij de intrekking niet ambtshalve aan de asielgronden? De afgeleide asielstatus wordt immers vaak zonder toetsing aan asielgronden verstrekt, omdat gezinsleden na binnenkomst met een mvv direct deze status krijgen uitgereikt? Volgens de leden van de fractie van GroenLinks is deze werkwijze ook in strijd met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2015, die bepaalde dat de IND bij intrekking van een afgeleide asielstatus direct moet toetsen of betrokkene asielmotieven heeft, mede om het stapelen van procedures tegen te gaan.3 Hoe acht de regering haar beleid in overeenstemming met deze rechtspraak?

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel heeft de Staatssecretaris toegezegd om bij intrekking te toetsen aan het belang van het kind, en daarbij ook artikel 24 Handvest in acht te nemen. Dit belang speelt niet alleen ten aanzien van het verblijfsrecht van het kind, maar ook als één van de ouders wordt bedreigd met uitzetting. Hoeveel kinderen waren er bij de betreffende zaken betrokken en op welke wijze zijn hun belangen gewogen? Welke consequenties trekt de regering uit het recente EHRM arrest El Ghatet tegen Zwitserland4 van 8 november 2016, waarin het Hof concludeert tot een schending van artikel 8 omdat de belangen van het kind niet centraal waren gesteld bij de belangenafweging, en de uitkomst van de belangenafweging onvoldoende was gemotiveerd?

Kan de regering vermelden wat er met de betreffende intrekkingszaken is gebeurd? Hebben de gezinsleden alsnog zelfstandig asiel gekregen, een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM, zijn er gezinsleden daadwerkelijk uitgezet?

De commissie ziet uw beantwoording van bovenstaande vragen met belangstelling en bij voorkeur binnen vier weken tegemoet.

Mr. G. Markuszower Voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 mei 2017

De leden van de fractie van GroenLinks van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad van uw Kamer hebben op 19 december 2016 vragen gesteld over mijn brief d.d. 15 november 2016 inzake intrekkingen afgeleide asielvergunningen (Kamerstukken, 33 293, K).

1. U vraagt waarom op grond van artikel 3.106, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een oude vergunning in een bepaalde situatie kan worden geweigerd vanwege verbreking gezinsband.

Met ingang van 1 januari 2014 is in de Vreemdelingenwet 2000 opgenomen dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die aan een gezinslid5 is verleend, kan worden ingetrokken als de huwelijks- of gezinsband is verbroken. Om dezelfde reden kan een aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur worden afgewezen.6

Met de introductie van deze nieuwe grond voor afwijzing of intrekking, is in artikel 3.106, derde lid, van het Vb 2000 neergelegd dat vóór 1 januari 2014 verleende verblijfsvergunningen niet vanwege verbreking van de huwelijks- of gezinsband worden ingetrokken. Deze intrekkingsgrond bestond immers nog niet op het moment van vergunningverlening en zal daarom ook na inwerkingtreding van de wetswijziging niet worden tegengeworpen (eerbiedigende werking). Voorts is voor verlenging van de geldigheidsduur in artikel 3.106, vierde lid, van het Vb 2000 een overgangsrechtelijke voorziening getroffen die behelst dat indien de geldigheidsduur eindigt vóór 1 januari 2016, een aanvraag om verlenging niet wordt afgewezen wegens de verbreking van de huwelijks- of gezinsband. Indien de geldigheidsduur ná die datum verstrijkt kan dit dus wel (uitgestelde werking).

Ook indien de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ná 1 januari 2016 verstrijkt, kan deze echter zijn verleend voordat de nieuwe grond voor afwijzing of intrekking in de wet was opgenomen. Om te voorkomen dat in zaken waarin voor 1 januari 2014 een verblijfsvergunning is verleend bij een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur wordt tegengeworpen dat huwelijks- of gezinsband is verbroken, zal in het beleid een voorziening worden getroffen. Ook bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zal deze grond niet worden tegengeworpen. Afwijzing van dergelijke aanvragen op andere gronden blijft vanzelfsprekend mogelijk. Voor alle helderheid wordt voorts opgemerkt dat de bedoelde grond voor afwijzing of intrekking onverkort kan en zal worden gehanteerd indien de verblijfsvergunning ná 1 januari 2014 is verleend.

2. Tevens vraagt u waarom de IND bij een intrekking van de afgeleide vergunning niet toetst aan de asielgronden.

De IND zal bij de intrekking van een afgeleide asielvergunning beoordelen of de vreemdeling op eigen merites in aanmerking komt voor internationale bescherming. Dit zal duidelijk tot uitdrukking worden gebracht in de vreemdelingencirculaire. De vreemdeling kan er ook voor kiezen om een zelfstandige asielaanvraag in te dienen. Deze werkwijze is in overeenstemming met de door u genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2015.

3. Verder vraagt uw Kamer hoe de belangen van kinderen zijn meegewogen en welke consequenties de regering trekt uit het recente EHRM arrest El Ghatet tegen Zwitserland7 van 8 november 2016. Daarbij vraagt u tevens hoeveel kinderen gevolgen hebben ondervonden van de intrekkingen en wat er met de gezinsleden is gebeurd waarvan de afgeleide verblijfsvergunning asiel is ingetrokken.

Bij minderjarige of meerderjarige kinderen zal deze intrekkingsgrond toepasbaar zijn tot één jaar na de datum van afgifte van de afgeleide asielvergunning. Hiermee wordt maximaal aangesloten bij het reguliere beleid waar kinderen na één jaar de mogelijkheid hebben om een zelfstandige vergunning aan te vragen.

In het recente EHRM arrest Al Ghatet tegen Zwitserland bevestigt het EHRM zijn eerdere rechtspraak over de toepasselijke beginselen met betrekking tot gezinshereniging, waaronder het (centrale) belang van het kind in de belangenafweging. Het EHRM benadrukt in het arrest dat, gelet op de subsidiaire rol die het EHRM heeft, de weging van het belang van het kind een taak is die primair toekomt aan de verdragsstaat. Het EHRM onderstreept daarom dat de belangen van het kind voldoende tot uitdrukking dienen te worden gebracht in de besluitvorming. In de Zwitserse zaak komt het EHRM tot de conclusie dat artikel 8 EVRM is geschonden omdat de Zwitserse rechter in de nationale uitspraak slechts summiere en korte overwegingen aan de belangen van het kind heeft gewijd en daarmee de weging van die belangen niet inzichtelijk heeft gemotiveerd.

De IND motiveert in de belangenafweging waarom wel of geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten maakt het belang van het kind daar een belangrijk onderdeel van uit en dient dit helder te worden gemotiveerd in de besluitvorming.8 In de richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM zoals neergelegd in de gepubliceerde werkinstructie 2015(4) is daarom opgenomen dat in de besluitvorming bijzondere aandacht moet worden gegeven aan de belangen van kinderen.

Van de circa 50 personen, waarvan de afgeleide asielvergunning is ingetrokken wegens verbreken van de gezinsband (Kamerstukken, 33 293, K) waren circa 20 personen minderjarig op de datum van de afdoening van de intrekkingszaak. Van deze circa 50 personen hebben circa 40 personen een asielvergunning voor bepaalde tijd op zelfstandige gronden gekregen. Een deel van de resterende circa 10 personen is inmiddels vertrokken. In een aantal gevallen loopt er nog een beroeps- of vertrekprocedure.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Samenstelling:

Engels (D66), Nagel (50Plus), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Schaap (VVD), Strik (GL) (vicevoorzitter), Knip (VVD), Beuving (PvdA), Faber-van de Klashorst (PVV), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Gerkens (SP), Bredenoord (D66), Dercksen (PVV) (voorzitter), D.J.H. van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV),Knapen (CDA), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Bikker (CU), Wezel (SP), Overbeek (SP)

X Noot
2

Kamerstukken I 2012–2013, 33 293, C, blz. 22

X Noot
3

201410500/1/v1, JV 2015/198

X Noot
4

El Ghatet v. Zwitserland (56971/10)

X Noot
5

Op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, van de Vw 2000, zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2014.

X Noot
7

El Ghatet v. Zwitserland (56971/10)

X Noot
8

Kamerbrieven van 30 oktober 2014 (Kamerstuk 32 317, nr. 254) en 22 mei 2015 (Kamerstuk 32 317, nr. 282)

Naar boven