32 317 JBZ-Raad

Nr. 254 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 oktober 2014

In het Algemeen Overleg met uw Kamer van 8 oktober jl., ter voorbereiding van de JBZ-Raad, heb ik toegezegd u binnen een maand te zullen informeren over de gevolgen van de uitspraak van het EHRM in de zaak Jeunesse voor het beleid. Daarbij heb ik in antwoord op de vraag van het lid Schouw (D66) toegezegd te zullen bezien of de uitspraak aanleiding geeft de ACVZ om advies te vragen. Met deze brief voldoe ik aan deze toezeggingen.

Uitspraak

Op 3 oktober jl. deed de Grote Kamer van het EHRM uitspraak in de zaak Jeunesse versus Nederland. Ik voeg de uitspraak bij deze brief1.

Het EHRM volgt in haar uitspraak de vaste lijn van de jurisprudentie over artikel 8 EVRM. Dat wil zeggen dat gezinsleven opgebouwd gedurende illegaal verblijf geen bescherming onder artikel 8 EVRM toekomt, behoudens in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Het EHRM concludeert dat er in deze individuele zaak sprake is van elementen die cumulatief en in context uitzonderlijk zijn.

Het EHRM zet de ingeslagen weg, die als basis geldt voor het toelatingsbeleid, voort. Om die reden volgt uit de uitspraak dan ook geen noodzaak voor een beleidswijziging.

Elementen van de uitspraak

Wel is van belang het juiste gewicht toe te kennen aan de elementen die het Hof in deze zaak, in hun combinatie, heeft meegewogen als bijzondere omstandigheden. Het EHRM geeft daarmee een verdergaande invulling aan hoe de belangenafweging op basis van artikel 8 EVRM er uit moet zien.

In de uitspraak gaat het om de elementen nationaliteit, actieve rol van de overheid, subjectieve belemmeringen voor vertrek en het belang van het kind.

Nationaliteit

Het EHRM legt nadruk op het feit dat zowel de echtgenoot als de kinderen van mevrouw Jeunesse allen de Nederlandse nationaliteit bezitten en dat mevrouw Jeunesse Nederlandse is geweest en dat zij de Nederlandse nationaliteit door toescheiding aan Suriname, en dus niet door eigen toedoen, heeft verloren.

Het EHRM is van oordeel dat zij hierdoor niet op een lijn gesteld kan worden met migranten die nimmer de Nederlandse nationaliteit hebben bezeten. Het element nationaliteit krijgt hierdoor meer aandacht in de belangenafweging.

Actieve rol van de overheid

Het EHRM hecht veel waarde aan een actieve inzet van de overheid ter voorkoming van het voortduren van onrechtmatig verblijf. In het voordeel van betrokkene speelt dat zij 16 jaar in Nederland heeft verbleven en dat haar verblijfplaats steeds bekend is geweest bij de autoriteiten. Zij heeft geen criminele antecedenten en gedurende die 16 jaar is er, naar het oordeel van het EHRM, van overheidswege weinig ondernomen om haar verblijf te beëindigen. Het EHRM gaat daarmee overigens voorbij aan het feit dat in de vijf jaar dat mevrouw Jeunesse uitzetbaar was er wel degelijk diverse acties zijn ondernomen van overheidswege om haar uit te zetten.

Het EHRM acht een actieve inspanning van de overheid dus essentieel. Daarom zal ik de betrokkenheid van de Dienst Terugkeer en Vertrek bij reguliere zaken uitbreiden.

Subjectieve belemmering

Naast de weging of er een objectieve belemmering bestaat die zich verzet tegen het uitoefenen van gezinsleven buiten Nederland, moeten ook subjectieve elementen worden beoordeeld. Op zichzelf is dit ook een voortzetting van bestaande jurisprudentie. De uitspraak verduidelijkt dat beoordeeld moet worden of het gezin als geheel «a degree of hardship» zal ondervinden bij vestiging buiten Nederland. Uit de beschikking zal daarom duidelijk moeten blijken dat de situatie waarin het gezin zal verkeren na terugkeer bij de beslissing is betrokken.

Belang van het kind

Het EHRM beoordeelt het belang van het kind niet als zelfstandig element in deze zaak. Het is een onderdeel, niet doorslaggevend («paramount but not decisive»), van de optelsom van factoren die een bijzondere omstandigheid vormen. In de overweging spelen mee hun nationaliteit, het feit dat de moeder de verzorgende ouder is en het feit dat de kinderen geen enkele band hebben met Suriname en er nimmer zijn geweest.

Op basis van de uitspraak moet de afweging van de belangen van kinderen helder in een context worden gezet en terugkomen in de beschikking.

De uitspraak geeft mij geen reden tot aanpassingen in het gezinsherenigingsbeleid. Wel zal de uitvoering naar aanleiding van de uitspraak worden geïnstrueerd welke zwaarte aan de betreffende wegingsfactoren moet worden toegekend ten behoeve van een «fair balance». De Handleiding Artikel 8 EVRM zal daartoe worden aangepast.

Nu de uitspraak de bestendige lijn van de jurisprudentie volgt en alleen noopt tot een nadere instructie aan de uitvoering, zie ik op dit moment geen aanleiding de ACVZ om advies te vragen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven