33 271 (R1984) Wijziging van de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling; Londen, 30 september 2011

A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 21 mei 2012. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 20 juni 2012.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 mei 2012

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 30 september 2011 te Londen tot stand gekomen wijziging van de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (Trb. 2012, 11).

Een toelichtende nota bij deze verdragswijziging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Nederland, Curaçao en Sint Maarten gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 21 mei 2012 over te leggen aan de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Op 26 juli 2011 is in de Raad van Bewindvoerders van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (hierna te noemen «EBRD») overeenstemming bereikt over de uitbreiding van de geografische reikwijdte van het mandaat van de bank naar landen in het zuidelijke en oostelijke gebied van de Middellandse Zee. Ter uitvoering van dit besluit heeft de Raad van Gouverneurs van de EBRD op 30 september 2011 Resolutie Nr. 137 en Resolutie Nr.138 aangenomen tot wijziging van respectievelijk de artikelen 1 en 18 van de op 29 mei 1990 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst tot oprichting van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (Trb. 1990, 143; hierna: «Overeenkomst»).

De Raad van Gouverneurs is het hoogste orgaan van de EBRD. Hierin zijn de 63 deelnemende landen en instellingen vertegenwoordigd. Deze raad heeft een groot deel van de bevoegdheden gedelegeerd aan de Raad van Bewindvoerders die uit 23 leden bestaat. Nederland heeft met Mongolië, Macedonië en Armenië een eigen kiesgroep en levert de bewindvoerder.

Verloop van de onderhandelingen

In 2010 heeft Egypte aangegeven ontvangend land van de EBRD te willen worden. Egypte was al lid van de EBRD, maar wilde nu ook in aanmerking komen voor financiële steun van de bank. Dit zou een fundamentele discussie over de geografische reikwijdte van het mandaat van de bank vergen evenals een wijziging van de Overeenkomst. Immers, Egypte ligt buiten het operatiegebied zoals omschreven in artikel 1 van de Overeenkomst. Daarom werd besloten de aanvraag van Egypte tijdens het nieuwe meerjarige toetsingskader (2011–2015) te behandelen. Door de ontwikkelingen in de Arabische regio aan het begin van 2011 kwamen deze besprekingen in een stroomversnelling. In de conclusies van de Europese Raad van 25 maart 20111 werden de EU-lidstaten opgeroepen een mandaatuitbreiding van de EBRD naar de zuidelijke buurlanden te overwegen. De G8-leiders spraken zich op 26 en 27 mei 2011 in Deauville ook uit voor de mandaatuitbreiding van de EBRD.

In brieven aan de Tweede Kamer over de ontwikkelingen in de Arabische regio (zie Kamerstukken II 2010/11, 32 623, nrs. 16 en 40) werd aangegeven dat Nederland voorstander is van een mandaatuitbreiding van de EBRD. Nederland heeft tijdens het onderhandelingsproces wel een aantal voorwaarden aan deze mandaatuitbreiding gesteld. Zo heeft Nederland zich ingezet voor een uitbreiding die zich beperkt tot landen in de regio waar de EBRD een toevoegde waarde heeft ten opzichte van andere internationale financiële instellingen. Verder heeft Nederland gevraagd om een duidelijke toetsing van de individuele landen uit de regio aan de economische en politieke condities die de EBRD hanteert. Aan deze voorwaarden wordt in de voorliggende wijziging van de Overeenkomst voldaan. Tenslotte is voor de mandaatuitbreiding geen kapitaalverhoging nodig. Dit was een belangrijke voorwaarde voor Nederland.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 van de Overeenkomst wordt het mandaat van de EBRD beschreven. Doel van de activiteiten van de bank is het ondersteunen van de overgang naar open, op de markt georiënteerde economieën en het bevorderen van het private ondernemerschap in Midden- en Oost-Europese landen, die gecommitteerd zijn aan principes van een meerpartijen democratie, pluralisme en markteconomie. Sinds 2006 is de EBRD ook actief in Mongolië.

Door de wijziging van artikel 1 kan de EBRD ook activiteiten ontplooien in landen in het zuidelijke en oostelijke gebied van de Middellandse Zee, die lid zijn van de bank. Een niet-Europees land kan lid worden van de EBRD als het lid is van het IMF. De vereisten voor lidmaatschap veranderen niet door de wijziging van de Overeenkomst. De wijziging wordt ingevolge artikel 56, tweede lid, van de Overeenkomst van kracht nadat alle partijen van de Overeenkomst deze hebben aanvaard.

Zodra dit een feit is kunnen individuele landen in het zuidelijke en oostelijke gebied van de Middellandse Zee, die lid zijn van de bank, ontvangend land van de EBRD worden. De landen moeten wel aan de genoemde principes uit artikel 1 voldoen. De wijze waarop hierover wordt besloten staat in het gewijzigde artikel 1 beschreven, namelijk met instemming van minstens twee derde van de Gouverneurs die minstens drie vierde van het totale aantal stemmen van de leden vertegenwoordigen.

Artikel 18

De wijziging van artikel 18 maakt het mogelijk om in landen in de toegevoegde regio die geen ontvangend land zijn, maar dat wel willen worden, voorbereidende activiteiten te starten nog voordat de voornoemde, hierboven beschreven wijziging van artikel 1 door alle partijen van de Overeenkomst is aanvaard. Deze activiteiten worden gefinancierd uit een zogenaamd Bijzonder Fonds. De wijziging van artikel 18 wordt ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Overeenkomst van kracht nadat deze is aanvaard door minstens drie vierde van de partijen die minstens vier vijfde van het totale aantal stemmen vertegenwoordigen.

Zodra dit een feit is kunnen individuele landen in het zuidelijke en oostelijke gebied van de Middellandse Zee mogelijk ontvangend land worden en in aanmerking komen voor middelen uit het Bijzindere Fonds. Zij moeten wel aan de genoemde principes uit artikel 1 voldoen. De wijze waarop daarover wordt besloten staat in het gewijzigde artikel 18 beschreven, namelijk met instemming van minstens twee derde van de Gouverneurs die minstens drie vierde van het totale aantal stemmen van de leden vertegenwoordigen.

De steun aan een mogelijk ontvangend land uit het Bijzondere Fonds is in principe tijdelijk, namelijk voor de periode dat het land nog geen ontvangend land is. Als blijkt dat het land uiteindelijk geen ontvangend land van de EBRD wordt zal de steun uit het Bijzondere Fonds worden stopgezet.

Aandeel van Nederland en financiële consequenties

Het Nederlands stemaandeel in de EBRD bedraagt 2,51%. Het stemaandeel wordt bepaald door het aandeel in het kapitaal van de EBRD. De verdragswijziging zal niet leiden tot een additionele bijdrage in het kapitaal van de EBRD en heeft daarom geen financiële consequenties voor Nederland.

Koninkrijkspositie

De Overeenkomst geldt, wat het Koninkrijk betreft, voor Nederland, Curaçao en Sint Maarten. De wijzigingen van de Overeenkomst zullen eveneens voor Nederland, Curaçao en Sint Maarten gelden.

De minister van Financiën, J. C. de Jager

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

Naar boven