33 240 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2011

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 juni 2012

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het Jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2011 (Kamerstuk 33 240 VIII, nr. 1).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 juni 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

1

Kunt u toelichten hoeveel er is uitgegeven aan de bijscholing van leraren en schoolleiders? Kan dit worden uitgesplitst per onderwijssoort?

Scholen ontvangen een lumpsum voor bekostiging van het personeel en bepalen zelf welk deel daarvan wordt ingezet voor bij- en nascholing van leraren en schoolleiders. Noch op sectoraal niveau noch op schoolniveau is de precieze omvang bekend van de uitgaven voor bij- en nascholing. Er kan – op basis van recent steekproefonderzoek1 – wel een indicatie gegeven worden van de uitgaven. Uit dit onderzoek blijkt dat in 2010 in de sector primair onderwijs 1,35% van de loonsom is uitgegeven aan bij- en nascholing, in de sector voortgezet onderwijs 1,16%, in het middelbaar beroepsonderwijs 1,95% en in het hoger beroepsonderwijs 2,03%.

De verdeling van deze budgetten over de functiecategorieën staat in onderstaande tabel. Hieruit blijkt dat tussen de 72 en 80 procent van het budget gaat naar de bijscholing voor leraren. De rest van de uitgaven betreft de bijscholing van de directie en het ondersteunend personeel.

Tabel: verdeling van het beschikbare budget naar personeelscategorie (in %)

sector

Po

Vo

Mbo

Hbo

Directie/management

15,7

14,0

12,3

7,4

Docent/leraar

79,5

72,1

75,6

79,2

Ondersteunend personeel

4,8

13,9

12,2

13,4

2

Hoeveel docenten hebben in 2011 bijscholing gehad? Om wat voor bijscholing ging het? Kan dit worden uitgesplitst per onderwijssoort?

Op dit moment zijn er nog geen gegevens bekend over 2011. De verwachting is dat die eind 2012 beschikbaar komen.

In 2010 heeft veel onderwijspersoneel bij- en nascholing gevolgd. In alle sectoren wordt het directiepersoneel het meest bijgeschoold en ondersteunend personeel het minst. De scholingsonderwerpen verschillen enigszins naar sector, maar vakinhoud scoort bij de meeste sectoren hoog (zie tabel). Pedagogische en vakdidactische scholing komt in het primair en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs duidelijk meer voor dan in het hoger beroepsonderwijs.

Tabel:

Onderstaand overzicht geeft per onderwijssector aan in welke richting(en) na-/bijscholing is gevolgd; de meeste nascholing betreft een combinatie van thema’s, daarom tellen de genoemde percentages niet op tot 100%; het betreft het aandeel van het onderwijspersoneel dat in de twee jaar voorafgaand aan het onderzoek (mei 2011) bijscholing heeft gevolgd

 

Po

Vo

Mbo

Hbo

Vakinhoudelijk

44

47

46

54

Pedagogisch

49

40

27

17

Vakdidactisch

43

36

25

25

Omgaan met leerlingen met speciale Leerbehoeften/beperkingen

47

28

20

6

Persoonlijke ontwikkeling

30

23

32

34

ICT

28

31

27

27

Taalonderwijs

29

12

11

7

Opbrengstgericht werken

33

6

5

4

Schoolorganisatie en management

17

15

17

19

Rekenonderwijs

23

5

8

1

anders

18

19

21

17

Bron: Research voor Beleid, Tussenmeting convenant Leerkracht, 2011.

3

Hoeveel schoolleiders hebben in 2011 bijscholing gehad? Om wat voor bijscholing ging het?

Zie antwoord op vraag 2.

4

Hoeveel leraren die op 1 januari 2011 onbevoegd voor de klas stonden, hadden op 31 december 2011 wel een bevoegdheid? Kan dit per onderwijssoort worden aangegeven?

Deze informatie is nu nog niet bekend. Op dit moment laat het ministerie van OCW onderzoek doen naar het aandeel lessen dat in 2011 in het voortgezet onderwijs gegeven werd door daartoe niet volledig bevoegd personeel. De resultaten van dit onderzoek worden aan het eind van dit jaar verwacht.

5

Kunt u toelichten welk bedrag het aanhouden van de nullijn heeft opgebracht in 2011? Kan dit per onderwijssoort worden aangegeven?

Door de nullijn in 2011 is een ombuiging gerealiseerd in de onderwijssectoren van € 357 miljoen2. De verdeling per sector is als volgt:

Bedragen x € mln.

Tranche 2011

2011

PO

145

VO

98

BVE

38

HBO

31

WO

36

OWB

10

 

357

6

Hoeveel leraren zijn in vaste dienst en hoeveel hebben er andere dan vaste dienstverbanden in 2011? Kan dit worden afgezet tegen het aantal vaste en andere dienstverbanden in 2006?

Op basis van de beschikbare gegevens kan de vraag zoals die is gesteld, niet worden beantwoord. Wel kan een betrouwbare schatting worden gegeven welk deel van de lerarenformatie in 2011 is aangesteld met een vast dienstverband en welk deel een tijdelijk dienstverband heeft. De omvang van de lerarenformatie is uitgedrukt in voltijdbanen. Van de lerarenformatie is in 2011 85% (vo en aoc) tot 90% (po en bve) werkzaam op basis van een vast dienstverband.

Deze gegevens hebben alleen betrekking op leraren die in loondienst zijn van een schoolbestuur. Hoeveel leraren via een uitzend- of detacheringbureau of op een andere basis in het onderwijs werkzaam zijn, is bij DUO niet bekend.

7

Welk bedrag is uitgegeven aan het opzetten van de experimenten en het beleid rondom het prestatieloon?

In 2011 is ongeveer € 0,4 miljoen uitgegeven aan voorbereidende werkzaamheden voor de experimenten prestatiebeloning die vanaf schooljaar 2012–2013 zouden worden uitgevoerd. De voorbereiding bestond uit het benaderen en informeren van geïnteresseerde schoolbesturen en het opstellen van experimentplannen.

8

Welk bedrag heeft de invoering van het passend onderwijs in 2011 gekost?

Aan de invoering van passend onderwijs is in 2011 in totaal € 29,5 miljoen besteed.

Zo ontvangen schoolbesturen per leerling een bedrag ter voorbereiding op de invoering van passend onderwijs. Daarnaast worden bijvoorbeeld de experimenten en startsubsidies passend onderwijs gefinancierd.

9

Kunt u een lijst geven van het aantal ambtenaren en extern ingehuurde werknemers en hun functies op het ministerie van OCW3, met daarbij het salaris wanneer dit hoger is dan 100 000 euro per jaar? Zo neen, waarom niet?

Het aantal ambtenaren met een salaris hoger dan € 100 000,- is beperkt (schaal 16 en hoger). Het gaat om 42 personen inclusief DUO. Het publiceren van een lijst zou herleid kunnen worden tot individuele personen en kan het grondrecht tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals opgenomen in de grondwet en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens in het geding zijn. Dat is de reden waarom in de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT, Kamerstuk 30 189, nr. 3, pagina 9) nadrukkelijk een relatie met het privacy-aspect wordt aangegeven. Ik kan deze vraag daarom niet beantwoorden.

Voor de extern ingehuurde werknemers is deze informatie niet beschikbaar, deze gegevens worden niet geregistreerd. Alleen wanneer het uurloon meer dan € 225,- bedraagt wordt dit apart geregistreerd.

10

Kunt u een lijst geven van het aantal werknemers en extern ingehuurde werknemers en hun functies in het hoger onderwijs, met daarbij het salaris en de naam van de instelling, wanneer dit hoger is dan 100 000 euro per jaar? Zo neen, waarom niet?

Salarisgegevens van personeel van de door u genoemde instellingen zijn mij niet bekend. Instellingen in de (semi)publieke sector zijn – op grond van de wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) – wel verplicht om inkomens, die hoger zijn dan de WOPT-norm, op te nemen in het financiële jaarverslag en digitaal te melden aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De WOPT-norm voor 2011 bedraagt € 193 000. Het ministerie van BZK verstuurt voor het eind van dit jaar een rapportage over 2011 aan de Tweede Kamer.

11

Kunt u een lijst geven van het aantal werknemers en extern ingehuurde werknemers en hun functies in het middelbaar beroepsonderwijs met daarbij het salaris en de naam van de instelling, wanneer dit hoger is dan 100 000 euro per jaar? Zo neen, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 10.

12

Kunt u een lijst geven van het aantal werknemers en extern ingehuurde werknemers en hun functies in het voortgezet onderwijs met daarbij het salaris en de naam van de instelling, wanneer dit hoger is dan 100 000 per jaar? Zo neen, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 10.

13

Kunt u een lijst geven van het aantal werknemers en extern ingehuurde werknemers en hun functies in het basisonderwijs met daarbij het salaris en de naam van de instelling, wanneer dit hoger is dan 100 000 euro per jaar? Zo neen, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 10.

14

Kunt u een lijst geven van het aantal werknemers en extern ingehuurde werknemers en hun functies die via onderwijsprojecten onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van OCW vallen, met daarbij het salaris en de naam van het project, wanneer dit hoger is dan 100 000 euro per jaar? Zo neen, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 10.

15

Kunt u een lijst geven van het aantal werknemers en extern ingehuurde werknemers en hun functies bij de publieke omroep met daarbij het salaris en de naam van de organisatie, wanneer dit hoger is dan 100 000 euro per jaar? Zo neen, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 10.

16

Kunt u een lijst geven van het aantal werknemers en extern ingehuurde werknemers en hun functies in de gesubsidieerde culturele sector met daarbij het salaris en de naam van de organisatie, wanneer dit hoger is dan 100 000 euro per jaar? Zo neen, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 10.

17

Kunt u een lijst geven van het aantal werknemers en extern ingehuurde werknemers en hun functies van organisaties die anderszins onder uw verantwoordelijkheid vallen met daarbij het salaris en de naam van de instelling, wanneer dit hoger is dan 100 000 euro per jaar? Zo neen, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 10.

18

Kunt u een lijst geven van het aantal ambtenaren en extern ingehuurde werknemers en hun functies bij DUO4 met daarbij hun salaris wanneer dit hoger is dan 100 000 euro per jaar? Zo neen, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 9.

19

Wat zijn de gemiddelde kosten aan huisvesting per hbo-instelling?

De totale uitgaven voor huisvesting bedragen in 2010 voor de gehele sector € 221,4 miljoen5. Met 35 hbo-instellingen betekent dit gemiddeld € 6,3 miljoen.

Uit gegevens van de jaarrekeningen 2010 van de instellingen en een publicatie van de HBO-raad blijkt dat de HBO-instellingen in 2010 iets minder dan 7% van hun uitgaven besteden aan huisvesting. In 1996 bedroeg dit percentage 12%. De sector heeft in de tussenliggende periode een efficiencywinst van 5% behaald op de huisvesting. De HBO-raad geeft aan dat daarbij de kwaliteit van de voorzieningen is toegenomen. Instellingen hebben bijvoorbeeld oude en inefficiënte schoolgebouwen vervangen door nieuwbouw, maar ook geïnvesteerd in duurzaamheid. Hierbij is aangegeven dat de besparingen zijn ingezet om meer personeel aan te nemen vanwege de stijgende studentenaantallen. Daarmee komen de besparingen voornamelijk ten goede aan het primaire proces van de hogescholen.

20

Welk bedrag levert de langstudeerdersmaatregel op in 2012, 2013, 2014, en 2015?

Waarop zijn deze bedragen gebaseerd?

Conform de brief aan de Tweede Kamer van 13 april 2011 (Kamerstuk 32 618, nr. 32, Tabel 1) is vanwege de langstudeerdersmaatregel (na fasering) de volgende budgetreeks in mindering gebracht op het uitgavenkader van het hoger onderwijs:

2012: – € 62 miljoen,

2013: – € 378 miljoen,

2014: – € 383 miljoen,

2015: – € 393 miljoen en

2016: – € 393 miljoen.

Deze bedragen zijn gebaseerd op het aantal langstudeerders.

21

Kunt u toelichten wat de regeling experimenten prestatiebeloning tot nu toe heeft opgeleverd?

In 2011 is de regeling experimenten prestatiebeloning niet van start gegaan. Er zijn slechts voorbereidingen getroffen. Voor toekomst van prestatiebeloning verwijs ik u naar Begrotingsakkoord 2013.

22

Kunt u toelichten wat de oorzaak is van het achterblijven van de prestaties bij de vakken Nederlands, Engels en wiskunde in het voortgezet onderwijs?

Er zijn meerdere mogelijke verklaringen. Een van de mogelijke verklaringen kan zijn dat deze daling verband houdt met de opwaartse druk: steeds meer leerlingen volgen havo en vwo en terwijl aantal vmbo-leerlingen daalt. Of er hierbij sprake is van een causaal effect, is echter niet onderzocht.

23

Kunt u toelichten wat het uitstel van het sociaal leenstelsel betekent voor de prestatieafspraken in de hoofdlijnenakkoorden met de HBO-raad en VSNU6 om te investeren in kwaliteit en profiel?

Het wetsvoorstel Studeren is Investeren heeft geen gevolgen voor de prestatieafspraken die in het najaar met de afzonderlijke ho-instellingen worden gesloten. De middelen die beschikbaar zijn om te investeren in kwaliteit en profiel blijven ongewijzigd.

24

Kunt u toelichten waarom het aantal innoverende bedrijven dat samenwerkt met publieke kennisinstellingen achter blijft?

De publieke sector wordt door veel innovatieve bedrijven gezien als een belangrijke bron van kennis. Met name de grote(re) bedrijven in de R&D-intensieve sectoren maken bij het ontwikkelen van nieuwe producten of productieprocessen gebruik van expertise en resultaten afkomstig van het onderzoek binnen universiteiten en andere publieke onderzoeksinstellingen. Als het gaat om het aandeel van het bedrijfsleven in de financiering van R&D-uitgaven door de publieke sector, dan bevindt ons land zich mondiaal gezien in de kopgroep 7. Als het echter gaat om samenwerkings-relaties van bedrijven met kennisinstellingen, dan scoort een aantal EU-landen hoger dan Nederland. Van alle innovatieve bedrijven in Nederland heeft 35% een samenwerkingsverband met een universiteit en 25% met een onderzoeksinstelling8. Een mogelijke verklaring hiervoor kan worden gezien in de specifieke structuur van de Nederlandse economie, met een beperkt aantal grote R&D-intensieve multinationals. Het topsectorenbeleid moet ervoor zorgen dat er intensievere samenwerkingsrelaties ontstaan tussen bedrijven en kennisinstellingen. De innovatiecontracten die in dit kader zijn ontwikkeld geven veel vertrouwen dat dit ook inderdaad zal gebeuren. Zie hiervoor de brief aan de Kamer «Bedrijfslevenbeleid in uitvoering».9

25

Hoeveel leerlingen stonden in totaal op een wachtlijst van een instelling voor (voortgezet) speciaal onderwijs of speciaal basisonderwijs? Hoeveel leerlingen stonden er gemiddeld genomen op een wachtlijst van een instelling voor (voortgezet) speciaal onderwijs of speciaal basisonderwijs over heel 2011 gemeten?

Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. In 2009 heeft de inspectie voor de laatste keer de omvang van de wachtlijsten in het (voortgezet) speciaal onderwijs en in het speciaal basisonderwijs gepeild. Hierover is in het Onderwijsverslag 2009–2010 gerapporteerd.

Met de invoering van de zorgplicht passend onderwijs wordt beoogd dat alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende plek in het onderwijs krijgen. Verwacht wordt dat hierdoor de wachtlijsten voor het (v)so zullen verminderen of verdwijnen. Bezien wordt hoe in het evaluatiekader passend onderwijs dat door de ECPO wordt ontwikkeld, het thema wachtlijsten kan worden meegenomen.

26

Wat is de reden dat bij excellentie en talentontwikkeling de realisatie sterk achterblijft op de vastgestelde begroting, terwijl een van de doelstellingen van het kabinet het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs is?

Het verschil van € 291 000,00 tussen de begroting en de realisatie is ontstaan doordat drie subsidies nog moeten worden afgerekend. De geplande activiteiten zijn allemaal uitgevoerd in 2011. De afrekeningen van deze subsidies geschieden in 2012. Met deze afrekeningen wordt het begrote bedrag gerealiseerd.

27

Hoe komt het dat er minder is uitgegeven aan het tegengaan van segregatie dan begroot?

Dit komt doordat minder gemeenten gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid een pilot uit te voeren om segregatie tegen te gaan, dan was begroot.

28

Hoe komt het dat er minder is uitgegeven aan onderwijsvoorzieningen voor jonggehandicapten dan begroot?

Het gaat bij dit budget om de verstrekking van onderwijshulpmiddelen voor gehandicapten in het reguliere onderwijs. De daadwerkelijke realisatie was lager dan geraamd, namelijk € 21,5 miljoen ten opzichte van een geraamd bedrag van € 23,9 miljoen. Er is echter wel sprake van groei in de absolute realisatie tussen 2011 en 2010.

29

Wat is de reden van het verschil van 18,6 mln. tussen de raming van het aantal rugzakleerlingen en het werkelijke aantal leerlingen met rugzak? Ligt deze oorzaak in het anticiperen op het nieuwe stelsel passend onderwijs?

De gerealiseerde groei van rugzakleerlingen is minder groot dan de groei die was geraamd. Het absolute aantal rugzakleerlingen is wel gestegen.

Het is niet bekend of de oorzaak van het feit dat de groei lager is dan de geraamde groei ligt in het anticiperen op het nieuwe stelsel passend onderwijs.

30

Welke periode beslaat de teruggevorderde 7,7 mln. aan onterechte declaraties en wachtgeldkosten? Betreft dit alle ontvangen teruggevorderde bedragen of alle terug te vorderen bedragen? Wat is, gemiddeld, het terug te vorderen bedrag per jaar? Worden er maatregelen voorbereid om strenger te handhaven of om onterechte uitkeringen te voorkomen?

Het genoemde bedrag is in 2011 teruggevorderd. Het betreft alle teruggevorderde bedragen van dat jaar. Er is geen algemeen gemiddelde. Het terug te vorderen bedrag is afhankelijk van de toets of een ontslag vermijdbaar was of niet. De term onterechte uitkeringen is ongelukkig. Het betreft hier niet een onrechtmatige uitkering, maar een verrekening.

31

Wat is de reden van de genoemde afname van rugzakaanvragen in 2011?

Er is geen sprake van een afname van rugzakaanvragen in 2011. De gerealiseerde groei is minder dan de geraamde groei, maar er is nog steeds sprake van een stijging in het aantal rugzakleerlingen.

32

Wat is er de oorzaak van dat de prestaties op het gebied van woordenschat in groep 8 fors gedaald zijn?

Volgens het Cito heeft dat te maken met de instabiliteit van de gebruikte toets voor woordenschat. Dat wil zeggen dat de beperkte omvang van de toets (20 opgaven) kan leiden tot jaarlijks variërende scores.

33

Wanneer in 2012 wordt het eindrapport over de relatie tussen personeelsbeleid en onderwijskwaliteit verwacht? Is daarin ook de prestatie van de schoolleiding meegenomen?

Het rapport wordt eind 2012 verwacht. De prestaties van de schoolleiding maken geen deel uit van dit rapport. «Onderwijskwaliteit» verwijst hier naar de kwaliteit van het onderwijs en van de leerprestaties.

34

Voor welke vakken was er vooral een lerarentekort en hoe groot was dit tekort? Kan dit per sector worden weergegeven?

Alleen voor de sector voortgezet onderwijs is er informatie beschikbaar over vacatures naar vak. In het schooljaar 2010–2011 waren er in het voortgezet onderwijs relatief gezien vooral tekorten voor de bètavakken (wiskunde, natuurkunde, scheikunde, biologie, ANW incl. NLT) en de talen (Nederlands, Frans, Duits en klassieke talen).

35

Hoe verhoudt de verhoging van de loonbijstelling van 2011 zich tot de in de begroting op pagina 88 gemelde tekorten in 2016 aan loon- en prijsbijstellingen? Hoe wordt in 2012 alternatieve dekking gevonden? Om welk bedrag zal dat (geraamd) gaan?

De verhoging van de loonbijstelling staat los van het gemelde tekort van € 56 miljoen op het artikel 91 Nominaal en onvoorzien. Dit tekort betreft een incidentele taakstelling in 2016 en heeft niets te maken met loon- of prijsbijstellingen. Bij begroting 2013 zal deze incidentele taakstelling budgettair gedekt worden binnen de begroting van OCW.

36

Waarom zijn niet alle middelen ten bate van kwaliteitsverbetering en innovatie in 2011 uitgegeven?

Het innovatieproject de Expeditie/Durven, Delen, Doen is afgerond in 2011. Uw Kamer is daarover geïnformeerd via het jaarverslag 2011. Schoolleiders vervullen een sleutelrol voor op kwaliteitsgerichte onderwijsinnovatie. Het geld is in 2011 niet volledig aangewend voor schoolleiders, omdat de kennisbasis en draagvlak voor succesvolle maatregelen op dat moment verdere versterking nodig hadden. Een deel van de gereserveerde middelen is besteed aan onderzoek naar de stand van zaken op het gebied van de professionalisering van schoolleiders. Eind 2011 konden gedragen bestuurlijke afspraken worden gemaakt over onder andere de professionalisering van schoolleiders en investering daarin. De resterende innovatiemiddelen van 2011 zijn ingezet voor andere beleidsprioriteiten.

37

Waarom zijn er streefcijfers gesteld als de percentages van het niveau van middelbare scholieren met enige terughoudendheid moeten worden geïnterpreteerd omdat het niet is afgenomen onder examencondities? Kunnen deze tegen de gerealiseerde waarde in 2011 worden afgezet in plaats van te worden vergeleken met de gegevens uit 2010? Hoe kan het dat de leerlingen op vmbo10 tl11, vmbo bbl12 en kbl13 zoveel lager scoren dan de streefwaarde? Kunt u toelichten waarom de scores op het vmbo-niveau lager zijn dan voorgaande jaren, anders dan de toelichting dat dit komt doordat er in 2011 is uitgegaan van niveau 3F voor havo14 en vwo15?

Hoewel de cijfers met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden, gaat het om gegevens die een indruk geven van de taal- en rekenprestaties van leerlingen. De streefcijfers worden in de tabel afgezet tegen de realisatie 2009, 2010 en 2011. Het verschil tussen de streefwaarde en realisatie 2011 is met name aanwezig bij rekenen in het vmbo bbl en kbl. Met alle voorbehouden die gemaakt moeten worden, kan gesteld worden dat de rekenprestaties van deze leerlingen nog niet naar wens zijn. Een lagere score in 2011 ten opzichte van 2010 is in het vmbo alleen van toepassing bij lezen voor de kbl en de tl. Of er daarmee ook werkelijk sprake is van een daling van het onderwijspeil is gezien de genoemde voorbehouden niet met zekerheid te zeggen.

38

Waarom is er geen recente informatie over de diplomaresultaten en het behalen van de urennorm? Hoe kan worden gecontroleerd of de doelen voor 2011 van Focus op Vakmanschap zijn gehaald?

In het Jaarverslag is aangegeven dat de realisatiecijfers, betreffende de diplomaresultaten 2011, nog niet bekend zijn. Deze informatie zal in juni 2012 beschikbaar zijn. Met betrekking tot de urennorm is opgenomen in het Jaarverslag dat 21 opleidingen (21%), waarvan 18 opleidingen ook met onvoldoende programmering, niet aan de eisen voldeed van de minimale 850 klokurennorm per leerjaar. Een aantal daarvan is er uiteindelijk alsnog in geslaagd om dit tekort te herstellen voor het einde van het schooljaar waardoor er uiteindelijk 13 opleidingen zijn overgebleven waar programmering en realisatie van de uren tekortschoten.

Het actieplan «focus op vakmanschap» beoogt de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, de complexiteit van het stelsel te verminderen en de besturing van instellingen te professionaliseren. In het actieplan staat een set aan maatregelen waarmee de ambitie werd uitgesproken om aan het eind van de kabinetsperiode een aantal doelen te bereiken. Het actieplan omvat vele voornemens die leiden tot aanpassing van wet_ en regelgeving. Niet alles kan gelijkertijd. Daarom zijn de maatregelen verdeeld in vijf pakketten. Deze pakketten inclusief een wetgevingskalender zijn opgenomen in het actieplan. De voorbereiding van de wetgeving verloopt volgens planning. Het lente-akkoord zorgt echter voor de nodige wijzgingen. Zo zal de 30-plus maatregel niet doorgaan en wordt het pakket « Bekostiging, verkorten opleidingen en drempelloze instroom» een jaar later geïmplementeerd.

39

Hoe kan het dat, ondanks de extra aandacht vanuit het kabinet, slechts 55% van de deelnemers tevreden is over de begeleiding bij de studie?

Er is juist een positieve trend waar te nemen in het aantal deelnemers dat tevreden is over de begeleiding bij de studie. Op alle afzonderlijke aspecten van studiebegeleiding, oordelen studenten in 2010 positiever dan in voorgaande jaren. In volgende jaren wordt gestreefd om dit percentage nog meer te verhogen.

40

Welke drempels zijn weggenomen voor (potentiële) deelnemers aan het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie? Welk bedrag is hieraan uitgegeven?

Ten behoeve van de operationele doelstelling «deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun specifieke behoeften» is een bedrag van ongeveer € 188 miljoen uitgegeven in 2011. In het Jaarverslag worden impliciet drempels genoemd die worden weggenomen. Het gaat hier om o.a. de drempels te weinig kennis van de Nederlandse taal, psychische stoornissen en gedragsproblemen.

41

Waarom is er 41 mln. minder uitgegeven aan de bekostiging van de roc’s16 en overige regelingen dan begroot?

Er is niet € 41 miljoen minder uitgegeven, maar meer uitgegeven. Deze stijging is met name toe te schrijven aan het structureel toevoegen van de beroepsgerichte kwalificatiestructuur aan de rijksbijdrage voor instellingen en het toevoegen van het wettelijke deel van de loon- en prijsbijstellingtranche.

42

Waarom is er 20 mln. minder uitgegeven aan kwalificatiestructuur dan begroot?

Deze middelen zijn vanaf 2011 structureel toegevoegd aan de rijksbijdrage voor de instellingen. Deze toevoeging is mede verantwoordelijk voor de stijging van € 41 miljoen op het onderdeel bekostiging roc’s/overige regelingen.

43

Wat is de toelichting op de met 6 mln. verhoogde realisatie op het onderdeel leerling-gebonden financiering?

Het aantal aanvragen voor leerling gebonden financiering was hoger dan voorzien. Het is van te voren namelijk moeilijk in te schatten hoeveel aanvragen voor leerling gebonden financiering er in een jaar zullen zijn.

44

Waarom is er 7 mln. minder gerealiseerd dan begroot op het onderdeel Leven Lang Leren en EVC17? Had deze 7 mln. ingezet kunnen worden om de procedure van EVC te vergemakkelijken?

Er is gekozen om € 7 miljoen aan middelen die oorspronkelijk waren begroot voor het onderdeel «Leven Lang Leren» en EVC voor andere beleidsdossiers in te zetten. Het resterende bedrag van 1 mln is ingezet ten behoeve van EVC. Dit bedrag was voldoende voor de benodigde activiteiten op het beleidsterrein EVC, waaronder de activiteiten van het Kenniscentrum EVC en de afgifte van EVC-verklaringen door DUO.

45

Wanneer in 2012 kan de Kamer het nieuwe instrumentarium om het vsv18 tegen te gaan en het aantal vsv-ers te verminderen verwachten?

In de brief van 14 februari 2012 Voortijdig schoolverlaten, aanhoudende inspanning noodzakelijk (Kamerstuk 26 695, nr. 84) is aangegeven welk instrumentarium wordt ingezet in de periode 2012 -2015. De bijbehorende regelingen zijn in maart gepubliceerd in de Staatcourant.

Omdat het Ministeriële Regelingen zijn, zijn deze niet aan de Tweede Kamer voorgelegd.

Staatscourant dinsdag 26 maart 2012 Nr. 5808

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 maart 2012, nr. BVE/387637, houdende regels voor de verstrekking van aanvullende vergoeding op de bekostiging aan mbo-instellingen (Regeling prestatiebox mbo)

Staatscourant dinsdag 27 maart 2012 Nr. 5841

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 maart 2012, nr. BVE/387639, houdende voorschriften inzake het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters in de studiejaren 2012–2013 tot en met 2014–2015, de verstrekking van aanvullende middelen aan vo-scholen en de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs).

46

Wat is de oorzaak van de daling van het percentage werkenden?

Tabel 6.2 (indicator 1) toont niet het percentage werkende hbo- en wo-afgestudeerden als totaal, maar het percentage hbo- en wo-afgestudeerden dat op het moment van enquêtering een baan had op hbo- respectievelijk wo-niveau. De percentages dalen omdat het de afgestudeerden door de slechte economische situatie vermoedelijk meer tijd en moeite kost om een baan op eigen niveau te vinden. Uit onderzoeken is gebleken dat de tijd die het afgestudeerden kost om een eerste baan te vinden, namelijk iets is toegenomen.

47

Waarvoor is het uitgegeven bedrag aan emancipatie ingezet?

De middelen zijn ingezet voor de voortzetting in 2011 van de ondersteuning van de VHTO, Landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen in bèta/techniek (zie Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 2, blz. 74).

48

Hoe is de hogere uitgave aan DUO in 2011 te verklaren?

De stijging met € 0,4 miljoen wordt grotendeels verklaard door de toevoeging van de loonbijstelling 2011 (sociale werkgeverslasten) en de toevoeging van middelen voor de Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs (financiering van deze commissie loopt via DUO).

49

In hoeverre was de verhoging met 10,4 mln. voor de loonbijstelling 2011 (werkgeverslasten tranche 2011) te voorzien in 2010? Waarom is de bijstelling toen niet in de begroting opgenomen?

De omvang van de bijstelling van de sociale werkgeverslasten 2011 was ten tijde van de opstelling van de ontwerpbegroting 2011 (medio 2010) nog niet bekend. In de loop van het uitvoeringsjaar 2011 is deze berekend en uitgekeerd (zie ook Kamerstuk 32 780, nr. 2, blz. 8).

50

Wat is er de reden van dat er 2,3 mln. wordt overgeboekt van de post nieuwe hbo19-masteropleidingen naar de post «reguliere» bekostiging?

Dit houdt verband met de dekking van een beslissing op bezwaar met betrekking tot de rijksbijdrage 2009 van een hogeschool (zie Kamerstuk 33 240 VIII, nr. 1: Toelichting bij tabel 6.3, 1e bullit, 3e gedachtestreepje).

51

In hoeverre was de verhoging met 16,7 mln. in verband met de loonbijstelling (werkgeverslasten tranche 2011) te voorzien in 2010? Waarom is de bijstelling toen niet in de begroting opgenomen?

Zie het antwoord bij vraag 49.

52

Wat is er de reden van dat het bedrag dat was gereserveerd voor het FES20 Sirius Programme is overgeboekt naar de reguliere bekostiging?

In de loop van 2011 bleek dat het gereserveerde bedrag van circa € 1,1 miljoen voor het onderdeel Sirius Programma niet meer voor dit doel zou worden bestemd. Om deze middelen voor het wetenschappelijk onderwijs te behouden, zijn ze overgeboekt naar het onderdeel Reguliere bekostiging (zie Kamerstuk 33 090 VIII, nr. 3, antwoord op vraag 31.

53

Welk percentage van de overheidsmiddelen wordt besteed aan het primaire onderwijsproces en om welk bedrag gaat het?

Uit onderzoek van Berenschot blijkt dat de overhead in het WO 19,9%21 is en in het HBO 23,3 %22.

Deze verhoudingen en of percentages worden uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal FTE’s van een instelling en niet in bedragen. Met het HO-veld worden prestatieafspraken gemaakt, waarin o.a. afspraken worden gemaakt over vermindering van de indirecte kosten.

54

Is er inzicht in de effecten van de beëindiging van het Huygens Scholarship Programme? Is het plan van het Nuffic, dat besproken is in het blad Transfer, om een private vervanging van de Huygens-beurs te ontwikkelen, inmiddels van de grond gekomen?

Nuffic overlegt jaarlijks een verslag over de uitvoering van het Huygens Scholarship Programme. In het verslag over 2011 is aangegeven dat de beëindiging van het Huygensprogramma volgens plan verloopt. Toekenningen van voor de beëindiging van het programma worden volgens afspraak uitgevoerd, nieuwe aanvragen zijn niet meer mogelijk.

Het aantal studenten dat gebruik maakt van een Huygensbeurs is relatief gering. Er is daarom niet gekozen voor een specifiek onderzoek naar de effecten van beëindiging op de internationale mobiliteit. Wel heeft de Nuffic enquêtes gehouden onder Nederlandse en buitenlandse aanvragers van een Huygensbeurs. Voor de Nederlandse aanvragers geldt dat het merendeel ook zonder Huygensbeurs naar het buitenland zou gaan. Voor het plan voor een private vervanging van de Huygensbeurs is van belang dat het merendeel van de buitenlandse studenten die de enquête invulden, aangaf dat ze zonder Huygensbeurs niet naar Nederland waren gekomen.

Het plan voor een private vervanging van de Huygens-beurs, zoals dat in het blad Transfer is besproken, is momenteel in ontwikkeling. In april jl. is er een eerste bijeenkomst geweest met vertegenwoordigers van de topsectoren, het hoger onderwijs en de overheid om de interesse voor dit initiatief te polsen. Deze bijeenkomst is goed verlopen. De komende tijd werkt de Nuffic, in samenwerking met OCW, aan een nadere invulling van een nieuw beurzenprogramma met private financiering.

55

Hoe verhoudt de toelichting dat uit de voortgangsrapportage meerjarenafspraken studiesucces en kwaliteit23 van de Inspectie voor het Onderwijs24 blijkt dat de meeste instellingen in hoge mate inspanningen leveren om voortgang te boeken ten aanzien van studiesucces en onderwijskwaliteit zich tot de toelichting in deze voortgangsrapportage op pagina 2, waar staat dat er geen verbetering op de kernindicatoren zichtbaar is geworden en dat, ondanks de inspanningen, deze prestatieafspraken zonder financiële consequenties dus niet of nauwelijks effect hebben gesorteerd? Waarom is dan toch de eerstgenoemde toelichting opgenomen in het Jaarverslag?

Het onderzoek van de Inspectie voor het Onderwijs was er op gericht om meer duidelijkheid te krijgen over de realiteit achter de cijfers rond de kernindicatoren.

Eén van de doelstellingen van het onderzoek was om te kijken naar welke inspanningen instellingen leveren om te kunnen presteren op de kernindicatoren en naar de intensiteit van deze inspanningen.

Het onderzoek laat zien dat er wel degelijk grote inspanningen geleverd worden door de instellingen, maar dat deze in de onderzochte periode (nog) niet voldoende waren om een significante verbetering op alle indicatoren te laten zien.

Een van de oorzaken van deze schijnbare tegenstrijdigheid (veel inspanningen – weinig verbetering in de cijfers op de kernindicatoren) ligt in het feit dat de inspanningen er met name in zijn gaan zitten om bij steeds grotere studentenpopulatie de cijfers voor uitval en rendement op hetzelfde niveau te houden.

56

Wat is er de reden van dat er middelen zijn toegevoegd voor lectoren, ten koste van het budget voor nieuwe hbo-masteropleidingen?

In 2011 was sprake van een lagere realisatie op de geraamde uitgaven voor nieuwe hbo-masters die op grond van de Subsidieregeling postinitiële masteropleidingen hoger beroepsonderwijs zijn toegewezen. Omdat zowel hbo-masters als lectoren bijdragen aan de versterking van de verbinding tussen onderwijs en arbeidsmarkt zijn er middelen toegevoegd aan het budget voor lectoren en kenniskringen (het deel ontwerp en ontwikkeling van de rijksbijdrage van de hogescholen).

57

Wat wordt er verstaan onder tijdelijke financiering? Welke financiering met betrekking tot hbo-masteropleidingen is wel structureel?

Het doel van de Subsidieregeling postinitiële masteropleidingen hoger beroepsonderwijs is om een tijdelijke impuls te geven aan nieuwe postinitiële hbo-masters om ze vervolgens door de hogeschool en het beroepenveld in de markt te kunnen houden. De regeling kent een subsidieperiode van zes jaar, waarbij de subsidie afloopt van 100% in het eerste en tweede jaar, 75% in het derde jaar, 50% in het vierde en vijfde jaar en 25% in het zesde jaar.

Op dit moment kennen meerdere hbo-masters op het gebied van zorg en onderwijs een structurele bekostiging.

De beleidsvoornemens met betrekking tot een verdere – vanwege de beperkte financiële middelen gefaseerde – uitrol van bekostigde professionele hbo-masters zijn opgenomen in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 194).

58

Waarom wordt de combinatie van beleidsdoelstellingen en prestatie-indicatoren op internationaal terrein als weinig zinvol omschreven? Een activiteit is toch alleen ondersteunend als het ook echt met beleidsdoelstellingen in verband kan worden gebracht? Op welke wijze kan de Kamer controleren of de middelen die worden besteed aan «internationalisering» ook ondersteunend hebben gewerkt aan die bredere doelstellingen?

De mate waarin beleidsdoelstellingen en prestatie-indicatoren één op één met elkaar verbonden kunnen worden is beperkt. Deels omdat niet altijd voldoende meetbare data voorhanden zijn om duidelijke conclusies aan te ontlenen. Deels omdat binnen een internationale omgeving vaak andere factoren – mede – een rol spelen die onvoldoende beïnvloedbaar zijn. Dat laat onverlet dat in sommige gevallen, zoals bij internationale studiemobiliteit in het hoger onderwijs, meetbare data voorhanden zijn, waarvan in ieder geval bepaalde trends en ontwikkelingen zijn af te leiden. Deze indicatoren zijn opgenomen in de OCW-publicaties «Trends in Beeld» en «Kerncijfers OCW». Momenteel wordt gezocht naar verdieping en aanscherping van een aantal indicatoren, mede met het oog op de ontwikkeling van nieuwe internationale benchmarks.

59

Zullen de doelstellingen, naar aanleiding van het begrotingsonderzoek in 2012, in de begroting 2013 ten aanzien van internationalisering minder open worden geformuleerd, zodat kwantitatieve gegevens wel een beeld kunnen geven over doelbereiking?

Internationaal beleid is in de eerste plaats ondersteunend aan de doelstellingen, zoals die zijn geformuleerd in de beleidsagenda, onderdeel van de begroting 2013. De internationale uitgaven zullen daarbij duidelijker van elkaar worden onderscheiden en gecatalogiseerd in termen van kwaliteitsverbetering, belangenbehartiging en internationale verplichtingen.

60

Wanneer wordt de uitwerking van de motie Lucas 25 verwacht?

De uitwerking van de motie-Lucas c.s. zal nog vóór het begin van het zomerreces aan de Tweede Kamer worden toegezonden, zoals toegezegd door de staatssecretaris in het algemeen overleg van 30 mei over de internationalisering van het hoger onderwijs.

61

Wat is er met het bedrag gebeurd dat overbleef doordat de uitgaven op internationaal beleid van het ministerie van OCW 22,9 mln. lager uitvielen dan het bedrag waar men rekening mee hield op de vastgestelde begroting? Is dit naar de algemene reserve voor 2012 geboekt?

Weliswaar is dit bedrag minder gerealiseerd ten opzichte van de vastgestelde begroting 2011, maar daar staat tegenover dat deze gelden bij Voorjaarsnota 2011 (Kamerstuk 32 780 VIII, nr. 1) zijn overgeboekt naar de beleidsartikelen van Primair onderwijs, Voortgezet onderwijs en Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie ten behoeve van het integreren van de BES-eilanden – nu Caribisch Nederland – en daar zijn uitgegeven. Dit is toegelicht in het Jaarverslag 2011, artikel 8 bij de tabel 8.1 «Budgettaire gevolgen van beleid».

62

Wat is de reden voor de overschrijdingen bij zowel de internationale uitgaven in artikel 11 en artikel 16?

De uitgaven aan studiefinanciering ten behoeve diplomamobiliteit zijn in 2011 circa € 5,6 miljoen hoger dan geraamd. Er zijn circa 1 000 studenten meer dan geraamd een opleiding in het buitenland gaan volgen.

De belangrijkste oorzaak van de meeruitgaven op onderzoek en wetenschappen is de sterk gestegen koers van de Zwitserse frank ten opzichte van de euro. De bijdrage aan CERN wordt betaald in Zwitserse frank.

63

Kan een lijst worden gegeven conform de bijlage topinkomens met personen die meer dan het ministersalaris verdienen?

In de bijlage van het jaarverslag is een lijst opgenomen met 2 medewerkers werkzaam voor dit departement die op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) in 2010 de norm van € 193 000 hebben overschreden. De WOPT-norm is gebaseerd op het gemiddelde belastbare loon per jaar van onze ministers.

64

Hoeveel personen verdienen meer dan het ministersalaris?

Zie antwoord op vraag 63.

65

Wat is het totaalbedrag dat boven het ministersalaris wordt uitgegeven aan salarissen?

Het totaalbedrag dat uitkomt boven de WOPT-norm van € 193 000 betreft € 40 443,84.

66

Hoeveel basisscholen hebben geen conciërge?

Het ministerie van OCW houdt niet bij hoeveel conciërges er in het basisonderwijs zijn aangesteld. Wel is bekend dat circa 2 000 basisscholen gebruik maken van de regeling Loonkostensubsidie ondersteunend personeel basisscholen. Op grond van deze regeling kunnen basisscholen een conciërge aanstellen en deze een volwaardige arbeidsplaats bieden. Daarnaast ontvangen alle basisscholen een genormeerd bedrag voor circa twee dagdelen conciërges.

67

Waarom is er 25 mln. minder uitgegeven dan begroot aan het versterken van de positie van leraren? Wat betekende dit concreet voor het beleid?

De uitgaven op het onderdeel versterken van de positie van leraren bleef € 25 miljoen achter bij de raming ondermeer doordat:

  • De post conciërgeregeling met € 17,2 miljoen. is verlaagd, enerzijds vanwege een overboeking van € 14,3 miljoen naar artikel 1, waar de regeling vanaf 1 augustus 2011 wordt uitgeput, en anderzijds door een onderuitputting over de eerste 7 maanden van 2011 van € 2,9 miljoen.

  • Op de subsidieregeling ten behoeve van de (academische) opleidingsscholen de aangevraagde subsidies € 4 mln. achterbleven bij de in de regelingen opgenomen en in de begroting gereserveerde subsidieplafonds.

  • De realisatie op de kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren in 2011 € 3,1 miljoen lager was dan geraamd vanwege het feit dat projectsubsidies eerst in 2012 tot betaling komen of dat projecten later zijn gestart.

Vorenstaande technische verklaringen hebben geen invloed gehad op het beleid.

68

Hoe verhoudt het bedrag van 3,7 mln. dat vanwege het voortijdig stoppen met de opleiding is teruggeboekt door leraren zich tot de toegekende 26 000 lerarenbeurzen? Welk percentage studerenden is voortijdig gestopt met de opleiding? Zijn daar ook de oorzaken van bekend?

De € 3,7 miljoen betreft 1,5 procent van het totaalbedrag dat is ingezet voor bekostiging van de 26 000 Lerarenbeurzen. Gemiddeld staakt jaarlijks ca. 7 procent van de leraren met een Lerarenbeurs hun studie. Uitgedrukt in absolute aantallen gaat het om ca. 375 leraren per jaar. De Dienst uitvoering Onderwijs (DUO) registreert de redenen van het voortijdig beëindigen niet. Het beeld is dat het veelal te maken heeft met gewijzigde omstandigheden waardoor de combinatie werk/privé/opleiding te zwaar wordt.

69

Wat is het feitelijke oordeel van de minister over de realisatiewaarden van de lerarenopleiding? Zijn er oorzaken bekend van deze lage realisatiewaarden ten opzichte van de streefwaarden?

De realisatiewaarden van de lerarenopleiding 2010 blijven voor wat betreft het rendement van de opleidingen achter bij de streefwaarden voor 2010 en stemmen dus niet tot tevredenheid. De nota Werken in het Onderwijs (WIO) 2012 noemt enkele mogelijke redenen voor de lage realisatiewaarden (pagina 49). Zo verwijst de nota naar de Inspectie van het Onderwijs die aangeeft dat studenten van tweedegraads lerarenopleidingen mogelijk vooral geïnteresseerd zijn in de vakinhoud en minder in het beroep van leraar. Daarnaast gebruikt een deel van de studenten de lerarenopleidingen als springplank naar de universiteit. Deze studenten veranderen na het behalen van hun propedeuse van opleiding. Vooral havisten wisselen relatief vaak van instelling of opleiding. De nota WIO verwijst ook naar de HBO-raad die een verband ziet met de invoering van taal- en rekentoetsen en een negatief bindend studieadvies bij slechte resultaten. Verder komt uit gegevens van de Startmonitor naar voren dat van alle studenten aan de lerarenopleiding die na het eerste jaar stoppen of omzwaaien 53% «verkeerde studiekeuze» als reden noemt. Daarnaast geven veel studiestakers aan dat hun verwachtingen over de opleiding niet zijn uitgekomen en dat ze onvoldoende gemotiveerd zijn.

70

Wat is de oorzaak van de daling in de verwachte rendementen?

De verwachte rendementen zijn schattingen. Voor 2011 zijn die berekend op basis van voorlopige cijfers. De geringe daling in 2011 valt binnen de onzekerheidsmarges van de berekeningen. De cijfers kunnen in latere jaren nog worden bijgesteld.

71

Hoeveel studenten kregen in 2010 een aanvullende beurs? Hoe is het verschil over 2011 te verklaren?

In 2010 zijn er 211 554 aanvullende beurzen verstrekt en in 2011 209 338. De realisatie 2011 ligt dus 1 procent lager dan de realisatie 2010.

In de oorspronkelijke begroting voor 2011 (Prinsjesdag 2010) werd uitgegaan van 255 000 gerechtigden. Hierbij werd een stijging aangenomen vanwege de invloed van de economische teruggang op de ouderlijke inkomens. Op latere momenten is deze raming naar beneden bijgesteld. In de ontwerpbegroting 2012 (Prinsjesdag 2011) werd uitgegaan van 223 800 aanvullende beurzen en werd de invloed van de economische teruggang al minder sterk ingeschat. Nu blijkt die invloed in 2011 nog minder groot dan verwacht.

72

Wat is de reden van de overschrijding van 375 mln. in 2011 op de reisvoorziening?

De overschrijding van € 375,8 miljoen op de reisvoorziening in 2011 bestaat voor:

  • € 420,0 miljoen uit vooruitbetalingen van de voorlopige vergoeding aan de OV-vervoerders. In 2010 was al € 80,0 miljoen voor 2011 vooruitbetaald en in 2011 is € 500,0 miljoen voor 2012 vooruitbetaald. Met deze vooruitbetalingen wordt een bijdrage geleverd aan de optimalisatie van het kasritme van de Staat.

  • € 44,2 miljoen uit de combinatie van minder studentenreisproducten, meer OV-prestatiebeurstoekenningen, minder omzettingen OV-prestatiebeurs in gift en minder betalingen van reisvergoeding voor studerenden in het buitenland.

73

Welke financiële gevolgen kan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie ten aanzien van de toelaatbaarheid van de drie uit zes-woonplaatsvereiste hebben, als het Hof dit ontoelaatbaar acht?

Door de Europese Commissie wordt het drie uit zes-woonplaatsvereiste ten aanzien van migrerende werknemers betwist. Als het Europese Hof van Justitie met de Europese Commissie van oordeel is dat deze woonplaatseis niet meer gesteld kan worden aan migrerende werknemers, kan dit een financieel gevolg hebben. In 2010 is door CHEPS (Center for Higher Education Policy Studies) onderzocht wat het financiële risico is van het vervallen van de drie uit zes-woonplaatsvereiste terwijl studiefinanciering meeneembaar blijft. CHEPS geeft daarbij aan dat het financieel risico ten aanzien van migrerend werknemers € 44,5 miljoen bedraagt.

74

Hoe komt het dat er voor wat betreft het cultuur- en mediabeleid veel cijfers nog niet bekend zijn en pas in de loop van 2012 bekend worden?

Voor de realisatiegegevens 2011 worden de jaarrekeningen en jaarverslagen van de culturele instellingen gebruikt. Deze stukken zijn uiterlijk op 1 mei ingediend. De uitkomst van de controle van deze stukken kan dus nog niet worden verwerkt in het departementale jaarverslag 2011.

75

Wat is de oorzaak van de 353 mln. die nodig is gebleken voor onder meer de indemniteitsregeling? Waaruit wordt dit (naast de al gedekte 160 mln.) gedekt?

Dit betreft vooral de garantstellingen vanwege de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008. In 2011 zijn meer garanties verstrekt dan geraamd maar nooit meer dan het garantieplafond op enig moment toelaat. Dit heeft in 2011 geleid tot een verhoging van de verplichtingen. In 2011 heeft zich geen materiële schade voorgedaan aan bruiklenen waardoor er geen sprake is geweest van uitgaven. Omdat het garantstellingen betreft en géén uitgaven, is dekking niet aan de orde.

76

Hoe is het verschil in apparaatsuitgaven over 2011 te verklaren?

Het verschil in apparaatskosten wordt vooral verklaard door de hogere werkelijke uitgaven van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed dan geraamd. Het betreft uitgaven op het gebied van Europees erfgoedbeleid.

77

Wanneer is de mediamonitor 2011 concreet beschikbaar? Wanneer kan de Kamer daar een reactie van de minister op verwachten?

Het Commissariaat voor de Media heeft laten weten dat de Mediamonitor 2011 in de loop van de zomer zal verschijnen. Zoals gebruikelijk zal ik die rapportage kort na verschijning aan de Kamer doen toekomen, vergezeld van een (korte) reactie mijnerzijds.

78

Wat is het effect van de inzet op het thema «mediawijsheid»?

Mediawijsheid

Met het mediawijsheid-programma wil de overheid kinderen, jongeren, ouders en leraren mediawijs maken, en hen ondersteunen in de omgang met de media. Om die doelstelling te bereiken, is in 2008 het expertisecentrum Mediawijzer.net opgericht. Dit heeft de opdracht om samenwerking en samenhang te bevorderen tussen bestaande mediawijsheid-initiatieven, om het thema mediawijsheid onder de aandacht te brengen en te houden én om initiatieven te stimuleren op specifieke aandachtsgebieden.

Deze netwerk-benadering heeft een positief effect gehad. Mediawijzer.net heeft aan een groot mediawijsheid-netwerk gebouwd. Sinds de oprichting van het expertisecentrum in 2008 hebben zich inmiddels ruim 650 partijen (netwerkpartners) aangesloten bij Mediawijzer.net, waaronder mediapartijen, mediawijsheid-organisaties, bibliotheken en onderwijsinstellingen. Daarnaast heeft Mediawijzer.net op een aantal belangrijke terreinen een stimulans gegeven aan het vergroten van mediawijsheid. Het bereik van deze initiatieven en de belangstelling in de media, vormen een belangrijke indicatie voor het effect dat zij hebben op de doelgroep. De activiteiten verstevigen het netwerk en vergroten de zichtbaarheid van de deelnemende partijen. Mediawijzer.net is een «linking pin» het mediawijsheid-netwerk geworden.

Een belangrijk aandachtsgebied is het implementeren van mediawijsheid in het basisonderwijs. Kinderen lijken mediawijs, maar ze zien lang niet alle gevaren en benutten niet alle mogelijkheden van media. Na onderzoek naar opvoedstrategieën van ouders, is MediaMasters2011 geïnitieerd. Een mediawijsheid-spel voor groep 7 en 8 dat op een positieve en aansprekende wijze de jeugd mediawijzer maakt in samenspel met hun leraren en ouders. De eerste editie van MediaMasters2011 is overweldigend ontvangen. 1 800 basisschool-klassen, 30 000 kinderen, hun ouders en docenten hebben deelgenomen. Ook deden 350 bibliotheken mee, als Huizen van de Mediawijsheid, met ondersteunende activiteiten. Scholen hebben gevraagd om MediaMasters2012 ook beschikbaar te maken voor groep 8. De verwachting is dat dit jaar het aantal deelnemers verder toe zal nemen.

Een andere lacune is de mediaopvoeding van de allerjongsten: de 0–7 jarigen. Uit onderzoek van Mijn Kind Online in opdracht van Mediawijzer.net, bleek dat ouders het goed doen qua mediaopvoeding, maar graag ondersteuning wensen met concrete tips en hulp bij het vinden van goede kwalitatieve media-content. Om deze doelgroep en hun ouders optimaal te bedienen, is de bewustwordingscampagne Media Ukkies: media-opvoeding van peuters en kleuters gestart. Om ouders concrete ondersteuning te geven is er een MQ-test ontwikkeld. Een mediawijsheid test voor ouders die inzicht geeft in hoe ouders hun media-opvoeding aanpakken en concrete handvatten biedt hoe deze te verbeteren. Ook is de Media Ukkie Award in het leven geroepen om ouders te ondersteunen in hun zoektocht naar goede media (van apps tot kinderprogramma’s). Door de positieve insteek van de campagne en de concrete ondersteuning, sloeg de campagne goed aan bij de doelgroep.

Tot slot ondersteunt Mediawijzer.net bredere initiatieven die effect genereren. Samen met het programma Digivaardig & Digibewust is bijvoorbeeld een speciale uitgave van de Suske en Wiske strip «De Sinistere Site» gemaakt. De strip gaat over mediawijsheid en veilig internetten en is bedoeld voor schoolkinderen (10–14 jaar), hun ouders en docenten. De special was een groot succes. Hiermee zijn meer dan 200 000 leerlingen bereikt.

Door middel van uitgebreid onderzoek is recent in kaart gebracht welke lacunes er nog zijn op mediawijsheid terrein. Op basis van de uitkomsten worden in 2013 o.a. voor het VMBO initiatieven ontwikkeld.

79

Hoeveel promovendi waren er in dienst van de universiteiten in 2010 en hoeveel in 2011? Hoeveel promovendi zijn er in dienst in 2012?

Op 31 december 2010 waren er 8 276 fte promovendi in dienst van universiteiten en umc’s, al is de dekking voor het gebied gezondheid niet volledig. Cijfers over 2011 en 2012 komen respectievelijk na 1 juli 2012 en 1 juli 2013 beschikbaar via de VSNU.

80

Wat is de reden voor de overschrijding van 6,4 mln. door de NWO26?

Het genoemde bedrag van 6,4 miljoen is abusievelijk gezien als overschrijding van NWO. Dit zijn echter de totale meeruitgaven voor de eerste doelstelling «Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel».

De meeruitgaven voor NWO waren € 2,7 miljoen. Het overgrote deel hiervan zijn het gevolg van de loonbijstelling 2011.

81

Wat is de positie van Nederland binnen Europa op het terrein van homo- en vrouwenemancipatie?

Homo-emancipatie

Wat betreft homo-emancipatie behoord Nederland tot de top van Europa. Uit vergelijkend onderzoek van het SCP blijkt dat met 91% de sociale acceptatie van lesbiennes en homoseksuelen nergens zo hoog is als in Nederland. In enkele andere Noordwest Europese landen ligt de sociale acceptatie boven de 80%. In meer oostelijke en zuidelijke landen ligt de sociale acceptatie veel lager. In zes landen ligt hij zelfs onder de 40%.

Ter gelegenheid van IDAHO 2012 heeft ILGA-Europe de stand van zaken opgemaakt van de juridische gelijke behandeling van Lesbiennes, Homoseksuelen, Biseksuelen en Transgenders (LHBT) in Europa. Nederland staat op de zesde plaats. De kopgroep wordt aangevoerd door het Verenigd Koninkrijk. De wetsvoorstellen op het gebied van de erkenning van genderidentiteit en op het gebied van lesbisch ouderschap zijn in voorbereiding. Op het moment dat deze zijn geïmplementeerd zal Nederland stijgen op de ranglijst van ILGA-Europe.

Maatregelen die niet door ILGA-Europe worden meegenomen, maar waar Nederland relatief veel op doet en vaak mee voorop loopt zijn onder andere de lokale antidiscriminatievoorzieningen, een grote rol van gemeenten, een sterke landelijke kennisinfrastructuur en een goede monitoring van de situatie van LHBT.

Vrouwenemancipatie

De positie van vrouwenemancipatie in Nederland ten opzichte van de rest van Europa is niet eenduidig te benoemen. De Europese Commissie kijkt naar een aantal indicatoren. Zo behoort het aantal vrouwen in Nederland met een betaalde baan tot een van de hoogste van Europa. De keerzijde is echter dat het aantal uren dat Nederlandse vrouwen per week werkt tot een van de laagste behoort. Het beloningsverschil tussen vrouwen en mannen in Nederland behoort, hoewel hoger dan het EU gemiddelde, tot de middengroep van Europa en is deels te verklaren door het lage aantal gewerkte uren per week. Ook het aandeel vrouwen in bestuursfuncties in Nederland is, hoewel met 18% op zich laag, hoger dan het EU gemiddelde en behoort bovendien tot een van de vijf hoogste in Europa.

82

Welk bedrag geeft de Rijksoverheid uit aan het programma Charter aan de Top?

In 2011 heeft het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan de stichting Talent naar de Top een subsidie verleend van € 1,2 miljoen voor het Charter Talent naar de Top. OCW heeft hieraan € 0,6 miljoen bijgedragen.

83

Welk bedrag wordt er op gemeentelijk niveau besteed aan actief homo-emancipatiebeleid? Wat is de kwaliteit en het effect van dat gemeentelijk beleid? Wordt dit in de toekomst in een gemeentelijke monitor (bijvoorbeeld van de VNG27) zichtbaar gemaakt, zodat de lokale democratie hierop kan controleren?

  • a. OCW heeft voor 18 koplopergemeenten homo-emancipatiebeleid middelen beschikbaar gesteld: € 0,4 mln 2008, voor de periode 2009 t/m 2011 jaarlijks € 0,5 mln. Op verzoek van OCW ondersteunde en adviseerde Movisie deze gemeenten bij dit beleid gedurende dit traject.

  • b. In opdracht van het ministerie van VWS voert Movisie elke twee jaar de Monitor gemeentelijk homo-emancipatiebeleid uit. Daarin wordt gevraagd naar beleidsintenties, feitelijke maatregelen en opvattingen over homo-emancipatie. (zie www.movisie.nl).

84

Wat waren de kosten voor de NVAO28 in 2011? Wat waren de kosten voor de Inspectie in 2011?

Omdat de jaarrekening 2011 nog niet is ontvangen, is geen informatie beschikbaar over de kosten in 2011. Voor 2010 bedroegen de bedrijfskosten van het Nederlandse gedeelte van de NVAO € 5,4 miljoen.

De uitgaven voor de Inspecties bedroegen in 2011 in totaal € 62,6 miljoen (zie Kamerstuk 33 240 VIII, nr. 1, blz. 138). Deze uitgaven zijn als volgt verdeeld:

  • Inspectie van het Onderwijs: € 59,9 miljoen

  • Erfgoedinspectie: € 2,7 miljoen


X Noot
1

Professionalisering van leraren. Evaluatie (na)scholing en de Lerarenbeurs voor scholing, IVA Tilburg, mei 2012.

X Noot
2

Deze bedragen zijn, conform de referentiesystematiek, gebaseerd op de loonontwikkeling in de marktsector in 2011 van 1,75% zoals geraamd door het CBP in het Centraal Economisch Plan 2011.

X Noot
3

OCW: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

X Noot
4

DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs.

X Noot
5

Bron: Jaarverslagen hbo-instellingen.

X Noot
6

VSNU: De Vereniging van Universiteiten.

X Noot
7

NOWT 2010.

X Noot
8

Trends in Beeld 2011.

X Noot
9

TK, 32 637, nr. 32.

X Noot
10

Vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
11

Tl: theoretische leerweg.

X Noot
12

Bbl: beroepsbegeleidende leerweg.

X Noot
13

Kbl: kader beroepsgerichte leerweg.

X Noot
14

Havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs.

X Noot
15

Vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs.

X Noot
16

Roc: regionale opleidingscentrum.

X Noot
17

EVC: erkenning van verworven competenties.

X Noot
18

Vsv: voortijdig schoolverlaten.

X Noot
19

Hbo: hoger beroepsonderwijs.

X Noot
20

FES: Fonds Economische Structuurversterking.

X Noot
21

Bron: Benchmarkonderzoek overhead universiteiten november 2011 tabel omvang generieke overhead en onderwijs- en onderzoeksondersteuning.

X Noot
22

Bron: Benchmarkonderzoek overhead universiteiten november 2011 tabel omvang generieke overheadformatie per sector 2005–2011.

X Noot
23

Kamerstuk 31 288 nr. 191.

X Noot
24

Hierna: Inspectie.

X Noot
25

Kamerstuk 33000-VIII nr. 55.

X Noot
26

NWO: Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek.

X Noot
27

VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

X Noot
28

NVAO: Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie.

Naar boven