31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 191 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2011

In 2008 heeft de toenmalig minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met de VSNU en de HBO-raad meerjarenafspraken gemaakt voor het verhogen van studiesucces en kwaliteit. Daarnaast zijn er prestatieafspraken gemaakt met vijf hogescholen in de Randstad (ofwel G5) om het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten te verbeteren. Deze afspraken zijn geëvalueerd en de (evaluatie)rapporten zijn nu beschikbaar. Deze rapporten geven een beeld van de prestaties en inspanningen, die de universiteiten en hogescholen op genoemde onderwerpen hebben geleverd. Mede op basis hiervan zal ik in de Strategische Agenda voor Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap een voorstel doen voor een vervolgaanpak. Tegen deze achtergrond leg ik hierbij de rapporten en evaluaties voor aan uw Kamer.1

In deze brief beperk ik mij tot een weergave van de hoofdconclusies uit de onderhavige rapporten. In de Strategische Agenda zal ik uitgebreid ingaan op mijn vervolgaanpak. De Strategische Agenda wordt u m.i. op 1 juli 2011 toegezonden.

In deze brief gaat het om de volgende documenten:

  • A. Monitor OCW meerjarenafspraken studiesucces en kwaliteit 2011

  • B. Beoordelingsrapport: Inzet G5-middelen. Studiesuccesbevordering van niet-westerse allochtone studenten in de vier grote steden 2011, Hobéon

  • C. Tussenevaluatie meerjarenafspraken studiesucces en onderwijskwaliteit 2011, rapport Inspectie

A. Monitor OCW meerjarenafspraken studiesucces en kwaliteit 2011

OCW heeft met de koepels afgesproken om de voortgang van de meerjarenafspraken te monitoren in Kennis in Kaart. Dit document wordt niet meer gepubliceerd en daarom informeer ik u middels deze brief over de voortgang van de afspraken.

In de meerjarenafspraken zijn streefwaarden opgesteld voor een aantal «kernindicatoren» zoals uitval, rendement en het percentage studenten dat meer dan het reguliere bachelorprogramma studeert (verder te noemen: excellentie-indicator). Deze worden vanaf 2010 per instelling openbaar gemaakt. Daarnaast worden zogenaamde «achtergrondvariabelen» zoals contacturen, studenttevredenheid en accreditatieoordelen goed/excellent gemonitord op sectorniveau. Daarvoor zijn (nog) geen streefwaarden opgesteld. Voor het G5-arrangement zijn individuele prestatieafspraken gemaakt over uitval en propedeuserendement.

Voor het eerst worden de resultaten (van de kernindicatoren) per instelling openbaar gemaakt. Het doel is om de verschillen transparant te maken en er hierdoor benchmarking plaatsvindt. Uit de resultaten blijkt dat er soms grote verschillen in prestaties tussen de instellingen zijn.

Bij het trekken van conclusies ten aanzien van de indicatoren is zowel bij de universiteiten als bij de hogescholen voorzichtigheid geboden. De effecten van de maatregelen laten zich vaak op wat langere termijn doorvertalen in uitval- en rendementscijfers.

Hogescholen

Bij de hogescholen is het beeld dat de cijfers op de kernindicatoren redelijk stabiel zijn gebleven. Er is geen verbetering op de kernindicatoren zichtbaar. Enkele achtergrondvariabelen laten wel een opwaartse ontwikkeling zien. Positief is de lichte stijging van tijdsbesteding aan studiegerelateerde activiteiten en het gemiddeld aantal contacturen. Het opleidingsniveau van de hbo-docenten is de afgelopen jaren sterk verhoogd, van 45,8% met een mastergraad en 3,7% met een PhD in 2007 naar respectievelijk 55,2% en 7,7% in 2009. De score op de zogenaamde excellentie-indicator is nog erg laag: 0,2% van de hbo-studenten neemt momenteel deel aan honoursprogramma’s.

Universiteiten

Bij de universiteiten is het beeld dat zij het beter zijn gaan doen in uitvalsvermindering in bachelor 2 en 3. De uitval na 3 jaar is in 2007 12,3% en 10,9% in 2008. Daarnaast laten de rendementscijfers een stijgende lijn zien. In 2008 heeft 48,1% van de bachelorstudenten het bachelordiploma binnen vier jaar gehaald en in 2009 51,5%. De achtergrondvariabelen laten over het algemeen een stabiel beeld zien, met een verslechtering op het aandeel «goed» en «excellent» scores in de master. Het aantal BKO’s (Basis Kwalificatie Onderwijs) is sterk gestegen. Het bleek de afgelopen jaren lastig om invulling te geven aan de excellentie-indicator, omdat er nog weinig overeenstemming over de definitie is tussen instellingen. Dit is ook het geval in het hbo. Daardoor ontbreekt een nulmeting uit 2007/2008. In de inventarisatie bleek dat in 2009–2010 iets meer dan 3% van de bachelorstudenten aan universiteiten deelnam aan een honoursprogramma.

G5

De hogescholen in de Randstad zijn er – ondanks de individuele afspraken – niet in geslaagd om hun propedeuserendementen en uitvalcijfers te verbeteren. Er lijkt een verslechtering plaats te vinden. Bij de interpretatie van deze cijfers is voorzichtigheid geboden, omdat de resultaten ingebed moeten worden in een kwalitatieve analyse. Daarvoor is een audit uitgevoerd, zie onderdeel B.

B. Beoordelingsrapport: Inzet G5-middelen. Studiesuccesbevordering van niet-westerse allochtone studenten in de vier grote steden.

Hobéon heeft in opdracht van het ministerie van OCW een audit uitgevoerd naar de inspanningen van de vijf hogescholen in de Randstad (Inholland, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Utrecht, Hogeschool Rotterdam, Haagse Hogeschool). Uit de audit kwam naar voren dat twee hogescholen, i.c. Hogeschool Inholland en Hogeschool van Amsterdam, nog onvoldoende scoren. Bij deze hogescholen is nog te weinig sprake van een samenhangende visie op het te voeren studiesuccesbeleid voor niet-westerse allochtone studenten. Dit wreekt zich op alle betrokken niveaus in de organisatie en resulteert te vaak in een relatief groot aantal activiteiten, waarvan de cohesie niet duidelijk is en waarbij een ketenbenadering ontbreekt. Hogeschool Inholland heeft nog geen gedegen onderzoeksinstrument om het studiesuccesbeleid van niet-westerse allochtone studenten te monitoren. De auditcommissie betwijfelt of de interventies van beide hogescholen kunnen leiden tot de beoogde resultaten.

Haagse Hogeschool scoort op alle dimensies, van visie, beleid, samenhang, verantwoording en sturing het hoogst van alle onderzochte hogescholen. De betrokkenheid bij het thema is op alle niveaus zichtbaar. Het leiderschap op het hoogste niveau is duidelijk aanwezig. Ook heeft Haagse Hogeschool een stevig onderzoeksinstrument, waarmee resultaten gemonitord worden.

Hogeschool Rotterdam valt op door de pragmatische aanpak met een sterk ontwikkelde ketenbenadering, waarbij er specifieke aandacht is voor niet-westerse allochtone studenten. De maatregelen zijn over het algemeen goed in de organisatie ingebed. Aandachtspunten zijn personeelsbeleid en monitoring van projecten.

Hogeschool Utrecht maakte indruk met de community gerichte projecten die volledig door de studenten worden gedragen. De hogeschool scoort echter nog niet op alle aspecten voldoende, maar heeft in aanleg wel een heldere koers te pakken. Ook hier betreft het de aandachtspunten personeelsbeleid, inbedding van beleidsmaatregelen en monitoring.

C. Tussenevaluatie meerjarenafspraken studiesucces

De inspectie heeft een evaluatie uitgevoerd naar de meerjarenafspraken m.b.t. studiesucces. Het bijgevoegde document betreft een tussenevaluatie. Aangezien de eindevaluatie pas in juli a.s. beschikbaar komt en de Strategische Agenda volgens planning eerder naar uw Kamer wordt gestuurd, heb ik besloten niet daarop te wachten. Overigens heeft de inspectie aangegeven dat de eindevaluatie inhoudelijk niet zal afwijken van het bijgevoegde document.

Hoofdconclusies van de inspectie zijn de volgende:

  • 1. De meeste instellingen geven aan in hoge mate inspanningen te leveren voor de belangrijkste doelstellingen uit de meerjarenafspraken over studiesucces en onderwijskwaliteit en met die inspanningen voortgang te boeken. Uit de antwoorden van instellingen blijkt dat agendering en doorvertaling van beleid, gericht op studiesucces en onderwijskwaliteit bij de meeste instellingen de nodige aandacht heeft gekregen. De inspanningen van instellingen zijn daarmee in lijn met het convenant meerjarenafspraken. De inspectie trekt op grond hiervan de voorlopige conclusie dat de inspanningen van instellingen voor de meerjarenafspraken voldoende zijn geweest.

  • 2. Volgens de inspectie hebben de meerjarenafspraken een meerwaarde ten opzichte van andere ingezette beleidsinstrumenten in het hoger onderwijs. De inspectie wijst er wel op dat de universiteiten en de hogescholen hun extra lumpsum voor de meerjarenafspraken minder gericht inzetten op de landelijke streefwaarden dan verwacht. Daarnaast blijken de landelijke streefwaarden uit de meerjarenafspraken geen uitdaging te zijn voor de voorlopers en tegelijkertijd voor de achterblijvers moeilijk haalbaar.

De inspectie trekt de voorlopige conclusie dat het beleidsinstrument van het maken van meerjarenafspraken op sectorniveau onvoldoende sturend werkt voor het bereiken van de streefwaarden door instellingen. De inspectie adviseert daarom dat, als in 2011 specifieke ambities met instellingen worden afgesproken en daaraan extra geld wordt verbonden, beter kan worden gekozen voor een ander arrangement dan toevoeging aan de lumpsum, zonder individuele prestatieafspraken. Daarbij is het verhogen van focus en commitment, door met elke instelling afzonderlijk afspraken te maken over streefwaarden, een belangrijk aandachtspunt.

Met de hogescholen in de Randstad zijn wel individuele prestatieafspraken gemaakt om het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten te verbeteren. Deze afspraken op maat zijn volgens de inspectie effectiever dan landelijke brancheafspraken.

Zoals ik reeds aangekondigd heb aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, nr. 32 500 VII, nr. 160) zal specifiek doelgroepenbeleid beëindigd worden. Het G5-arrangement zal daarom niet worden voortgezet. Niettemin zijn uit de G5-aanpak en de audit daarvan belangrijke lessen te trekken voor de vervolgaanpak van de meerjarenafspraken. Ik zal bij de nieuwe meerjarenafspraken individuele afspraken met de instellingen maken. Ik zal hierop terugkomen in de Strategische Agenda.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven