33 221 Goedkeuring van het op 2 februari 2012 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, de Republiek Cyprus, het Groothertogdom Luxemburg, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en de Republiek Finland (Trb. 2012, 28)

33 220 Goedkeuring van het Besluit van de Europese Raad van 25 maart 2011 tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben (Trb. 2011, 143)

33 215 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2012 (Incidentele suppletoire begroting ESM)

E VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 21 juni 2012

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord bij de onderhavige wetsvoorstellen en hebben hierover nog de volgende vragen. Zij worden ten aanzien van deze vragen graag gedetailleerd geïnformeerd.

Bij de beantwoording van de vragen uit het voorlopig verslag van de leden van de PVV-fractie schrijft de regering in de memorie van toelichting: «Het ESM – Verdrag stelt dat de Raad van de gouverneurs op gezette tijden en ten minste om de vijf jaar het maximale leningvolume en de toereikendheid van het maatschappelijk kapitaal van het ESM evalueert».

  • 1. Is de regering het, gezien de huidige situatie en de ontwikkelingen op de financiële markten, met de leden van de PVV-fractie eens dat dit van enige naïviteit getuigt? Of wordt de Nederlandse kiezer bewust om de tuin geleid?

    Het zal de regering bekend zijn dat de vaste commissie voor Financiën van de Eerste kamer op 12 juni jl een informatiebijeenkomst heeft gehouden heeft gehouden over het ESM-verdrag. Daar hebben de leden van de PVV-fractie onder meer de volgende uitspraken van deskundigen opgetekend. Zo hebben deze leden prof. Boot horen zeggen: «In die omgeving is er een gerede waarschijnlijkheid dat Europa als geheel voor elkaar garant moet gaan staan. Dat is dan ongelimiteerd... Het doormodderen betekent dat we over één, anderhalf of twee jaar hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schulden in Europa.» Van prof. Schenk hoorden de aan het woord zijnde leden de volgende uitspraak: «mij lijkt dat 500 miljard (het lening volume van het ESM) politiek niet overtuigend genoeg is ... 1 000 mrd lijkt meer in de rede te liggen.» Uit de mond van prof Eijffinger tekenden de leden van de PVV-fractie op: «Het is evident dat de 500 mrd veel te weinig is»

  • 2. Is er in dit licht nagedacht over de vraag hoe die uitbreiding van het aandelenkapitaal zou moeten plaatsvinden?

  • 3. Is daarbij rekening gehouden met de mogelijkheid dat bij een uitbreiding van het aandelenkapitaal bestaande deelnemers wel eens zouden kunnen afhaken?

  • 4. Heeft de regering overwogen dat, gesteld dat het voorliggende verdrag vóór de verkiezingen zou worden goedgekeurd, een uitbreiding na de verkiezingen er wel eens niet meer in zou kunnen zitten?

  • 5. Is hiervoor met de structuur van het ESM (de vennootschap) rekening gehouden?

Normaal wordt bij een kapitaalsuitbreiding van een vennootschap die risicovolle activiteiten verricht, aan de nieuw uit te geven aandelen (bij de eerste uitbreiding meestal serie B genoemd) hogere preferentie(s) toegekend dan aan de bestaande aandelen (die dan serie A genoemd wordt). Deze structuur dient onder meer om de deelnemers aan de nieuwe kapitaalsronde te bevoordelen t.o.v. de aandeelhouders die niet willen of kunnen meegaan in de kapitaaluitbreiding. Op dezelfde wijze zijn de ESM deelnemers preferent aan de deelnemers in het EFSF (behalve door de invoering van letteraandelen kan het dus ook door simpelweg een nieuwe vennootschap naast het ESM op te richten).

  • 6. Is hiertegen een beschermingsconstructie afgesproken of overwogen?

  • 7. Zo ja, waar is deze te vinden?

  • 8. Zo nee, is er dan niet sprake van dubbel «over het graf regeren» van de regering, nu immers uitbreiding van het kapitaal ná de verkiezingen er vrijwel zeker aan lijkt te komen en de risico's voor de thans voorliggende deelname nog aanmerkelijk vergroot zullen worden indien de regering dan zou besluiten niet deel te nemen aan een nieuwe uitbreidingsronde??

In de beantwoording van de vijfde vraag van de leden van de PVV fractie in de memorie van antwoord staat dat «de verantwoordelijkheid voor het opstellen en monitoren van programma’s en de voorwaarden die daarmee gepaard gaan liggen bij [ook] het IMF […].»

  • 9. Is het echter niet zo dat het IMF uitsluitend kan adviseren en in die zin geen enkele verantwoordelijkheid noch enige daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid jegens Nederland draagt, zodat het bovengenoemde antwoord in de memorie van antwoord onjuist moet worden geacht?

    In de beantwoording van dezelfde vijfde vraag wordt gesteld: «Een belangrijke additionele waarborg voor een goede externe publieke controle is dat twee nationale rekenkamers van de ESM-landen – in toerbeurt – met de Europese Rekenkamer zitting hebben in het externe auditcomité.» Het lijkt de leden van de PVV fractie zeer goed mogelijk dat Nederland jarenlang geen zitting heeft in één van deze twee nationale rekenkamers, zodat Nederland effectief jarenlang niet zelf aan deze externe controle kan participeren en al die tijd alles in goed vertrouwen van de wél deelnemende nationale rekenkamers moet aannemen.

  • 10. Hoe rijmt de regering dit met de controleplicht van het parlement?

In de beantwoording van de zesde vraag van de leden van de PVV fractie staat: «Uitzonderlijke gevallen» heeft betrekking op de situatie waarbij de schuldpositie van een land door bijvoorbeeld het IMF in de schuldhoudbaarheidsanalyse als onhoudbaar wordt beoordeeld.» De leden van de PVV fractie begrijpen hieruit, dat het oordeel van het IMF inzake de definitie van «uitzonderlijk» leidend is voor het ESM.

  • 11. Welke criteria hanteert het IMF voor toepassing van het begrip «uitzonderlijke gevallen»?

    Uit de vermelding «bijvoorbeeld het IMF» leiden de leden van de PVV-fractie af dat ook andere instellingen deze definitie nader kunnen invullen.

  • 12. Welke andere instellingen kunnen derhalve voor het ESM bepalen wat onder «uitzonderlijke gevallen» wordt verstaan? Graag ontvangen de leden van de PVV-fractie een actuele en limitatieve opsomming.

In de beantwoording van vraag 13 van de leden van de PVV fractie staat: «Het is niet mogelijk voor een ESM-lid zich te vrijwaren van de verdragsverplichtingen die het aangaat in het kader van het ESM.»

  • 13. Dat is wellicht theoretisch zo, maar wat gebeurt er – verdragsrechtelijk – indien een ander ESM-lid feitelijk en concreet weigert om de verdragsverplichtingen en met name de afdrachten te betalen en daarbij ook het oordeel van het Europees Hof van Justitie negeert? Welke politieke en financiële stappen zal de regering in een zodanig geval nemen?

    In de beantwoording van vraag 21 van de leden van de PVV fractie wordt gerept over een onrechtmatige daad, wanneer een lidstaat zou weigeren zijn bijdrage te betalen.

  • 14. Graag vernemen de leden waarom de regering meent dat in een zodanig geval sprake is van een onrechtmatige daad, nu de grondslag van het verwijt van het ESM aan een zodanige lidstaat gevestigd is in een schending van de verdragsovereenkomst, zodat wanprestatie meer voor de hand ligt.

  • 15. Mogen de leden van de PVV-fractie uit de beantwoording van vraag 22 afleiden dat alle schriftelijke documenten van het ESM die betrekking hebben op Nederland, niet onder de geheimhoudingsplicht kunnen vallen, althans niet jegens Nederland?

  • 16. Geldt dit ook voor alle andere communicatievormen, zoals e-mails, voicemails, ingesproken tapes etc.?

In de beantwoording van vraag 22 staat tevens: «De minister verstrekt op grond van artikel 68 van de Grondwet mondeling of schriftelijk de door één of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de Staat.»

  • 17. Wil dat zeggen dat de minister zelf mag bepalen wat in strijd is met het belang van de Staat en al naar gelang van zijn eigen oordeel mag beslissen of hij inlichtingen verstrekt of niet?

  • 18. Op welke wijze kan het oordeel van de minister ter zake van het belang van de Staat in zo’n kwestie worden getoetst? Hoe verhoudt zich de bevoegdheid van de minister om geen informatie te verstrekken, indien hij zulks in het belang van de staat acht, met de controlerende taak van het parlement?

    Artikel 29 van het ESM-verdrag verplicht het ESM om alle «benodigde» informatie te verstrekken.

  • 19. Wie bepaalt wat «nodig» is?

  • 20. Wat gebeurt er indien een lidstaat specifieke informatie verzoekt en het ESM de verstrekking daarvan niet «nodig» vindt?

  • 21. Begrijpen de leden van de PVV-fractie het antwoord op vraag 33 correct, namelijk dat Nederland slechts uit het ESM-verdrag kan treden indien het daartoe de toestemming heeft van alle overige lidstaten (van dat moment)?

SP

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de beantwoording van de vragen uit het voorlopig verslag die in de «memorie van antwoord» beantwoord zijn.2 De regering heeft de Eerste Kamer gevraagd om met de behandeling van de drie ESM-voorstellen en van een aantal andere wetsvoorstellen meer dan de gebruikelijke spoed te betrachten. De leden van de SP-fractie hebben daarmee ingestemd, ook al brengt dit met zich mee dat er in de avonden en de weekeinden vol moet worden gewerkt. In de memorie van antwoord bleven veel vragen van de leden van de SP-fractie onbeantwoord. Deze worden onderstaand opnieuw gesteld. Realiseert de regering zich dat het opnieuw stellen van vragen een onnodig extra beslag op de tijd van de leden van de Staten-Generaal legt?

Artikelverwijzingen hebben steeds betrekking op de tekst van Tractatenblad 2012, nr. 28.3 De onderstaande koppen komen grotendeels overeen met de koppen uit het voorlopig verslag.

Risicoanalyse en kosten-batenanalyse

De leden van de SP-fractie stelden in het Voorlopig verslag vragen over risico-analyses en kosten-batenanalyses die onbeantwoord bleven. Zij stellen deze vragen nogmaals.

  • 1. Beschikt de regering over een risicoanalyse ten aanzien van de mogelijkheid dat een deel of het geheel van het in het ESM volgestort en het oproepbaar kapitaal verloren gaat? Graag het antwoord «ja» of «nee».

  • 2. Zo ja, dan vragen de leden van de SP-fractie deze analyse bij de nota naar aanleiding van het verslag te voegen.

  • 3. Wat is het samenvattend risicopercentage? (In een televisieprogramma op zondag 10 juni noemde de premier een risicopercentage.) Verzocht wordt het percentage te geven dan wel het korte antwoord: «onbekend».

  • 4. Wat is de onzekerheidmarge van het risicopercentage sub 3? Verzocht wordt de marge te geven dan wel het korte antwoord: «onbekend».

    3/4 De vragen 3 en 4 kunnen eventueel beantwoord worden als: risico van x% dat y% van het kapitaal verloren gaat, met onzekerheidsmarge z%, enzovoorts.

  • 5. Wat is de huidige calculatie van het risico en de onzekerheidsmarge dat de aan Griekenland bilateraal verstrekte leningen verloren gaan? Graag het percentage en de marge geven dan wel het korte antwoord: «onbekend».

  • 6. Wat was bij het verstrekken van de sub 5 bedoelde leningen de calculatie van het risico en de onzekerheidsmarge dat deze verloren gaan? Graag het percentage en de marge geven dan wel het korte antwoord: «onbekend».

  • 7. De leden van de SP-fractie vroegen naar de kosten-batenanalyse die de regering voor de ESM-deelname gemaakt heeft. De regering antwoordt «dat er geen volledige kosten-batenanalyse is gemaakt». Is er wel een «onvolledige kosten-batenanalyse»? Graag het antwoord «ja» of «nee».

  • 8. Zo ja, dan vragen de leden van de SP fractie deze analyse bij de nota naar aanleiding van het verslag te voegen.

Leningvolume4

Naar aanleiding van de Memorie van antwoord hebben de leden van de SP-fractie nadere vragen over de verdragstekst, in het bijzonder over Preambule 6, artikel 10 en artikel 39. De memorie stelt: «In artikel 10 is vastgelegd dat voor wijzigingen in het maatschappelijk kapitaal een verdragswijziging noodzakelijk is. Voor de hoogte van het maximale leningvolume is dit niet het geval.» De eerste zin is correct. De tweede zin vindt echter geen grond in de verdragstekst, in tegendeel.

Preambule 6 luidt: «Het aanvankelijke maximale leningvolume van het ESM is vastgesteld op 500 000 miljoen EUR, met inbegrip van de uitstaande EFSF-stabiliteitssteun. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit Verdrag zal echter worden nagegaan of het maximale geconsolideerde leningvolume van het ESM en de EFSF toereikend is. Indien het aangewezen is, zal het volume door de Raad van gouverneurs van het ESM verhoogd worden, overeenkomstig artikel 10, bij de inwerkingtreding van dit Verdrag.»5 (Onderstreping toegevoegd.)

De leden van de SP-fractie menen dat deze tekst geen ruimte laat om het maximale leningvolume en de wijziging daarvan vast te stellen onafhankelijk van het maatschappelijk kapitaal, zodat de wijziging van beide dan wel ieder afzonderlijk onder de procedure van artikel 10 valt. Ook artikel 5, lid 6 onder d wijst daarop: «om het maatschappelijk kapitaal te wijzigen en het maximale leningvolume van het ESM aan te passen overeenkomstig artikel 10, lid 1.». Voorts bevestigt artikel 39 dat deze ruimte er niet is: «Tijdens de overgangsfase die loopt van de inwerkingtreding van dit Verdrag tot de volledige opheffing van de EFSF, ligt het geconsolideerde bedrag aan door het ESM en de EFSF verstrekte leningen niet hoger dan 500 000 miljoen EUR, onverminderd de regelmatige evaluatie van de toereikendheid van het maximale leningvolume overeenkomstig artikel 10.»

Thans wordt aan het parlement de verdragstekst van het ESM voorgelegd, en de behandeling in de Eerste Kamer is het sluitstuk daarvan. Een wijziging ex artikel 10 ligt thans niet voor. Dit betekent dat met de eventuele aanvaarding van het verdrag door de Eerste Kamer het maximale leningvolume van EFSF en ESM tesamen wordt vastgelegd op € 500 miljard. Voor een hoger leningvolume, gepaard aan een wijziging van het maatschappelijk kapitaal, zal de regering een afzonderlijk wetsvoorstel aan het parlement moeten voorleggen.

De memorie van antwoord maakt gewag van besluiten van de Eurogroep van 30 maart 2012. De leden van de SP-fractie danken de regering voor de kennisgeving, die inderdaad niet meer dan een kennisgeving is. Zij binden de Eerste Kamer dan ook op geen enkele wijze. In het bijzonder geldt deze niet-gebondenheid voor de uitspraken van de genoemde Eurogroep over een verhoging van het leningvolume tot € 700 miljard.

Stemprocedures bij gekwalificeerde meerderheid

Onder de bovenstaande kop vroegen de leden van de SP-fractie in het voorlopig verslag naar de afwegingen van de regering ten aanzien van efficiency en legitimering bij het vastleggen van de gekwalificeerde-meerderheidsstemprocedures in het verdrag. Zij stelden onder andere: «Een andere overweging en afweging [dan die van efficiency] had kunnen zijn het belang van de legitimering van het ESM bij de volkeren van alle in het ESM deelnemende landen. Dit is uiteraard in het bijzonder opportuun in een situatie waarin de legitimering van de EU en aan de EU gelieerde instituties in het geding lijkt te zijn. Kan de regering aangeven of zij de aspecten van efficiency versus legitimering heeft afgewogen en op grond waarvan zij de genoemde efficiency kennelijk heeft laten prevaleren?»

Deze vraag bleef onbeantwoord en hij wordt hierbij opnieuw gesteld.

Wijzigingen maatschappelijk kapitaal:lLimiet aan Nederlandse deelname in het ESM

In het voorlopig verslag legden de leden van de SP-fractie de regering de volgende vragen voor. «Op grond van artikel 10, lid 1 kan de Raad van gouverneurs (de ministers van financiën, en wel in onderlinge overeenstemming – art. 5 lid 6d) besluiten het maatschappelijk kapitaal van het ESM te verhogen. De verhoging vereist vervolgens goedkeuring van de regering en het parlement. Houdt de regering rekening met een dergelijk besluit van deze Raad? Hoe ver is de regering bereid te gaan met de goedkeuring van een dergelijk besluit? Zou zij bijvoorbeeld akkoord gaan met een verhoging binnen een jaar van het Nederlandse aandeel tot € 80 miljard? En ook tot € 200 miljard? Meer algemeen: stelt de regering enige limiet aan de Nederlandse deelname?

De regering antwoordt in de memorie: «Het kabinet acht het op dit moment niet zinvol te speculeren waar de limiet zou kunnen liggen.» Het is niet aan de regering om te beoordelen of een vraag van leden van de Staten-Generaal zinvol is, zo menen de leden van de SP-fractie. Deze leden achten de vraag zinvol.6 Ten overvloede zij opgemerkt dat er met de kwestie uitzonderlijk grote belangen voor het Nederlandse volk en andere Europese volkeren gemoeid zijn. Hierbij stellen deze leden dezelfde vragen opnieuw.

Stringente passende voorwaarden aan bijstand

In het voorlopig verslag stelden de leden van de SP-fractie onder bovenstaande kop vragen over artikel 12 dat handelt over de beginselen van de stabiliteitssteun door het ESM. «Dit is een kernartikel van het verdrag, doch het is vaag en onuitgewerkt wat betreft de voorwaarden die er aan steun gesteld worden.» Na een verdere inleiding stelden zij: «De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen dat in deze tijden van crisis «stringente passende voorwaarden» [artikel 12] zodanig ingevuld kunnen worden dat deze de betreffende lidstaat en geleidelijk de gehele eurozone het moeras intrekt van een langdurige economische depressie. De ervaringen – dat wil zeggen de «stringente passende voorwaarden» – die reeds aan Griekenland zijn gesteld – stemmen deze leden hoogst ongerust. Brede toepassing hiervan trekt de Europese economieën in een neergaande spiraal analoog aan die uit de jaren 1930 (en ook toen meenden de huishoudboekjesfundamentalisten en de evenwichtsutopisten lange tijd dat zij het gelijk aan hun zijde hadden).7 De leden van de SP-fractie vragen de regering om in de memorie van antwoord op dit punt van zorg (depressiepolitiek) een nauw omschreven heldere uiteenzetting te geven van de richtlijnen die zij aan de Nederlandse gouverneur en bewindvoerder gaat meegeven betreffende de uitwerking van de «stringente passende voorwaarden».»

In de memorie van antwoord herhaalt de regering een aantal bekende teksten zonder echter op het aangegeven punt van zorg in te gaan. Hierbij wordt de vraag opnieuw gesteld. Hieraan zij toegevoegd dat de regering kennelijk de ernst van de economische situatie (dreigende depressie) niet onderkent of niet wil onderkennen.

Structurele overschotten en tekorten

De regering start de beantwoording van de onder deze kop gestelde vragen met de overbodige opmerking dat de lopende rekening van de betalingsbalans van een EU-land is opgemaakt uit de cijfers betreffende handel tussen EU-landen en handel met landen buiten de EU. De regering heeft de tekst van het Verslag kennelijk niet goed gelezen. De tekst stelt duidelijk dat de in de tekst verstrekte cijfers uitsluitend betrekking hebben op de intra-EU-handel. Dit geldt dus ook voor de cijfers betreffende Griekenland en Portugal.

Gesteld in een kader van toelichtende tekst van 985 woorden stelden de leden van de SP-fractie onder deze kop 9 vragen. Deze vragen worden hier – zonder de toelichting (zie het voorlopig verslag) herhaald. De regering wordt geacht de niet-beantwoorde vragen alsnog van antwoord te voorzien. [GD-landen zijn een groep noord-Europese landen rondom Duitsland. GG-landen zijn de overige «zuid»-Europese landen, zoals gespecificeerd in het voorlopig verslag.]

  • 1. «Vanwege de macro-economische identiteit dat de overschotpositie op de lopende rekening gelijk is aan de overschotpositie van de overheidssector en de private sector samen (GD-landen), kan het niet anders zijn dan dat dit gereflecteerd wordt in een tekortpositie van de overheid en de private sector samen in de GG-landen. Deelt de regering deze macro-economische leerstelling?» [Ten overvloede: het gaat om intra-EU overschot- en tekortposities.]

    De regering geeft geen antwoord op deze vraag.

  • 2. Kan de regering uitleggen waarom artikel 12 stelt dat een «macro-economisch aanpassingsprogramma» of «de voortdurende inachtneming van vooraf vastgestelde voorwaarden» slechts van toepassing is op een land dat in de problemen is geraakt? (Een land dat, tenminste tevens, door structurele onevenwichtigheden tussen landen in de problemen is geraakt.)

    De regering geeft geen antwoord op deze vraag.

    Wèl stelt de regering «tekorten op de lopende rekening [van een land] zijn een uiting van een achteruitgang in hun concurrentiekracht die veroorzaakt zijn door loonstijgingen die niet in lijn waren met de productiviteitsgroei.» Dit is echter een eenzijdige redenering (net zoals de eenzijdigheid van artikel 12). Immers met evenveel kracht van argument kan worden beweerd dat voor de overschotlanden (het spiegelbeeld) de concurrentiekracht is veroorzaakt door loonontwikkelingen die achter bleven bij de productiviteitsgroei (voor landen zoals Duitsland en Nederland kan deze stelling ook empirisch worden onderbouwd op basis van eurostatcijfers).

  • 3. Gaat het de regering, en de regeringen van de andere GD-eurolanden, om het redden van de euro of om het (daardoor) redden van structurele economische machtsposities?

    De regering geeft geen antwoord op deze vraag.

  • 4. [Indien de GD-landen] bereid zouden zijn de hand in eigen boezem te steken (contra artikel 12) [dan zou dit] het vertrouwen wekken dat het hen waarlijk om het redden van de monetaire unie als belangengemeenschap zou gaan, en niet de unie als instrument voor de eigen machtspositie. Begrijpt de regering deze redenering?

    De regering geeft geen antwoord op deze vraag.

  • 5. Gestileerd gaat het om de volgende drieslag:8 (1) GD-eurolanden realiseren een structureel betalingsbalansoverschot. (2) GD-eurolanden lenen het structurele equivalent uit aan de GG-eurolanden (hoewel de lijnen allemaal niet direct lopen, hebben de financiële instellingen van de GD-eurolanden zo per saldo een vorderingenpositie bij de financiële instellingen van de GG-eurolanden).9 (3) Op basis van het ESM lenen de GD-eurolanden (geconsolideerd en per saldo) aan de GG-eurolanden. Dit is voor de GD-eurolanden niet één maal winst, niet twee maal winst, doch – zo beloven sommigen – drie maal winst. Kan de regering instemmen met deze gestileerde redenering? Zo nee, op welk punt niet?

    De regering geeft geen antwoord op deze vraag. Stemt de regering in met de feitelijke constatering dat de genoemde noord-Europese landen tenminste twee maal (1 en 2) profiteren van de situatie? Hoe het lenen op basis van het ESM gaat uitpakken is thans niet feitelijk vast te stellen. Over de verwachtingen daaromtrent (de risico-analyse) heeft de regering vooralsnog geen antwoord gegeven (zie hierboven). In de tekst van het voorlopig verslag werden macro-economische ontwikkelingen niet gepresenteerd als doelbewuste op winst-gerichte beleidsbeslissingen in noordelijke EMU-staten – zoals de regering ten onrechte stelt.

  • 6. Kan de regering aangeven tegen welke rente het EFSF tot nog toe geleend heeft aan landen? En tegen welke rente heeft Nederland bilateraal uitgeleend?

    De regering geeft antwoord op de vraag aangaande de bilaterale leningen aan Griekenland. Het gaat hier dus om een renteopslag van 1,5%-punt. Wat is de renteopslag voor EFSF-leningen?

  • 7. Het lijkt prettig voor leningverstrekkende landen dat het ESM een prioritaire crediteurenstatus heeft bedongen (Preambule 13). Maar denkt de regering niet dat dit leningen aan steun zoekende landen door andere instellingen, behalve het IMF, bemoeilijkt?

    De regering geeft geen antwoord op deze vraag.

  • 8. Indien en voor zover in het kader van de artikelen 12-18 voorwaarden worden gesteld met betrekking tot het terugbrengen van het begrotingstekort van de betreffende overheid, dan lijkt dit te impliceren dat het ESM verlangt naar minder besparingen dan wel hogere tekorten van de private sector in dat land.10

    Onderschrijft de regering deze redenering?

    De regering geeft geen antwoord op deze vraag.

  • 9. De regering zou kunnen repliceren [bij vraag 8] dat er structurele aanpassingen zouden moeten komen waardoor het betalingsbalanstekort daalt. Maar in een monetaire unie kan dit slechts door verlaging van lonen en/of winsten en dat op zichzelf al leidt tot minder besparingen van de private sector. Onderschrijft de regering dit?11

    Hier geeft de regering wèl een antwoord: «Het kabinet is het niet eens met de stelling van deze leden dat in een monetaire unie het tekort op de lopende rekening alleen verbeterd kan worden door een verlaging van de lonen en/of winsten: ook een verlaging van de loonkosten per eenheid product via een hogere productiviteitsgroei kan een dergelijke verlaging bewerkstelligen.» Maar hier steekt de regering een micro-economisch argument (dat als micro-argument niet onjuist is) achter een macro-economische redenering. Doch macro-economisch kan het saldo op de lopende rekening niet verbeteren als in zijn totaliteit niet de lonen en/of de winsten omlaag gaan. De regering kan dit eenvoudig opmaken uit de Staat van Middelen en Bestedingen zoals bijvoorbeeld het Centraal Planbureau (CPB) die in de Macro Economische Verkenning (MEV) of het Centraal Economisch Plan (CEP) opstelt. Het is dan ook zeer opmerkelijk dat de regering het niet eens is met de voornoemde redenering. Wellicht kan de regering nog eens een paar macro-economen raadplegen. De leden van de SP-fractie vernemen graag het resultaat van de consultatie.

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de Nota naar aanleiding van het Verslag zo mogelijk uiterlijk vrijdag 22 juni 201, 17:00, aan de Eerste Kamer toe te zenden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) (voorzitter), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP) Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Klever (PVV), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Van Rey (VVD) en Bröcker (VVD).

X Noot
2

Voorlopig verslag 33 221 A en Memorie van antwoord 33 221 B.

X Noot
4

De memorie stelt: «Het volgestorte kapitaal vormt een buffer die zekerheid verschaft aan investeerders in financiële instrumenten die het ESM uitgeeft.» Kennelijk wordt hier bedoeld «belegger» en niet «investeerder». Kan de regering dit bevestigen? De leden van de SP-fractie wijzen op Toezegging Eerste Kamer T01369 (32 036), 10 mei 2011.

X Noot
5

Voorts stelt artikel 10: «De Raad van gouverneurs evalueert op gezette tijden en ten minste om de vijf jaar het maximale leningvolume en de toereikendheid van het maatschappelijk kapitaal van het ESM. Hij kan besluiten het maatschappelijk kapitaal te wijzigen en artikel 8 en bijlage II dienovereenkomstig aan te passen. Dit besluit treedt in werking nadat de ESM-leden de depositaris in kennis hebben gesteld van de voltooiing van hun toepasselijke nationale procedures.» (Onderstreping toegevoegd.)

X Noot
6

Preciezer: de regering kan een vraag niet-zinvol achten, maar dit mag geen reden zijn om de vraag niet secuur en adequaat te beantwoorden.

X Noot
7

Evenwichtsutopie: evenwicht op de lange termijn die steeds weer vooruitgeschoven wordt – we verkeren nooit in het utopisch evenwicht – en waarvan Keynes toen al treffend zei: «in the long run we are all dead». De huidige Chicago-economen zijn wat dit betreft de pendant van economen uit de kring van Marshall en Pigou waartegen Keynes fulmineerde.

X Noot
8

De term «gestileerd» wordt hier gebruikt analoog aan gestileerde modellen, d.w.z. in de zin van het vatten van de essentie van een constellatie.

X Noot
9

Zie wat betreft Nederland: CPB, Risicorapportage Financiële Markten, mei 2012, blz. 6, voetnoot 8.

X Noot
10

Bij een constant betalingsbalanssaldo (d.w.z. in % BBP) geldt dit uiteraard ook voor een land zoals Nederland: minder tekort voor de overheid resulteert ex-post in minder besparingen van de private sector. Onderschrijft de regering dit? Ook deze vraag bleef onbeantwoord.

X Noot
11

Een probleem hier is dat alle «gangbare economische redeneringen» die opgeld doen voor een kapitalistische economie in een groeisituatie, veelal niet gelden voor een kapitalistische economie in depressie. Dit is de kern van Keynes (1936) die, wat er ook van hem gemaakt is, in hoofdzaak een depressie-econoom was. (J. M. Keynes, The General Theory of Employment Interest and Money.)

Naar boven