De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
voorstel van Rijkswet. Zij hebben hierover geen vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover geen nadere vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Deze leden hebben nog wel de nodige vragen en opmerkingen.
2. Rechtsmacht
De leden van de D66-fractie stellen vast dat alleen de vlaggestaat rechtsmacht heeft
over zijn vaartuigen op open zee en dat zonder toestemming van de vlaggestaat niet
kan worden opgetreden door een andere staat, omdat dit anders een inbreuk op de soevereiniteit
van de vlaggestaat vormt. Vervolgens behoudt de vlaggestaat gedurende het optreden
en voor een periode van twee weken na afloop daarvan de primaire rechtsmacht. Kan
de regering toelichten wat de juridische situatie is na het verstrijken van deze twee
weken? Kan de optredende staat dan altijd beslissen over te gaan tot vervolging of
moeten de aangetroffen verdachten op het vaartuig van de vlaggestaat altijd uitgeleverd
worden door de optredende staat?
Kan de regering toelichten op welke wijze de rechtsbescherming voor de verdachten
in acht wordt genomen? Kan de regering hierbij ingaan op de verschillen in de strafrechtspleging,
zoals de verschillende strafmaten en de mate van rechtsbescherming in de verschillende
verdragstaten?
Deze leden vragen op welke wijze de rechtsmacht van de optredende staat op open zee
gevestigd zal worden. Geschiedt dit op dezelfde wijze voor alle verdragstaten? Zo
nee, op welke wijze wordt dit dan in andere verdragstaten geregeld?
3. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
De leden van de D66-fractie lezen dat er nog geen regeling bestaat die voorziet in
de benodigde extraterritoriale rechtsmacht voor de uitoefening van strafvorderlijke
bevoegdheden op open zee. De leden begrijpen dat voor optreden tegen vaartuigen op
open zee eerst toestemming aan de vlaggestaat gevraagd moet worden. Kan de regering
aangeven hoe dat is geregeld voor vaartuigen zonder nationaliteit? Valt de aanpak
van vaartuigen zonder nationaliteit wel binnen de reikwijdte van artikel 17, derde
lid, van het Verdrag inzake sluikhandel uit 1988, aangezien dat de grondslag is voor
het voorliggend uit te voeren verdrag? De leden constateren namelijk dat in artikel 17,
derde lid, niet wordt gesproken over vaartuigen zonder nationaliteit. De letterlijke
tekst van het derde lid is als volgt: «A Party which has reasonable ground to suspect
that a vessel exercising freedom of navigation in accordance with international law
and flying the flag or displaying marks of registry of another Party [...].»
Artikel II
De leden van de D66-fractie vragen of de uitlevering of overlevering van aangetroffen
verdachten altijd plaatsvindt of dat er ook uitzonderingen bestaan.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, Nava