33 213 Uitvoering van het op 31 januari 1995 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de sluikhandel over zee, ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende en psychotrope stoffen (Trb. 2010, 165 en 239)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 16 mei 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel van Rijkswet. Zij hebben hierover geen vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover geen nadere vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden hebben nog wel de nodige vragen en opmerkingen.

2. Rechtsmacht

De leden van de D66-fractie stellen vast dat alleen de vlaggestaat rechtsmacht heeft over zijn vaartuigen op open zee en dat zonder toestemming van de vlaggestaat niet kan worden opgetreden door een andere staat, omdat dit anders een inbreuk op de soevereiniteit van de vlaggestaat vormt. Vervolgens behoudt de vlaggestaat gedurende het optreden en voor een periode van twee weken na afloop daarvan de primaire rechtsmacht. Kan de regering toelichten wat de juridische situatie is na het verstrijken van deze twee weken? Kan de optredende staat dan altijd beslissen over te gaan tot vervolging of moeten de aangetroffen verdachten op het vaartuig van de vlaggestaat altijd uitgeleverd worden door de optredende staat?

Kan de regering toelichten op welke wijze de rechtsbescherming voor de verdachten in acht wordt genomen? Kan de regering hierbij ingaan op de verschillen in de strafrechtspleging, zoals de verschillende strafmaten en de mate van rechtsbescherming in de verschillende verdragstaten?

Deze leden vragen op welke wijze de rechtsmacht van de optredende staat op open zee gevestigd zal worden. Geschiedt dit op dezelfde wijze voor alle verdragstaten? Zo nee, op welke wijze wordt dit dan in andere verdragstaten geregeld?

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

De leden van de D66-fractie lezen dat er nog geen regeling bestaat die voorziet in de benodigde extraterritoriale rechtsmacht voor de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden op open zee. De leden begrijpen dat voor optreden tegen vaartuigen op open zee eerst toestemming aan de vlaggestaat gevraagd moet worden. Kan de regering aangeven hoe dat is geregeld voor vaartuigen zonder nationaliteit? Valt de aanpak van vaartuigen zonder nationaliteit wel binnen de reikwijdte van artikel 17, derde lid, van het Verdrag inzake sluikhandel uit 1988, aangezien dat de grondslag is voor het voorliggend uit te voeren verdrag? De leden constateren namelijk dat in artikel 17, derde lid, niet wordt gesproken over vaartuigen zonder nationaliteit. De letterlijke tekst van het derde lid is als volgt: «A Party which has reasonable ground to suspect that a vessel exercising freedom of navigation in accordance with international law and flying the flag or displaying marks of registry of another Party [...].»

Artikel II

De leden van de D66-fractie vragen of de uitlevering of overlevering van aangetroffen verdachten altijd plaatsvindt of dat er ook uitzonderingen bestaan.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Nava

Naar boven