33 199 Beleidsdoorlichting Veiligheid en Justitie

Nr. 8 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 mei 2015

Met de motie Harbers (Kamerstuk 34 000, nr. 36) verzocht uw Kamer «de Tweede Kamer voorafgaand aan de start van een beleidsdoorlichting te informeren over de opzet en vraagstelling en de Tweede Kamer de mogelijkheid te geven invloed uit te oefenen op de opzet en vraagstelling».

De Minister van Financiën (Kamerstuk 34 000, nr. 52) heeft u geïnformeerd over de uitwerking van deze motie. Ingaande de begrotingen 2016 zal de regering een toelichting opnemen over de onderzoeksopzet van de beleidsdoorlichtingen die in het betreffende begrotingsjaar aan de Kamer worden toegestuurd. De Minister van Financiën heeft in deze brief ook aangegeven dat u over de beleidsdoorlichtingen die aan uw Kamer in 2015 worden gestuurd apart per departement wordt geïnformeerd. In deze brief kom ik tegemoet aan deze toezegging van de Minister van Financiën en informeer ik u over de aanpak van de doorlichting van het begrotingsartikel 32 Rechtspleging.

Er is recentelijk een commissie ingesteld die tot taak heeft het doen van onderzoek naar de oorzaken van de kostenstijging van gesubsidieerde rechtsbijstand en het doen van aanbevelingen voor vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand met het oog op een betere budgettaire beheersbaarheid van het stelsel waarbij de toegang tot het recht voor min- en onvermogenden gegarandeerd blijft.

Gelet op de overlap die het onderzoek van de commissie heeft met een beleidsdoorlichting heb ik besloten het onderdeel gesubsidieerde rechtsbijstand niet mee te nemen in de beleidsdoorlichting artikel 32. Mijn verwachting is dat in het onderzoek van de commissie de evaluatievragen die normaal gesproken in een beleidsdoorlichting voorkomen, aan de orde zullen komen.

De beleidsdoorlichting van het onderdeel 32.3 inzake de rechtspraak voert mijn departement zelf uit (zie bijlage 1). Door VenJ uitgevoerde beleidsdoorlichtingen voldoen aan de regels van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) doordat onder andere de beleidsdoorlichting wordt voorzien van een onafhankelijk oordeel door een onafhankelijk deskundige over het uitgevoerde onderzoek. Dit oordeel gaat over de kwaliteit van de beleidsdoorlichting en een toelichting op zijn betrokkenheid en inbreng bij de totstandkoming van de beleidsdoorlichting. In het geval van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zal dit geschieden door het WODC.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Bijlage 1: Beleidsdoorlichting artikel 32.3

Doelstelling artikel 32.3

Een stelsel van rechtspraak is noodzakelijk in een rechtsstaat. En dus zal er continu beleidsmatig aandacht geschonken moeten worden aan het in stand houden en verder verbeteren van het stelsel van rechtspraak. Tegen die achtergrond is voor artikel 32.3 als begrotingsdoelstelling geformuleerd: het bevorderen van een slagvaardige, toegankelijke en doelmatige rechtspleging, waaronder begrepen de buitengerechtelijke alternatieven van geschilbeslechting.

De Minister van Veiligheid en Justitie heeft als taak om burgers een goed functionerend stelsel van de rechtspraak aan te bieden en is verantwoordelijk voor de inrichting van het stelsel voor de rechtspleging. Met een goed functionerend stelsel wordt onder andere gedoeld op een snelle en onafhankelijke afdoening van zaken die de burgers maar ook het bedrijfsleven aan de rechtspraak voorleggen. Hierbij kunnen ook de twee artikelen 5 en 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en de fundamentele vrijheden worden aangehaald. Deze artikelen zien toe op het recht van vrijheid en veiligheid en recht op een eerlijk proces. Nederland heeft zich vastgelegd om aan deze rechten te voldoen.

Centrale thema’s van de beleidsdoorlichting

Bij de uitwerking van de beleidsdoorlichting is het van belang om de bijzondere positie van de Rechtspraak in ogenschouw te nemen. De Rechtspraak heeft een autonome en onafhankelijke positie in de Nederlandse overheidsorganisatie (Trias Politica). Per 1 januari 2002 zijn op grond van de nieuwe wet op de Rechterlijke Organisatie (wet RO) de verhoudingen tussen de Minister van Justitie en de Rechtspraak ingrijpend gewijzigd met de invoering van de Wet organisatie en bestuur gerechten en de Wet Raad voor de rechtspraak. De Minister is in de nieuwe structuur onder meer verantwoordelijk voor de financiering van de rechtspraak, de arbeidsvoorwaarden voor de rechterlijke macht en de Kroon is verantwoordelijk voor de benoeming, schorsing en ontslag van gerechtsgeleerd personeel. Daarnaast is de Minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor het initiëren, onderhouden en beoordelen van de wetgeving die voor het goed kunnen functioneren van de rechterlijke organisatie van belang is en die aansluit bij de rol die de rechterlijke macht in ons staatsbestel en de samenleving dient te vervullen.

Gegeven de bijzondere staatsrechtelijke positie van de Rechtspraak richt de beleidsdoorlichting van het begrotingsartikel zich met name op de stelselverantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie. Die stelselverantwoordelijkheid komt met name tot uitdrukking in de visie, de financiering en de wetgeving ten aanzien van de rechtspraak. Tegen die achtergrond staan de volgende thema’s centraal:

  • a) Wat is de inhoud van de ontwikkelde visie op de rol van de rechtspraak in ons staatsbestel en de samenleving? Het betreft hier onder andere de kabinetsreactie op de commissie Evaluatie modernisering rechtspraak, de kabinetsvisie op toegang tot rechter en rechtshulp en de visiebrief kwaliteit en innovatie rechtspraak.

  • b) In welke mate draagt de bekostigingssystematiek bij aan een stelsel van rechtspraak dat op een doelmatige wijze tot effectieve uitkomsten leidt? Het betreft hier met name het vraagstuk van outputfinanciering in relatie tot de ontwikkeling van de productiviteit en kwaliteit van de rechtspraak.

  • c) In welke mate draagt bepaalde wetgeving bij aan een stelsel van rechtspraak dat op een doelmatige wijze tot effectieve uitkomsten leidt? Het betreft hier onder andere het verhogen van de competentiegrens voor civiele zaken, het wijzigen van de bestuursstructuur van gerechten en het digitaliseren en vereenvoudigen van de civiele en administratieve procesrecht.

Met deze drie centrale thema’s worden de eerste vijf clusters van standaardvragen van een beleidsdoorlichting beantwoord. Daarnaast zal – conform de vereisten van een doorlichting -ook worden ingegaan op de twee resterende clusters van standaardvragen: de mogelijke maatregelen om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de rechtspraak verder te verhogen en de maatschappelijke kosten en baten van beleidsopties voor een 20% besparingsvariant.

Aanpak van de beleidsdoorlichting

De budgettaire omvang van het begrotingsartikel 32.3 in 2015 is circa € 1 mld. De doorlichting betreft het totale budget van het beleidsartikel. De doorlichting richt zich uitdrukkelijk op het stelsel van rechtspleging in den brede en niet op afzonderlijke deelgebieden zoals het strafrecht, civielrecht of bestuursrecht. Voor wat betreft de strafrechtspleging wordt in dit verband verwezen naar de beleidsdoorlichting Opsporing en vervolging (beleidsartikel 33.3), die in 2014 is afgerond.

In de beleidsdoorlichting wordt de periode 2007–2015 in beschouwing genomen. Daarmee wordt aangesloten op de vorige doorlichting van dit beleidsartikel, die zich richtte op de effecten van de modernisering van de rechtspraak gedurende de periode 2002–2006.

Bij het beantwoorden van de vragen zal gebruik worden gemaakt van de relevante studies die zijn verricht in het omvangrijke bestand aan wetenschappelijk onderzoek dat door of in opdracht van het WODC is verricht (zie www.wodc.nl), het onderzoek dat de Raad heeft gepubliceerd (www.Rechtspraak.nl) en het onderzoek van adviesorganen van de regering (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Sociaal en Cultureel Planbureau).

Naar boven