33 192 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling

Nr. 16 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 januari 2013

Tijdens de behandeling van het voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen (33 192) heb ik uw Kamer een aantal toezeggingen gedaan waaraan ik in deze brief gevolg geef (Handelingen II 2012/13, nr. 43, behandeling wetsvoorstel biometrische kenmerken).

Ik heb de heer Van Hijum toegezegd te reageren op zijn vraag over het onderzoek van de universiteit van Oxford waarin staat dat wordt aangenomen dat 90% van de illegale immigranten binnen de EU legaal binnenkomt. Het door de heer Van Hijum aangehaalde percentage is mij niet bekend. Het wetsvoorstel is erop gericht te komen tot een eenduidige registratie van alle vreemdelingen, ook van vreemdelingen die initieel legaal zijn binnengekomen.

Mevrouw Arib vroeg waarom het wetsvoorstel niet alleen geldt voor nieuwe gevallen, maar ook van toepassing is op vreemdelingen die al rechtmatig in Nederland verblijven op het moment waarop het wetsvoorstel in werking treedt. Zij sprak de zorg uit dat deze vreemdelingen zich straks allemaal zullen moeten melden voor de afname van vingerafdrukken en een gezichtsopname.

Voorop staat dat het wetsvoorstel tot doel heeft het betrouwbaarder vaststellen, registreren en verifiëren van de identiteit van vreemdelingen. Daarmee kan fraude worden voorkomen. Dit doel kan alleen worden bereikt als de bronregistratie zo volledig mogelijk is. Als een grote groep vreemdelingen is vrijgesteld, verliest het wetsvoorstel aan belang. Bovendien valt het moeilijk uit te leggen waarom de ene vreemdeling wel biometrische gegevens moet laten afnemen en de andere niet. Ik acht het daarom noodzakelijk dat het wetsvoorstel van toepassing is op alle vreemdelingen die zich in Nederland bevinden, en niet alleen op hen die zich na inwerkingtreding in Nederland vestigen.

Als ik mevrouw Arib goed begrijp, is haar grootste zorg dat alle bestaande gevallen straks een oproep krijgen zich te melden voor de afname van vingerafdrukken en een gezichtsopname. Deze zorg kan ik wegnemen. De afname vindt ook voor deze categorie plaats op een natuurlijk moment, te weten de eerste keer dat zij na inwerkingtreding van het wetsvoorstel in contact komen met de vreemdelingenketen. Dat is bijvoorbeeld het geval als een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, deze wil verlengen of wil omzetten in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Hij moet daarvoor een aanvraag indienen en daarbij zullen de biometrische gegevens worden afgenomen (voor zover dat nog niet gebeurd is). Indien de vreemdeling al in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, zal hij in ieder geval uiterlijk na vijf jaar zijn verblijfsdocument moeten vernieuwen. Kortom, iedere vreemdeling met rechtmatig verblijf komt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel op een natuurlijk moment in aanraking met de vreemdelingenketen. Op dat moment worden de biometrische gegevens afgenomen. De invoering vindt ten aanzien van deze groep dus geleidelijk plaats.

De heer Azmani vroeg waarom er in geval van intrekking van een verblijfsvergunning geen vingerafdrukken en een gezichtsopname worden afgenomen.

Zoals gezegd vindt de afname van biometrische gegevens plaats op een natuurlijk moment, te weten bij het eerste contact met de vreemdelingenketen. De intrekking van een verblijfsvergunning vindt plaats door schriftelijke bekendmaking van de intrekkingsbeschikking aan de vreemdeling en is dus geen contactmoment. De vreemdeling zou moeten worden verplicht zich bij intrekking van een verblijfsvergunning te vervoegen bij de vreemdelingenpolitie. Er is echter geen prikkel voor de vreemdeling om dit te doen waardoor het nauwelijks te handhaven is. Daarnaast is het probleem van het ontbreken van de biometrische gegevens van een deel van de vreemdelingen van tijdelijke aard dat door enkel tijdsverloop wordt opgelost. Zoals ik hiervoor in antwoord op de vraag van mevrouw Arib heb opgemerkt, zullen de biometrische gegevens van alle vreemdelingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel rechtmatig verblijf hebben, uiterlijk na vijf jaar in de BVV zijn opgenomen. Voor afname van deze gegevens bij intrekking van de verblijfsvergunning is dan geen reden meer: de biometrische gegevens van de betrokken vreemdeling zijn immers al opgeslagen. De groep vreemdelingen van wie de biometrische gegevens bij intrekking van de verblijfsvergunning nog niet zijn opgenomen in de BVV, wordt op die manier in omvang steeds kleiner.

In dit kader wil ik er bovendien nog op wijzen dat een vreemdeling na intrekking van zijn verblijfsvergunning binnen vier weken Nederland moet verlaten (dan wel onmiddellijk, ingeval een van de gronden, bedoeld in artikel 62a, tweede lid, van toepassing is). Indien de vreemdeling deze verplichting niet nakomt en vervolgens in het kader van het vreemdelingentoezicht als illegale vreemdeling wordt aangetroffen, zullen – voor zover dat nog niet is gebeurd – alsnog zijn vingerafdrukken en gezichtsopname worden afgenomen en in de BVV worden opgeslagen, en zal het terugkeerproces worden opgestart.

Mevrouw Berndsen heb ik toegezegd nader te reageren op het door haar ingediende amendement op stuk nummer 8 met betrekking tot de horizonbepaling. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel op 23 januari jl. heb ik gezegd dat ik het oordeel over het amendement aan uw Kamer overlaat. Mevrouw Berndsen wees eerder tijdens de behandeling van het wetvoorstel al op het regeerakkoord waar staat «dat bij de bouw van systemen en het aanleggen van databestanden is bescherming van persoonsgegevens uitgangspunt. Daar hoort een zogenaamd privacy impact assessment standaard bij. Inbreuken door de overheid zijn voorzien van een horizonbepaling en worden geëvalueerd». Het vorige kabinet heeft de beide Kamers der Staten-Generaal in een brief van 29 april 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 32 761, nr. 1) bericht dat op verschillende plaatsen krachtig wordt ingezet op meer aandacht voor de informatiebeveiliging en de bescherming van persoonsgegevens. Om in beeld te brengen welke effecten de voorgenomen maatregelen in het wetsvoorstel hebben op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, is eerder een privacy impact assessment uitgevoerd. Ik wijs hierbij, gelet op de vragen van mevrouw Berndsen met betrekking tot de privacy, ook op de grondrechtentoets die in paragraaf 7 van de memorie van toelichting is opgenomen. In artikel II van het wetsvoorstel is vanwege het kabinetsbeleid zoals verwoord in de voornoemde brief van 29 april 2011 voorzien in een uitgebreide evaluatiebepaling. Het amendement van mevrouw Berndsen strekt ertoe in aanvulling op de evaluatie een effectieve horizonbepaling op te nemen. Gelet op de aansluiting bij bovengenoemd voornemen uit het regeerakkoord, waardeer ik het amendement van mevrouw Berndsen in positieve zin en heb ik geen bezwaar tegen aanvaarding ervan.

De heer Azmani heb ik toegezegd in te gaan op zijn opmerkingen over INDiGO. Ten aanzien van de opmerking van de heer Azmani over de registratie van fraudeleuze handelingen, kan ik u meedelen dat INDiGO nog wordt gevuld met gegevens uit INDIS (de zogenaamde conversie). Tijdens deze fase is het leveren van managementinformatie niet mogelijk. In het voorjaar van 2013 zal ik u naar verwachting de belangrijkste managementinformatie met terugwerkende kracht weer kunnen geven. In de volgende Rapportage Vreemdelingenketen zal ik u informeren welke aanvullende informatie voor de toekomst, ondermeer ook op het gebied van fraude, geleverd kan worden.

Ik kan u wel meedelen dat uit onderzoek door het Bureau documenten van de IND over het derde kwartaal van 2012 is gebleken dat er 305 (bron)documenten vals c.q. vervalst zijn. Dit kan zijn gelegen in de echtheid van het document of de opmaak en de afgifte hiervan door de daartoe bevoegde autoriteiten.

Verder heeft de heer Azmani aangegeven dat hij INDiGO en de koppeling met de BVV graag tegemoet ziet en benieuwd is wanneer die zal plaatsvinden. Sinds begin juni 2011 verloopt het berichtenverkeer met ketenpartners, waaronder het verkeer met de Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV), al niet meer via de oude systemen van de IND, maar via INDiGO. In het kader van het onderhavige wetsvoorstel dienen onder meer de tien vingerafdrukken door de IND doorgestuurd te kunnen worden naar de BVV. Dit moet nog worden gerealiseerd.

De vierde voortgangsrapportage INDiGO, waarin ik u nader zal informeren over de stand van zaken rondom INDiGO, zal ik binnenkort aan uw Kamer aanbieden.

Tot slot heb ik mevrouw Arib toegezegd bij nota van wijziging te regelen dat het verstrekken van vingerafdrukken uit de BVV ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten slechts kan geschieden met goedkeuring van de rechter-commissaris. Deze nota van wijziging wordt bij afzonderlijke brief aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 192, nr. 17).

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven