33 186 Regels omtrent de instelling van de Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt)

F NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 14 december 2012

Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de door de verschillende fracties gestelde nadere vragen en naar voren gebrachte punten. Graag ga ik daarop hieronder in, mede namens mijn ambtgenoot voor Wonen en Rijksdienst. Ik hoop dat de beantwoording van de vragen van de leden van de diverse fracties de zorgen van deze leden zal wegnemen en zal bijdragen aan een voorspoedige verdere behandeling van dit wetsvoorstel.

Timing wetsvoorstel

De leden van de commissie, met uitzondering van de leden van de D66-fractie, stelden zich op het standpunt dat de beoordeling van de instelling van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) mede afhankelijk is van de taken en bevoegdheden die de ACM krijgt en dat deze beoordeling in sterke mate wordt bemoeilijkt door de gekozen tweetrapsinvoering. Zij gaven aan dat zij om deze reden voornemens zijn de behandeling van het wetsvoorstel Instellingswet ACM aan te houden tot het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM de Kamer heeft bereikt. In dit verband vroegen zij of het de voorkeur van de regering heeft dat de behandeling van de Instellingswet ACM wordt aangehouden of dat de regering het wetsvoorstel intrekt en beide wetsvoorstellen verwerkt in één geïntegreerd wetsvoorstel. De genoemde leden zagen hierbij ook graag de kritische opstelling van de leden van de commissie, met uitzondering van de leden van de SP-fractie, ten aanzien van de onafhankelijkheid van de ACM betrokken. Laat ik vooropstellen dat ik het standpunt van de leden van de commissie onderschrijf dat voor een goede beoordeling van de wenselijkheid van de instelling van de ACM inzicht in de taken en bevoegdheden van de ACM op het moment van de instelling uitermate belangrijk is. Vanzelfsprekend dienen bij een gedegen beoordeling van de instelling van de ACM de taken en bevoegdheden te worden betrokken waarover de ACM vanaf het moment van haar instelling zal beschikken. Ik ben echter van mening dat de gekozen tweetrapsinvoering een dergelijke integrale afweging niet bemoeilijkt. Deze is zonder meer mogelijk, ook bij een afzonderlijke behandeling van het wetsvoorstel Instellingswet ACM vooruitlopend op de indiening van het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM.

Ten aanzien van de wettelijke taken geldt dat de ACM dezelfde wettelijke taken zal hebben als die waarover de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en Consumentenautoriteit (CA) direct voorafgaand aan hun opheffing beschikken. Deze wettelijke taken zijn opgenomen in de verschillende geldende materiële wetten waarop de NMa, OPTA en CA toezicht houden en waarop de ACM na de inwerkingtreding van de Instellingswet ACM toezicht zal gaan houden. Het betreft wettelijke taken in de volgende materiële wetten:

  • Aanbestedingswet 2012 (NMa)

  • Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied (NMa)

  • Drinkwaterwet (NMa)

  • Elektriciteitswet 1998 (NMa)

  • Gaswet (NMa)

  • Loodsenwet (NMa)

  • Mededingingswet (NMa)

  • Postwet 2009 (OPTA)

  • Scheepvaartverkeerswet (NMa)

  • Spoorwegwet (NMa)

  • Telecommunicatiewet (OPTA)

  • Warmtewet (NMa)

  • Wet handhaving consumentenbescherming (CA)

  • Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie (NMa)

  • Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) (NMa)

  • Wet luchtvaart (NMa)

  • Wet op het financieel toezicht (NMa)

  • Wet personenvervoer 2000 (NMa)

  • Wet post BES (OPTA)

  • Wet telecommunicatievoorzieningen BES (OPTA)

  • Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (NMa).

Het wetsvoorstel Instellingswet ACM brengt geen enkele verandering aan in de wettelijke taken die in deze wetten zijn opgenomen. Ook in het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM worden geen wijzigingen voorgesteld in de wettelijke taken van de ACM.

Net als bij de wettelijke taken geldt dat de wettelijke bevoegdheden van de NMa, OPTA en CA bij de inwerkingtreding van de Instellingswet ACM zullen overgaan op de ACM, op enkele uitzonderingen na. Allereerst bevat het wetsvoorstel een centrale regeling van het informatiegebruik (artikel 7) die – voortvloeiend uit de evaluatie van de NMa in 2010 (Kamerstukken II 2010/11, 24 036, nr. 377 en bijlage) – iets meer ruimte laat voor informatieverstrekking met externe partijen zoals het openbaar ministerie. Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel – voortvloeiend uit de evaluatie van de CA in 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 33 070, nr. 1 en bijlage) – in enige uitbreiding van het handhavingsinstrumentarium van de Wet handhaving consumentenbescherming. Op beide punten wordt hieronder uitgebreider ingegaan.

Voorts kan de ACM de wettelijke bevoegdheden die de NMa, OPTA of CA voorheen had, op grond van het wetsvoorstel Instellingswet ACM alleen inzetten voor de uitvoering van de wettelijke taken waarvoor de desbetreffende toezichthouder die wettelijke bevoegdheden had gekregen. Ter illustratie: een bevoegdheid waarover alleen de NMa tot dusverre beschikte, bijvoorbeeld de bevoegdheid om in het kader van het toezicht op de naleving van de Mededingingswet ruimtes en voorwerpen te verzegelen, kan de ACM vanzelfsprekend niet inzetten voor de vervulling van een wettelijke taak die voorheen aan de OPTA of CA toekwam. Het voorgaande betekent dat de ACM voor de vervulling van ieder van haar wettelijke taken zal beschikken over een verschillend pakket aan bevoegdheden. Dat is geen beletsel om de ACM van start te doen gaan. Immers, dat is nu binnen de NMa, die toezicht houdt op meer dan tien materiële wetten, ook al het geval: zo beschikt de NMa voor haar wettelijke bevoegdheden op grond van de Mededingingswet deels over andere bevoegdheden dan voor haar wettelijke taken op het gebied van energie of op het gebied van vervoer.

Het wetsvoorstel Instellingswet ACM verandert dus niets aan het feit dat de ACM voor het vervullen van haar verschillende wettelijke taken over verschillende pakketten aan bevoegdheden zal beschikken. De enige wijzigingen die het wetsvoorstel Instellingswet ACM voorstelt in de wettelijke bevoegdheden van de ACM ten opzichte van de drie bestaande toezichthouders, zijn een beperkte verruiming van de mogelijkheden van externe informatieverstrekking in artikel 7 van het wetsvoorstel, waarop verderop in deze nadere memorie van antwoord uitgebreid wordt ingegaan, en de introductie in de Wet handhaving consumentenbescherming van een uniform boetemaximum en van de bevoegdheden een bindende aanwijzing op te leggen, voorschriften te verbinden aan een last onder dwangsom.

Anders dan het wetsvoorstel Instellingswet ACM beoogt het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM wel de verschillende wettelijke bevoegdheden te harmoniseren en procedures te vereenvoudigen. Deze bepalingen zijn geen noodzakelijke voorwaarde voor het realiseren van de samenvoeging, maar beogen de efficiëntie en effectiviteit van de nieuwe samengevoegde autoriteit verder te vergroten ten opzichte van de hiervoor beschreven situatie. Het gaat daarbij niet om de introductie van volledig nieuwe bevoegdheden en procedures. Het gaat om het ACM-breed op zoveel mogelijk gelijke wijze regelen van bevoegdheden en procedures. Het ACM-breed toekennen van wettelijke bevoegdheden, die nu nog niet aan alle drie de bestaande toezichthouders toekomen, geschiedt alleen indien daarvoor een inhoudelijke aanleiding bestaat; stroomlijning van bevoegdheden is geen doel op zich. Soms wordt er dan ook voor gekozen bestaande verschillen juist te laten bestaan. Beoogd wordt een goede balans te vinden tussen de slagvaardigheid en bevoegdheden van de ACM enerzijds en de rechtswaarborgen voor en de positie van de onder toezicht gestelde ondernemingen anderzijds. De Stroomlijningswet ACM zal er uitdrukkelijk niet toe leiden dat de ACM voor al haar wettelijke taken kan beschikken over het totaalpakket van alle wettelijke bevoegdheden waarover de NMa, OPTA of CA nu beschikken. Zo zal de bevoegdheid om een privéwoning te doorzoeken alleen mogelijk blijven in het kader van het toezicht op de naleving van de Mededingingswet.

In de bijlage van deze nadere memorie van antwoord schets ik de voornemens voor het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM. In de zomer van 2012 zijn deze voornemens openbaar geconsulteerd. Na verwerking van de vijftien consultatiereacties, die op onderdelen aanleiding gaven voor aanpassing van het wetsvoorstel, is het wetsvoorstel in november 2012 aanvaard door de Ministerraad en voor advies aangeboden aan de Afdeling advies van de Raad van State.

Schematisch kan het voorgaande als volgt worden weergegeven:

 

Nu (NMa, OPTA en CA)

Gevolgen Instellingswet ACM

Gevolgen Stroomlijningswet ACM

Wettelijke taken

Zoals opgenomen in de geldende materiële wetten

Geen gevolgen

Geen gevolgen

Wettelijke bevoegdheden

Zoals opgenomen in de geldende materiële wetten

Geen gevolgen m.u.v.:

– beperkte verruiming externe informatieverstrekking

– nieuwe bevoegdheid Whc tot opleggen bindende aanwijzing

– nieuwe bevoegdheid Whc tot verbinden van voorschriften aan dwangsom

– een uniform boetemaximum bij het opleggen van boetes

Geen nieuwe bevoegdheden. Waar noodzakelijk en wenselijk ACM-brede stroomlijning van bevoegdheden die één of meer van de bestaande toezichthouders reeds hebben (zie de bijlage voor een meer gedetailleerde uitwerking)

Gezien het voorgaande ben ik van mening dat een gedegen en volledige beoordeling van het wetsvoorstel Instellingswet ACM mogelijk en wenselijk is zonder dat dit wordt aangehouden totdat het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM is ingediend. Indien de Eerste Kamer echter mocht besluiten het wetsvoorstel Instellingswet ACM niet op korte termijn te behandelen, dan is de variant waarbij het wetsvoorstel Instellingswet ACM wordt aangehouden tot het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM is ingediend minder nadelig dan de variant waarbij het wetsvoorstel Instellingswet ACM zou worden ingetrokken en één samenhangend wetsvoorstel zou worden ingediend. Een integrale beoordeling van hetgeen wordt geregeld in beide wetsvoorstellen is in beide varianten even goed mogelijk. Het intrekken van het wetsvoorstel Instellingswet ACM zou evenwel tot een langere vertraging leiden dan het aanhouden van dat wetsvoorstel. De nadelen en risico’s (in termen van inefficiëntie en ineffectiviteit, gederfde besparingen, extra kosten en gevolgen voor het personeel) die ik onder meer in de memorie van antwoord (Kamerstukken I 2012/13, 33 186, D) uiteen heb gezet, zouden dan navenant groter zijn.

Het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM is onlangs voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State aangeboden. Naar verwachting zal de Afdeling advisering begin 2013 advies uitbrengen. Zo spoedig mogelijk daarna kan het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In de variant dat het wetsvoorstel Instellingswet ACM wordt ingetrokken en geïntegreerd met het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM in een nieuw samenhangend wetsvoorstel, dient het nieuwe wetsvoorstel zodra dit is opgesteld (opnieuw) behandeld te worden in de Ministerraad en voor advies aan de Afdeling advisering te worden aangeboden. Indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer voor het zomerreces 2013 is dan zo goed als uitgesloten.

Intrekking van het wetsvoorstel Instellingswet ACM raad ik ook om een andere reden af. De instelling van de ACM is namelijk onderdeel van het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. Dit uitvoeringsprogramma heeft de totstandkoming van een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid tot doel. Het uitvoeringsprogramma wordt op basis van het huidige regeerakkoord door het kabinet voortgezet en geïntensiveerd. De samenvoeging van de drie toezichthouders levert een belangrijke bijdrage aan de realisatie van het uitvoeringsprogramma door de reductie van het aantal toezichthouders en de beoogde verbetering van de synergie.

De leden van de D66-fractie spraken hun bezorgdheid uit over de onzekerheid voor de medewerkers van de drie organisaties. Zij noemden, mede gelet op de besparingseisen die worden gesteld, het risico dat goed gekwalificeerde medewerkers in de tussentijd hun toekomst elders zoeken. De genoemde leden vroegen aandacht voor het vinden van een oplossing door de regering op dit punt. Ik deel de zorgen van de leden van de D66-fractie. De onzekerheid die ontstaat door een latere start van de ACM kan voor onrust onder de medewerkers zorgen omdat de voorbereidingen voor de nieuwe organisatie zijn getroffen. Dat geldt des te meer voor het deel van de medewerkers dat bij de start van de ACM intern zou overstappen naar een ander werkterrein van de ACM. Ik deel ook de wens van de leden van de D66-fractie dat goed gekwalificeerde medewerkers desondanks voor de ACM behouden zullen blijven, maar ik kan dat niet garanderen. Voor mij is op dit vlak echter geen rol weggelegd omdat dit het personeelsbeleid van de huidige drie toezichthouders en straks de ACM betreft. De toezichthouders zijn dus zelf aan zet om adequaat personeelsbeleid te voeren in het kader van het lopende fusie- en wetgevingsproces. Zij zijn zich hiervan terdege bewust en doen wat in hun mogelijkheden ligt.

In reactie op de door de leden van de D66-fractie genoemde besparingseisen merk ik volledigheidshalve op dat in 2012 aan de drie toezichthouders een taakstelling van 7,4 miljoen euro is opgelegd die ultimo 2015 moet zijn gerealiseerd. Ook zonder de samenvoeging zouden de drie toezichthouders deze taakstelling moeten realiseren. De fusie draagt in grote mate bij aan het realiseren van de taakstelling, maar vertraging van de fusie laat de taakstelling onverlet en noopt de drie toezichthouders zo nodig andere besparingsmaatregelen, al dan niet met betrekking tot het primaire proces, te treffen.

De leden van de D66-fractie vroegen zich af welke bepalingen in het wetsvoorstel Stroomlijningswet mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op het wetsvoorstel Instellingswet en andersom, en daarom tot een gezamenlijke hetzij geïntegreerde behandeling van beide wetsvoorstellen zouden nopen. Het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM bevat geen bepalingen die rechtstreeks van invloed zijn op de bepalingen van het wetsvoorstel Instellingswet ACM en daarom nopen tot een gezamenlijke of geïntegreerde behandeling van beide wetsvoorstellen. De bepalingen in het wetsvoorstel Instellingswet ACM betreffen de beëindiging van de NMa, OPTA en CA, de instelling van de ACM en de daarbij horende bepalingen ten aanzien van de organisatie van de ACM en de onderlinge bevoegdheidsrelatie tussen de ACM en de betrokken ministers voor zover die niet reeds in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is geregeld. Het wetsvoorstel Instellingswet ACM regelt met andere woorden de samenvoeging van drie toezichthouders tot één nieuwe toezichthouder en laat daarbij de thans bestaande wettelijke taken en bevoegdheden ongewijzigd.

De bepalingen in het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM gaan niet over deze onderwerpen en staan in die zin los van de feitelijke samenvoeging. De bepalingen in de Stroomlijningswet ACM zien daarentegen op het waar mogelijk en wenselijk stroomlijnen en vereenvoudigen van wettelijke bevoegdheden, instrumenten en procedures die de ACM voor de uitvoering van haar taken zal gebruiken en die zijn opgenomen in de materiële wetten die ik hiervoor in mijn antwoord op vragen van de overige leden van de commissie heb opgesomd. Het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM zal derhalve vooral materiële aanpassingen voorstellen in bepalingen die nu zijn opgenomen in de materiële wetten en niet in bepalingen die zijn opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel Instellingswet ACM. Op drie punten zal de Stroomlijningswet ACM de Instellingswet ACM wijzigen:

In de eerste plaats wordt er in het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM ten behoeve van de overzichtelijkheid voor gekozen bevoegdheden, instrumenten en procedures die ACM-breed worden gestroomlijnd op te nemen in de Instellingswet ACM in plaats van deze verspreid in alle materiële wetten op dezelfde wijze te regelen. Ondanks deze plaatsing in de Instellingswet ACM hebben deze bepalingen uit het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM geen invloed op de bepalingen van het nu in de Eerste Kamer voorliggende wetsvoorstel Instellingswet ACM.

Ten tweede wijzigt het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM het in het wetsvoorstel Instellingswet ACM opgenomen aantal leden waaruit de raad van bestuur van de ACM zal bestaan. Het wetsvoorstel Instellingswet ACM gaat uit van een uiteindelijke omvang van drie leden, maar maakt een tijdelijk grotere omvang van de raad van bestuur mogelijk, tot maximaal vijf leden. Overigens zal van deze mogelijkheid naar alle waarschijnlijkheid geen gebruik worden gemaakt. Het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM stelt de omvang van de raad van bestuur definitief vast op drie leden. Deze wijziging is in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel Instellingswet ACM (Kamerstukken II 2011/12, 33 186, nr. 3, p. 8) aangekondigd, en kan daarom deel uitmaken van de beoordeling van het wetsvoorstel Instellingswet ACM.

In de derde plaats bestaat er een bepaald verband tussen de bevoegdheid in artikel 7 van het wetsvoorstel Instellingswet ACM tot informatieverstrekking en de bevoegdheden in het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM op het punt van informatievergaring. Dit punt is door de leden van de D66-fractie naar voren gebracht en daarop wordt hierna in gegaan.

De leden van de D66-fractie wilden weten hoe de regering een eventuele gezamenlijke behandeling zou willen vormgeven indien daartoe zou worden overgegaan, gegeven het feit dat het wetsvoorstel Instellingswet ACM al door de Tweede Kamer is aanvaard. Mede omdat het wetsvoorstel Instellingswet ACM al is aanvaard door de Tweede Kamer, heeft het aanhouden van het wetsvoorstel Instellingswet ACM de voorkeur boven het indienen van een geheel nieuw wetsvoorstel. Aanhouden heeft minder nadelen dan het intrekken van de Instellingswet ACM en het indienen van een nieuw geïntegreerd wetsvoorstel. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de overige leden van de commissie.

De leden van de D66-fractie vroegen of de regering hun observatie deelt dat van een geïntegreerde behandeling alleen sprake kan zijn als beide wetsvoorstellen worden geïntegreerd en (opnieuw) in de Tweede Kamer worden behandeld. Zij vroegen tevens welk tijdpad in deze variant realistisch is. Ik ben het met de leden van de D66-fractie eens dat een geïntegreerde behandeling in de Tweede Kamer slechts mogelijk zou zijn indien de Instellingwet ACM door het kabinet zou worden ingetrokken en een geïntegreerd wetsvoorstel door de Tweede Kamer zou worden behandeld, waarbij dus de regels omtrent de instelling van de ACM voor de tweede maal door de Tweede Kamer zouden worden behandeld. Het wetsvoorstel Instellingswet ACM is immers reeds afzonderlijk door de Tweede Kamer behandeld en aangenomen. In mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de overige leden van de commissie heb ik reeds uiteengezet dat een geïntegreerde behandeling van beide wetsvoorstellen niet noodzakelijk is en dat het indienen van één geïntegreerd wetsvoorstel meer tijd kost en meer nadelen heeft dan het aanhouden van het wetsvoorstel Instellingswet ACM en, bij de keuze tussen beide varianten, dan ook niet mijn voorkeur heeft. In dat antwoord heb ik tevens toegelicht dat indiening van een geïntegreerd wetsvoorstel voor het zomerreces 2013 zo goed als uitgesloten is.

Onafhankelijkheid ACM

De leden van de commissie, met uitzondering van de leden van de SP-fractie, vroegen naar de mogelijkheden de onafhankelijkheid van de ACM beter te borgen. Zij vroegen in dat kader om een overzicht en waardering van de verschillende opties. Bij de keuze van vormgeving van een krachtens publiekrecht ingesteld zelfstandig bestuursorgaan (zbo) zijn er op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen twee opties. De eerste optie is die waarbij het zbo onderdeel uitmaakt van de rechtspersoon Staat omdat het geen eigen rechtspersoonlijkheid gekregen heeft. Deze optie is aangewezen als het zbo voor de door hem zelfstandig te verrichten wettelijke taken het privaatrecht niet nodig heeft. De tweede optie is de situatie waarin het zbo eigen rechtspersoonlijkheid heeft en dus geen deel uitmaakt van de rechtspersoon Staat. Deze optie is aangewezen indien het zbo voor de uitvoering van zijn zbo-taken wel privaatrechtelijke rechtshandelingen moet kunnen verrichten. Gelet op de noodzaak die taken zelfstandig uit te voeren, dient dan immers ook zelfstandig te kunnen worden deelgenomen aan het privaatrechtelijke verkeer. Te denken valt bijvoorbeeld aan het Bureau Beheer Landbouwgronden tot wiens zbo-taak het behoort gronden te kunnen verwerven of te verkopen.

De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat regels voor beide zbo-vormen. Voor zbo’s mét eigen rechtspersoonlijkheid bepaalt artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen dat de rechtspositionele beslissingen over het personeel niet door de verantwoordelijke minister maar door het zbo zelf worden genomen en dat de rechtspositieregels van het Rijk op dat personeel van overeenkomstige toepassing zijn. Voor zbo’s zonder eigen rechtspersoonlijkheid waarbij het personeel ter beschikking is gesteld door de verantwoordelijke minister, bevat de Kaderwet zbo’s eveneens regels. Artikel 16 van die wet bepaalt dat het door de minister ter beschikking gestelde personeel voor hun werkzaamheden ten behoeve van het zbo alleen door het zbo ter verantwoording kunnen worden geroepen, en dus niet door de verantwoordelijke minister. Op deze manier is de onafhankelijkheid van de taakuitvoering en de onafhankelijkheid van het personeel bij beide zbo-vormen adequaat geregeld. Het toekennen van eigen rechtspersoonlijkheid zou niet leiden tot een betere borging van de onafhankelijkheid van de ACM.

De zbo-vorm zonder eigen rechtspersoonlijkheid waarbij het personeel door de minister ter beschikking is gesteld, wordt ook wel omschreven als de vorm waarbij alleen het bestuur zbo is. Dit is de optie die in het wetsvoorstel is gekozen voor de ACM. Die keuze is in lijn met het Regeerakkoord, dat bepaalt dat als de juridische status van zbo is aangewezen, dit bij voorkeur dient te worden beperkt tot alleen het bestuur.

Dat ten aanzien van de ACM gekozen is voor de optie «zbo zonder rechtspersoonlijkheid», is gelegen in het feit dat de ACM wordt belast met markttoezicht en voor het uitoefenen van markttoezicht het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen niet aan de orde is. Daarbij is overwogen dat, zoals ook meermalen is aangegeven, die optie allerlei voordelen biedt op bedrijfsvoeringsgebied. Bovendien zijn met deze vorm goede ervaringen opgedaan bij de NMa, ook wat betreft de onafhankelijkheid van de uitvoering van de aan de NMa opgedragen zbo-taken. Dit is bevestigd in beide evaluaties van de NMa die sinds haar oprichting zijn uitgevoerd, door de Algemene Rekenkamer in 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 31 055, nrs. 1 en 2) en door onafhankelijk onderzoeksbureau Kwink Groep/TU Delft in 2010 (Kamerstukken II 2010/11, 24 036, nr. 377 en bijlage). Uit beide evaluaties kwam naar voren dat bij deze optie de onafhankelijkheid adequaat en op de juiste wijze is vormgegeven.

Informatie-uitwisseling

De leden van de commissie vroegen hoe het voorgestelde artikel 7 zich verhoudt tot de in het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM geregelde bevoegdheden met betrekking tot het vergaren en verstrekken van informatie. In diverse materiële wetten is op dit moment geregeld dat de toezichthouder het recht heeft informatie op te vragen en bij wie de toezichthouder dit op mag vragen. Daarin worden in het onderhavige wetsvoorstel Instellingswet ACM geen wijzigingen aangebracht. Het is mijn bedoeling in het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM een bepaling op te nemen die al die verschillende bepalingen codificeert tot één regeling in één nieuw artikel. De verdeling tussen artikel 7 en dit «vergaringsrecht» is eenvoudig: het vergaringsrecht regelt van wie en in welke gevallen de ACM gegevens en inlichtingen mag vragen, het voorgestelde artikel 7 regelt wat de ACM met de ontvangen gegevens wel en niet mag doen. Tot het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM volstaan de bepalingen in de verschillende materiële wetten die het vergaringsrecht regelen. Een eenduidige regeling van de wijze waarop de ACM met de gegevens moet en mag omgaan is nu al wel van belang. Op de meerwaarde van het voorgestelde artikel 7 ten opzichte van de huidige regelingen wordt hieronder ingegaan.

De leden van de PVV-fractie vroegen in welke gevallen de NMa, OPTA en CA nu niet onderling informatie kunnen uitwisselen en welke informatie dat betreft. In onderstaand diagram is met pijlen zichtbaar gemaakt in welke gevallen nu tussen NMa, OPTA en CA gegevens kunnen worden uitgewisseld op basis van de bestaande wet- en regelgeving en samenwerkingsovereenkomsten.

Dit diagram laat zien dat niet voor alle onderlinge relaties geregeld is dat informatie-uitwisseling is toegestaan. Dat is ook logisch omdat informatie-uitwisseling lang niet in alle gevallen nodig is voor de uitvoering van een wettelijke taak. Zo is het bijvoorbeeld niet goed voorstelbaar dat de NMa voor de toepassing van de Spoorwegwet gegevens nodig heeft die zijn verkregen op basis van de Wet luchtvaart. Evenmin is goed voorstelbaar dat OPTA voor de toepassing van de Telecommunicatiewet gegevens nodig heeft van de NMa op basis van de Wet personenvervoer 2000, omdat dergelijke gegevens niet relevant zijn voor de toepassing van die wet. Voor zover het kunnen verstrekken van informatie tussen de huidige drie toezichthouders noodzakelijk is, wordt daarin in de bestaande materiële wetten thans reeds voorzien.

Op het eerste gezicht lijken de mogelijkheden om op basis van artikel 7 van het onderhavige wetsvoorstel binnen de ACM informatie uit te wisselen groter dan nu. Informatie-uitwisseling is dan immers mogelijk voor iedere andere taak van de ACM. Dat is echter schijn. Ook dan kan informatie intern alleen voor de uitvoering van een andere wettelijke taak worden uitgewisseld als die informatie voor die andere taak noodzakelijk is. Daarmee zijn de mogelijkheden om intern informatie uit te wisselen op basis van het voorgestelde artikel 7 even ruim als de huidige mogelijkheden.

Eerder is aangegeven dat – vergeleken met de mogelijkheden op basis van het voorgestelde artikel 7 – in naar schatting tachtig procent van de gevallen die informatiedeling nu ook mogelijk is. Dit ziet op artikel 7 als geheel (interne en externe informatie-uitwisseling). Dat nu niet in honderd procent van de gevallen waarin daaraan behoefte bestaat informatie kan worden gewisseld komt doordat de NMa gegevens verkregen op basis van de Mededingingswet alleen aan andere bestuursorganen kan verstrekken als dat andere bestuursorgaan is belast met taken die (mede) de toepassing van bepalingen omtrent mededinging betreffen. Om die reden is bijvoorbeeld thans de verstrekking van die gegevens door de NMa aan het openbaar ministerie niet mogelijk terwijl daaraan wel behoefte is. Andersom is het verstrekken van gegevens door het openbaar ministerie aan de NMa wel mogelijk. Op basis van artikel 7 zal het wel mogelijk zijn dat de ACM gegevens, verkregen op basis van de Mededingingswet, deelt met het openbaar ministerie. Die verruiming was reeds eerder door de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer toegezegd naar aanleiding van een aanbeveling van de onderzoekers die de evaluatie van de NMa in 2010 hebben uitgevoerd (Kamerstukken II 2010/11, 24 036, nrs. 377 en bijlage en 393).

De leden van de PVV-fractie vroegen voorts of het juist is dat op basis van het voorgestelde artikel 7 informatie intern kan worden gewisseld die nu tussen de drie toezichthouders niet kan worden uitgewisseld. Dat is, zoals hierboven is uiteengezet, niet het geval. Artikel 7, eerste lid, maakt het mogelijk dat gegevens verkregen voor de ene taak door de ACM ook kunnen worden gebruikt voor de uitvoering van een andere taak. Het intern verder verspreiden van gegevens kan dus alleen aan de orde zijn als die gegevens ook nodig zijn voor de uitvoering van een andere taak. Voor zover die noodzaak aanwezig is, is in de mogelijkheid van die informatieverstrekking thans reeds voorzien. Ten overvloede zij vermeld dat door middel van het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM het in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde artikel 7 zó zou kunnen worden aangepast dat dit noodzakelijkheidscriterium duidelijker tot uitdrukking komt. Overigens geldt nu en straks dat van interne doorverstrekking geen sprake kan zijn indien gegevens ontvangen zijn van een andere toezichthoudende instantie met de wettelijke clausule dat ze alleen mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt.

De meerwaarde van artikel 7 in vergelijking met de wijze waarop het informatiegebruik nu in de verschillende wetten is geregeld, ligt dus niet in het feit dat op basis van artikel 7, eerste lid, veel meer interne gegevensverstrekking mogelijk wordt gemaakt. De meerwaarde wordt wel geboden door het feit dat er niet langer sprake is van een lappendeken van verschillende bepalingen, maar van één eenduidige bepaling die geldt voor de hele ACM. Daarmee maakt artikel 7 een einde aan onduidelijkheid door het ontbreken van een regeling en schept het duidelijkheid over de situaties waarin gegevens intern en extern mogen worden verstrekt en de waarborgen die daarbij in acht moeten worden genomen.

De leden van de PVV-fractie vroegen verder wat er gebeurt met informatie nadat deze in een onderzoek is benut en of de informatie kan worden hergebruikt zonder medeweten van de betrokken ondernemer. Wat er met de verkregen informatie gebeurt, hangt af van de aard van de informatie. Indien het informatie betreft die verkregen is van een andere toezichthoudende instantie met de voorwaarde dat die alleen voor dat betreffende doel mag worden gebruikt, wordt de informatie door de ACM niet opnieuw gebruikt voor een ander doel. Andere gegevens kunnen als dat nodig is voor de uitoefening van een wettelijke taak wel worden hergebruikt in een andere zaak. Daarover wordt de betrokken ondernemer op dat moment niet geïnformeerd. Dat is ook in de bestaande situatie niet het geval. De ondernemer wordt daarover wél geïnformeerd op het moment dat de ACM in die andere zaak een besluit neemt. In dat besluit wordt vermeld op basis van welke informatie het besluit is gebaseerd en hoe die is verkregen. Tegen dat besluit kan de ondernemer in rechte opkomen.

De leden van de PVV-fractie vroegen ook of de ACM steeds aangeeft voor welk doel gegevens worden opgevraagd en of de ondernemer ervan op de hoogte wordt gesteld indien de informatie wordt gedeeld met een andere afdeling van de ACM. In alle gevallen waarin de ACM zelf het initiatief neemt tot het vergaren van informatie (marktonderzoek, toezichtsonderzoek, informatie verkregen voor de uitvoering van andere aan de ACM opgedragen taken) zal de ACM steeds moeten aangeven voor welk doel zij de informatie verzamelt en nodig heeft. Dat gebeurt door het wettelijke voorschrift te vermelden waaraan de ACM uitvoering geeft (marktonderzoek, uitvoering andere taken). Bij toezichtsonderzoeken zullen ACM-ambtenaren zich als toezichthouder legitimeren, aangeven om de naleving van welke wet het specifiek gaat en dat zij met het oog daarop gegevens willen inzien of inlichtingen willen ontvangen. Ook als het is toegestaan dat de ACM bij andere toezichthoudende instanties gegevens opvraagt, zal de ACM steeds dienen te vermelden met welk doel zij in het betreffende geval bepaalde gegevens wil ontvangen. Indien een dergelijke instantie vervolgens gegevens verstrekt aan de ACM zal dat vaak gebeuren onder de voorwaarde dat de ACM die gegevens alleen voor dat doel mag gebruiken. Die gegevens kunnen dan door dezelfde afdeling niet voor een ander doel worden gebruikt en evenmin door een andere afdeling van de ACM voor de uitvoering van een andere taak. Indien op door de ACM ontvangen gegevens een dergelijke voorwaarde niet rust, mogen die gegevens uitsluitend voor een andere zaak of taak worden gebruikt indien die gegevens voor die andere zaak of taak nodig zijn. Zoals hierboven is aangegeven wordt de ondernemer daarover geïnformeerd op het moment dat een op die gegevens gebaseerd besluit aan hem wordt bekendgemaakt. Tegen dat besluit kan hij in rechte opkomen en daarbij de rechtmatigheid van de verkrijging van de gegevens aan de orde stellen.

De leden van de PVV-fractie vroegen of de regering voor de zekerheid nogmaals kan bevestigen dat het samenwerkingsprotocol tussen de ACM en Stichting Reclame Code wordt voortgezet. Ik wil benadrukken dat ook na oprichting van de ACM het zogenaamde private fundament onverminderd belangrijk blijft. Dit betekent dat ook de ACM, net als de CA nu, in beginsel pas over zal gaan tot handhaving bij inbreuken op het consumentenrecht met een collectief karakter op het moment dat de markt niet voldoende in staat is (gebleken) door middel van zelfregulering of civielrechtelijke procedures schadelijke praktijken te stoppen. Om het private fundament gestalte te geven, is de CA sinds haar oprichting verschillende vormen van samenwerking met bestaande private partijen aangegaan. Zo heeft zij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet handhaving consumentenbescherming een samenwerkingsprotocol met de Stichting Reclame Code gesloten. In dit samenwerkingsprotocol zijn afspraken gemaakt om inbreuken met een collectief karakter op het consumentenrecht met betrekking tot misleidende en agressieve handelspraktijken op het gebied van reclame en vergelijkende reclame, effectief en op een zo efficiënt mogelijke wijze te beëindigen. Het samenwerkingsprotocol zal door de ACM worden voortgezet, zodat de Stichting Reclame Code ook in de toekomst haar rol van een onafhankelijk orgaan kan blijven vervullen.

De leden van de PVV-fractie vroegen met welke zusterorganisaties de ACM informatie mag uitwisselen. Deze leden constateerden terecht dat aan buitenlandse instellingen alleen gegevens of inlichtingen mogen worden verstrekt als het gaat om zusterorganisaties van de ACM en als de informatie van belang is voor de uitoefening van de taak van die zusterorganisatie. Het gaat hier derhalve om informatie-uitwisseling met andere mededingingsautoriteiten, andere consumentenautoriteiten en andere sectorspecifieke markttoezichthouders op het gebied van energie, telecom, post en vervoer. Hierbij valt te denken aan onder meer de Europese Commissie, de leden van het European Competition Network (ECN), de leden van het International Competition Network (ICN), de leden van het Body of European Regulators for Electronic Communications (BEREC), de leden van de Independent Regulators Group (IRG) en de leden van het Cross-border enforcement and coöperation (CPC) Network.

Financiële aspecten

De leden van de commissie vroegen hoe de boetetaakstelling voor de boetes marktwerking (NMa), die in het Regeerakkoord is opgenomen en op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken wordt ingeboekt, zich verhoudt tot de onafhankelijke positie van de NMa respectievelijk de ACM. De boetetaakstelling maakt geen inbreuk op de onafhankelijkheid van de NMa dan wel de ACM. Boetes die worden opgelegd door de NMa of, in de toekomst, door de ACM komen ten bate van de staatskas, niet ten bate van de toezichthouder zelf. Dat betekent dat in de begroting van het Ministerie van Economische Zaken een inschatting gemaakt wordt van het bedrag aan boetes dat zal worden ontvangen. Het door de regering op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken ingeschatte bedrag heeft geen gevolgen voor de boeteoplegging door de NMa of de ACM. Binnen de daarvoor geldende regels in wetgeving en beleidsregels van de Minister van Economische Zaken bepaalt de NMa of de ACM immers volledig zelfstandig of het nemen van een sanctiebesluit na het constateren van een overtreding opportuun is, of dat zij een ander handhavingsinstrument inzet. Vervolgens bepaalt de NMa of de ACM zelfstandig welke sanctie in een bepaald geval aangewezen is. Indien zij kiest voor het opleggen van een boete, bepaalt zij tot slot ook zelfstandig de hoogte van die boete. Bovendien vormen het feit dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn op de door de NMa of de ACM gemaakte keuzes en het feit dat deze keuzes onderworpen kunnen worden aan rechterlijke toetsing belangrijke waarborgen dat de NMa of de ACM zich bij haar keuzes niet kan laten leiden door de in het Regeerakkoord opgenomen boetetaakstelling. Tot slot wil ik benadrukken dat de door de regering ingeboekte boetetaakstelling geen gevolgen heeft voor het budget dat aan de NMa of de ACM ter beschikking wordt gesteld. Het inboeken van de boeteontvangsten op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken is met andere woorden taakstellend voor het ministerie, niet voor de NMa of de ACM. De komende tijd wordt bezien hoe het Ministerie van Economische Zaken aan deze taakstelling zal kunnen voldoen.

De leden van de PVV-fractie vroegen hoe het bedrag van 15 miljoen euro dat de marktpartijen in 2012 bijdragen aan het toezicht van OPTA is opgebouwd. De begroting 2012 van OPTA bedroeg in totaal 17,8 miljoen euro, waarvan 15,4 miljoen euro wordt doorbelast naar de marktpartijen. De kosten van bezwaar en beroep en uitvoeringstoetsen worden uit de Rijksbegroting gefinancierd. In de openbare begroting 2012 van OPTA (http://www.opta.nl/nl/actueel/alle-publicaties/publicatie/?id=3567) is toegelicht hoe het bedrag van 15,4 miljoen euro is opgebouwd uit de verschillende taakgebieden van OPTA:

– Concurrentiebevordering op communicatiemarkten:

€ 3 907 321

– Eindgebruikersbelangen op communicatiemarkten:

€ 3 676 363

– Marktanalyses:

€ 2 663 983

– Monitoring:

€ 365 421

– Eindgebruikersbelangen nummers:

€ 650 782

– Nummeruitgifte:

€ 1 404 869

– Post UD:

€ 418 799

– Post niet-UD:

€ 392 107

– Trusted Third Parties:

€ 65 774

– Beleidsinteractie:

€ 919 733

– Voorlichting:

€ 954 820

De leden van de PVV-fractie vroegen of het bedrag van 15 miljoen euro dat de marktpartijen in 2012 bijdragen aan het toezicht van OPTA boetes betreft of ook andere heffingen. De vergoedingen die de marktpartijen betalen voor het OPTA-toezicht vinden hun grondslag in de Telecommunicatiewet en de Postwet 2009 en de bijbehorende lagere regelgeving. Op basis van de in de begroting van de OPTA geraamde toezichtskosten voor een kalenderjaar stelt de Minister van Economische Zaken een jaarlijkse regeling vergoedingen vast en brengt OPTA de toezichtskosten in rekening bij de marktpartijen. Deze betalen naar rato van hun omzet en bij de marktcategorieën nummers en certificatiedienstverleners (Trusted Third Parties) naar rato van het aantal nummers en certificaten (Regeling vergoedingen OPTA 2012, Stcrt. 2011, 22274). De doorbelasting van OPTA’s toezichtskosten is gebaseerd op het profijtbeginsel, zoals dit is neergelegd in het toetsingskader voor de doorberekening van toelatings- en handhavingskosten «Maat houden» (Stcrt. 2000, 90). De boetes die OPTA oplegt, staan geheel los van de OPTA-begroting en vloeien naar de algemene middelen.

De leden van de PVV-fractie vroegen of de ACM zelf de beschikking krijgt over de financiële middelen die voortvloeien uit de boetes en/of heffingen die zij kan opleggen. De vergoedingen voor het toezicht die de ACM in rekening zal kunnen brengen bij marktpartijen dienen ter dekking van de kosten die ACM voor de uitoefening van haar taken maakt. De ACM zal over deze middelen – die overigens begrotingstechnisch gezien via de Rijksbegroting lopen aangezien de ACM-middelen daarvan een onderdeel vormen – zelf kunnen beschikken. De Minister van Economische Zaken toetst op hoofdlijnen of de inzet van middelen door de ACM past in de goede taakuitoefening door de ACM. De boetes die de ACM zal opleggen, vloeien naar de algemene middelen en staan niet ter beschikking aan de ACM. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de commissie over de boetetaakstelling voor de boetes marktwerking (NMa), die in het Regeerakkoord is opgenomen.

Prioriteit ACM

De leden van de PVV-fractie vroegen waar de prioriteit van de ACM ligt, bij het beschermen van de consument of bij het breken van monopolieposities en het bevorderen van concurrentie. De ACM wordt ingesteld om het markttoezicht uit te voeren. Hierbij gaat het om het uitvoeren van mededingingstoezicht, sectorspecifiek markttoezicht en consumentenbescherming. Vooropgesteld wordt dat ook het breken van monopolieposities en het bevorderen van concurrentie ten goede komt aan de consument. Voorts is een prioriteitsstelling niet met betrekking tot alle taken van de ACM aan de orde. Op aanvragen die de ACM ontvangt (bijvoorbeeld een aanvraag voor een concentratievergunning ingeval van een voorgenomen fusie) zal de ACM in alle gevallen dienen te besluiten. Voor zover de ACM bevoegd is tot het nemen van besluiten van algemene strekking (bijvoorbeeld energiecodes) kan de ACM daar evenmin van afzien. Ook zal de ACM steeds in moeten gaan op verzoeken van de minister om een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uit te voeren en zal zij in wetgeving voorgeschreven rapportages moeten leveren. De prioriteitsstelling is daarom een vraag die zich alleen voordoet met betrekking tot het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften. In de zogenoemde ACM Agenda zal de ACM haar belangrijkste aandachtsgebieden voor de betreffende periode weergeven. Alvorens de ACM Agenda wordt vastgesteld en gepubliceerd, zal deze aan de relevante stakeholders voor consultatie worden voorgelegd. Dit is aan de ACM zelf. Zij wordt immers belast met het toezicht op de naleving van de verschillende wetten en kent uit dien hoofde de markten en de bedrijven bij uitstek. Als geen ander zal zij dus in staat zijn een periodieke prioriteitsstelling te maken die recht doet aan wat zich in de verschillende sectoren over de volle breedte van het werkterrein van de ACM voordoet. Wel kunnen belanghebbende consumenten en bedrijven de ACM altijd verzoeken om handhavend op te treden. Vanzelfsprekend kan het niet zo zijn dat de ACM als gevolg van haar prioritering niet of nauwelijks karteltoezicht of consumentenbescherming uit hoofde van de Wet handhaving consumentenbescherming uitvoert. Daarom is de Minister van Economische Zaken in het uiterste geval, mocht onverhoopt blijken dat de ACM haar toezichthoudende taak aldus ernstig verwaarloost, op grond van artikel 23 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevoegd de noodzakelijke voorzieningen te treffen.

Inwerkingtreding

De leden van de VVD-fractie vroegen of een gedifferentieerde inwerkingtreding van de Instellingswet ACM mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan de bezwaren opgenomen in het nader voorlopig verslag. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om artikel 7 (voorlopig) niet in werking te laten treden. Het wetsvoorstel laat in verband met artikel 7 echter ook de huidige bepalingen omtrent het informatiegebruik in de diverse wetten vervallen. Als ervoor wordt gekozen om die vervalbepalingen ook niet in werking te laten treden doet zich het probleem voor dat die bepalingen dan niet zijn toegesneden op de ACM-situatie maar nog uitgaan van de huidige situatie. Dat betekent dat die bepalingen nog uitgaan van het bestaan van de raad van bestuur (NMa), het college (OPTA), de Consumentenautoriteit en de Wet OPTA en dus niet het informatiegebruik door de ACM normeren. Daarmee is er met betrekking tot de ACM nog steeds sprake van een vacuüm. Dit kan niet worden hersteld via een tijdelijke ministeriële regeling als bedoeld in artikel 45 van het wetsvoorstel. De tijdelijke noodvoorziening van artikel 45 is blijkens de memorie van toelichting bedoeld voor het oplossen van niet voorziene overgangsrechtelijke problemen ontstaan door inwerkingtreding van de wet. Daaronder vallen niet problemen ontstaan door het niet in werking laten treden van delen van de wet (die zich niet zouden voordoen als die delen wel in werking zouden treden).

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat uitstel van inwerkingtreding van artikel 7 geen goede optie is. Overigens betreft de verruiming die door artikel 7 wordt bereikt uitsluitend de externe informatieverstrekking: anders dan nu zal het op grond van artikel 7, derde lid, onder a, en de daarop gebaseerde ministeriële regeling mogelijk worden gemaakt dat gegevens verkregen op grond van de Mededingingswet aan het openbaar ministerie worden verstrekt. Het lijkt mij uitermate wenselijk dat het openbaar ministerie, indien het gegevens van de ACM nodig heeft voor de uitvoering van zijn taken, deze ook kan krijgen. Ook de Tweede Kamer was deze mening toegedaan (zie hierboven bij de beantwoording van een vraag van de leden van de PVV-fractie over de informatie-uitwisseling). Mocht die verstrekking op onoverkomelijke bezwaren stuiten vanuit de Eerste Kamer, dan zou het opnemen van het openbaar ministerie in de op artikel 7, derde lid, onder a, gebaseerde ministeriële regeling achterwege kunnen blijven.

De minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE - CONTOUREN VOORNEMENS STROOMLIJNINGSWET ACM

Wettelijke bevoegdheid/ instrument

Waar nu al geregeld?

Insteek

De wijze van doorberekenen van kosten aan marktpartijen

Artikelen 85 Elektriciteitswet 1998, 64 Gaswet, 93a Mededingingswet, 64 en 65 Postwet 2009 en 16.1 Telecommunicatiewet

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM

Het verkrijgen van informatie die nodig is voor de uitoefening van de wettelijke taken

Artikelen 7 lid 1 en 2 Elektriciteitswet 1998, 1g lid 1 en 2 Gaswet, 45c lid 1 Loodsenwet, 39 lid 1 Postwet 2009, 18.7 lid 1 Telecommunicatiewet, 14 Warmtewet, 8.25h lid 2 Wet luchtvaart, 1:25a jo. 1:56 lid 5, 1:68 lid 1 en 1:74 lid 1 Wet op het financieel toezicht, 19a lid 3 Wet personenvervoer 2000 en IXc lid 3 Wet onafhankelijk netbeheer

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM

Het aanwijzen van toezichthoudende ambtenaren

Artikelen 48 lid 4 Drinkwaterwet, 5a lid 1 Elektriciteitswet 1998, 1b lid 1 Gaswet, 45b lid 1 en 45i lid 1 Loodsenwet, 50 lid 1, 52 lid 1, 89g lid 1 Mededingingswet, 37 lid 2 Postwet 2009, 70 lid 2 Spoorwegwet, 15.1 lid 2 en 3, 15.5 lid 1 Telecommunicatiewet, 2.4 lid 1 Wet handhaving consumentenbescherming, 19 lid 2 Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, 11.14a lid 1 Wet luchtvaart en 87 lid 5 Wet personenvervoer 2000

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM

Het verzegelen van ruimtes en voorwerpen in verband met artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht

Artikelen 48 lid 4 Drinkwaterwet, 45i lid 4 Loodsenwet, 54 en 89g lid 2 Mededingingswet, 70 lid 4 Spoorwegwet, 15.7 lid 1 Telecommunicatiewet, 11.14a lid 1 Wet luchtvaart

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM

De inzet van de sterke arm in verband met artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht

Artikelen 48 lid 4 Drinkwaterwet, 55 lid 2 en 89g lid 2 Mededingingswet, 70 lid 4 Spoorwegwet, 15.7 lid 2 Telecommunicatiewet, 97 Wet personenvervoer 2000

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM

Het binnentreden van een privéwoning zonder toestemming van de bewoner

Artikelen 48 lid 4 Drinkwaterwet, 55 Mededingingswet, 70 lid 4 Spoorwegwet

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM. De verdergaande bevoegdheid om te doorzoeken alleen toekennen indien Europees recht daartoe verplicht (alleen mededinging)

Legal privilege voor documenten die zich bij een onderneming bevinden

Artikelen 48 lid 4 Drinkwaterwet, 51, 89 en 89g lid 2 Mededingingswet, 70 lid 4 Spoorwegwet, 2.4 lid 2 Wet handhaving consumentenbescherming

Eén geharmoniseerde bepaling dat met een advocaat gewisselde documenten die op basis van artikel 5:20 lid 2 Algemene wet bestuursrecht niet aan de ACM behoeven te worden verstrekt als zij zich bij de advocaat bevinden, ook niet behoeven te worden verstrekt als zij zich bij de onderneming bevinden.

Het nemen van een toezeggingsbesluit

Artikelen 49a lid 1 Mededingingswet, 2.23 lid 1 Wet handhaving consumentenbescherming

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM

Zwijgrecht aan de zijde van de onderneming

Artikelen 48 lid 4 Drinkwaterwet, 5i lid 4 Loodsenwet, 53, 89 en 89g lid 2 Mededingingswet, 70 lid 4 Spoorwegwet, 11.14a lid 1 Wet luchtvaart

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM in aanvulling op art. 5:10a lid 1 Awb dat het zwijgrecht zich uitstrekt tot een ieder aan de zijde van een onderneming

Cautieplicht jegens een ieder aan de zijde van de onderneming

Artikelen 48 lid 4 Drinkwaterwet, 45i lid 4 Loodsenwet, 53, 89 en 89g lid 2 Mededingingswet, 70 lid 4 Spoorwegwet, 11.14a lid 1 Wet luchtvaart

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM in aanvulling op art. 5:10a lid 2 Awb dat cautie gegeven dient te worden aan een ieder aan de zijde van een onderneming

Het opleggen van een bindende aanwijzing ná overtreding

Artikelen 77h lid 2 Elektriciteitswet 1998, 14a lid 2, 60ac lid 2 Gaswet, 56 lid 1 sub c en 89 Mededingingswet, 11.24 Wet luchtvaart

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM. Begrip «bindende aanwijzing» wordt beperkt tot zelfstandige lasten als bedoeld in art. 5:2 lid 2 Awb die worden opgelegd nadat overtreding is vastgesteld.

Beslistermijn opleggen boete

Artikelen 45f lid 3 Loodsenwet, 62 en 89 Mededingingswet, 76 lid 3 Spoorwegwet, 11.24 Wet luchtvaart

Aansluiten bij de termijn van 13 weken van de Awb en regeling dat alleen bij complexe zaken eenmaal met 13 weken kan worden verlengd.

Bevoegdheid tot onderzoek van de boekhouding bij boetes

Artikelen 4.23 Aanbestedingswet, 3.10 Aanbestedingswet op het gebied van defensie en veiligheid, 59a, 77a en 89 Mededingingswet, 76 Spoorwegwet, 11.24 Wet luchtvaart

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM

Sancties op en boetemaxima bij bijkomende overtredingen en overtreding van toezegging

Artikelen 77i lid 1 sub a Elektriciteitswet 1998, 60ad lid 1 sub a Gaswet, 45g lid 1–3, 45h lid 1 en 4 Loodsenwet, 69, 70, 70b en 76a Mededingingswet, 49 lid 1 Postwet 2009, 75 Spoorwegwet, 15.4 lid lid 4 en 18.7 lid 5 Telecommunicatiewet, 8.25h lid 3 Wet luchtvaart, 18 lid 6 Warmtewet, 2.10 lid 2 Wet handhaving consumentenbescherming

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM

Boetemaxima opdrachtgevers/ feitelijk leidinggevenden

Artikelen 77i lid 2 Elektriciteitswet 1998, 60ad lid 2 Gaswet, 45g lid 5, 45h lid 4 Loodsenwet, 57 lid 1, 75a Mededingingswet, 76 lid 3 Spoorwegwet, 15.4 lid 5 Telecommunicatiewet

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM

Schorsende werking van bezwaar en (hoger) beroep ingesteld tegen boetes.

Artikelen 45g lid 4 en 45h lid 3 Loodsenwet, 63, 80 en 89 Mededingingswet, 75 Spoorwegwet, 15.12 Telecommunicatiewet

Regelen dat bezwaar en (hoger) beroep altijd de werking van boetebesluiten opschorten.

Openbaarmaking besluiten en documenten vervaardigd ter uitvoering van wettelijke taak

Artikelen 77o Elektriciteitswet 1998, 60aj Gaswet, 45f lid 3 Loodsenwet, 49d, 65, 82b en 89 Mededingingswet, 55 Postwet 2009, 63 lid 2 en 76 lid 3 Spoorwegwet, 2.23 Wet handhaving consumentenbescherming, 11.24 Wet luchtvaart. Voor zover niet specifiek geregeld geldt de Wet openbaarheid van bestuur

Eén geharmoniseerde bepaling voor de ACM

Stelsel van handhaving van door ACM te handhaven wettelijke voorschriften

Alle wetten bestuursrechtelijk. Wet handhaving consumentenbescherming ook privaatrechtelijk en Telecommunicatiewet ook strafrechtelijk

Regelen dat de door de ACM te handhaven wettelijke voorschriften uitsluitend bestuursrechtelijk worden gehandhaafd tenzij dat op grond van Europees recht niet kan.

Betaaltermijn boete

Artikelen 4:84 lid 1 Algemene wet bestuursrecht, 45f lid 3 Loodsenwet, 67, 80 en 89 Mededingingswet, 76 lid 3 Spoorwegwet, 11.24 Wet luchtvaart

Van de Awb afwijkende betaaltermijnen laten vervallen.

Rechtsmiddelen

Alle wetten

Zo veel als mogelijk en wenselijk harmoniseren

Bevoegdheid tot waarschuwing consumenten

Aanwijzing Staatssecretaris aan de CA

Waarschuwingsbevoegdheid opnemen in de Wet handhaving consumentenbescherming

Naar boven