33 145 Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het onderbrengen van de basisbeurs voor studenten in de masterfase in het sociaal leenstelsel en het aanbrengen van enkele vereenvoudigingen in het studiefinancieringsstelsel

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 16 februari 2012

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

ALGEMEEN

1

Inleiding

4

De doelstelling van het wetsvoorstel

7

Beschrijving van de voorgestelde maatregelen

9

Sociaal leenstelsel in de masterfase

9

Verlenging van de terugbetaalperiode

14

Beperking van de studentenreisvoorziening

15

Vereenvoudigingen van de studiefinanciering

16

Eigentijdse dienstverlening aan de student

17

Gevolgen voor de doelgroep

18

Gevoerd overleg

23

ARTIKELSGEWIJS

23

Artikel I, onderdeel D

23

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel van de regering. De leden zijn voorstander van het invoeren van een sociaal leenstelsel. Een leenstelsel verdeelt de kosten van hoger onderwijs eerlijker tussen overheid en student. Door deze eigen investering maakt de student een meer bewuste keuze voor zijn of haar toekomst. Tegelijkertijd hechten de leden aan de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. De relatief grote bijdrage van de overheid aan het laag houden van het wettelijk collegegeld in combinatie met een sociaal leenstelsel en een aanvullende beurs combineert de eigen verantwoordelijkheid van de student en de verantwoordelijkheid van de overheid voor de toegankelijkheid van het stelsel op de juiste manier, zo vinden deze leden.

In het algemeen overleg «Studeren is investeren»2 van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben de leden reeds vragen gesteld over de complexiteit van het stelsel door de combinatie van de langstudeermaatregel en het sociaal leenstelsel voor de masterfase. De staatssecretaris heeft in dat overleg meerdere toezeggingen gedaan om bij de uitwerking van het wetsvoorstel maatregelen nader te bezien en de bezwaren van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mee te wegen. Deze afweging is niet bij alle onderdelen van het wetsvoorstel even duidelijk opgenomen in de toelichting, aldus deze leden. Om die reden zien zij aanleiding tot het stellen van vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met ongenoegen kennisgenomen van de Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het onderbrengen van de basisbeurs voor studenten in de masterfase in het sociaal leenstelsel en het aanbrengen van enkele vereenvoudigingen in het studiefinancieringsstelsel.

De leden van de PVV-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de wetswijziging.

De leden onderschrijven de noodzaak tot bestendiging van het stelsel van studiefinanciering voor de toekomst met het voorbehoud dat de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd moet blijven. De leden wachten dan ook met belangstelling de toegezegde brief met betrekking tot deeltijdstudenten af.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase is niet de eerste keuze van deze fractie, immers in het verkiezingsprogramma van het CDA staat dat de basisbeurs voor alle studenten behouden moet worden. Dankzij de basisbeurs is in Nederland de toegankelijkheid tot hoger onderwijs goed. Maatregelen als de studiefinanciering, ov-reiskaart en het bestaan van aanvullende beurzen maken het mogelijk dat studenten uit alle lagen van de bevolking in staat worden gesteld te studeren. Het inkomen van de ouders vormt geen belemmering. Het is de capaciteit van de leerling die bepaalt of het mogelijk is te studeren en niet de inhoud van de portemonnee van de ouders. Dankzij deze financiële maatregelen is studeren mogelijk geworden voor kinderen uit families waar voorheen studeren geen gemeengoed was. Het belang van de maatschappij wordt hiermee gediend omdat een hoogopgeleide beroepsbevolking belangrijk is voor een land als Nederland. Nederland is een kenniseconomie en moet dat blijven om de concurrentie met andere landen te kunnen blijven aangaan. Voor deze leden is dit stelsel van wezenlijk belang en zij hechten zeer aan de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor alle lagen van de bevolking. De regering vindt het om haar moverende reden belangrijk om financiële verantwoordelijkheid ook neer te leggen bij de student. De regering is van mening dat door invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase studenten prioriteit aan hun studie geven. Bovendien verwacht de regering dat studenten bewuster voor een studie zullen kiezen met als resultaat een betere match tussen student en studie. Ook geeft de regering aan dat het volgen van een master een investering in de toekomst van de student is. Gemiddeld genomen verdienen studenten die een master hebben afgerond anderhalf maal zoveel als een hbo-afgestudeerde en tweemaal zoveel als een mbo-afgestudeerde. Daarnaast geeft de regering aan dat de opbrengsten van de maatregel terug zullen vloeien naar het onderwijs. De leden erkennen dat invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase een aantal voordelen heeft. Bovendien zijn deze leden tevreden dat dankzij de inzet van deze leden de basisbeurs voor ongeveer 80% van alle studenten behouden blijft. De leden hechten echter veel waarde aan de toegankelijkheid van het stelsel en zullen het onderhavige wetsvoorstel wegen op een aantal punten die voor deze leden van groot belang zijn. Allereerst de borging van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, de cumulatie van financiële maatregelen die opgelegd wordt aan de studenten en het feit dat de bachelor nog geen afgerond geheel vormt waarmee een student de arbeidsmarkt op kan. Tevens beoordelen deze leden het wetsvoorstel op de gevolgen voor deeltijdstudenten, leraren die zich willen bijscholen en studenten die een meerjarige master moeten volgen.

De leden van de SP-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij wijzen erop dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs achteruit gaat. Het vooruitzicht de masterstudie zelf te moeten betalen, zal veel jongeren afschrikken om verder te leren. Er wordt te weinig rekening gehouden met de afschrikwekkende werking van hoge schulden. Jongeren die niet ondersteund worden door hun ouders, worden met dit wetsvoorstel zwaar benadeeld. Het risico van een tweedeling op grond van inkomen van de ouders neemt toe. Voorts komt dit wetsvoorstel de kenniseconomie niet ten goede. Studenten zullen eerder afzien van zwaardere studies of van de masterfase in zijn geheel. De leden maken zich zorgen om de toenemende schuldenlast van afgestudeerden. Studenten worden opgezadeld met hoge schulden die belemmerend uitpakken, bijvoorbeeld bij het kopen van een huis. Verder neemt het besteedbaar inkomen drastisch af, wat zorgt voor een grote groep studenten met geldproblemen. Dit zal het niveau van de student beslist niet ten goede komen, zo menen deze leden.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben in het verleden aangegeven geen principiële bezwaren te hebben tegen de invoering van een sociaal leenstelsel voor studenten in het hoger onderwijs. Zij onderschrijven het idee dat studeren een investering in de toekomst is. Het is echter niet alleen een investering in de eigen toekomst, maar ook in de toekomst van de Nederlandse maatschappij. Onze economie heeft baat bij hoog opgeleide kenniswerkers. De toegankelijkheid en de kwaliteit van ons hoger onderwijs moeten volgens de leden worden gegarandeerd. Vandaar dat zij altijd hebben gesteld dat de invoering van een sociaal leenstelsel geen bezuinigingsmaatregel mag zijn, maar een mogelijkheid om meer te investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Deze leden vinden in de voorgestelde wijzigingen geen aanwijzingen voor de kwaliteitsimpuls in het onderwijs die het gevolg moet zijn van de invoering van het sociaal leenstelsel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden maken zich zorgen over de gevolgen van het wetsvoorstel voor de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs, met name voor studenten uit lagere sociaaleconomische klassen, en in samenhang met de langstudeerderboete. Bepaalde maatregelen aangaande het sociaal leenstelsel in de masterfase, de aanvullende beurs en de studentenreisvoorziening zullen, naar inschatting van deze leden, de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs aantasten. Ook zetten zij kanttekeningen bij de snelle invoering van het wetsvoorstel en de beperkte overgangsregeling. Daarnaast betwijfelen de leden of de regering met dit voorstel daadwerkelijk een investering in de kwaliteit van het hoger onderwijs beogen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden hebben grote zorgen over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs bij introductie van een sociaal leenstelsel. In het bijzonder vinden de leden het onwenselijk dat de drempel voor toegang tot meerjarige masters wordt opgehoogd. De instroom van studenten in bètaopleidingen wordt hiermee onder te grote druk gezet, zo menen deze leden.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang van stapsgewijze intensivering van de eigen verantwoordelijkheid van studenten, ook ten aanzien van de financiering van de opleiding. Zij hechten aan goede waarborgen om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te garanderen voor studenten die de vereiste capaciteiten bezitten.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de doelstellingen van het wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel draagt bij aan het oplossen van twee problemen waar het hoger onderwijs mee te kampen heeft: de houdbaarheid van het stelsel op de langere termijn en de kwaliteit van het onderwijs. Door meer evenwicht te brengen in de publieke en private bijdrage aan een studie blijft het systeem betaalbaar en maken studenten een bewustere keuze voor een studie waardoor uitval en vertraging voorkomen kunnen worden. Door het investeren van de opbrengst van het sociaal leenstelsel wordt een bijdrage geleverd aan de gewenste kwaliteitsimpuls voor het hoger onderwijs. In de strategische agenda voor het hoger onderwijs heeft de staatssecretaris laten zien op welke wijze hij een kwaliteitsimpuls wil geven aan het hoger onderwijs.

De leden vinden het terecht dat er van de student een grotere private bijdrage wordt gevraagd, omdat er ook sprake is van een privaat rendement van de opleiding voor de student zelf. Uit het advies van de Onderwijsraad3 over deze wetswijziging blijkt dat de baten van een opleiding ongeveer gelijkelijk zijn verdeeld tussen student en maatschappij (overheid). De kosten liggen nu echter nog eenzijdig bij de overheid. Het rendement komt echter pas na het afronden van de studie en dus biedt de overheid ondersteuning in de vorm van een sociaal leenstelsel. Het terug te betalen bedrag is van tevoren bekend, terugbetaling gebeurt alleen als de afgestudeerde een baan heeft en genoeg verdient. Na verloop van tijd wordt de resterende schuld kwijtgescholden. In het voorstel van de regering is de terugbetaalperiode verlengd tot twintig jaar, waardoor het maandelijks terug te betalen bedrag lager is. Bij elkaar opgeteld is het wetsvoorstel afgewogen, leidt het tot betaalbaarheid van het systeem en beperkt het de toegankelijkheid van het onderwijs niet, zo stellen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat de maatregelen passen in een «veranderend perspectief op studiefinanciering». Deze leden vragen of dat nu de werkelijke motivatie is voor deze wijzigingen of dat de coalitiehoudgreep van «18 miljard» zwaarder weegt. Op andere zwaarwegende redenen voor deze wijzigingen valt hier en daar ook af te dingen. Zo wordt vermeld dat de voorgestelde maatregelen studenten zullen helpen om een «bewustere keuze» te maken. De vraag dringt zich dan ook op: gaat de regering werk maken van de onduidelijke voorlichting via brochures waar veel studenten nog steeds last van hebben? Een bewuste keuze maakt men immers alleen op basis van solide informatie. Een ander doel is het «streven naar een kleinere overheid». Hoeveel studenten delen die doelstelling? Welk belang weegt hier zwaarder: de ideologie van een kleine overheid of het streven naar goed en toegankelijk onderwijs, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat er wordt gesteld dat het wetsvoorstel onderdeel uitmaakt van de ambitie om tot de internationale kennistop te behoren. Hoe rijmt de regering dat met de hogere eigen bijdrage voor de student, waardoor vooral extra drempels worden opgeworpen? Zou het behalen van een masteropleiding niet juist gestimuleerd moeten worden, in plaats van drempels op te werpen? Wat gebeurt er precies met het budget dat vrijkomt door invoering van het sociaal leenstelsel? Deze leden willen graag een exacte uitwerking hiervan. Op wat voor manier leidt een hoger rendement tot meer kwaliteit? Hebben de recente berichten over diplomafraude en verlaging van de studieomvang niet juist laten zien dat ook het omgekeerde, een verlaging van de kwaliteit, het gevolg kan zijn, zo vragen de leden. De leden vragen waarop de regering de bewering baseert dat een financiële prikkel goed zou zijn om studenten tot een bewustere studiekeuze te bewegen. Zijn er niet meer doeltreffende middelen om dat te bereiken, zoals voorlichting en begeleiding? Een sociaal leenstelsel zou gerechtvaardigd zijn, omdat een studie een investering is die loont. Maar een hoogopgeleide beroepsbevolking is toch ook lonend voor de samenleving in zijn geheel, zo vragen deze leden. De maatschappij profiteert immers ook van hoogopgeleide werknemers. Zij dragen meer belasting af, die weer gebruikt kan worden voor de studiefinanciering. En hoe lonend is een persoonlijke investering wanneer een student geen goedbetaalde baan kan vinden, maar wel een grote schuld heeft opgebouwd? De leden vragen de regering om een toelichting op de verhouding tussen de rijksuitgaven enerzijds en de opbrengsten van hoger opgeleiden anderzijds. Zowel voor de overheid als de student. Studie krijgt prioriteit, aldus de memorie van toelichting. Waarop is deze stelling gebaseerd? Een hogere eigen bijdrage kan er toch net zo goed toe leiden dat studenten meer gaan werken en minder gaan studeren? Of heeft de regering liever dat studenten hogere schulden maken? Hoe gaat een leenstelsel ervoor zorgen dat een student betere afwegingen maakt met betrekking tot bijbanen en nevenactiviteiten? De regering verwacht dat studenten hun keuze voor een studie op inhoudelijke gronden blijven maken. Hoe verklaart de regering dan de berichten van studenten die afzien van een zwaardere studie of een studie met een meerjarige master, omdat zij hiermee in hun ogen teveel kosten gaan maken? Deze zorgen zijn ook afkomstig uit het werkveld. Wat is de reactie op de zorgen vanuit de verschillende sectoren, zoals de medische sector, de technische sector alsmede de vakcentrale voor hoger personeel, zo vragen de leden. Deelt de regering de mening dat bètastudenten met meerjarige masters zwaarder worden getroffen door deze maatregel dan studenten met een éénjarige master? Erkent de regering dat zij veel meer moeten lenen om hun studie te voltooien en met een hogere studieschuld zullen eindigen? Hoe rijmt de regering dit met de wens om meer bètastudenten op te leiden? Waar is de verwachting van de regering dat dit wetsvoorstel niet tot een afname van bètastudenten leidt, op gebaseerd? Is hier onderzoek naar gedaan? De leden zien graag een reactie op de stelling van de Onderwijsraad dat studenten wel degelijk reageren op financiële prikkels met betrekking tot een keuze voor het hoger onderwijs en de richting van de studie. Hoe gaat de regering om met het risico dat studenten eerder voor «makkelijke» studies zullen kiezen? Stelt de regering met dit wetsvoorstel dat de bachelor een eindopleiding is, of ligt het volgen van een master in het logische verlengde om een studie af te ronden? Met andere woorden, wanneer is volgens de regering een universitaire studie volledig afgerond, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe deze maatregel bijdraagt aan de kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs. Zij vragen de regering daar ook de bezuinigingen die het hoger onderwijs raken als gevolg van de algemene korting van 190 miljoen euro op de instellingen in het hoger onderwijs te betrekken. Kan de regering, zo vragen deze leden, ingaan op het rapport van het Rathenau instituut4 dat heeft berekend dat door de cumulatie van overheidsmaatregelen het aandeel investeringen in wetenschap en innovatie met 10% afneemt? Is de regering het met deze leden eens dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat om bij te dragen aan de kwaliteitsimpuls die nodig is, van studenten een hogere eigen bijdrage wordt gevraagd. De opbrengsten hiervan zouden worden geïnvesteerd in het onderwijs. Waar worden deze opbrengsten precies in geïnvesteerd? Welke invloed heeft de uitvoering van dit wetsvoorstel op de bekostiging per student? Tevens zou dit wetsvoorstel de doelstelling van de regering ondersteunen om het studierendement te vergroten. Hoe verhoudt deze doelstelling zich tot de eerder genoemde kwaliteitsimpuls? Ziet de regering dat er een spanning bestaat tussen het verhogen van het studierendement en het verhogen van de onderwijskwaliteit, zo vragen zij.

Er wordt gesteld dat de studie weer prioriteit moet krijgen, en dat het sociaal leenstelsel daaraan bijdraagt. Het is goed mogelijk dat studenten juist uit leenangst meer gaan werken. Als niet de studie, maar werken, prioriteit is, zal dat het studierendement aantasten. Deze leden vragen hoe de regering deze discrepantie gaat oplossen.

De regering verwacht niet dat het wel of niet krijgen van een basisbeurs doorslaggevend zal zijn voor de keuze om een masteropleiding te volgen. Waar baseert de regering deze verwachting op? Welke maatregelen zal de regering nemen als deze verwachting gelogenstraft wordt, zo vragen zij. De regering verwacht voorts niet dat minder studenten voor een meerjarige master zullen kiezen. Waar baseert de regering haar verwachting op? Welke maatregelen zal de regering nemen als deze verwachting gelogenstraft wordt?

Voorts vragen de leden wat voor verandering in vraag in onderwijs en begeleiding de regering verwacht. Hoe gaat de regering de mogelijk andere onderwijs- en begeleidingsvraag van studenten ondervangen? Is zij van plan de onderwijsinstellingen hierbij te ondersteunen, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dat de leenfaciliteit niet als oplossing mag gelden voor behoud van financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Door de opbouw van problematische schulden kunnen studenten bijvoorbeeld problemen ervaren zodra zij de arbeidsmarkt opgaan. In het nader rapport antwoordt de regering op vragen van de Raad van State dat studenten die vanwege invoering van het sociaal leenstelsel en/of andere maatregelen er financieel op achteruit gaan, gebruik kunnen maken van de leenfaciliteit. Kan de regering nader onderbouwen dat zij de randvoorwaarde van toegankelijkheid van het hoger onderwijs voldoende waarborgt, door te verwijzen naar de leenfaciliteit? Op welke manier voert de regering de motie Slob/Sap5 uit? Worden het in kaart brengen van schuldenproblematiek en de gevraagde «gerichte voorstellen» betrokken bij de behandeling van dit wetsvoorstel?

De leden hebben, in aanvulling op de Raad van State, vragen over cumulatie van financiële maatregelen voor studenten. Zij vragen specifiek uiteen te zetten hoe niet alleen de nu voorgestelde wettelijke maatregelen cumulatie-effecten kennen, maar ook maatregelen uit het recente verleden te betrekken. Welke financiële effecten ondervinden studenten door de samenloop van de langstudeerdermaatregel en het sociaal leenstelsel? Welke financiële effecten ondervinden studenten door de samenloop van de langstudeerdermaatregel en het beperken van het ov-reisrecht?

De leden vragen tevens in hoeverre nu al bewijs is voor de veronderstellingen over het gedrag van studenten, na invoering van de maatregelen. Zij verwijzen naar het advies van de Onderwijsraad, waarin wordt geadviseerd om de effecten in kaart te brengen. Op welke manier gaat de regering de effecten inzichtelijk maken? Is het verantwoord om op basis van niet bewezen veronderstellingen deze ingrijpende maatregelen in te voeren?

De leden vragen voorts waarom voor meerjarige masters ook wordt gekozen voor de introductie van een sociaal leenstelsel tijdens de gehele masterfase. Door de «harde knip» staan studenten na afronding van de bachelorfase voor de keuze van een masteropleiding. Genoemde leden verwachten dat de duur van een master bepalend zal worden in de keuze voor een masteropleiding, ook in combinatie met inperking van het ov-reisrecht en de langstudeerdermaatregel. Kan de regering nader ingaan op deze zorg?

De leden vragen hoe het voorstel van een sociaal leenstelsel voor meerjarige masters in verhouding staat tot de uitdagingen die het Platform Bètatechniek heeft geformuleerd, maar ook tot de wens van werkgeversorganisaties om de drempel voor bètatechnische masters niet te verhogen. Genoemde leden vragen waarom de regering niet kiest voor het verlenen van een extra jaar basisbeurs voor deze meerjarige masters.

De leden lezen dat de studie prioriteit krijgt. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek van het ISO6 dat 56% van de studenten meer zal gaan werken als de basisbeurs wordt afgeschaft. Kan de regering nader ingaan op het onderzoek van het ISO? Kan de regering de aanname dat de studie prioriteit heeft onderbouwen? Worden studenten niet juist ontmoedigd om nevenactiviteiten naast hun studie te doen, zoals bestuurs- en vrijwilligerswerk, zo vragen de leden.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van de aantallen studenten die een één-, twee- of driejarige masteropleiding volgen. De leden vragen of de regering een overzicht naar klassen kan geven van de studieschuld van studenten in het hoger onderwijs.

De doelstelling van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie merken op dat in veel landen waarin ook een bachelor/master stelsel is geïntroduceerd, de bachelor een afgerond geheel is waarmee je als student de arbeidsmarkt op kunt. In Nederland is het tot op heden niet zo dat je met alleen een universitaire bachelor klaar bent voor de arbeidsmarkt. De bachelor is nog steeds een algemeen voorbereidend deel op de meer specialistische master. Slechts na afronding van beide delen zijn werkgevers in de student geïnteresseerd. De leden hebben hier al vaker aandacht voor gevraagd. Bij de invoering van het sociaal leenstelsel moet het mogelijk worden om de bachelor en master als afzonderlijke delen te bezien. Dit past naar de mening van de leden ook binnen de visie op een leven lang leren waarbij een persoon zich regelmatig aan het bijscholen is gedurende zijn loopbaan. Als de bachelor een afgerond geheel is om de arbeidsmarkt op te gaan, kan een werknemer later besluiten, al dan niet met financiële hulp van zijn werkgever, alsnog een master te volgen. Nu dragen alleen de masterstudenten de financiële consequenties. Kan de regering aangeven of er een tijdspad is waarbinnen gerealiseerd wordt dat de bachelor een afgerond geheel is? Zijn hierover afspraken gemaakt met de instellingen? Gaat de regering maatregelen treffen indien dit stelsel niet snel genoeg op gang komt, zo vragen de leden.

De leden lezen voorts in de memorie van toelichting dat de opbrengsten van de invoering van het sociaal leenstelsel terugvloeien naar het onderwijs. Allereerst vragen deze leden of de opbrengsten terugvloeien naar alleen het hoger onderwijs of naar het onderwijs in brede zin. In het laatste geval zijn deze leden benieuwd wat de motivering van de regering is voor deze keuze? Is de regering ook voornemens de studenten te betrekken bij de wijze van teruginvesteren, zo nee wat is de motivering hiervoor? De leden zijn van mening dat studenten hierbij op een goede wijze betrokken moeten worden.

De leden van de SP-fractie merken op dat de vrijgespeelde middelen voor de kwaliteit van het onderwijs kunnen worden ingezet. Wat wordt bedoeld met het woord «kunnen»? Worden deze middelen daadwerkelijk ingezet om de kwaliteit te verbeteren, of is dat nog optioneel? Zo ja, waar worden deze middelen voor ingezet, zo vragen zij.

De leden merken voorts op dat er wordt gesteld dat het investeringsrisico beperkt is. Hoe oordeelt de regering over het bericht dat banken geen hypotheek meer verstrekken aan starters met een hoge studieschuld? Is dit geen investeringsrisico, zo vragen zij.

Hoe oordeelt de regering over het advies van de Raad van State, dat stelt dat financiële toegankelijkheid een randvoorwaarde is? Wat is zijn mening over de inkomenseffecten op de groepen studenten die met meerdere maatregelen geconfronteerd worden? Worden deze cumulatie-effecten weggenomen of gecompenseerd? De leden zien hier graag een verdere toelichting op. De Raad van State uit ook zijn zorg om kinderen met ouders die weinig opleiding en inkomen hebben en om het vooruitzicht van een schuld, mogelijk afzien van een studie. Waarom worden deze zorgen niet meegenomen in het wetsvoorstel? Ook de Raad van State vraagt om meer toelichting op de «eerdere en internationale ervaringen» die stellen dat de financiële toegankelijkheid blijft gewaarborgd, en noemt de toelichting van de regering dat er geen negatieve invloed is zelfs onnauwkeurig. De leden vragen de regering hier op in te gaan.

Voorts vragen zij wat de gevolgen van dit wetsvoorstel zijn voor de educatieve masters. Deze masters waren vrijgesteld van instellingscollegegeld en bovendien was het mogelijk om hiervoor 12 maanden extra studiefinanciering te krijgen. Wat is de positie van de educatieve masters in dit wetsvoorstel, zo vragen zij.

De leden vragen tevens of de aanvullende beurs ook in de masterfase nog steeds een gift is. Hoeveel studenten ontvangen momenteel een aanvullende beurs en hoeveel zijn dat er na invoering van dit wetsvoorstel?

Tevens vragen zij wat de wijziging van tekst «aan hem toegekende prestatiebeurs» in «aan hem toegekende prestatiebeurs voor die opleiding waarvan hij het afsluitend examen met goed gevolg heeft afgelegd» voor gevolgen heeft voor die studenten die tussentijds van opleiding zijn veranderd. Geldt voor hen dat alle ontvangen studiefinanciering een gift is, of alleen het gedeelte dat is ontvangen voor de daadwerkelijk afgeronde opleiding, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie vragen wat de doelstelling van de invoering van een sociaal leenstelsel volgens de regering is. Kan de regering aangeven hoe de beperking van het studentenreisrecht zich verhoudt tot deze doelstelling? Waarom kiest de regering voor een termijn van één jaar vertraging voor het studentreisrecht en waarom sluit de regering bijvoorbeeld niet aan bij de termijn voor regulier collegegeld of de studielening onder sociale voorwaarden?

De leden hechten veel belang aan het stimuleren van de keuze voor een bètaopleiding. Een masteropleiding in deze richting duurt twee jaar. Dat betekent dat studenten die een bètaopleiding gaan volgen meer zullen moeten lenen. De leden vragen op welke manier de regering rekening heeft gehouden met mogelijk negatieve effecten van de invoering van een sociaal leenstelsel op het aantal studenten dat kiest voor een bètaopleiding. Ook in maatschappelijk belangrijke sectoren als onderwijs en zorg bestaan meerjarige masteropleidingen. Voor deze sectoren geldt lang niet altijd dat de investering zich uitbetaalt in een hoger salaris bij afstuderen, terwijl juist in deze sectoren een groot tekort aan leraren en verplegers dreigt te ontstaan. Hoe zorgt de regering ervoor dat invoering van het sociaal leenstelsel niet leidt tot een daling van het aantal studenten? Hoe staat de regering tegenover het financieel tegemoet komen van juist dit soort studenten?

De leden hebben voorts enkele vragen over de gevolgen van de voorgestelde maatregelen op studenten die een deeltijdstudie volgen. Kan de regering ingaan op de samenloop van deze maatregel met andere maatregelen in het hoger onderwijs, zoals de langstudeerboete, voor mensen die in deeltijd willen studeren? Hoe reageert de regering in dat kader op de jongste cijfers van de VNSU7 waaruit blijkt dat het aantal deeltijdstudenten fors aan het afnemen is? Hoe wil de regering voorkomen dat uit vrees voor een extra lening mensen afzien van het volgen van een masteropleiding in deeltijd? Hoe verhoudt zich dit met de ambitie om mensen aan te moedigen een leven lang te leren?

Verschillende studies tonen aan dat prijsverhogingen een groter effect hebben voor studenten met een lagere sociaaleconomische achtergrond. De leden vragen de regering op welke wijze zij de gevolgen van de maatregelen voor studenten met een dergelijke achtergrond gaat monitoren en hoe de Kamer daarover zal worden ingelicht. Welke maatstaven hanteert de regering hiervoor? De leden willen ook uitdrukkelijk aandacht voor gezinnen met een middeninkomen waar de optelsom van bezuinigingen van deze regering terecht komen. Is de regering het met de leden eens dat in de praktijk er een behoorlijke last op de schouders zal komen te liggen van ouders van kinderen die in het hoger onderwijs gaan studeren? Hoe wil de regering ook de gevolgen van het sociaal leenstelsel onder deze groep monitoren, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de regering stelt dat de aanvullende beurs voor studenten met ouders uit lagere inkomensgroepen gehandhaafd blijft. Hoe verhoudt dit zich tot de voorgenomen plannen met de ouderbijdrage voor ouders met minderjarige telkinderen en/of een studieschuld, en tot de voorgenomen plannen met de aanvullende beurs voor studenten met weigerachtige of onvindbare ouders? De regering acht het van belang dat de student bewust leent. Hoe gaat de regering hier zorg voor dragen, zo vragen de leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering de vrijkomende middelen wil investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Studenten zullen echter te maken krijgen met verhoging van eigen bijdrage in de kosten, maar het is nog niet duidelijk waar het geld in wordt geïnvesteerd. Kan de regering nader toelichting geven op de bedoelde investeringen in de kwaliteit van het onderwijs, ook in lijn met aanbevelingen van de Onderwijsraad, zo vragen de leden.

Beschrijving van de voorgestelde maatregelen

Sociaal leenstelsel in de masterfase

De leden van de VVD-fractie herkennen zich niet in de opmerking van de Raad van State dat het wetsvoorstel mogelijk voor bepaalde groepen studerenden onevenredig nadelig zou kunnen zijn. De leden wijzen er in dit verband op dat binnen de Europese Unie Nederland het laagste gini-coëfficiënt (0,15) van inkomensverschillen tussen studenten kent8. Evenals de basisbeurs is ook het sociaal leenstelsel voor iedere student toegankelijk en het te lenen bedrag in gelijke omstandigheden even hoog, waardoor er naar het oordeel van deze leden geen sprake is van een groeiende ongelijkheid tussen studenten.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State over «leenangst» vragen de leden wat de verwachte stijging van de gemiddelde studieschuld is ten opzichte van het gemiddelde bedrag van 12 000 euro die studenten nu al lenen. Ook vragen de leden welke consequenties de regering verwacht voor afgestudeerden bij de kredietverstrekking van banken ten behoeve van een hypotheek.

Vanuit diverse organisaties is aandacht gevraagd voor de gevolgen van zowel de langstudeerregeling als het sociaal leenstelsel in de masterfase voor bètastudenten. Deze studies zijn relatief zwaar, waardoor de kans om langstudeerder te worden toeneemt. Daarnaast is er sprake van een tweejarige master, waardoor bètastudenten relatief langer lenen dan andere studenten. Herkent de regering dit probleem, zo vragen de leden. En welke mogelijkheden ziet de regering om zorg te dragen voor het voorkomen van een oplopend tekort aan bèta technici op de arbeidsmarkt, zo vragen de leden.

Voorts hebben de leden reeds eerder hun zorgen uitgesproken over de mate van complexiteit van het systeem nu het regime van de prestatiebeurs gekoppeld wordt aan de invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase. In dit licht benadrukken deze leden dat zij voorstander zijn van een sociaal leenstelsel voor de gehele studie. Dit zou de complexiteit van het stelsel aanzienlijk verminderen. Om het systeem niet onnodig complex te maken zouden deze leden graag zien dat waar mogelijk gewerkt wordt met eenduidige termijnen en zo min mogelijk stapeling van regimes. Om deze reden hebben de leden een aantal vragen.

Wanneer een studerende in de masterfase kiest voor het lenen via het sociaal leenstelsel, maar niet voor het ov-reisrecht of de aanvullende beurs, kan dan de bijverdiengrens vervallen? En is de student vrij om deze keuze te maken, zo vragen zij.

In het verleden is vanuit de basisbeurs het reisrecht ontstaan. Door het loskoppelen van de termijn van de basisbeurs en de termijn van het reisrecht ontstaan nu twee regimes met verschillende looptijden. Doordat aan het reisrecht een prestatieregime is gekoppeld, blijft bij gebruik van het reisrecht in de masterfase ook dit prestatieregime gelden. Hierdoor is het bijvoorbeeld niet mogelijk de bijverdiengrens los te laten. Heeft de regering overwogen om het reisrecht weer onder te brengen in de basisbeurs en in de masterfase bij het sociaal leenstelsel, zodat studenten zelf de keuze hebben om of een hogere beurs of lening of een ov-jaarkaart te kiezen en het systeem versimpeld kan worden en de bijverdiengrens voor studenten zonder aanvullende beurs in de masterfase losgelaten kan worden?

Op dit moment kunnen studenten hun ov-kaart lenen als het reisrecht is verlopen. Blijft die mogelijkheid in dit wetsvoorstel bestaan, zo vragen de leden.

Een pre-master opleiding van meer dan 30 ECTS9 wordt als een aparte bachelor aangemerkt en daarmee voor veel studenten als tweede studie. Kunnen deze studenten gebruik maken van het sociaal leenstelsel en kunnen zij een bedrag ter hoogte van het instellingsgeld lenen? Zijn er verder gevallen van tweede studies die via het sociaal leenstelsel kunnen worden gefinancierd? Kan binnen de zes jaar een tweede (bachelor) studie worden gevolgd? Wordt het leenbedrag dan op basis van wettelijk collegegeld of het instellingscollegegeld vastgesteld, zo vragen de leden.

Het kunnen ontvangen van een bijdrage uit het profileringsfonds is in de Wet Hoger Onderwijs en Wetenschap (WHW) gekoppeld aan het ontvangen van een prestatiebeurs. De leden vragen of studenten in de masterfase van hun studie straks nog gebruik kunnen maken van een bijdrage uit het profileringsfonds.

De leden vragen tevens of de regering rekening heeft gehouden met «ontsnappingsroutes». Het is mogelijk als student om je bij twee opleidingen tegelijk in te schrijven, Als studenten zich ook inschrijven voor een hbo-bachelor, maar feitelijk een wo-bachelor gaan volgen, is het dan mogelijk dat zij een jaar langer recht hebben op een basisbeurs dan als zij zich alleen inschrijven voor de wo-bachelor die zij werkelijk volgen, zo vragen de leden.

De leden vragen tevens hoe de situatie verloopt voor de studerende die een opleiding volgt waar geen harde knip voor is ingesteld. Is het voor deze studenten mogelijk mastervakken te volgen, terwijl zij nog als bachelor zijn ingeschreven en dus recht hebben op een basisbeurs? Is het op deze manier mogelijk een hele master af te ronden, zonder ooit als masterstudent ingeschreven gestaan te hebben, zo vragen zij.

Het ongenoegen over dit wetsvoorstel van de leden van de PvdA-fractie richt zich er niet in de laatste plaats op dat er door de regering consequent wordt gesproken over een «sociaal» leenstelsel, terwijl de sociale elementen die nu aanwezig zijn in de wet op de studiefinanciering vrijwel allemaal worden verwijderd. Dat is echter nog maar het begin. Een wezenlijk verschil, zelfs los van deze voorstellen, is dat de leden van mening zijn dat er deze periode geïnvesteerd zou moeten worden in onderwijs. Dat was ook de reden dat deze leden pleitten voor een sociaal leenstelsel. Nu stelt de regering een (minder) sociaal leenstelsel voor, maar wordt er netto bezuinigd op onderwijs. Dat is onacceptabel, zo menen deze leden. Het sociaal leenstelsel in de masterfase zou zorgen voor een hardere knip tussen bachelor- en masteropleiding. De leden vragen hoe de regering het arbeidsmarktperspectief inschat van een werkzoekende met alleen een universitaire bacheloropleiding. Waarom wordt bij de langstudeerderboete ieder bezwaar over het veranderen van de spelregels tijdens het spel eenvoudig weggewuifd, terwijl in dit voorstel goede sier wordt gemaakt met het uitzonderen van studenten die reeds aan een tweejarige masteropleiding begonnen zijn, zo vragen zij.

Voor de leden van de CDA-fractie weegt het behoud van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zeer zwaar. Ook de Raad van State is kritisch over de effecten van het wetsvoorstel voor de toegankelijkheid. Naar de mening van de leden mag het niet zo zijn dat de financiële drempel die dit wetsvoorstel opwerpt studenten ervan weerhoudt een master te gaan volgen. Deze leden willen niet terug naar de tijd waarin studeren alleen voor kinderen van rijke ouders was weggelegd. Met name onder de zogenaamde eerste generatie studenten bestaat leenangst. Kan de regering een nadere toelichting geven waarom zij verwacht dat onder met name deze groep in het bijzonder, maar ook in het algemeen het aantal studenten dat een master volgt niet in grote mate zal teruglopen? Kan de regering tevens toelichten hoe het met de toegankelijkheid is gesteld in andere landen waarin een vorm van leenstelsel is ingevoerd en aangeven of deze ervaringen relevant zijn voor Nederland? Kan de regering aangeven of zij voornemens is maatregelen te treffen indien blijkt dat de toegankelijkheid sterk terugloopt? Is het mogelijk de invoering op dit effect te monitoren en de Kamer hiervan op de hoogte te stellen? Kan tevens een rekenvoorbeeld worden gegeven wat iemand maandelijks moet terugbetalen bij een modaal inkomen, tweemaal modaal, driemaal modaal en daarboven, zo vragen deze leden.

Voorts zijn deze leden, evenals de Raad van State, beducht voor de cumulatie van maatregelen die de student zullen treffen. Deze leden steunen de gedachte dat studenten spaarzaam met gemeenschapsgeld moeten omgaan en van hen verwacht mag worden dat zij binnen de nominale studieduur plus twee jaar kunnen afstuderen. Toch vragen deze leden een nadere toelichting van de regering over het effect van het min of meer tegelijkertijd invoeren van zowel de langstudeerdermaatregel en een sociaal leenstelsel in de masterfase. De afgelopen jaren zijn veel maatregelen getroffen die tot doel hebben het studierendement te verhogen, studenten studeren al veel harder en sneller dan een aantal jaren geleden. Dit wordt van harte onderschreven door de leden, maar deze leden zien graag een nadere toelichting van de regering of de nadruk van deze maatregelen niet te eenzijdig bij de student wordt neergelegd. Kan worden aangeven op welke wijze de onderwijsinstelling ook een verantwoordelijkheid heeft om te stimuleren dat sneller wordt gestudeerd en verantwoordelijkheid te nemen voor een efficiënte organisatie van de studie. Nog te vaak ontvangen deze leden gegronde klachten van studenten dat er te weinig herkansingsmogelijkheden zijn, ze te lang op input van de docent op een scriptie moeten wachten en hiermee vertraging oplopen, zeer hoge collegegelden moeten betalen voor een tweede studie, vakken te weinig verspreid over het jaar worden aangeboden, etc. Gaarne ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting.

De leden zijn tevens van mening dat de memorie van toelichting te weinig aandacht besteedt aan de gevolgen van dit wetsvoorstel in combinatie met de hierboven genoemde maatregelen voor studenten die een meerjarige master moeten volgen. Het gaat niet alleen om tweejarige masters, maar ook om drie- of zelfs vierjarige masters. Schrikt het studenten niet af om dergelijke masters te gaan volgen omdat zij niet één maar meerdere jaren hun studie zelf moeten financieren, terwijl de kans op vertraging en dus de langstudeerdermaatregel ook groter is vanwege de zwaarte van de studie? De leden zijn van mening dat het niet zo kan zijn dat de toestroom naar deze masters, die veelal maatschappelijk zeer relevant zijn, drastisch terugloopt. Wat gaat de regering doen als bijvoorbeeld blijkt dat er minder studenten voor technische masters zijn? Ziet de regering hierbij een rol weggelegd voor private scholarships conform de motie van de leden Lucas/De Rouwe10? Kan de regering aangeven hoe groot de groep studenten is die een meerjarige studie volgt of nog moet volgen? Wat vindt de regering van het voorstel van het ISO om deze groep studenten toch een basisbeurs te geven in de master? Kan de regering aangeven hoeveel het zou kosten om een dergelijk voorstel uit te voeren, zo vragen deze leden. In het kader van de cumulatie van maatregelen hebben de leden ook nog een vraag over het niet meer meetellen van de studieschuld van de ouders bij hun besteedbare inkomen. Tevens worden minderjarige kinderen niet langer meegenomen bij het bepalen of een student een aanvullende beurs krijgt of niet. Gaarne ontvangen deze leden nadere toelichting over de effecten hiervan op de ouders die hiernaast ook meer zullen meebetalen aan de studie van hun kinderen om te hoge studieschulden te voorkomen. De leden constateren dat de financiële druk door de regering met name bij studenten en hun ouders wordt gelegd, maar vragen of er ook een deel van de financiële verzwaring bij de hoger onderwijsinstellingen wordt gelegd. Gaarne ontvangen zij een toelichting op de vraag hoe naar de visie van de regering de verzwaring wordt verdeeld over studenten, ouders en instellingen.

De leden merken voorts op dat zij veel belang hechten aan een leven lang leren. Er moet een cultuuromslag komen waarbij het vanzelfsprekend is om je als werknemer steeds bij te scholen of indien nodig om te scholen. Kan de regering aangeven wat haar visie is op een leven lang leren in samenhang met de invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase. In bijvoorbeeld de sectoren zorg en onderwijs wordt door het rijk geïnvesteerd in scholing. Voor leraren zijn vele tientallen miljoenen beschikbaar gesteld voor bijscholing, zo is de Lerarenbeurs is een groot succes. Kan de regering aangeven wat zij bereid is te doen indien blijkt dat onder deeltijdstudenten in het algemeen en leraren in het bijzonder de animo om zich bij te scholen daalt, zo vragen de leden.

Voorts merken deze leden op dat de regering bang is voor een fiscaal weglek door de invoering van het sociaal leenstelsel. De regering denkt de oplossing te hebben gevonden door de scholingsaftrek te beperken tot de daadwerkelijke verplichte studiekosten. De leden vragen wat dit oplevert. Want in de regeling vervalt de aftrek voor duurzame goederen (computers), maar die zijn veelal verplicht voor eerstejaarsstudenten en vallen dus weer onder de nieuwe regeling. Door het vervallen van de normbedragensystematiek krijgen studenten met recht op studiefinanciering en bijverdiensten extra aftrekmogelijkheden die ze hiervoor niet hadden. Met andere woorden: deze leden voorzien dat deze maatregel onbedoeld meer gaat kosten voor het Rijk. Gaarne ontvangen deze leden een nadere toelichting. Ook vragen deze leden een nadere toelichting waarom de regering heeft gekozen voor een generieke maatregel die alle studerenden treft in plaats van een maatregel die alleen de masterstudenten treft. Ook de Raad van State was hier kritisch over.

De leden van deze fractie hebben voorts veel moeite met het aaneengesloten maken van de periode van toepassing voor de standaardperiode: dat betekent immers dat je niet een studieonderbreking mag hebben. Dit valt zeer nadelig uit voor studenten die hun studie tijdelijk onderbreken, ziek worden of bijvoorbeeld zwanger zijn. Deze leden zijn van mening dat het niet de bedoeling van deze maatregel kan zijn dat groepen kwetsbare studenten er onevenredig hard door worden getroffen. Immers, voor deze groepen hangt ook de langstudeerdermaatregel boven hun hoofd. Gaarne ontvangen zij een toelichting over de cumulatie van maatregelen voor deze groep studenten.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel zittende masterstudenten worden geconfronteerd met een sociaal leenstelsel. Hoe is tot de afweging gekomen om zittende studenten van vóór 1 september 2011 uit te zonderen? De redenering dat zij niet wisten dat het leenstelsel tijdens de studieperiode zou worden ingevoerd, geldt immers ook voor studenten die per 1 september 2011 zijn begonnen, of later in het studiejaar zijn ingestroomd. Opnieuw wordt gesteld dat de masterfase een bewuste keuze moet zijn en los staat van de bacheloropleiding. Hoe wordt dan verklaard dat de bachelor lang niet altijd een eindkwalificatie is? Ziet de arbeidsmarkt de bachelor als een eindopleiding, zo vragen zij.

De leden constateren dat de Raad van State stelt dat de maatregelen die worden genomen om de «fiscale weglek» te voorkomen, alle belastingbetalers die een opleiding volgen treffen, en niet alleen masterstudenten. Hoe legt de regering uit dat met deze maatregel ook mensen benadeeld worden die zich op latere leeftijd willen bijscholen, iets wat gezien de wens van deze regering om een leven lang leren te bevorderen, tegenstrijdig lijkt te zijn, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat studenten die vóór 1 september 2011 aan een meerjarige masteropleiding begonnen zijn en nog recht hebben op basisbeurs, dat recht houden. Wat zijn de gevolgen voor de studenten die tussen 1 september 2011 en 1 september 2012 zijn begonnen aan een meerjarige masteropleiding? Is de regering van mening dat studenten met een meerjarige masteropleiding onevenredig benadeeld worden met dit wetsvoorstel?

Studenten die vóór of op 1 september 2012 aan een opleiding tot een levensbeschouwelijk ambt of beroep begonnen zijn en nog recht hebben op de basisbeurs, houden dat recht ook. Waarom zit er een verschil tussen de meerjarige masters en de opleidingen tot een levensbeschouwelijk ambt of beroep?

Vormen de lerarenopleidingen een uitzondering op het sociaal leenstelsel in de masterfase? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het voornemen om meer eerstegraads bevoegde docenten op te leiden?

Een student kan na de bachelor kiezen voor een masteropleiding. Formeel zijn dit twee opleidingen, maar in de praktijk blijkt dat een universitair bachelordiploma geen diploma voor de arbeidsmarkt is. Dit in tegenstelling tot een hbo-diploma, dat wel een diploma voor de arbeidsmarkt is. Hoe kan de regering het in dit licht rechtvaardigen dat een hbo-student wel zijn hele opleiding kan volgen met een prestatiebeurs, en een wo-student niet? Wat zijn de arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden op wo bachelor niveau in verhouding tot afgestudeerden op wo masterniveau en afgestudeerden op hbo bachelorniveau, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen welke inspanningen de regering verricht om de arbeidsmarktrelevante waarde van de universitaire bachelor te vergroten. De leden vragen of de regering overwogen heeft het sociaal leenstelsel voor meerjarige masters enkel in het eerste jaar toe te passen. Zij vragen een reactie op de veronderstelling dat deze wijziging slechts geringe uitvoeringsgevolgen heeft. Wat zou het besparingsverlies zijn indien deze wijziging doorgevoerd zou worden, zo vragen deze leden. De leden vragen op welke wijze de regering studenten wijst op de consequenties en risico’s van leengedrag. Zij vragen of de regering onderkent dat de verplichte waarschuwing in kredietreclames ook in communicatie van de overheid aan studenten van belang is, juist wanneer de financiële verantwoordelijkheid van studenten toeneemt.

Verlenging van de terugbetaalperiode

De leden van de VVD-fractie zien de invoering van het sociaal leenstelsel als een goed moment om de leenvoorwaarden bij DUO opnieuw tegen het licht te houden. De leden zijn voorstander van de eigen keuze van mensen om wel of geen lening aan te gaan. Zij zien graag dat deze keuzevrijheid doorvertaald wordt in de systematiek die DUO hanteert. Dat leidt tot de volgende vragen. De leden vragen waarom DUO, na afloop van het prestatiebeursregime, automatisch een lening verstrekt. Ziet de regering een mogelijkheid om (bijvoorbeeld) twee maanden voor afloop van de basisbeurs een bericht naar studenten te doen uitgaan om hen te laten kiezen of zij gebruik willen maken van de leenmogelijkheden? Kan de student zelf de hoogte van het leenbedrag bepalen, bijvoorbeeld als hij geen gebruik wil maken van het geld ten behoeve van levensonderhoud maar alleen het collegegeldkrediet wil lenen? Hebben studenten de vrijheid om het totale bedrag in één keer te lenen, of moet dit in maandelijkse termijnen uitbetaald worden? Ziet de regering mogelijkheden om bijvoorbeeld studenten die in het buitenland geen maandelijkse betalingstermijnen kennen, tegemoet te komen, zodat zij in één keer het collegegeld kunnen betalen, zo vragen de leden.

De leden vragen voorts of de regering reden ziet om de rentesystematiek aan te passen. Nu wordt de rente op het moment van afstuderen vastgezet om de maandelijkse termijn voor de terugbetalende afgestudeerde gelijk te houden. Waarom worden de percentages tijdens de studie wel jaarlijks aangepast en na het afstuderen niet meer? Op het moment van aangaan van de lening heeft de student geen zicht op het uiteindelijk te betalen rentepercentage. Ziet de regering dit als probleem en welke mogelijkheden ziet zij om dit op te lossen? Voorts vragen de leden wat de voor- en nadelen zijn van een keuze aan de student om een rentevasteperiode te kunnen kiezen: wie jaarlijks wil wisselen zou dit kunnen aangeven, wie de rente langer dan vijf jaar vast wil zetten kan dit ook. De ongelijkheid van het moment waarop het rentepercentage wordt vastgezet, leidt ertoe dat huidige afbetalers op dit moment verschillende rentepercentages betalen. Ook zou het vaststellen van het percentage bij afstuderen kunnen leiden tot uitstel van de afstudeerdatum. Wat zijn de voor- en nadelen van een systeem waarbij de overheid cohorten van rentevaste periodes neerzet, waarbij je moment van afstuderen in zo’n cohort valt. Het zou volgens de leden een oplossing kunnen bieden voor ongelijkheden in rentepercentages en de uitvoerbaarheid kunnen vereenvoudigen. Graag ontvangen zij een reactie van de regering.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat een groot deel van de voorgestelde wijzigingen desastreus is voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor mensen met beperkte inkomens. Een eerste element is de langere terugbetaalperiode; die is ongunstig voor mensen met een beperkt inkomen omdat zij langer moeten betalen voor het resterende deel van hun studieschuld wordt kwijtgescholden. In een eerdere periode is dit voorstel gedaan en, op grond van nadelige effecten en onvoldoende steun, niet doorgevoerd. De leden hopen nu dat de regering daaraan een voorbeeld neemt en ook nu de langere terugbetaalperiode schrapt. De leden vragen hoeveel geld er volgens de regering wordt opgehaald met de verlenging van de terugbetaaltermijn. Dat geld zou namelijk worden ingezet voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Is de regering bereid inzicht te verschaffen in de precieze bestemming van de opgehaalde bedragen? Is dat, zoals de minister-president zich onlangs liet ontvallen, in de eigen universiteit, of zoals in de memorie van toelichting vermeldt, in het middelbaar beroepsonderwijs, zo vragen de leden. Een andere kwestie is de hoogte van de rente; die wordt nu voor vijf jaar vastgezet. De leden horen graag waarom dat zo is en wat daarvan de voor- en nadelen zijn.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering oordeelt over het feit dat er grote verschillen bestaan in de afbetaling van studieschulden, vanwege de verschillende rentepercentages. Is het mogelijk om de rente van studieschulden jaarlijks vast te stellen, ook tijdens het afbetalen van de schuld, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of er is nagedacht over het stimuleren van excellentie door mogelijk te differentiëren in terugbetaalregelingen of kwijtschelding voor de best presterende studenten.

De GroenLinks-fractie vragen of de regering kan aangeven welk deel van een studieschuld van 50 000 euro een afgestudeerde zal terugbetalen als hij het minimumloon verdient, als hij een modaal salaris heeft of als hij drie maal modaal verdient gedurende de terugbetaalperiode voor zowel vijftien als twintig jaar.

Beperking van de studentenreisvoorziening

De leden van de PvdA-fractie merken op dat een wijziging omtrent de reisvoorziening een verhoging van de boete voor het niet tijdig inleveren is. De leden kunnen hiermee (of zelfs met een hoger boetebedrag) instemmen, mits het opgehaalde geld wordt geïnvesteerd in een betere informatievoorziening van DUO aan studenten.

De leden van de SP-fractie vragen waarom bij dit wetsvoorstel wordt uitgegaan van de studieduur van bachelor en master samen plus één jaar. Is het niet meer voor de hand liggend om ook hier te kiezen voor bachelor plus één en master plus één, zoals ook bij de langstudeerboete het geval is? Hoe oordeelt de regering over het feit dat juist in deze periode van de studie de reiskosten voor veel studenten hoog is omdat er stage wordt gelopen en er door verschillende studenten aan verschillende instellingen colleges worden gevolgd? De leden vragen of de regering het verantwoord vindt dat de studenten hiermee op nog hogere kosten worden gejaagd en daarmee de studieschuld nog hoger uitvalt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke gevolgen de regering denkt dat de beperking van de studentenreisvoorziening van nominale studieduur plus drie jaar naar nominale studieduur plus één jaar gevolgen zal hebben voor de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Heeft de regering in kaart gebracht welke problemen studenten zullen ondervinden van de beperking van de mobiliteit? Zo ja, op welke manier heeft de regering dit gedaan, wat zijn deze problemen en hoe kunnen die worden ondervangen? Zo nee, is de regering bereid dit alsnog te doen vóór het plenaire debat in de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel, zo vragen de leden.

De leden vragen tevens of de beperking van de studentenreisvoorziening van nominale studieduur plus drie jaar naar nominale studieduur plus één jaar ook voor de huidige masterstudenten geldt. Zo ja, wat zijn de gevolgen voor deze studenten? En zo ja, hoe rechtvaardigt de regering het opleggen van deze beperking aan studenten die dit niet konden voorzien, zo vragen de leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een onderbouwing van de beperking van de studentenreisvoorziening voor een periode van vijf jaar. Waarom wordt een andere periode gekozen dan bij de langstudeerdermaatregel is gekozen? Welke gevolgen heeft deze inperking voor studenten met meerjarige masters, zo vragen zij.

Vereenvoudigingen van de studiefinanciering

De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat de studieschuld van de ouders niet langer meetelt bij het bepalen van de ouderbijdrage. Bij het bepalen van de ouderbijdrage en een eventueel aanvullende beurs is het inkomen van de ouders bepalend en niet het uitgavenpatroon van de ouders. Bovendien bevat het huidige systeem een bonus voor het niet aflossen van hun eigen lening, namelijk een aanvullende beurs voor hun kinderen.

De leden stemmen voorts in met de principiële keuze van de regering om de categorieën «weigerachtige» en «onvindbare» ouders te schrappen, opdat de regelgeving wordt vereenvoudigd en de overheid zo min mogelijk treedt in de relatie ouder-kind. Als beide categorieën geschrapt worden, blijft er een mogelijkheid om een aanvullende beurs aan te vragen via de Belastingdienst. Hoe verhoudt deze mogelijkheid zich tot het zo min mogelijk treden in de relatie ouder-kind en in welke mate vindt de regering de belastinggegevens van de ouders privacygevoelig, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie hebben de grootst mogelijke bezwaren bij de plannen betreffende de aanvullende beurs en de regeling voor weigerachtige ouders. De plannen met deze regelingen verdragen zich op geen enkele wijze met de pretentie van het «toegankelijk» houden. Toegankelijkheid slaat niet slechts op studenten met goedverdienende ouders. Deze asociale en denivellerende voorstellen presenteren als een «vereenvoudiging» doet de leden denken aan het lezen van Orwell’s 1984. Het verhogen van de ouderbijdrage en het niet meer meetellen van eventuele studieschulden hebben geen enkele andere reden dan het voldoen aan een fictieve bezuinigingsomvang van 18 miljard euro en zijn wat de leden betreft inhoudelijk onverdedigbaar. Hetzelfde geldt voor het schrappen van de regeling voor de 17 500 studenten die geen contact met hun ouders hebben, waarover wordt opgemerkt dat de overheid zich dan niet meer in de relatie (die er dus niet is!) tussen ouder en kind mengt. De leden zien in het afschaffen van deze regeling een beperking van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en weten daarbij de Onderwijsraad aan hun zijde. Het wijzen op de mogelijkheid van gerechtelijke stappen is natuurlijk een lege huls, net als bij de eerder door deze leden voorgestelde «niet-goed-geld-terug»-regeling. Studenten moeten niet langs de rechter hoeven gaan om financiële toegang te verkrijgen tot het hoger onderwijs. De leden vragen hoe deze plannen zich verhouden met het mislukte pleidooi van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor meer ouderbetrokkenheid, zoals onlangs in verschillende media vermeld. De leden zijn werkelijk zeer teleurgesteld in deze plannen en verzoeken de regering dan ook om ze zo snel mogelijk uit het wetsvoorstel te verwijderen.

De leden merken voorts op dat het niet meer meewegen van de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een gezin, grote financiële gevolgen heeft. Weinig ouders kunnen zonder daar last van te hebben 726 euro per jaar meer voor hun studerende kind betalen, zo merken zij op.

De leden van de CDA-fractie merken op dat door het vervallen van de partnertoeslag een groep van 170 mensen hard wordt geraakt. Voor hen vervalt niet alleen de partnertoeslag, maar wordt de studerende partner ook geconfronteerd met kosten voor het volgen van een master en bij vertraging de langstudeerdermaatregel. De leden vinden dit een moeilijk punt. Immers, de studerende partners van deze groep zijn bezig met de invulling van hun maatschappelijke positie en de verbetering hiervan. Gaarne ontvangen zij een toelichting van de uitwerking van deze maatregel.

Ook hebben de leden moeite met de maatregel ten aanzien van weigerachtige of onvindbare ouders. Dit raakt 17 500 studenten. Uitgangspunt voor deze leden is dat studenten niet de dupe mogen worden van weigerachtige of onvindbare ouders en er in de nieuwe regeling ook niet op achteruit mogen gaan. Met name de positie van studenten met weigerachtige ouders met voldoende inkomen verslechterd omdat zij geen aanvullende beurs krijgen en tegelijkertijd meer kosten krijgen vanwege de invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase. Deze leden kunnen op dit moment niet goed inschatten wat de gevolgen zijn van de regeling die de regering voorstelt. Kan een specificatie van deze groep worden gegeven? Wat is de rol van het Profileringsfonds van de instellingen hierbij? Is het mogelijk een deel van de opbrengst van dit wetsvoorstel te gebruiken voor deze groep door middel van overhevelen naar het Profileringsfonds met een hardheidsclausule, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering de mening deelt dat er door minder uitzonderingen te maken op de hoofdregels, er meer studenten benadeeld worden die buiten hun schuld in een uitzonderingspositie terecht kunnen komen. Kan de regering garanderen dat deze studenten niet onevenredig getroffen worden door het wetsvoorstel?

Deelt de regering de mening dat er gezocht moet worden naar een oplossing voor het met terugwerkende kracht toekennen van het reisrecht? Het feit dat het reisrecht in natura wordt aangeboden, neemt niet weg dat de student flinke kosten heeft moeten maken die vergoed zouden moeten worden, hij had immers recht op vrij reizen.

Deelt de regering voorts de mening dat met het vervallen van de partnertoeslag het voor mensen met kinderen erg moeilijk is om aan een studie te beginnen, en een uitgangspositie vanuit de bijstand niet toereikend is om te voorzien in studiekosten en een gezin te onderhouden. Moet deze regering er niet juist alles aan doen om studeren te stimuleren, zodat men in de toekomst niet meer afhankelijk hoeft te zijn van een uitkering? Blijven huidige studenten die nu partnertoeslag ontvangen, deze houden? Zo nee, hoe wordt de inkomensval dan opgevangen? Hoe past de toeslag éénoudergezin in dit wetsvoorstel? Zorgt dit ervoor dat eenoudergezinnen extra worden benadeeld en de studenten met een extra hoge schuld worden opgezadeld? Deelt de regering de mening dat deze toeslag ten goede dient te komen aan de kinderen, zo vragen de leden. De leden zijn van mening dat een vereenvoudiging van regels geen excuus mag zijn om niet zorgvuldig naar iemands persoonlijke situatie te kijken. Het buiten beschouwing laten van «variabelen», zoals de studieschuld van de ouders en het aantal minderjarige kinderen, zorgt ervoor dat de berekening makkelijker is, maar ook dat er voorbij wordt gegaan aan het feit dat deze groep met reden geen hogere bijdrage kan missen. Hoe voorkomt de regering dat studenten uit gezinnen waarvan de ouders weinig tot niet kunnen bijdragen aan de studiekosten, worden benadeeld ten aanzien van studenten die wel door hun ouders ondersteund kunnen worden? Eerstgenoemde studenten moeten immers een veel hoger bedrag lenen. Hoe wordt voorkomen dat deze studenten uit financiële overwegingen van een studie zullen afzien, zo vragen deze leden. Hoe oordeelt de regering over het feit dat studenten met onvindbare of weigerachtige ouders worden gestraft voor het gedrag van de ouders waardoor zij meer moeten lenen om rond te kunnen komen en dus met een veel hogere studieschuld worden opgezadeld? De leden vragen hoe wordt voorkomen dat deze studenten uit financiële overwegingen van een studie zullen afzien. De leden vrezen voorts dat de maatregelen om de studiefinanciering te vereenvoudigen een grote groep kwetsbare (aankomende) studenten extra benadeelt. Hoe wordt de toegankelijkheid van deze groep studenten gewaarborgd, zeker gezien de leenaversie die juist bij deze studenten vaak groter is? Wordt hiermee niet een tweedeling in gang gezet, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze dit sociaal leenstelsel rekening houdt met de inkomensposities van studenten en hun ouders. In het huidige voorstel mogen studenten alleen de rente in box 3 (vermogensrendementheffing) aftrekken van de belasting. Waarom kiest de regering ervoor alleen de rente in box 3 aftrekbaar te maken en hoeveel studenten verwacht zij dat hiervan gebruik kunnen maken?

Als studenten geen studiefinanciering meer ontvangen kunnen hun ouders nu de kosten van het levensonderhoud voor kinderen tot 30 jaar aftrekken van de belasting. De regering beperkt deze regeling tot kinderen van maximaal 21 jaar. Kan de regering aangeven hoeveel studenten naar verwachting al voor hun 21ste aan een masteropleiding beginnen? Hoeveel ouders kunnen volgens de regering op die manier gebruik maken van de belastingaftrek voor het levensonderhoud van hun studerende kinderen? Op welke manier draagt deze maatregel bij aan het toegankelijk maken van het hoger onderwijs, zo vragen zij.

De leden vragen de regering naar de onderbouwing van de besparing op beurzen voor studenten met weigerachtige of onvindbare ouders. Om hoeveel studenten gaat het hier en hoeveel minder beurzen krijgen deze studenten? Hoe monitort de regering de gevolgen van deze maatregel voor studenten die ervoor in aanmerking kwamen, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het wetsvoorstel bij het bepalen van de hoogte van de aanvullende beurs niet langer rekening wordt gehouden met de studieschuld van de ouders en het aantal minderjarige telkinderen. Wat voor gevolgen heeft dit voor studenten uit lagere sociale klassen? Wat zijn de financiële gevolgen voor de ouders van deze studenten? Kunnen zij de verhoogde ouderbijdrage wel betalen, zo vragen zij.

Voorts constateren deze leden dat met dit wetsvoorstel de regeling voor studerenden met weigerachtige en onvindbare ouders wordt afgeschaft. Het gaat hier vaak om studenten uit kwetsbare gezinnen. Wat zijn de gevolgen voor deze studenten? Heeft deze regeling een sterker negatief effect voor kinderen uit lagere sociale klassen? Er wordt met dit wetsvoorstel voorkomen dat de ouder zich kan onttrekken aan de ouderlijke plichten, zo stelt de memorie van toelichting. Is de regering van mening dat de regeling te vaak misbruikt wordt en er sprake is van free rider gedrag? Zo ja, waarom wordt dit misbruik dan niet aangepakt? Verwacht de regering dat een deel van de weigerachtige en onvindbare ouders alsnog zullen meebetalen aan de opleiding van hun kinderen en zo ja, in welke mate en waarom? Studenten hebben de mogelijkheid om de wettelijke onderhoudsplicht van de ouders proberen af te dwingen via de rechter. Welke kosten zijn hier in een doorsnee geval aan verbonden en hoe verhoudt dat zich tot de financiële mogelijkheden voor studenten die geen ouderlijke bijdrage ontvangen? Acht de regering het reëel dat de studenten die nu onder de regeling vallen op deze wijze een ouderbijdrage afdwingen, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom in het kader van vereenvoudiging van het stelsel wordt gekozen om regelingen voor studenten met weigerachtige en onvindbare ouders af te schaffen. Op welke manier wordt aan de randvoorwaarde van toegankelijkheid voor deze groep studenten voldaan?

De leden vragen voorts waarom juist ouders met meerdere studerende kinderen worden geraakt door deze maatregelen. Genoemde leden wijzen op de specifieke situatie van deze gezinnen, waar het besteedbaar inkomen over het algemeen lager is in vergelijking met andere gezinnen. Hebben niet juist deze gezinnen de extra ondersteuning nodig? Acht de regering het wenselijk om deze studenten en gezinnen extra schulden te laten maken?

De leden vragen tevens of het wenselijk is de toeslag één-oudergezin als onderdeel van de prestatiebeurs te laten zijn. Ontvangt een ouder deze toeslag voor het kind? Zo ja, kan de regering nader onderbouwen waarom ondersteuning van het kind onderdeel gaat uitmaken van een prestatieafspraak, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de voorwaarden voor studerenden die aanspraak op bijstand willen maken. Zij vragen of ingevolge het wetsvoorstel voor invoering van een huishoudinkomenstoets geen inkomensvrijstelling geldt voor studerende partners, maar wel voor studerende partners van wie een ouder deel uitmaakt van het huishouden. Deze leden vragen of uit de overheveling van de middelen naar SZW kan worden opgemaakt dat de regering verwacht dat deze middelen in zijn geheel zullen worden benut. Zij vragen een reactie op de verwachting dat door toepassing van de bijstandsnormen een deel van de studerenden die nu recht heeft op de partnertoeslag niet voor bijstand in aanmerking zal komen.

Eigentijdse dienstverlening aan de student

De leden van de VVD-fractie benadrukken nogmaals het belang van eerlijke en goede voorlichting door instellingen aan aankomende studenten. Studenten hebben, zeker op het moment dat zij gevraagd worden zelf een grotere eigen investering in hun toekomst te doen, recht op eerlijke en heldere voorlichting over het arbeidsmarktperspectief van een studie. De leden vragen daarom op welke termijn uitvoering wordt gegeven aan de motie Lucas c.s.11

De leden van de PvdA-fractie vinden het belangrijk om te weten dat studenten goed geïnformeerd zijn, en waren dan ook verheugd om te lezen dat hieraan aandacht wordt besteed in de voorgestelde wijzigingen. Maar zoals «vereenvoudiging» in deze plannen eigenlijk verslechtering betekent, kan ook «eigentijdse dienstverlening» betekenen dat de bestaande informatiestructuur, met daarin ook servicekantoren, op de schop gaat om plaats te maken voor een minder toegankelijke doch goedkopere, volledig digitale voorziening. Als dat het geval is, stellen de leden er prijs op als zulks minder omfloerst wordt opgeschreven, dan weet iedereen waar hij of zij aan toe is. Voorts geven de leden aan sinds het debacle met de bijverdienregeling slechts matig vertrouwen te hebben in de informatievoorziening van DUO. In dat geval werd consequent verwezen naar de plicht van de student om zichzelf goed te informeren. Hoewel de leden dat geen slecht principe vinden, vragen zij of er ook sprake van de «eigen verantwoordelijkheid tot het zich informeren» als er een overbodig alarmnummer voor de dierenpolitie wordt opgetuigd of is het dan wel noodzakelijk of zelfs maar gepast om van belastinggeld een televisiereclame uit te zenden.

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel langer de waardering van buitenlandse opleidingen gaat gelden.

De leden van de SP-fractie vragen hoe erop wordt toegezien dat de communicatie van DUO naar de student met alle genoemde nieuwe mogelijkheden goed verloopt. De leden vragen dit omdat er veel klachten van studenten zijn over onvolledige, verkeerde en/of late informatieverstrekking van DUO.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen vast dat in het verleden studenten ontevreden zijn geweest over de manier waarop DUO en het ministerie hen hebben ingelicht over nieuwe maatregelen. Is DUO in het licht van de eigentijdse dienstverlening, voornemens in de toekomst nieuwe maatregelen tijdig aan studenten te communiceren? Hoe is DUO van plan dit te doen? En zal DUO studenten tijdig inlichten over de maatregelen uit dit wetsvoorstel, zo vragen de leden.

Gevolgen voor de doelgroep

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering in het nader rapport schrijft dat er voor studenten die vóór 1 september 2011 aan een meerjarige masteropleiding zijn begonnen overgangsrecht is opgenomen. De leden wijzen er op dat de masteropleidingen in 2011 vaak op 5 september 2011 zijn begonnen. Voor deze studenten geldt het overgangsrecht niet. Kan de regering een toelichting geven waarom hier niet voor de gebruikelijke peildatum van 1 oktober is gekozen? Kan de regering aangeven hoeveel studenten tussen 1 september en 1 oktober 2011 aan hun meerjarige masteropleiding zijn begonnen, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering voornemens is dit wetsvoorstel al met ingang van komende september in werking te laten treden. Alleen een uitzondering wordt gemaakt voor studenten die al voor 1 september 2011 een drie- of vierjarige masteropleiding zijn gestart. De leden vragen of het invoeren op deze korte termijn haalbaar is. Wat zijn de financiële consequenties voor de regering als deze termijn niet wordt gehaald? Een deel van de studenten die geconfronteerd gaan worden met het sociaal leenstelsel zijn al aan hun master begonnen, hoe wordt de communicatie speciaal naar deze groep, maar ook naar de andere studenten vormgegeven? Immers, DUO kan nog niet veel communiceren over de maatregelen omdat zij niet communiceren over conceptwetgeving. Is het waar dat er een brief naar de studenten is gegaan zonder dat een kopie hiervan naar de Kamer is gegaan? Zo ja, dan zien de leden een kopie van deze brief graag zo snel als mogelijk tegemoet.

De leden vragen voorts aan de regering of zij voornemens is de bijverdiengrens voor studenten aan te passen zodat studenten zelf een deel of het geheel van hun master kunnen financieren. Is het ook mogelijk om bijverdiensten op te sparen in de bachelorfase om hiermee de master te financieren? Tevens vragen de leden of er een vorm van overgangsrecht komt voor de groep studenten die buiten de uitzondering vallen, maar toch al met een master bezig zijn en met het sociaal leenstelsel worden geconfronteerd.

De leden vragen tevens een reactie van de regering op de positie van Surinaamse studenten ten aanzien van de invoering van een sociaal leenstelsel. Surinaamse studenten betalen eenzelfde collegegeld als Nederlandse en Europese studenten, maar hebben een aantal voordelen niet die de laatste groep studenten wel heeft. Immers, Surinaamse studenten ontvangen geen studiefinanciering, hebben geen recht op een ov-kaart en mogen maar 10 000 euro bijverdienen. Gaarne ontvangen deze leden een nadere toelichting.

De leden van de SP-fractie merken op dat er wordt gesteld dat de student zelf de hoogte van de lening kan beïnvloeden door zo effectief mogelijk te studeren. Deelt regering de mening dat dit niet wegneemt dat er ook bij een nominale studieduur flinke schulden gemaakt moeten worden? Wat is het effect op de studiekeuze? Hoeveel studenten zullen afzien van een zwaardere studie of de master in zijn geheel? Wat gaan de effecten van deze studiekeuzen zijn op de arbeidsmarkt? De leden vrezen voor nadelige gevolgen voor de kenniseconomie, wanneer studenten uit financieel oogpunt kiezen voor kortere en/of makkelijkere studies. Ook zullen opleidingen geneigd zijn de studielast te verminderen om niet geheel uit de gratie te raken. De leden vragen de regering hier op te reageren. Hoe beziet de regering de verwachting dat veel studenten juist meer zullen gaan werken naast de studie om de schuldenlast te beperken en hiermee juist minder tijd aan de studie besteden? Er wordt vooral verwezen naar studies die de verwachting wekken dat de financiële toegankelijkheid gewaarborgd blijft. Maar er wordt ook erkend dat er verschillende onderzoeken zijn die van een negatief effect uitgaan. De leden zien graag een toelichting op de onderzoeken die stellen dat er een negatief effect te verwachten is.

De leden vragen voorts hoe de regering omgaat met de leenangst van studenten. Wat doet de regering met studenten die afzien van een masteropleiding omdat zij niet nog meer willen lenen? Hoe gaat de regering om met studenten die niet nog meer mogen lenen van hun ouders?

De leden vragen of er vooraf aan dit wetsvoorstel voldoende onderzoek is gedaan naar mogelijke negatieve effecten op de toegankelijkheid. Ook vragen zij of de regering erkent dat studenten gedemotiveerd kunnen raken van de vele maatregelen tezamen. Zoals het inperken van de basisbeurs voor de masterfase, de langstudeerboete, de inperking van het reisrecht, het hogere collegegeld voor de tweede studie, de harde knip, de hoge kosten voor schakelprogamma’s en pre-masters. De leden vragen wanneer er een eind komt aan de lastenverzwaringen voor studenten. Wordt de basisbeurs nog verder uitgekleed, ook in de bachelorfase? Is het afschaffen van de basisbeurs voor de masterfase een eerste stap of een laatste stap? Gelden de argumenten voor afschaffing van de basisbeurs van de masterfase niet voor de bachelorfase? Gelden de argumenten voor behoud van de basisbeurs voor de bachelorfase niet voor de masterfase? Waar is de consistentie van het beleid gebleven, zo vragen deze leden. Wanneer blijkt dat er wel een negatief effect is op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, is de regering dan bereid deze maatregel te herzien? Wanneer wordt het effect van dit wetsvoorstel onderzocht? Wat onderneemt de regering als de toegankelijkheid substantieel zou afnemen? Wordt ook gekeken naar de redenen om wel of niet voor een bepaalde master te kiezen? Wordt ook specifiek gekeken naar de effecten op studenten uit gezinnen met minder draagkrachtige ouders, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie willen enkele vragen stellen over juridische houdbaarheid van het tempo van invoering. Onder de besparingen boekt de regering voor 2013 reeds 10 miljoen euro in voor beperking van het reisrecht. Kan de regering de juridische houdbaarheid van de invoering van deze inperking voor bestaande studenten onderbouwen?

Deze leden vragen eveneens of het tempo van invoering van het sociaal leenstelsel wel voldoet aan de eisen van goed bestuur. Is de regering het met de leden eens dat het logisch zou zijn om niet met terugwerkende kracht het sociaal leenstelsel in te voeren, maar alleen voor die studenten van toepassing te laten zijn die per 1 september 2012 aan hun masterstudie beginnen, zo vragen zij.

Deze leden vragen tevens hoe de regering reageert op de oproep van het ISO om de invoering van het sociaal leenstelsel voor de masterfase met een jaar uit te stellen ten einde studenten beter op dit nieuwe systeem te kunnen voorbereiden.

De leden willen voorts graag een aantal vragen stellen over de gevolgen van de voorgestelde maatregel voor geneeskundestudenten. Zoals ook door de Raad van State wordt opgemerkt zijn de inkomenseffecten voor bepaalde groepen studerenden onevenredig, in het bijzonder voor studenten die een meerjarige masteropleiding volgen (in het geval van geneeskundestudenten gaat het zelfs om een driejarige master). Hoe voorkomt de regering dat een studie als geneeskunde enkel voor de student met meer vermogende ouders toegankelijk blijft? De regering gaat er van uit dat elke student zijn studieduur volledig zelf in de hand heeft. Bij geneeskundestudenten ligt dat gecompliceerder als gevolg van onder andere de wachttijd tussen het theoretische gedeelte van de opleiding en de start van de coschappen en de wachttijden tussen coschappen. Hoe wil de regering deze studenten tegemoet komen door te voorkomen dat zij de dupe worden van studievertraging waar zij geen schuld aan hebben, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat studenten om hun masterfase te bekostigen, een beroep kunnen doen op het sociaal leenstelsel en op andere financieringsbronnen. Een beroep doen op het sociaal leenstelsel leidt tot een studieschuld. Hoe verhoudt dit zich tot de schuldenproblematiek onder jongeren? Zal leenangst er toe leiden dat studenten minder snel een beroep zullen doen op het sociaal leenstelsel, en daarmee dus niet zullen beginnen aan hun master? Zullen de studenten uit lagere inkomensgroepen meer last hebben van leenangst, en dus minder snel beginnen aan een master? Wat betekent dit voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs?

Om er voor te zorgen dat er geen onaanvaardbare situaties ontstaan, is er voor studenten die vóór 1 september 2011 aan een meerjarige masteropleiding zijn begonnen en nog recht hebben op een basisbeurs in overgangsrecht voorzien, aangezien deze groep de invoering van het sociaal leenstelsel niet heeft kunnen voorzien. Is de regering van mening dat studenten die na 1 september 2011, bijvoorbeeld aan het begin van het academische jaar op 5 september 2011, met hun studie zijn begonnen deze plannen wel hebben kunnen voorzien? Waarom is voor 1 september 2011 gekozen? Hoe zijn de plannen uit het regeerakkoord gecommuniceerd naar studenten? Hoe verhoudt zich dat tot de vele klachten die zijn binnen gekomen over de manier waarop DUO studenten heeft ingelicht over aankomende veranderingen in de studiefinanciering? Studenten met meer dan één jaar vertraging hebben niet langer studentenreisrecht. Zij moeten dan hun openbaar vervoer dus zelf betalen. Denkt de regering dat de gemiddelde student over voldoende middelen beschikt zelf het openbaar vervoer te bekostigen dat nodig is voor een stage, zo vragen deze leden. Er is gekozen voor snelle invoering van de maatregen. Worden de middelen die hierbij vrijkomen ook onmiddellijk geherinvesteerd in het hoger onderwijs, zo vragen deze leden.

Voorts merken deze leden op dat op basis van eerdere en internationale ervaringen en onderzoeken geconcludeerd wordt, dat hogere eigen bijdragen geen negatieve invloed op de onderwijsdeelname hebben gehad. Uit andere studies echter, blijkt dat hogere eigen bijdragen wel een negatief effect hebben op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Waarom heeft de regering er voor gekozen zich te baseren op de eerst genoemde onderzoeken? Er wordt gesteld dat verschillende onderzoeken laten zien dat prijsverhogingen een groter effect hebben op studenten uit de lagere sociaaleconomische klassen. Deze bevindingen zijn niet bevestigd in enkele andere studies. Blijven masteropleidingen in dezelfde mate toegankelijk voor studenten uit lagere sociaal economische klassen? Waarom kiest de regering er voor om te bezuinigen op de aanvullende beurs, zo vragen de leden. In welke gevallen wordt er een uitzondering gemaakt? Hebben studenten met een chronische ziekte of handicap langer recht op een prestatiebeurs? De leden vragen ten slotte of studenten die een master lerarenopleiding doen een jaar langer prestatiebeurs krijgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom is gekozen om het overgangsrecht te beperken tot studenten die voor september 2011 zijn begonnen met een meerjarige master. Wat zijn de gevolgen voor studenten die volgend jaar aan het tweede jaar van hun meerjarige master beginnen? Moet het overgangsrecht niet worden uitgebreid voor studenten die een meerjarige master volgen, zo vragen zij.

Gevoerd overleg

De leden van de PvdA-fractie waren zeer te spreken over het buitengewoon kritische rapport van de Onderwijsraad over de voorgestelde wijzigingen. Opvallend is dat het argument dat daarin wordt genoemd over studenten in richtingen waarmee niet veel geld te verdienen valt, maar die wel maatschappelijk zeer relevant zijn, terzijde wordt geschoven zonder inhoudelijk antwoord. De leden zien graag een inhoudelijk verhaal over waarom iemand er nog voor zou kiezen om leraar te worden als de weg ernaartoe zo duur wordt. Zij misten ook input van de studentenorganisaties en -vakbonden. Heeft de regering zich niet de moeite getroost om te horen wat de meest betrokken c.q. getroffen groep in onze samenleving van deze plannen vindt, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen een reactie op de stelling van de Onderwijsraad dat er met dit wetsvoorstel gesuggereerd wordt dat de private en publieke investering niet in evenwicht zouden zijn. Wat zijn de argumenten om dit te veronderstellen en hoe leidt dit wetsvoorstel dan wel tot een evenwichtigere verdeling? Met andere woorden, wat is de visie van de regering op de verdeling van publieke en private bijdragen aan het hoger onderwijs, zo vragen zij.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel D

De leden van de SGP-fractie vragen of bij het bepalen van de hoogte van de studiefinanciering het woonlandbeginsel wordt toegepast.

Voorzitter van de commissie, Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie, Bošnjaković


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL), Liefde, B.C. de (VVD), Werf, M.C.I. van der (CDA) en Hazekamp, A.A.H. (PvdD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Haverkamp, M.C. (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD), Rouwe, S. de (CDA) en Ouwehand, E. (PvdD).

X Noot
2

6 april 2011, Kamerstuk 31 288, nr. 160.

X Noot
3

Advies wijziging van de wet studiefinanciering 2000, juli 2011.

X Noot
4

Rapport «Waardevol – Indicatoren voor valorisatie». Ons kenmerk: Parlisnummer: 2011Z21867.

X Noot
5

Kamerstuk 33 000, nr. 35.

X Noot
6

ISO: Interstedelijk Studenten Overleg.

X Noot
7

VSNU: Vereniging van Universiteiten.

X Noot
9

ECTS: European Credit Transfer System.

X Noot
10

Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 61.

X Noot
11

Kamerstuk 31 288, nr. 214.

Naar boven