33 135 Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 22 maart 2012

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

Algemeen

1

Permanent maken

2

De Crisis- en herstelwet actualiseren

16

Quick wins omgevingsrecht

18

Advies Raad van State

31

Effecten van het wetsvoorstel

34

Consultatie

36

Overig

37

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van het permanent maken van de Crisis- en herstelwet omdat deze de uitvoering van ruimtelijke projecten op een zorgvuldige manier versnelt. Deze leden hebben met betrekking tot de voorliggende wijziging nog wel enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de voorgenomen wijzigingen in de Crisis- en herstelwet, waaronder het permanent maken hiervan.

De leden van de PVV-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel. De leden van de fractie van de PVV hebben enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel, maar hebben nog enkele verhelderende vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met grote zorgen kennisgenomen van de voorstellen van de regering om de Crisis- en herstelwet permanent te maken. Deze leden vragen zich af of de Crisis- en herstelwet een werkelijke bijdrage levert aan herstel en niet juist zorgt voor het beperken van inspraak en het tegengaan van een zorgvuldig proces. Bovendien vinden de leden van de D66-fractie dat de regering onvoldoende is ingegaan op de bezwaren van de Raad van State, bezwaren die zij grotendeels delen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel. Deze leden hebben van begin af aan ernstige inhoudelijke en procedurele bezwaren tegen de Crisis- en herstelwet gehad. De wet nu permanent maken zonder dat er een deugdelijke evaluatie heeft kunnen plaatsvinden van deze wet, is volgens hen onverstandig.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel en hebben daarover enkele vragen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met grote zorg kennisgenomen van het voorstel van de regering om de crisis- en herstelwet permanent te maken. Zij begrijpen niet waarom de regering een wet, die onder grote tijdsdruk tot stand is gekomen en die 27 wetten die voornamelijk zien op de bescherming van ons milieu, de natuur en de rechtsbescherming van burgers en decentrale overheden, opzij zet, en waarvan onderdelen al door uitspraken van de Raad van State hersteld moesten worden, nu zonder enige evaluatie, en zonder enige noodzaak, permanent wil maken. Ook de andere onderdelen van dit wetsvoorstel, de zogenaamde «quick wins» roepen bij de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren veel onbegrip, vragen en zorgen op.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De doelstelling van het wetsvoorstel – vermindering van lasten, snelle flexibele en zorgvuldige besluitvorming en het wegnemen van knelpunten – wordt door hen voluit gesteund. Dit mede met het oog op het bestrijden van de economische crisis.

Permanent maken

De leden van de VVD-fractie hebben de vraag waarom de regering heeft gekozen voor deze wijze van het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en de invulling ervan. Kan de regering aangeven wat de winst is van de Crisis- en herstelwet en van het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de VVD-fractie zouden wat meer uitleg willen krijgen over de behandeltermijnen en met name de relatie met bijvoorbeeld de Omgevingswet. Is het mogelijk een overzicht te krijgen met de termijnen van alle relevante wet- en regelgeving die in het verschiet ligt en een directe relatie hebben met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet? Kan de regering nader ingaan op de relatie tussen dit wetsvoorstel en de voorgenomen Omgevingswet?

De leden vragen voorts of het bij dit voorstel gaat om een verlenging totdat de Crisis- en herstelwet kan worden opgenomen in de Omgevingswet en de Algemene wet bestuursrecht. Indien de Crisis- en herstelwet wordt opgenomen in de nieuwe Omgevingswet en de Algemene wet bestuursrecht, gaat het dan om een integrale opname of om opname van delen van de Crisis- en herstelwet?

Waarom is het nodig om de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet nu te verlengen in plaats van deze direc te verankeren in de nieuwe Omgevingswet?

De leden van de VVD-fractie herinneren zich dat er bij de vaststelling van de Crisis- en herstelwet bij diverse partijen zorgen waren over de effecten op natuur en milieu. De leden van de VVD-fractie vragen de regering om op basis van de ervaringen van nu aan te geven of deze zorgen terecht waren.

De leden van de PvdA-fractie brengen in herinnering dat het doel van de wet indertijd was om het mogelijk te maken om infrastructuur, woningen en andere particuliere initiatieven in tijden van crisis versneld aan te leggen. Inmiddels ligt met name de woningmarkt nagenoeg stil. Dit is niet het gevolg van langdurige procedures, maar simpelweg van het gebrek aan vraag. Als de economie losgetrokken moet worden dan zal daar iets structureel aan moeten gebeuren en helpt het niet om procedures te versnellen. De woningmarkt moet hervormd worden. Het permanent maken van de Crisis- en herstelwet is daarmee niet de oplossing van het probleem.

De benadering is eenzijdig vanuit de overheid of de initiatiefnemer gekozen. Niet alle bouwwerken en initiatieven behelzen in de ogen van de leden van de PvdA-fractie echter een zodanig groot belang dat dit de belangen van andere overheden en omwonenden overstijgt. Zij zijn het die geconfronteerd worden met ontwikkelingen in hun straat, in hun wijk, die hen niet aanspreken en waar ze met deze wet nóg minder over te zeggen krijgen. De zeggenschap van burgers over hun eigen omgeving wordt minder en minder. Dat baart de leden van de PvdA-fractie zorgen. Liever zouden de leden van de PvdA-fractie een aanpak zien waarin burgers actief betrokken worden bij de ontwikkeling van hun leefomgeving. Deze leden vrezen dat dit door het verdwijnen van de hindermacht niet meer mogelijk is en daarom ook niet meer gebeurt. Ruimtelijke plannen zijn er in de eerste plaats om de burger te beschermen. Deze bieden de burger houvast. Dat doen ze niet meer als burgers zich er niet meer op kunnen beroepen of als ze zo flexibel en breed opgesteld zijn dat alles mag.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat diverse wetenschappers de Kamer er op hebben gewezen dat het nog meer regelen via tijdelijke wet onwenselijk is en leidt tot ondeugdelijke wetgeving. Zij adviseren om de bestaande wetgeving, zijnde de Algemene wet bestuursrecht, de Omgevingswet en de Wet natuur aan te passen in plaats van nogmaals met een noodwet door te gaan. Zij wijzen er op dat de praktijk al deze wijzigingen en nieuwe planvormen niet meer bij kan houden.

De leden PvdA-fractie maken zich zorgen over de rechtspositie van burgers. De evaluatie richt zich met name op de voordelen die de bouwende sector ondervindt van de snellere procedures. De leden van de PvdA-fractie zouden graag ook een evaluatie zien van de ervaring van burgers en andere belanghebbenden bij de versnelde procedures. Hadden zij bijvoorbeeld voldoende tijd om hun bezwaar toe te lichten en hun beroep voor te bereiden? De leden van de PvdA-fractie krijgen ook signalen dat burgers en andere belanghebbenden zich niet gehoord voelen, bijvoorbeeld in het geval van Noord-Nederland waar men zich overvallen voelt door een invasie van windmolens. Hierdoor dreigt het draagvlak voor windenergie af te kalven en dat zou in de ogen van deze leden zonde zijn. De leden van de PvdA-fractie zouden deze evaluatie graag afwachten alvorens te besluiten tot verlenging of permanent maken van de Crisis- en herstelwet.

Nu geldt met de Crisis- en herstelwet voor bepaalde aangewezen projecten, waarvan het aantal nu circa honderd bedraagt, een licht regime voor de milieueffectrapportage. De leden van de PvdA-fractie vinden dat dit uitzondering op de regel moet blijven en dat moet worden voorkomen dat te kleine projecten, waarvan het nationaal belang niet is aangetoond, van de lichte milieueffectrapportageplicht gebruik kunnen maken.

De leden van de CDA-fractie stellen dat het doel van de Crisis- en herstelwet bestaat uit het versnellen, verbeteren en vereenvoudigen van de besluitvorming over ruimtelijke projecten. De leden van de CDA-fractie hechten dan ook veel waarde aan het permanent maken en verankeren van de voorzieningen die in de Crisis- en herstelwet zijn opgenomen. De leden van de CDA-fractie roepen bovendien in herinnering dat de Crisis- en herstelwet al grote wijzigingen met zich meebracht, die destijds al permanent in de wet zijn opgenomen. Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat naast een vlotte ook een degelijke afweging binnen het kader van de Crisis- en herstelwet gemaakt kan worden. De oorspronkelijke uitgangsgedachte van de Crisis- en herstelwet bestond uit het bestrijden van de economische crisis door grote projecten die lijden onder tergend langzame en te complexe besluitvorming versneld uit te laten voeren. Daarbij is permanente versnelling en vereenvoudiging van deze besluitvormingsprocessen – los van de voortdurende economische crisis – van groot belang. Nog altijd duurt de besluitvorming omtrent bepaalde projecten te lang en is deze veel te complex.

Naast het permanent maken van de Crisis- en herstelwet, staat in het regeerakkoord dan ook een stelselmatige bundeling en vereenvoudiging van het omgevingsrecht. Het onderhavige wetsvoorstel moet dan ook volgens de leden van de CDA-fractie gezien worden als een voorbode van deze aangekondigde overgang naar een heldere, overzichtelijke, gebundelde en efficiënte Omgevingswet. Het doel van het onderhavige wetsvoorstel bestaat er evenwel onder meer uit de Crisis- en herstelwet (voor onbepaalde duur) te verlengen en daarnaast op onderdelen te actualiseren. Deze doelen kunnen rekenen op de instemming van de leden van de CDA-fractie.

De Raad van State was van oordeel dat in verband met haar opmerkingen het voorstel nader dient te worden overwogen. Een belangrijk kritiekpunt van de Raad van State was dat over de effecten van de Crisis- en herstelwet nog maar heel weinig bekend was, omdat de voorziene evaluatie van die wet niet is afgewacht. Inmiddels zijn diverse evaluatierapporten naar de Tweede Kamer gezonden. De conclusie van deze rapporten zijn voor de leden van de CDA-fractie duidelijk. Er is meer dan voldoende basis om aan te nemen dat de Crisis- en herstelwet goed werkt. Daarnaast heeft het bedrijfsleven zich bij het rondetafelgesprek van de vaste Kamercommissie voor Infrastructuur en Milieu op 29 februari 2012 in overgrote meerderheid zeer enthousiast getoond over de Crisis- en herstelwet.

Bij nader rapport1 heeft de regering bovendien de meest substantiële door de Raad van State aangereikte optie overgenomen. In dit wetsvoorstel wordt de werkingsduur van de Crisis- en herstelwet in de eerste plaats verlengd. Juridisch gezien is er sprake van onbepaalde verlenging van een tijdelijke wet. Vervolgens wordt gebruikmakend van de resultaten van de totale evaluatie, die omstreeks april volgend jaar beschikbaar zal zijn, een definitieve verankering gezocht via een afzonderlijk in te dienen wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast zal de Crisis- en herstelwet uiteindelijk door middel van de nieuwe Omgevingswet permanent worden. De leden van de CDA-fractie zien deze gang van zaken als gewenst en kijken bovendien uit naar de behandeling en totstandkoming van de nieuwe Omgevingswet. Bij het genoemde rondetafelgesprek kwam bovendien ter tafel dat diverse partijen aangaven dat de Crisis- en herstelwet een aantal regels bevat, die in de praktijk hebben geleid tot versnelling van besluitvorming. De praktijk heeft inmiddels, zo stelde bijvoorbeeld VNO-NCW/MKB-Nederland, leren omgaan met de regels uit de Crisis- en herstelwet. De praktijk zou niet goed worden bediend als deze regels op dit moment plots weer zouden verdwijnen. Daarnaast kan juist nu nog enige jaren ervaring worden opgedaan met de genoemde regels, zodat die ervaring kan worden gebruikt bij het construeren van de Omgevingswet. De leden van de CDA-fractie achten dit een solide argumentatielijn en vragen of de regering deze lijn deelt.

De leden van de SP-fractie lezen dat het permanent maken van de Crisis- en herstelwet van de baan lijkt, maar zij lezen tegelijkertijd dat in de memorie van toelichting2 wordt gesteld dat het onderhavig wetsvoorstel daartoe wel een aanzet geeft door de werkingsduur van de Crisis- en herstelwet voor onbepaalde duur te verlengen. Via een afzonderlijk wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de nog te ontvangen Omgevingswet worden de tijdelijke maatregelen uit de hoofdstukken 1 en 2 van de Crisis- en herstelwet van een permanente basis voorzien. Naar de mening van de leden van de SP-fractie is bij onderhavig voorstel inmiddels bijna sprake van een politiek semantische discussie: de wet wordt (nog) niet permanent, maar de werkingsduur van de wet wordt (slechts) voor onbepaalde duur verlengd, waarmee weliswaar de wet in casu niet permanent is, maar wel permanent van kracht is. De leden van de SP-fractie vragen zich af of dit nu is, wat bedoeld wordt met «eenvoudig beter».

Het bevreemdt de leden van de fractie van de SP-fractie dat de verplicht voorgeschreven evaluatie van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet nog beschikbaar moet komen, terwijl op basis van een tussenrapportage en informatie, die op andere manieren is verzameld door de regering, wordt geconcludeerd dat de Crisis- en herstelwet werkt. Het is naar mening van de leden bitter om te moeten constateren dat de overheid streng is voor haar burgers, maar uitzonderingen maakt voor zichzelf. Allerlei notities van de regering prediken immers terughoudend te zijn met nieuwe wetgeving omdat continuïteit de rechtszekerheid dient. Daarnaast is ook de Raad van State ondubbelzinnig kritisch over het wetsvoorstel en dan met name over het feit dat de evaluaties niet worden afgewacht, zoals bij de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet is afgesproken. Permanent maken van de Crisis- en herstelwet vindt de Raad van State bezwaarlijk omdat niet goed rekening gehouden kan worden met alle wijzigingen die de Omgevingswet met zich mee zullen brengen. De leden zijn dan ook benieuwd of de regering bereid is voorliggend voorstel minmaal op te schorten tot de evaluaties zijn afgerond. Zijn er zaken die opschorten in de weg staan? Zo ja, welke?

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering stelt dat met «de tijdige bestendiging van de Crisis- en herstelwet, die anders op 1 januari 2014 zou expireren, wordt voorkomen dat een mogelijke terugkeer naar het oude regiem boven de markt blijft zweven». Kan de regering toelichten waarom naar hun mening het idee is ontstaan of kan zijn ontstaan «dat het oude regiem boven de markt blijft zweven»? Zo ja, waar zou dat uit blijken?

De leden van de fractie van de SP-fractie vragen wat de reden is om juist nu op dit moment deze wijziging van wet door te voeren en gedeelten van de wet een onbeperkte geldigheidsduur te geven. Dat de leden niet alleen staan met deze opmerking, wordt naar hun mening onderbouwd door het feit dat het advies van de Raad van State 54 pagina’s beslaat tegenover een memorie van toelichting van in totaal 49 pagina’s.

De leden van de SP-fractie constateren dat, nu de expiratietermijn van 1 januari 2014 wordt geschrapt, in juridisch opzicht sprake is van onbepaalde verlenging van een tijdelijke wet en dat er formeel dus geen sprake is van volledige permanente werking. Dit roept bij de leden van de SP-fractie vragen de volgende vragen op:

  • 1. Wat doet deze juridische onduidelijkheid met de opgebouwde-/nog op te bouwen jurisprudentie? Kan dit meer onduidelijkheden verder in het wetgevingstraject veroorzaken? Op welke manier gaat de regering zorgen, dat er geen juridisch niemandsland ontstaat?

  • 2. Is de regering er van overtuigd dat een eventueel juridisch niemandsland er niet toe zal leiden dat opnieuw de door deze regering zo vermaledijde stroperige besluitvorming gaat ontstaan? Graag een toelichting.

De leden van de D66-fractie vragen waarom voor het permanent maken van de Crisis- en herstelwet is gekozen en niet voor het permanent vastleggen van de regelgeving uit de Crisis- en herstelwet in de herziening van het omgevingsrecht. Als overbrugging tussen de huidige regelgeving en het nieuwe omgevingsrecht zou dan de Crisis- en herstelwet tijdelijk verlengd kunnen worden tot 2015 of 2016. Kan de regering aangeven waarom hier niet voor is gekozen?

De regering geeft de noodzaak voor economische structuurversterking aan. Kan de regering aangeven hoe deze Crisis- en herstelwet hier een bijdrage aan levert? Op welke wijze wordt de structuur versterkt? De leden van de D66-fractie willen voorts opmerken dat zij het een gemiste kans vinden dat de regering, al dan niet met deze Crisis- en herstelwet, zich niet meer richt op daadwerkelijk economische structuurversterking, die volgens deze leden vooral ligt in onderwijs, innovatie en groene economie.

De leden van de D66-fractie willen graag een reactie van de regering op de uitkomsten van de ex-durante evaluatie van de Wet ruimtelijke ordening door het Planbureau voor de Leefomgeving3. Hierin wordt gesteld dat de Crisis- en herstelwet op gemeentelijk niveau weinig effect heeft gesorteerd.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij van mening is dat de Crisis- en herstelwet een positieve bijdrage heeft geleverd aan het herstel van de economische crisis. Kan de regering dit kwantificeren? Kan de regering voorts aangeven hoe het kan dat Nederland zich ondanks de Crisis- en herstelwet nog steeds in een economische crisis bevindt? Verwacht de regering dat het permanent maken van de Crisis- en herstelwet een positieve bijdrage zal leveren aan het herstel van de economische crisis en zo ja, kan zij dit wederom motiveren?

Kan de regering aangeven welke effecten de Crisis- en herstelwet op de middellange termijn zal hebben? De doelstelling was immers om de uitvoering van bouwprojecten naar voren te halen. Dit impliceert dat er op middellange- tot lange termijn een luwte in de uitvoering van projecten zal ontstaan. Houdt de regering hier rekening mee en op welke termijn verwachten zij een dergelijke luwte?

Kan de regering voor alle projecten uit de eerste drie tranches aangeven welke bijdrage zij hebben geleverd aan de werkgelegenheid, duurzaamheid en versterking van de economische structuur? Kan de regering aangeven hoeveel sneller de projecten binnen de Crisis- en herstelwet zijn uitgevoerd? Kan de regering voorts aangeven welk effect de Crisis- en herstelwet heeft gehad voor de uitvoering van projecten die niet in de Crisis- en herstelwet zijn opgenomen?

De leden van de D66-fractie merken op dat er in de afgelopen jaren zeer ingrijpende projecten in bijlage II, waarbij een uitgeklede milieueffectrapportageverplichting geldt, zijn opgenomen. Zij noemen als voorbeeld de IJzeren Rijn, Luchthaven Twente en de IJsseldelta. Deze leden vinden dit geen gewenste ontwikkeling, aangezien juist bij zulke grote, ingrijpende en controversiële projecten een zorgvuldige milieueffectrapportage, met alternatievenonderzoek en advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage, noodzakelijk is. Zijn de criteria die gelden voor de in de Crisis- en herstelwet op te nemen projecten gewijzigd? Is de regering het met voorgenoemde leden eens dat bij zeer grote projecten met grote effecten op omwonenden, natuur en milieu, een zorgvuldige milieueffectrapportage zou moeten worden opgesteld?

Kan de regering aangeven of de huidige procedure van vaststelling van projecten die worden opgenomen in de Crisis- en herstelwet, namelijk in tranches met een voorhangprocedure, zal worden voortgezet?

Daarnaast wijzen voorgenoemde leden er op dat de projecten die in de Crisis- en herstelwet zijn opgenomen, vaak zeer verschillend waren van omvang en complexiteit: van IJzeren Rijn en A4 Midden-Delfland tot mestvergistingsinstallaties en miniwindturbines. Dat roept de vraag op of de generieke bepalingen van de Crisis- en herstelwet wel evenveel meerwaarde hebben voor al die projecten. Zo nee, kan de regering misschien reflecteren op nut en noodzaak van de diverse projectvormen?

Bij de behandeling van de oorspronkelijke Crisis- en herstelwet gaf de regering aan dat de maatregelen in de Crisis- en herstelwet zijn gebaseerd op de belemmeringen in de praktijk bij het toepassen van het omgevingsrecht en bij de besluitvorming van concrete projecten4. De leden van de D66-fractie vragen of het permanent maken van de Crisis- en herstelwet niet overbodig is geworden aangezien de regering voornemens is het Omgevingsrecht te herzien, juist ook om belemmeringen bij het toepassen hiervan weg te nemen.

De leden van de D66-fractie herinneren de regering er aan dat de Crisis- en herstelwet werd ingevoerd als tijdelijke wet die een «boost» zou moeten geven ten tijde van de economische crisis. Er zijn toentertijd artikelen geformuleerd en opgesteld die bedoeld waren voor een situatie van economische crisis, waarbij werd gesteld dat een tijdelijke wet nodig zou zijn om versneld herstel van de economie mogelijk te maken. Deze wet wordt nu in ongewijzigde vorm permanent gemaakt. Betekent dit dat de regering er van uit gaat dat ons land zich in een permanente economische crisis bevindt? Kan de regering «economische crisis» definiëren en ook aangeven op welk moment deze voorbij is, bijvoorbeeld in percentage of achtereenvolgende kwartalen economische groei? Zal de Crisis- en herstelwet vervallen wanneer de economische crisis voorbij is? Zo nee, waarom heeft de regering dan niet gekozen voor een andere naam voor het wetsvoorstel?

Het bevreemd de leden van de D66-fractie dat de doelen van de Crisis- en herstelwet worden gewijzigd, namelijk van «versnelde uitvoering van infrastructurele en andere grote bouwprojecten mogelijk maken» naar «besluitvormingsprocessen verbeteren en de kennis en kunde bij de voorbereiding en uitvoering van de besluitvoering over ruimtelijke projecten vergroten» zonder dat de inhoudelijke invulling van de Crisis- en herstelwet wordt gewijzigd. Kan de regering uitleggen hoe de doelen kunnen wijzigen, terwijl de wet grotendeels intact wordt gehouden? Zou de regering uitsluitsel kunnen geven aan welk doel de Crisis- en herstelwet in de voorgestelde vorm het meest bijdraagt: aan versnelde uitvoering (oorspronkelijke doel), aan het verbeteren van besluitvormingsprocessen (doel permanente wet), aan beide doelen of eigenlijk aan geen van beide?

De bedoeling van de oorspronkelijke Crisis- en herstelwet was om de uitvoering van projecten naar voren te halen. Is dit nog steeds één van de doelstellingen? Dit zou betekenen dat projecten permanent naar voren worden gehaald, waarmee het effect van deze maatregel verdwijnt. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de D66-fractie vinden het zeer onverstandig om niet op basis van een probleemanalyse, maar op basis van een inschatting een dergelijk ingrijpende wetswijziging voor te stellen. De leden van deze fractie zien graag bij de nota naar aanleiding van het verslag een probleemanalyse gevoegd. Zij vinden het zo snel mogelijk bieden van rechtszekerheid na 2014 hierbij een zwak argument. Deze leden zijn er van overtuigd dat een goed wetsvoorstel een zorgvuldig wetgevingsproces veel meer in het belang is van de uitvoeringspraktijk. Bovendien krijgt de praktijk dan meer tijd om kennis te nemen van de nieuwe wetten en regels. Waarom is er niet gekozen voor tijdelijke verlenging tot 2015 of 2016, zodat er meer tijd kan worden genomen voor een zorgvuldig proces?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering niet voornemens is om nieuwe maatregelen te treffen om de bestuurlijke trajecten alsmede de kennis en kunde bij de organisatie ervan te verbeteren. Tegelijkertijd lezen deze leden dat de regering wel initiatieven onderneemt om kennis en kunde over inhoud en uitvoerbaarheid van de Crisis- en herstelwet te vergroten. Betekent dit dat wet- en regelgeving en bestuurlijke trajecten volledig los van elkaar gezien moeten worden?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest om de Crisis- en herstelwet permanent te maken. Verwacht de regering dat ons land permanent in crisis zal verkeren?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de stellige indruk dat de Crisis- en Herstelwet vooral een Hobby- en buitenspelwet is. De regering gebruikt de wet om eigen hobby’s er snel doorheen te drukken. Regionale vliegvelden, extra asfalt en eerder ook CO2-opslag. Dat laatste is interessant. Als er één ding geleerd kan worden van het CO2-opslagdossier, los van wat een inhoudelijke mening over CO2-opslag, dan is het dat draagvlak voor grote projecten essentieel is. Maar in plaats van te investeren in draagvlak, is de regering van plan maatschappelijke organisaties en gemeenten permanent buitenspel te zetten bij belangrijke beslissingen. Tot hun verbazing lazen de leden van de GroenLinks-fractie bijvoorbeeld dat de IJzeren Rijn nu ook opgenomen is in het wetsvoorstel. Een project waarvan nut en noodzaak onvoldoende aangetoond zijn en waarvoor lokaal draagvlak ontbreekt. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het met de ervaringen die zijn opgedaan met CO2-opslag in het achterhoofd, verstandig vindt om te proberen dit project er doorheen te drukken.

Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog een aantal meer principiële vragen aan de regering over het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en de stelselwijziging Omgevingsrecht. Hoe oordeelt de regering over de bescherming van een veilige leefomgeving? Wordt in de permanente Crisis- en herstelwet en in de stelselwijziging Omgevingsrecht een goede en veilige leefomgeving gewaarborgd door het vastleggen van een goede basiskwaliteit van ten minste het huidige beschermingsniveau? Wordt de bestuurlijke afwegingsruimte vergroot ten koste van de basiskwaliteit van de leefomgeving of ten koste van de inspraak- en rechtsbeschermingmogelijkheden van de gebruikers van de leefomgeving? Wordt de inspraak en rechtsbescherming van burgers minder? Hoe faciliteert de regering de burger bij besluitvormingsprocessen met toegang tot kennis en onderzoek? Vindt de regering dat de onderzoeksverplichtingen worden versoberd? Wat betekent dat voor zorgvuldige besluitvorming? Hoe oordeelt de regering in het kader van deze vragen over de kritische reacties van experts en maatschappelijke organisaties, zoals Milieudefensie?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat na het advies van de Raad van State het wetsvoorstel fors is aangepast. Deze leden vinden dit een verstandige keuze gezien het komende traject om te komen tot een integrale Omgevingswet. Er zijn de afgelopen jaren erg veel wijzigingen geweest in het omgevingsrecht en een groot aantal nieuwe wijzigingen zou een onverantwoord grote druk leggen op de uitvoering bij gemeenten en op de rechtspraktijk

Vanuit dit kader beschouwen deze leden dit wetsvoorstel. De Crisis- en herstelwet is nog geldig tot en met 1 januari 2014. Het voorstel om deze wet voor onbepaalde tijd te verlengen, komt wat betreft genoemde leden daarom erg vroeg. De wet is nog maar zo kort in gebruik dat er nog onvoldoende zicht is op de resultaten. Uit diverse onderzoeken blijkt ook dat de Crisis- en herstelwet nog relatief weinig wordt gebruikt en er mede hierdoor ook nog weinig jurisprudentie is. Ook moet de definitieve evaluatie van de wet nog verschijnen. Genoemde leden wijzen ook op de artikelen 6, 7 en 10 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, waarin staat dat tot nieuwe regelingen alleen wordt besloten indien de noodzaak daarvan is komen vast te staan en indien gestreefd wordt naar duidelijkheid en eenvoud van regelingen en naar een bestendig karakter daarvan.

Genoemde leden begrijpen wel de behoefte om de Crisis- en herstelwet te verlengen, maar vragen waarom er gekozen is voor het verlengen met onbepaalde tijd waarbij de wet bij Koninklijk Besluit kan worden ingetrokken. Juist gezien het tijdelijke karakter van de bepalingen licht het volgens deze leden meer voor de hand om te kiezen voor het verlengen met een vastgesteld beperkt aantal jaren. Meer is volgens leden van de ChristenUnie-fractie ook niet nodig gezien de komst van de nieuwe Omgevingswet.

Voor de leden van de ChristenUnie-fractie is het ook geen vanzelfsprekendheid dat alle bepalingen in de Crisis- en herstelwet straks integraal terugkomen in de nieuwe Omgevingswet. Volgens deze leden zijn sommige bepalingen uit de Crisis- en herstelwet alleen gerechtvaardigd als zij een tijdelijk karakter hebben. Zij onderschrijven dan ook de mening van de Raad van State dat er wel degelijk een probleemanalyse noodzakelijk is wanneer bepalingen (semi)permanent worden gemaakt en vragen daarom alsnog om deze analyse. Louter de constatering dat de uitvoeringspraktijk baat zal hebben bij versnelling van processen is hiervoor volgens genoemde leden onvoldoende.

In de nieuwe Omgevingswet dient er sprake te zijn van een goede balans tussen economische structuurversterking, bescherming van natuur en milieu, waarborgen voor belanghebbenden en een goede borging van de politieke besluitvorming. Genoemde leden hebben in dit kader zorgen aangaande de voorstellen die nu verdwenen zijn uit het wetsvoorstel omdat deze mogelijk terugkomen in de nieuwe Omgevingswet. Over deze voorstellen zijn veel vragen gesteld door de Raad van State. Deze leden vinden het van belang dat de nieuwe Omgevingswet kan rekenen op een groot maatschappelijk draagvlak en roepen de regering op bij het opstellen van de nieuwe Omgevingswet ter dege rekening te houden met de bezwaren die in het kader van voorliggend wetsvoorstel zijn geuit door de Raad van State.

Ook vinden genoemde leden het jammer dat opnieuw alleen de nadruk ligt op wetgeving, terwijl vertragingen vaak juist worden veroorzaakt door problemen die meer liggen in de uitvoering, zoals onvoldoende kennis.

De leden van de ChristenUnie-fractie krijgen de indruk dat met dit wetsvoorstel meerdere aangenomen amendementen op de oorspronkelijke Crisis- en herstelwet worden teruggedraaid. Zij vragen daarom een overzicht van alle aangenomen amendementen, waarbij tevens wordt aangegeven in hoeverre zij na aanname van voorliggend wetsvoorstel nog onderdeel zijn van de wet.

Tijdens het eerder genoemde rondetafelgesprek op 29 februari 2012 is de vraag opgeworpen of de Crisis- en herstelwet wel voldoende aansluit op recente wetenschappelijke visies op complexe vastgoed- en gebiedsontwikkelingen. In deze eigentijdse benadering staat vooral het handelen in onzekerheid centraal, het denken in alternatieven, het toepassen van adaptief management en het inspelen op omgevingsfactoren en context. Genoemde leden hebben daarom zorgen over de focus op versnelling van procedures en op een voorkeursbesluit. Doel van de commissie Elverding5 was niet alleen sneller, maar ook beter. Genoemde leden pleiten ervoor in de nieuwe Omgevingswet dit «beter» veel sterker naar voren te laten komen door ruimte te bieden voor flexibiliteit, «resilience», redundantie en optiewaarde. Een maatschappelijke kosten-batenanalyse kan daarbij ondersteunend zijn. Zij vragen of de regering dit uitgangspunt deelt.

Genoemde leden hebben zorgen over het permanent worden van artikel 1.11 (en artikel 2.18) van de Crisis- en herstelwet over het milieueffectrapport. Dit artikel was bedoeld om de onderzoekslast voor een beperkt aantal projecten in Bijlage II van de wet te verlichten. Genoemde leden constateren dat plaatsing op Bijlage II vaak om andere redenen is gebeurd dan om artikel 1.11. Immers voor veel projecten was er reeds een milieueffectrapportage opgesteld. Door artikel 1.11. nu permanent te maken en nieuwe projecten te blijven toevoegen aan Bijlage II is het neveneffect voor de praktijk en de (rechts)onzekerheid die voor partijen ontstaat echter groot. Voor deze projecten kunnen belangrijke alternatieven gemist worden en vindt bovendien niet verplicht een toetsing van de milieueffectrapportage van het project door de Commissie voor de milieueffectrapportage plaats.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een reactie op de kritiek van de Commissie voor de milieueffectrapportage dat alleen een schets van de voornaamste alternatieven die de initiatiefnemer heeft onderzocht nog steeds in strijd is met (de gedachte van) de Europese Milieueffectrapportagerichtlijn omdat hiermee reële alternatieven waarop inspraak mogelijk is, buiten beeld kunnen blijven. Zij wijzen daarbij op het project IJsseldelta waar juist op grond van de milieueffectrapportage nader onderzoek naar alternatieven nodig bleek. Bij de gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente gaat het juist om het onderzoek naar alternatieven. Hier biedt de milieueffectrapportage de borging voor de Elverding-aanpak maar is door toepassing van artikel 1.11 deze brede milieueffectrapportage niet meer verplicht. Ook wijzen deze leden op de IJzeren Rijn. Door dit project op Bijlage II te plaatsten wordt er bij voorbaat van uitgegaan dat de verouderde informatie uit de milieueffectrapportage van 2001 nog steeds actueel is. Deze leden vragen of de regering de mening deelt dat dit een te snelle conclusie is, alleen al gezien de veranderde bescherming van Natura2000-gebieden sinds 2001. Deelt de regering de mening dat onafhankelijke toetsing bij de actualiteitstoets van dit project noodzakelijk is juist omdat dit bij uitstek een complex project is als bedoeld in de modernisering van de milieueffectrapportage?

Genoemde leden vinden dat er niet vooruitgelopen moet worden op een integrale herziening ten aanzien van de milieueffectrapportage binnen de nieuwe Omgevingswet. Zij wijzen er ook op dat de Richtlijn inzake industriële emissies die de IPPC6 vervangt juist een gedegen alternatievenonderzoek verlangt. Zit hier niet een innerlijke tegenstrijdigheid in het wetsvoorstel?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarom om een reactie op het voorstel om de werking van bijlage II voor wat betreft artikel 1.11 te sluiten per 1 januari 2014. Dit kan volgens genoemde leden door een aanvulling op artikel 1.1, tweede lid, door hier aan toe te voegen dat afdeling 3 van toepassing is op de tot uiterlijk op 31 december 2013 op de in bijlage I van deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten en op de hiervoor genoemde datum krachtens artikel 2.18 aangewezen projecten. Dit heeft volgens genoemde leden nauwelijks invloed op het andere doel van de Crisis- en herstelwet, namelijk versnelling van procedures. Uit de evaluatie, die verricht is in opdracht van de minister van Infrastructuur en Milieu, blijkt immers dat de verlichting van de milieueffectrapportageprocedure slechts in een beperkt aantal projecten tijdwinst oplevert. De tijdwinst van bijlage II zit met name in andere maatregelen uit de wet.

Deze leden vragen ook waarom het opschrift van Bijlage II wordt veranderd in «overige ruimtelijke projecten» waarbij dus het «nationale belang» wordt geschrapt. Genoemde leden vragen waarom dit selectiecriterium wordt losgelaten. Genoemde leden hebben de indruk dat hiermee de uitzondering van de Crisis- en herstelwet eerder de regel wordt en dat dit meer thuishoort in de discussie over de nieuwe Omgevingswet.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn altijd een fel tegenstander geweest van de Crisis- en herstelwet. Het buiten werking stellen van wetgeving die zorgvuldig tot stand gekomen is, die burgers, het milieu en de natuur moet beschermen, kan wat de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren betreft nooit gerechtvaardigd worden. Crisis, of geen crisis, de regering heeft een taak om deze kwetsbare waarden te beschermen, omdat een overheid die dat niet doet, een korte termijn crisis «oplost» door een lange termijn crisis te veroorzaken. Dit is volstrekt onverantwoord. In 2009 is er in een zeer korte tijd een zeer onzorgvuldige Crisis- en herstelwet tot stand gekomen, waarmee de bescherming van milieu, natuur en de rechtsbescherming van burgers ernstig werd aangetast. De Raad van State was toen ook al zeer kritisch tegenover deze wet. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben er tijdens de behandeling van de tijdelijke Crisis- en herstelwet steeds voor gewaarschuwd dat de fundamenten van onze rechtsstaat in het geding waren en dat er grote delen van de wet niet in overeenstemming waren met het geldende Europese recht. Ten dele hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren daarin al gelijk gekregen en zij verwachten dat er, wanneer de wet langer van kracht is, meer uitspraken komen van de Raad van State en het Europese Hof die dit bevestigen, waardoor er steeds meer onderdelen van deze wet gewijzigd zullen moeten worden.

Op dit moment de wet permanent maken, is wat de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren betreft dan ook zeer onverstandig. Er is bovendien geen enkele aanleiding voor. De wet is nog tot 2014 van kracht. Bovendien heeft de regering aangekondigd met een zeer verstrekkend wetsvoorstel te zullen komen, de Omgevingswet, waarin de verschillende onderdelen van de Crisis- en herstelwet permanent gemaakt zullen worden. Er is ook een nieuwe wet Natuurbescherming aangekondigd. Waarom wordt er dan toch nu voor gekozen om de Crisis- en herstelwet permanent te maken? De regering geeft aan dat zij de praktijk duidelijkheid wil bieden, door nu aan te geven dat de genomen maatregelen van kracht zullen blijven. Dit is naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ook te bereiken door de eindtermijn van 2014 van deze wet naar achter te schuiven, mocht de regering inderdaad door willen gaan met deze crisiswet. Gezien de planning van de nieuwe Omgevingswet die de regering aangekondigd heeft, zou het verlengen van de werking van de wet tot 2015 al voldoende duidelijkheid bieden aan de praktijk. Deelt de regering die mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er dan toch voor gekozen om de wet nu permanent te maken?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen er op dat er nog geen enkele goede evaluatie beschikbaar is van de Crisis- en herstelwet. Uit de tussentijdse, zeer summiere evaluaties, waarvan de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren overigens de onafhankelijkheid betwijfelen, blijkt vooral dat er nog maar weinig gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet biedt. Er is geen enkele aanwijzing dat de beoogde resultaten, namelijk economische impulsen en structuurversterking, ook daadwerkelijk bereikt zijn. De behandeling van de oorspronkelijke Crisis- en herstelwet, inclusief het advies van de Raad van State en de rondetafelgesprekken die in het parlement zijn gevoerd, gaven al aan dat het bereiken van dit doel door de invoering van de Crisis- en herstelwet viel te betwijfelen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben in de tussenliggende tijd ook geen enkele reden gehad om aan te nemen dat het doel wel bereikt werd. En nu wil de regering deze omstreden wet permanent maken, zonder de evaluatie af te wachten. Kan de regering dit uitleggen? De argumentatie hiervoor ontbreekt totaal in de memorie van toelichting. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat dit ook een van de – vele – kritiekpunten is van de Raad van State. Zelfs in de reactie op het advies van de Raad van State komt de regering niet met een nader onderbouwde reden. Is de enige reden die de regering kan geven hiervoor «omdat het in het regeerakkoord staat»? Graag een reactie. Welke overtuigende argumenten zijn er voor het permanent willen maken van een haastig tot stand gekomen, tijdelijke wet, die nog lang niet afloopt en waarvan nog geen evaluatie beschikbaar is? Graag een reactie.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen weten wanneer de evaluatie beschikbaar zal zijn. De regering geeft aan dat deze in het voorjaar van 2012 gereed zal zijn. Is er al een datum bekend? Is de regering bereid deze evaluatie af te wachten en deze ook te betrekken bij de beantwoording van het verslag van de Kamer? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag weten welke elementen bij de evaluatie van de Crisis- en herstelwet betrokken worden. Welke effecten van de Crisis- en herstelwet worden geëvalueerd en waar ligt de nadruk? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich, met de Raad van State, vooral zorgen over de effecten van de Crisis- en herstelwet ten aanzien van de rechtspositie van burgers, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid, en over de effecten van de wet op de bescherming van natuur en milieu. Op welke wijze worden deze effecten bij de evaluatie betrokken, hoe worden deze elementen geëvalueerd?

Bij de behandeling van de Crisis- en herstelwet in 2009 weigerde de regering te onderbouwen wat de wet zou opleveren en waarom de projecten geselecteerd waren. De Kamer heeft toen gevraagd naar een nadere onderbouwing van de effecten van de geselecteerde projecten op de werkgelegenheid en de structuurversterking. Ook is gevraagd of de regering bereid was om door het Centraal Planbureau een quickscan te laten uitvoeren naar de welvaarts- en werkgelegenheidseffecten. Maar de regering kon of wilde niets onderbouwen. De mantra van deze crisiswet luidde steeds: de besluitvorming over projecten verloopt te traag en dat moet veranderen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen nogmaals benadrukken dat het verbeteren van besluitvorming niet bereikt zal kunnen worden met het veranderen van deze wetten. Daar komen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren later in dit verslag op terug. Een dergelijk ingrijpend wetsvoorstel, dat volgens de regering absoluut noodzakelijk zou zijn om de economische crisis te kunnen bezweren, zou ook economisch onderbouwd moeten worden. Dat gebeurde in 2009 niet en dat gebeurt nu, met het permanent maken ervan, wederom niet. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dit als een brevet van onvermogen van de regering. Graag een reactie.

De regering geeft aan dat besluitvormingsprocessen vaak lang duren en ingewikkeld zijn. Het omgevingsrecht is complex en volgens de regering staat dit vaak snelle besluitvorming in de weg. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren kunnen beamen dat het omgevingsrecht complex is, maar begrijpen niet waarom de regering het omgevingsrecht dan nog ingewikkelder maakt door met de Crisis- en herstelwet nog meer nieuwe procedures en planfiguren in te voeren. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen er tevens op wijzen dat de regering er zelf, stelselmatig, voor heeft gezorgd dat het omgevingsrecht zo ingewikkeld is geworden. De vele wijzigingen van de wettelijke bescherming van de natuur in Nederland illustreren dit zeer duidelijk. Hier komen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren later in dit verslag nog uitgebreid op terug. Door het willen vinden van «rek en ruimte», waar deze niet is, worden wet- en regelgeving nodeloos ingewikkeld. Maar het grootste probleem bij het voortvarend komen tot kwalitatief goede besluiten, ligt niet besloten in de regelgeving. Het veranderen van wetten zal daar dan ook nooit een oplossing voor bieden. Bestuurlijk en politiek onvermogen is oorzaak nummer één van trage en slordige besluitvorming. Kan de regering dat bevestigen? Kan zij tevens beamen dat dit uit alle studies blijkt die naar dit onderwerp zijn gedaan, waaronder die van de door de regering veelvuldig aangehaalde commissie Elverding? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat de regering dit probleem op geen enkele wijze aanpakt. Sterker nog, zij verergert dit probleem, door nog veel meer taken op het bordje van decentrale overheden te schuiven en door tegelijkertijd grote bezuinigingen te eisen van deze organen. Als nu al blijkt dat ambtenaren te weinig tijd, kennis en kunde hebben voor het nemen van kwalitatief goede besluiten, hoe kan de regering dan verwachten dat dit verbetert als er nog meer gedaan moet worden, met nog minder mensen, en terwijl er tegelijkertijd nog meer, hele grote, veranderingen worden doorgevoerd in het omgevingsrecht? Graag een reactie.

De regering geeft aan dat zij met het voorliggende wetsvoorstel een verbetering wil aanbrengen in de besluitvorming over ruimtelijke projecten, maar geeft op geen enkele wijze aan waar die verbetering dan door bereikt moet worden, sterker nog, de regering geeft toe dat de rol van wetgeving hierin beperkt is. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen dan ook graag een nadere toelichting op dit punt, ook omdat de regering hier nota bene de noodzaak van het permanent maken van de Crisis- en herstelwet aan ophangt. Zoals de Raad van State ook al opmerkt: als dit het doel is van de Crisis- en herstelwet, zou daar een gedegen probleemanalyse en motivering aan ten grondslag moeten liggen. Ook op deze kritiek van de Raad van State, die toch het hele doel, en daarmee het effect van het permanent maken van de Crisis- en herstelwet betreft, heeft de regering geen antwoord gegeven. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit werkelijk zeer opmerkelijk. Als de regering zich zorgen zou maken over de kwaliteit van de besluitvorming, zou zij haar best doen om de wettelijke kaders met betrekking tot het omgevingsrecht duidelijk en begrijpbaar te maken en ervoor zorgen dat de ambtenaren en het bevoegd gezag, die op grond van deze wetten besluiten moeten nemen, de benodigde middelen tot hun beschikking hebben om dit zorgvuldig en goed te doen, zowel in termen van kennis en kunde, als ook in termen van geld en tijd. Dit is nu duidelijk niet het geval. De regering legt dit echter naast zich neer en zegt zelfs expliciet dat er geen aanvullende acties nodig zouden zijn. Op basis van welk (wetenschappelijk) onderzoek komt de regering tot deze conclusie? Welke verbeteringen zijn er de afgelopen jaren op dit punt dan aangebracht? De regering gaf in 2009, tijdens de behandeling van de Crisis- en herstelwet, nog aan dat er inderdaad verbeteringen nodig waren in de werkelijke besluitvorming en dat het veranderen van wetten daar niet bij helpt. Sterker nog, de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen op de uitspraken van de Raad van State en van experts op het gebied van omgevingsrecht, die aangeven dat het continu veranderen van de wetgeving op het gebied van het omgevingsrecht, de besluitvorming alleen maar moeilijker maken. Wat zou er dan nu veranderd zijn, dat het niet nodig is om acties te ondernemen voor het verbeteren van de besluitvorming?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien de vele wijzigingen in de Natuurbeschermingswet in een zeer korte tijd, onder het mom van het verlichten van de lasten en het bevorderen van de besluitvorming, als het voorbeeld bij uitstek van het juist niet bevorderen van de kwaliteit van besluitvorming. Een aantal zeer vergaande permanente wijzigingen werden doorgevoerd in de Natuurbeschermingswet, volgend op wijzigingen die al eerder in 2005 en 2009 waren doorgevoerd. De Natuurbeschermingswet is zodanig gewijzigd dat bestaand gebruik dat geen significante gevolgen zou hebben, of het nou wel of niet in het beheerplan is opgenomen, vergunningsvrij verklaard is en het niet meer mogelijk is passende maatregelen te verplichten bij verslechtering wanneer het bestaand gebruik wordt uitgevoerd overeenkomstig het beheerplan. Verder is er onder andere een hele nieuwe regeling ingevoerd over hoe om te gaan met stikstofdepositie van bestaande veehouderijen bij vergunningverlening en beheerplannen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat er een stevig wetenschappelijk fundament nodig is om zulke vergaande wijzigingen te kunnen doorvoeren in de Natuurwetgeving en constateren tegelijkertijd dat deze wetenschappelijke onderbouwing er nooit is geweest. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien heel graag een uitgebreide analyse van de regering tegemoet over de mate waarin de wijzigingen in de Natuurbeschermingswet ook daadwerkelijk de kwaliteit van de besluitvorming hebben bevorderd. Graag een reactie. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren krijgen namelijk continu berichten die het tegenovergestelde aanduiden. De kranten berichtten dat de vergunningverlening in het kader van Natura2000 stagneert en dat het bevoegde gezag van de provincies kampt met vele vragen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien aan het grote aantal gewonnen rechtszaken door milieu-, natuur- en lokale belangenorganisaties dat het bevoegd gezag duidelijk moeite heeft om de natuur- en milieubelangen goed te borgen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren weten zich in deze mening gesteund door juristen en professoren die tijdens het eerder aangehaalde rondetafelgesprek over het permanent maken van de Crisis- en herstelwet gezegd hebben dat de instanties die de wet in praktijk moeten brengen, de provincies en gemeenten, de vele wijzigingen, die in een zeer kort tijdsbestek zijn doorgevoerd, niet kunnen bijhouden. Deze experts waren unaniem van mening dat deze waterval aan wetswijzigingen niet bijdraagt aan de continuïteit van wetgeving. Zij waren van mening dat al deze wijzigingen de provincies en gemeenten dus helemaal geen duidelijkheid brachten, maar juist veel meer onduidelijkheid veroorzaakten met vertragingen in vergunningverlening tot gevolg. Graag een reactie. Kan de regering bevestigen dat ook de Raad van State heeft geconcludeerd in haar advies bij het voorliggende wetsvoorstel dat de vele ingrijpende wijzigingen in de Natuurbeschermingswet niet bijdragen aan de voor de praktijk hoogstnoodzakelijke continuïteit van het wettelijk kader? Welke consequenties verbindt de regering hieraan?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich grote zorgen over de onduidelijkheden die zijn ontstaan in de Natuurbeschermingswet door de kort op elkaar doorgevoerde wijzigingen, waarbij de klap op de vuurpijl nog moet komen met de beoogde invoering van de nieuwe Wet natuur. Kan de regering uiteenzetten in hoeverre zij heeft getoetst of er wel voldoende capaciteit, kennis en ervaring aanwezig is bij de decentrale overheden om met deze ingewikkelde systematiek om te gaan, voordat zij de vele wijzigingen doorvoerde en de bevoegdheid overhevelde? Deelt de regering de mening dat het continu doorvoeren van wijzigingen en overhevelen van taken naar decentrale overheden juist afbraak doet aan de hanteerbaarheid in de praktijk van de Natuurbeschermingswet? Kan de regering aangeven waarom zij van mening is dat zij de lasten verlicht en de processen versnelt door continu wijzigingen door te voeren in de Natuurbeschermingswet, terwijl in de praktijk nu blijkt dat die juist alles alleen maar onduidelijker maken? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben bij het doorvoeren van de vele wijzigingen, samen met de Raad van State, al hun grote twijfels geuit. Deze leden willen de regering nogmaals vragen om een uitgebreide analyse over de mate waarin de wijzigingen in de Natuurbeschermingswet ook daadwerkelijk de kwaliteit van de besluitvorming hebben bevorderd. Graag een reactie. Kan de regering de juridische procedures die naar aanleiding van de wijzigingen in de Natuurbeschermingswet zijn gevoerd meenemen in de beantwoording van deze vraag? Kan de regering hierin concreet uiteenzetten of er met de in 2010 doorgevoerde permanente wijzigingen meer vergunningen voor projecten en activiteiten zijn afgegeven in het kader van Natura2000 dan in dezelfde periode daarvoor? Kan de regering uiteenzetten welke tijdswinst en lastenvermindering er concreet is geboekt in de vergunningverlening in het kader van Natura2000 sinds deze wijzigingen zijn doorgevoerd in de Natuurbeschermingswet in 2010? Kan de regering ook aangeven of het aantal beroepszaken die tegen beslissingen zijn ingesteld sinds de wijzigingen in de wet aanzienlijk zijn verminderd? Hoe verhouden de vele berichten uit de provincies over ontstane onduidelijkheden met betrekking tot vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet zich volgens de regering tot het gestelde doel de wet in de praktijk beter hanteerbaar te maken? En hoe verhoudt de conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving, dat door de opvolgende wetswijzigingen als onderdeel van de Crisis- en herstelwet de implementatie van artikel 6 lid 2 en deels ook artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn onnodig diffuus en gecompliceerd zijn geworden, zich tot ditzelfde doel? Kan de regering uiteindelijk bevestigen dat het verduidelijken en in de praktijk beter hanteerbaar maken van de Natuurbeschermingswet dus niet is gelukt door middel van wetswijzigingen als onderdeel van de Crisis- en herstelwet?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren kunnen na de vele wijzigingen in de Natuurbeschermingswet enkel concluderen dat de Natuurbeschermingswet er onnodig en opzettelijk onduidelijker op geworden is, de vergunningsprocedures verder stagneren, de instandhoudingsdoelstellingen verder uit beeld raken, de Vogel- en Habitatrichtlijnen incorrect zijn geïmplementeerd en de noodzakelijke inkrimping van de veehouderij achterwege zijn gebleven. De regering heeft de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen ondertekend, maar de regering wil niet accepteren dat er een grens zit aan de vervuiling door de intensieve veehouderij. Dus heeft zij door de jaren heen een trukendoos ingezet om deze richtlijnen maar niet te hoeven uitvoeren. Doelbewust heeft de regering mist gecreëerd, waardoor het lijkt alsof de uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijnen heel ingewikkeld is. Daarmee kan de aanpak van het probleem steeds vooruit worden geschoven met als gevolg dat nu inderdaad sprake is van een situatie die nauwelijks meer hanteerbaar is. Moet de regering inmiddels niet gewoon toegeven dat de vele wijzigingen helemaal niets te maken hadden met het versnellen van de vergunningverlening en het tegengaan van de crisis, maar enkel zijn doorgevoerd omdat de regering het maar lastig vindt dat de natuurbeschermingswet grenzen stelt aan projecten, plannen en uitbreidingen en dat simpelweg niet wil accepteren? De regering had in 2010 alle Natura2000 al definitief moeten aanwijzen. Maar dat wil de regering niet, omdat er in 133 van de in totaal 160 Natura2000 gebieden sprake is van een veel te hoge stikstofdepositie. Die worden veroorzaakt door het steeds ongestoord laten van de intensieve veehouderij rondom de Natura2000-gebieden. Heel duidelijk is dat deze regering, net als haar voorgangers, de intensieve veehouderij wil beschermen tegen de natuurbeschermingswetgeving in plaats van de natuur te beschermen tegen de intensieve veehouderij. De regering durft niet hardop toe te geven dat er een grens zit aan de intensieve veehouderij en de mogelijkheden voor uitbreidingen in deze sector. De regering zoekt steeds verder de randen van het toelaatbare op, totdat het elastiek knapt en dit beleid zich juist tegen haar gaat keren. Door de Natuurbeschermingswet steeds verder te versoepelen, krijgt de natuur steeds minder bescherming, krijgen projecten alle ruimte, komt natuur steeds verder in de verdrukking en zal dit uiteindelijk veel meer projecten doen remmen. Graag een reactie. Kan de regering de analyse onderschrijven van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in haar rapport «Natura 2000 – juridische ruimte, natuurdoelen en beheerplanprocessen» dat wanneer de kwaliteit van een gebied verslechtert, dit er eerder toe zal leiden dat een beoogd plan of project mogelijk significante effecten zal hebben op een gebied en dat vergunningverlening voor een dergelijk project of toestemming voor een plan dan steeds moeilijker en moeilijker wordt? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke inzichten komt zij tot een andere conclusie? Hoe verklaart de regering haar keuze voor continue versoepeling met deze wetenschap in haar achterhoofd? Kan de regering bevestigen dat het continu versoepelen van de natuurwetgeving uiteindelijk het tegenovergestelde effect heeft op het versnellen van vergunningverlening?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren merken op dat de regering met het voorliggende wetsvoorstel de eindtermijn van de tijdelijke Crisis- en herstelwet uit de wet haalt, waarmee hij permanent wordt. Tegelijkertijd is er een Omgevingswet aangekondigd, waarin de Crisis- en herstelwet wordt opgenomen. Het idee van de regering is dat de Crisis- en herstelwet dan kan worden ingetrokken. Kan de regering dat bevestigen? Maar wat gebeurt er nu als die Omgevingswet niet wordt aangenomen? Die kans is reëel, denken de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren, omdat de plannen van de regering de grootste wetgevingsoperatie sinds jaren behelzen. Experts wijzen er nu al op dat de haast die de regering hiermee maakt de kwaliteit op geen enkele wijze ten goede kan komen. Voor zo een ingrijpend wetgevingstraject moeten meerdere jaren worden uitgetrokken. Er moeten bovendien zorgvuldige probleemanalyses aan ten grondslag liggen. Aan deze harde randvoorwaarden gaat de regering voorbij. De kans is dus groot dat er straks helemaal geen nieuwe Omgevingswet is waar het parlement mee akkoord kan gaan. Ondertussen is deze Crisis- en herstelwet met de nu voorliggende wijziging wel degelijk permanent gemaakt. Graag een reactie. Is het inderdaad ook de verwachting van de regering dat de door haar aangegeven planning van de nieuwe Omgevingswet niet haalbaar zal zijn? Is dat de werkelijke reden van het nu al permanent willen maken van de Crisis- en herstelwet?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de expiratietermijn van 1 januari 2014 wordt geschrapt. Dit impliceert dat er formeel geen sprake is van volledige permanente werking. In juridische optiek is er sprake van onbepaalde verlenging van een tijdelijke wet. Desalniettemin achten deze leden het een nadeel dat niet de afgesproken evaluatie van de Crisis- en herstelwet wordt afgewacht. Ten aanzien van veel onderdelen van de wet ontbreekt onderzoek, onderbouwing of een afweging van voor- en nadelen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij werkelijk overtuigd is van de effecten van deze wet. Zit de echte vertraging van projecten niet veel meer in de inrichting en verkokering van de besluitvorming? Ook onder meer de zogenoemde relativiteitseis en het projectuitvoeringsbesluit lijken zeer weinig substantiële gevolgen te hebben. Heeft deze wet méér dan symbolische betekenis? Sporen de effecten met de verwachtingen van deze wet?

De Crisis- en herstelwet actualiseren

De leden van de PvdA-fractie zijn geen voorstander van het uitvechten van conflicten tussen overheden voor de rechter. Deze leden vrezen echter dat door het wegnemen van de mogelijkheid hiertoe, de animo lijkt weg te ebben bij de initiatiefnemende overheid om de bezwaren van andere overheden nog voldoende in hun afwegingen te betrekken. Kan de regering die angst bij de leden van de PvdA-fractie wegnemen?

Deze leden zijn blij met de aanpassing waarbij de mogelijkheid tussen andere overheden wel blijft bestaan en vragen of dit in ieder geval ook geldt voor waterschappen: zij moeten in de ogen van de leden van de PvdA-fractie de mogelijkheid behouden bijvoorbeeld in bezwaar en beroep te gaan als belangen van waterveiligheid of waterkwaliteit in het geding zijn bij bijvoorbeeld een bestemmingsplanwijziging.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen niet waarom de evaluatieplicht voor experimenten zou moeten worden opgeheven. Experimenten worden immers gedaan om te leren van de ingreep en de effecten. Dit leereffect vervalt als de evaluatie vervalt.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd over het feit dat de abusievelijk ingevoerde inperking voor decentrale overheden om tegen besluiten van andere decentrale overheden in beroep te gaan wordt geschrapt, opdat zij onderling wel tegen elkaars besluiten in beroep kunnen gaan.

Kritischer zijn de leden van de SP-fractie over het feit dat de mogelijkheid om voor ten hoogste tien jaar een ontwikkelingsgebied aan te wijzen, met het oog op het versterken van duurzame en ruimtelijke ontwikkeling van dat gebied, wordt uitgebreid naar landelijk gebieden (in plaats van enkel bestaand stedelijk gebied en bestaande bedrijventerreinen). Naar de mening van de leden werkt dit de onderlinge concurrentie tussen gebieden in de hand, waardoor de kans op het ontstaan van nog meer bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden toeneemt. Mocht de regering overtuigd zijn en blijven van deze – naar mening van de leden van de SP-fractie – ongewenste ontwikkeling dan kan dat naar hun mening alleen met enige vorm van landelijke regie op deze maatregel. Graag een reactie op dit punt.

De leden van de fractie van de SP vragen meer duidelijkheid omtrent de reden waarom er gekozen wordt om de evaluatieplicht die geldt voor experimentele projecten, die vallen onder de hoofdstukken ontwikkelingsgebieden en innovatie van de huidige Crisis- en herstelwet, te laten vervallen. De leden vragen wat deze wijziging doet met eerder gedane toezeggingen over eerder beloofde evaluaties. Wat is het experimentele karakter van een experiment wanneer er niet geëvalueerd wordt? En wat is het door de regering beoogde effect van deze maatregel?

Ook het feit dat de planfiguur van gebiedsontwikkelingsplannen vervangen gaat worden door reguliere bestemmingsplannen roept bij de leden van de SP-fractie vragen op. Volgens de regering kan het verruimen van de mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen in aangewezen ontwikkelingsgebieden voortaan via de reguliere bestemmingsplanherzieningen verlopen. Maar was de reden dat de term gebiedsontwikkelingsplannen is geïntroduceerd niet gelegen in het feit dat de bestaande bestemmingsplanherzieningen deze mogelijkheid niet bood of slechts met veel tijdsverlies en stroperigheid bood? Graag een reactie.

Op welke wijze denkt de regering dat bestemmingsplannen met dit wetsvoorstel nu wel de ruimte gaan bieden om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken? Er zal immers voldaan moeten worden aan alle (milieu)eisen als waar eerder ook al aan voldaan moest worden. Is het nu niet zo dat juist de kwalificatie als gegeven door de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid bood om te experimenteren met milieuruimte? Op welke wijze wordt met deze wijziging gegarandeerd dat de uitzondering geen regel wordt? Met andere woorden, op welke wijze zijn de milieueisen binnen deze wijziging en met deze maatregel beschermd?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat wordt voorgesteld om de evaluatie van experimenten te laten vervallen. Omdat experimenten tien jaar duren zou het eerste experiment pas rond 2020 gereed zijn. Genoemde leden onderschrijven dat eerder inzicht nodig is door tussentijdse evaluaties maar dit is geen argument om de eindevaluatie te schrappen. Volgens genoemde leden moet gewaarborgd blijven dat in de experimenteergebieden over tien jaar uiteindelijk aan de normen wordt voldaan. Om dit te toetsen is een evaluatie noodzakelijk. Genoemde leden vragen daarom de formeel wettelijke evaluatie voor de experimenten te handhaven.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat in het eerste hoofdstuk van het voorliggende wetsvoorstel een aantal wijzigingen in de bestaande crisis- en herstelwet worden doorgevoerd, waar de regering in de Memorie van Toelichting nauwelijks toelichting op geeft. Dit geldt bijvoorbeeld voor de voorgestelde wijziging, onder E, van artikel 2.2, waarmee het aanwijzen van een ontwikkelingsgebied nu ook buiten bestaand stedelijk gebied en industrieterreinen mogelijk wordt. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen? Hoe verhoudt zich dit tot de parlementaire behandeling van de oorspronkelijke crisis- en herstelwet, werd er toen niet expliciet uitgesproken dat ontwikkelings- en experimenteergebieden, waar dus van de bestaande milieu- en geluidsnormen afgeweken mag worden, juist begrensd moesten worden tot bestaande stedelijke- en industriegebieden? Wat is de aanleiding om deze begrenzing nu te schrappen? Welke consequenties zal deze wijziging hebben, en kan de regering daarbij expliciete ingaan op de consequenties voor het milieu en de natuur in het landelijke gebied, en voor de bewoners daarvan? Welke ontwikkelingen wil de regering met deze wijziging aanjagen? Kan de regering uitsluiten dat hiermee nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor bevoegd gezag om bijvoorbeeld LandbouwOnwikkelingsGebieden te creëren, waar de intensieve veehouderij alle ruimte krijgt om uit te breiden, inclusief bijvoorbeeld het afwijken van geldende stanknormen? Waarom is er aan deze wijziging geen aandacht besteed in de Memorie van Toelichting, en komt dit alleen summier terug in de artikelsgewijze toelichting?

Tevens wordt de evaluatieplicht voor experimenten afgeschaft. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit zeer opmerkelijk. Niet alleen weigerde de regering voor invoering van de crisis- en herstelwet inzicht te geven in de verwachte effecten van de wet en weigert zij op de evaluatie te wachten alvorens deze wet permanent te maken, nu wil zij ook de evaluatieplicht van experimenten afschaffen. Uiteraard beamen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat er ook tussentijds, dus voordat een experiment na wellicht tien jaar afloopt, behoefte bestaat aan inzicht in de resultaten van het experiment. Maar deze leden leggen hierbij wel de nadruk op het woordje «ook», en dit doet geenszins af aan de behoefte om na afloop van het experiment inzicht te willen in de bereikte resultaten, onder andere op het gebied van duurzaamheid. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben tevens nog nooit antwoord gekregen op vragen over de tussentijdse resultaten van experimenten, en er bestaat bovendien ook geen verplichting om een dergelijke tussentijdse evaluatie uit te voeren. De enige wettelijke plicht op het rapporteren van de resultaten van het jarenlang afwijken van de wettelijke bescherming van milieu en omwonenden wordt nu geschrapt. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit werkelijk onbegrijpelijk en wensen een nadere toelichting van de regering.

Quick wins omgevingsrecht

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 46 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel over een uitzondering van beroep op alle luchthavenbesluiten indien er sprake is van verkeersdeling met Schiphol. De leden van de VVD-fractie vragen of dat alleen geldt voor de luchthavens van Lelystad, Rotterdam en Eindhoven of dat dit ook kan gelden voor andere regionale luchthavens als Eelde, Twente en Maastricht. Zo nee, waarom is de keuze gemaakt om deze luchthavens buiten de Crisis- en herstelwet te laten?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het niet significant verklaren van een toename van stikstofdepositie zich verhoudt tot de Habitatrichtlijn7, die immers stelt dat elke toename in geval van een slechte staat van instandhouding mogelijk schadelijke effecten heeft?

De Programmatische Aanpak Stikstof8 is twee jaar na inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet nog steeds niet van kracht. Hoe kan worden vastgesteld of er sprake is van landelijke neergang van de stikstofdepositie, zolang deze Programmatische Aanpak Stikstof er nog niet is? Hoe is deze op gebiedsniveau te bepalen? Hoe wordt de omvang van een «project» bepaald waarvoor een saldo-nul-behandeling zou gelden? De leden van de PvdA-fractie zouden graag een reactie vragen van de regering op de bewering van de natuur- en milieuorganisaties dat reparatie noodzakelijk zou zijn in artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet om te voorkomen dat de wet in strijd is met de Habitatrichtlijn. Deze leden zijn in deze ook benieuwd naar het oordeel van de Raad van State over de Programmatische Aanpak Stikstof. Zullen eventuele reparaties van de Programmatische Aanpak Stikstof plaatsvinden in dit wetsproces of zal er een aparte wetswijziging plaatsvinden? Gezien de haast die de leden van de PvdA-fractie voelen om te komen tot een functionerende Programmatische Aanpak Stikstof hebben zij de voorkeur voor dat laatste.

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de mogelijkheid wordt geboden om, in plaats van vijf jaar, tien jaar tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de motie Linhard9 die vraagt om tijdelijk gebruik van leegstaande kantoren voor tien jaar mogelijk te maken. Dit had wat de leden van de PvdA-fractie betreft ook direct in de Wet ruimtelijke ordening geregeld kunnen worden. Met de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat het alleen kan gaan om wijziging van het gebruik van bestaande gebouwen.

Voorgesteld wordt de grondslag van een oorspronkelijke aanvraag te kunnen verlaten. Als voorbeeld wordt genoemd de mogelijkheid om van duurzamere technieken gebruik te kunnen maken. De wens om de best beschikbare technieken toe te passen delen de leden van de PvdA-fractie. Echter, hoe te voorkomen dat minder goede technieken worden toegepast? Hoe verhoudt dit zich tot de beperking van het belanghebbendenbegrip en de relativiteitseis zoals die wordt voorgesteld in de Algemene wet bestuursrecht? Immers, een bezwaarmaker, die niet als belanghebbende is aangemerkt bij gebruik van een techniek met lokale gevolgen, zou dit wel zijn geweest als een techniek wordt toegepast die bijvoorbeeld depositie verder weg brengt.

Veel bouwwerken en initiatieven worden tegenwoordig in de aanvraag voorzien van (schaam)groen of duurzame energieopwekking of -opslag, waarmee een initiatief «duurzaam» wordt geacht. Het komt daarbij ook voor dat de duurzame aspecten later in verband met kosten of uitvoerbaarheid sneuvelen. De leden van de PvdA-fractie zouden willen voorkomen dat dit met deze wijziging mogelijk wordt.

De leden van de PvdA-fractie achten de positie van belanghebbenden bij wijzigingen erg belangrijk en vinden dat deze in kennis moeten worden gesteld bij aanpassingen en ook de mogelijkheid geboden moet worden hiertegen in bezwaar en beroep kunnen gaan. Hierbij zou ook oog moeten zijn voor mogelijk nieuwe belanghebbenden.

De leden van de CDA-fractie zijn blij met het actualiseren en verbeteren van bepaalde punten en onderdelen van de Crisis- en herstelwet. De leden van de CDA-fractie hebben echter ook nog enkele vragen over bepaalde elementen. Omtrent het voorgestelde artikel 2.31a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dat mogelijk zou maken dat het bevoegd gezag voorschriften aan een omgevingsvergunning mag verbinden die leiden tot andere middelen dan die waarvoor in of bij de aanvraag om de vergunning gegevens zijn verstrekt. In de ogen van de leden van de CDA-fractie wordt op dit moment dan echter terecht door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet toegestaan om bij het stellen van voorschriften de grondslag van de aanvraag te verlaten. De aanvrager van een omgevingsvergunning moet op basis van eigen inzicht, mogelijkheden en vraag op een manier waarbij eigen verantwoordelijkheid en lokaal ondernemerschap de boventoon voert, besluiten en aangeven voor welk soort van project hij een omgevingsvergunning wenst. Het bevoegd gezag moet vervolgens, met als basis exact de inhoud van die aanvraag, tot een beslissing komen. Indien het bevoegd gezag van bovenaf de ondernemer op gaat leggen wat hij moet en kan doen, is er geen sprake meer van lokaal initiatief en gezond verantwoord ondernemerschap, maar van socialistische ordening van bovenaf. Die tijd proberen de leden van de CDA-fractie juist achter zich te laten. Stel dat een welwillende ondernemer een stal zou willen bouwen, met roosters als ventilatie. Het bevoegd gezag zou dan de grondslag zodanig veranderen dat een vergunning wordt gegeven voor de bouw van de stal met luchtventilatiesystemen. Dit is in de ogen van de leden van de CDA-fractie een volstrekt onwenselijke mogelijkheid. Besloten moet worden op basis van de aanvraag. Er moet geen nieuwe aanvraag door bevoegd gezag bedacht worden. De leden van de CDA-fractie willen de regering dan ook vragen of zij het met de leden van de CDA-fractie eens is dat een dergelijke inperking van het ondernemerschap van bovenaf onwenselijk is. Daarnaast vragen deze leden wat de regering met deze voorziening beoogd heeft en wat de regering aan deze onwenselijkheid gaat doen.

Ten aanzien van de houdbaarheid van onderzoeksgegevens, waar artikelen 2.1.6 en 2.1.9 van het wetsvoorstel op zien, hebben de leden van de CDA-fractie enige twijfels. De leden van de CDA-fractie zijn grote voorstander van het opnemen van een bepaling die ziet op de houdbaarheid van onderzoeksgegevens. Het belang van het niet in de weg staan van voortgang door eindeloze onderzoeksreeksen is bijzonder groot, juist in het kader van een vlot, duidelijk en efficiënt besluit – de voornaamste doelstelling van de Crisis- en herstelwet. Ook ten behoeve van de actualiteit is er andersom veel te zeggen voor een maximalisering van de houdbaarheid van onderzoeksgegevens. De toelichting op de gestelde regelingen roepen echter vragen op over de daadwerkelijke effectiviteit van de regelingen. De leden van de CDA-fractie willen de regering vragen de strekking en het doel van deze regelingen te verhelderen en daarbij bijvoorbeeld in te gaan op de vraag wie de beslissing kan nemen over de vraag welke gegevens wanneer voldoende actualiteitswaarde hebben, en waar de grens ligt met betrekking tot het eindeloze wachten op het mogelijke gebruik van nieuwe gegevens. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de regeling in deze richting wil veranderen.

De leden van de PVV-fractie constateren een uitzondering van beroep op alle luchtvaartbesluiten, indien er sprake is van verkeersdeling met Schiphol. In de praktijk gaat dit gelden voor de luchthavens van Lelystad, Rotterdam en Eindhoven. Betekent dit dat de luchthavens zoals Eelde, Twente en Maastricht-Aachen Airport in de toekomst niet in aanmerking kunnen komen voor verkeersdeling met Schiphol?

De leden van de fractie van de SP zijn er van overtuigd dat tegenover de quick wins op de lange termijn extra uitvoeringsproblemen staan. Terecht is eerder door de Raad van State gesteld dat deze zaken meegenomen kunnen worden in de beoogde nieuwe Omgevingswet en de Wet natuur. Ook wijzen deze leden erop dat zij vanuit het veld signalen vernemen dat de advocatuur alle nieuwe wetgeving niet bij kan houden. De leden zijn er van overtuigd dat het probleem ligt in de uitvoering van de besluiten en niet in aanpassing van wetten. Het bestuursrecht is immers gecompliceerd. Dit wordt nog verder gecompliceerd door voortdurende wijzigingen in het omgevingsrecht en helemaal als die wijzigingen gaan leiden tot twee soorten bestuurs(proces) recht. De afgelopen vier jaar zijner meer dan 166 wijzigingen doorgevoerd. De leden begrijpen dan ook dat er vanuit het veld hierover opmerkingen komen, te meer ook jurisprudentie op dit moment nog vaak ontbreekt.

De leden van de fractie van de SP begrijpen niet dat de regelgeving rond de stikstofdepositie in Natura2000-gebieden worden versoepeld. Hoe wordt bepaald dat activiteiten niet of per saldo niet, leiden tot een toename van op vaste ondergrond neerslaand stikstof, wanneer een passende beoordeling geen onderdeel uitmaakt van vergunningverlening ten behoeve van diezelfde activiteit?

Waarom kiest de regering er voor om bij algemene maatregel van bestuur categorieën van gevallen aan te wijzen waarvoor regels voor indirecte lozingen buiten inrichtingen niet van toepassing zijn? Had het eerdere stelsel van ontheffingen en vrijstellingen immers niet en toetsing- en afwegingmomenten in zich die nu worden losgelaten? Op welke wijze zal worden opgetreden tegen gevallen van misbruik? Wat zijn de sancties en wie moeten deze opleggen? Hoeveel mensen zijn voor melding en handhaving daarvan in het heel land beschikbaar?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er vanuit de bouwsector wordt aangedrongen op het kunnen faseren van bouwactiviteiten. Met de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat het hier wel zou moeten gaan om concrete bouwplannen. Het zou volgens deze leden ook moeten worden voorkomen dat bij een vergunning voor de bouw van honderd woningen er 25 worden gerealiseerd en de rest van het terrein voor eeuwig gereserveerd blijft.

De leden van de PVV-fractie vragen op welke manier de regering gaat voorkomen dat het bevoegde gezag door middel van het artikel 2.3.1 voorschriften aan de omgevingsvergunning zal gaan stellen. Wordt de vergunningaanvrager niet geconfronteerd met fundamentele veranderingen of nodeloze duurzaamheidseisen? Is hiermee de vrijheid van het ondernemerschap in het geding?

De leden van de D66-fractie constateren een spanning tussen de wens om via decentralisatie de bestuurlijke keuzes over de invulling van het natuurbeleid neer te leggen bij decentrale overheden en de wens van de regering om zogeheten «nationale koppen» zoals de complementaire doelen uit de Natura2000-wet- en regelgeving, te verwijderen. Deze leden vragen de regering nader te duiden of de wetswijziging op dit punt een decentralisatie beoogt. Zo ja, welke mogelijkheden er bestaan om op decentraal niveau wel «nationale koppen», ofwel eigen beleid op het vlak van de ruimtelijke omgeving te voeren?

De leden van de D66 fractie herinneren de regering eraan dat de Natuurbeschermingswet in de huidige vorm slechts tot stand is gekomen na interventie van de Europese Commissie, die meende dat de bepalingen op onjuiste wijze in nationale wetgeving waren geïmplementeerd. Kan de regering, zo vragen deze leden, aangeven of er contact gezocht is met de Europese Commissie over de wetsvoorstellen rondom de herziening van het omgevingsrecht, de nieuwe natuurwet en de wijziging van de Crisis- en herstelwet over de formulering van de wetstekst? Zo nee, anticipeert de regering dan in de toekomst op toetsing van de wijze van implementatie door de Europese Commissie?

De leden van de D66 fractie vragen de regering om uiteen te zetten hoe de verschillende wetsvoorstellen, die nu in voorbereiding dan wel behandeling zijn, op elkaar aansluiten op het punt van de stikstofbepalingen. Zijn de voorstellen onderling consistent? Zo ja, maakt de volgorde van behandeling uit? Zijn deze bepalingen afhankelijk van de verwachte uitspraken van de Raad van State over de Programmatische Aanpak Stikstof dit voorjaar?

De leden van de D66 fractie vragen de regering om in te gaan op de keuze om een programmatische aanpak van de stikstofdepositie te verankeren in de wet, maar niet dezelfde aanpak te kiezen voor andere vormen van milieudruk voor Natura2000-gebieden, zoals de hydrologische knelpunten die kunnen leiden tot een even significante achteruitgang in de biodiversiteit? Is deze keuze gebaseerd op het feit dat er vooral jurisprudentie bestaat inzake de achteruitgang als gevolg van stikstofdepositie, terwijl er ook voor andere vormen van milieubelasting voor Natura2000gebieden een even zwaarwegend knelpunt zou kunnen onstaan?

Ook ten aanzien van het schrappen van het wettelijk verplichte milieuprogramma voor alle bestuursniveaus (artikel 2.1.9 onderdelen A tot en met D) en verlengen van de termijn voor de milieubalans hebben de leden van de D66-fractie vragen aan de regering. Kan de regering motiveren op welke wijze de regeling voor het milieuprogramma de centrale en decentrale overheden onnodig belemmert, als er nu geen sprake is van naleving? Zou het verplichtende karakter niet geschrapt kunnen worden met behoud van de mogelijkheid om wel te kiezen voor een dergelijk programma, voor die decentrale overheden die nu wel milieuprogramma’s vaststellen zoals omschreven in de Wet milieubeheer? Deze leden vragen de regering tevens te motiveren wat de meerwaarde is van het halveren van de frequentie van de milieubalans. Is het niet zo dat de hiervoor benutte gegevens hoe dan ook verzameld worden door de overheden in kwestie. Zo ja, valt dan niet een groot deel van de gewenste lastenreductie ook te halen door bijvoorbeeld te kiezen voor een lichtere vorm van publicatie – bijvoorbeeld online?

De leden van de D66-fractie hebben ook vragen met betrekking tot het stellen van algemene regels in plaats van ontheffingen en vrijstellingen voor indirecte lozingen buiten inrichtingen (artikel 2.1.9, de onderdelen E tot en met M).

Deze leden kunnen zich voorstellen dat een vereenvoudiging van de techniek voor wat betreft de regels ten aanzien van het lozen van afvalwater of andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater gewenst is. Maar zij vragen de regering wel te onderbouwen of en zo ja, op welke wijze, dit gevolgen heeft voor de effectiviteit van de regulering van de mogelijke milieuvervuiling. Is er sprake van een noodzaak tot actievere handhaving om het beoogde beschermingsniveau te behouden? Wat is nu en straks de pakkans en verandert het traject voor wat betreft de verdere handhaving als een overtreding geconstateerd is?

De leden van de D66-fractie zien graag een overzicht van de in de memorie van toelichting genoemde quick wins, inclusief een motivatie van de aanname dat deze geen negatieve en alleen positieve effecten op de versnelling van besluitvorming met zich mee brengt. Kan de regering ook per quick win aangeven wie hierop in de consultatieronde heeft gereageerd en wat hun reactie hierop was?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn het er wel mee eens dat het goed is te kijken of onnodige bureaucratische belemmeringen kunnen worden wegnemen. Vooral voor groene ondernemers is dat essentieel. Maar het wetsvoorstel heeft veel te weinig oog voor de belangen van groene ondernemers en de belemmeringen waar zij tegenaan lopen. Wie met een vergrootglas op zoek gaat, kan een paar groene puntjes vinden, maar echte groene doorbraken blijven uit. Als de Crisis- en herstelwet er dan toch moet komen, dan zou de regering er volgens de leden van de GroenLinks-fractie alles aan moeten doen om er een Groene Werkgelegenheidswet van te maken. Er is een wereld te winnen door de procedures voor het plaatsen van windmolens op zee te versnellen, door eindelijk werk te maken van een eerlijk speelveld voor groene ondernemers en consumenten. Is de regering bereid het geld dat in de begroting is opgenomen voor kernenergie, in te zetten voor het versnellen van de procedures voor wind op zee? Is de regering bereid om de Crisis- en herstelwet alsnog te gebruiken voor het stimuleren van decentrale energieopwekking. Bijvoorbeeld door de salderingsgrens voor particulieren op te rekken en saldering ook mogelijk te maken voor Verenigingen van Eigenaren, zoals de motie Jansen c.s. over het salderen van zelfopgewekte elektriciteit10 vraagt? En is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat dit wetsvoorstel ook de gelegenheid biedt om de toepassing van digestaat als kunstmest toe te staan? Dat zou immers een mooie stap zijn in het verduurzamen van de landbouw. De landbouwsector wil wel, maar wetstechnische belemmeringen zitten in de weg. De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag zien dat de regering alsnog met een nota van wijziging komt om deze groene zaken te regelen. De regering zou er goed aan doen om het gesprek met groene ondernemers aan te gaan en te kijken welke onnodige belemmeringen voor groene ondernemers ze met een aanpassing van dit wetsvoorstel weg kunnen nemen. Is de regering daartoe bereid?

Provincies hebben de taak om een inpassingsplan op te stellen voor wind op land als gemeenten de vergunning weigeren. De leden van de GroenLinks-fractie horen echter van energiebedrijven dat provincies dat in praktijk vaak te weinig doen. Is de regering bereid er zorg voor te dragen dat alle provincies zich in gaan zetten voor de uitrol van wind op land? Is de regering bereid het gesprek hierover aan te gaan met de provincies en in het bijzonder met de provincie Noord-Holland, die op dit moment niet meewerkt aan de plaatsing van windmolens op land? In de Green Deals staat dat de problematiek rond de radarzonering voor wind op land opgelost gaat worden. Kan de regering daarover al meer duidelijkheid geven? Hoe en op welke termijn zal deze problematiek worden opgelost? Wie betaalt voor de kosten van de oplossing? Vindt de regering niet dat dit juist iets is wat nu in dit wetsvoorstel geregeld zou kunnen worden?

De Crisis- en herstelwet stelt dat de minister één of meer Structuurvisies op gaat stellen waarin de hoofdzaken van het door het Rijk te voeren ruimtelijk beleid zijn vastgelegd. Kan de regering aangeven hoe de Structuurvisie Wind op land daarin past? Kan de regering alvast een tipje van de sluier oplichten over de inhoud van die Rijksstructuurvisie? Is de regering voornemens om samen met de provincies meer sturing te geven aan de plaatsing van windmolens. Volgens de leden van de GroenLinks-fractie zou het goed zijn om een stevig ruimtelijk plan voor wind op land vast te stellen, zodat het voor energiebedrijven duidelijk is waar ze projecten kunnen ontwikkelen.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het wetsvoorstel niet alleen beoogt de geldigheid van de Crisis- en herstelwet voor onbepaalde tijd te verlengen, maar hier ook hier ook enkele quick wins aan toevoegt. De meeste van deze quick wins hebben echter geen betrekking op de Crisis- en herstelwet maar op andere wetten op het terrein van het omgevingsrecht. De quick wins kunnen leiden tot extra uitvoeringsproblemen. Genoemde leden vragen daarom waarom de quick wins niet zijn meegenomen in de nieuwe Omgevingswet. Gesteld wordt dat de effecten van de quick wins na een evaluatie input kunnen zijn voor de Omgevingswet. Hoe snel wil de regering deze quick wins dan wel niet evalueren, vragen genoemde leden, en is dit realistisch?

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld een aantal houdbaarheidsbepalingen in het ruimtelijk domein en het omgevingsrecht uit te breiden. De leden van de ChristenUnie-fractie steunen het principe maar hebben vragen bij de uitwerking. Zij constateren dat hier sprake is van een kan-bepaling. Deze leden constateren dat het bevoegd gezag hiermee kan kiezen om actuele gegevens te gebruiken of gegevens die maximaal twee jaar oud zijn of oudere gegevens mits gemotiveerd. Volgens de memorie van toelichting kan de keuze voor gegevens die maximaal twee jaar oud zijn echter niet willekeurig zijn. Genoemde leden vragen hoe dit dan gemotiveerd moet worden en of dit niet zal leiden tot de behoefte aan jurisprudentie op dit punt. Genoemde leden wijzen er op dat niet alleen het tijdstip van gegevens bepalend kan zijn maar ook de mate waarin ontwikkeling in het gebied zijn meegenomen zoals bij een infrastructuurproject de (mogelijke) realisatie van een ander infrastructuurproject in de omgeving. Deze leden geven in overweging om in lagere regelgeving nadere criteria op te stellen voor de houdbaarheid van gegevens en het te beschouwen gebied, en mogelijk ook over de te gebruiken (verkeersmodellen) en datasets zodat er meer duidelijkheid ontstaat.

Genoemde leden constateren dat de ernst van de problematiek van de houdbaarheid van gegevens volgens de Raad van State niet overtuigend is aangetoond. In het nader rapport wordt hierbij alleen verwezen naar jurisprudentie maar dit zegt volgens genoemde leden nog niets over de ernst van de problematiek. Zij vragen daarom om een nadere onderbouwing op dit punt.

Genoemde leden constateren dat een tijdelijke afwijking van tien jaar grote invloed kan hebben op de fysieke omgeving. Nu dit niet langer de uitgebreide procedure zal doorlopen met participatiemogelijkheden hebben genoemde leden de indruk dat er een strijdigheid ontstaat met de aanbevelingen van de eerder genoemde commissie Elverding. De Elverding-aanpak is namelijk volgens deze leden onmogelijk als het bestuursorgaan slechts acht weken beslistermijn heeft. Bovendien is er een risico dat een dergelijk groot afwijkingsbesluit, dat mogelijk ook zonder milieueffectrapportage wordt genomen, na verloop van deze termijn van rechtswege ontstaat. Genoemde leden vragen nader in te gaan op de geschetste problematiek ook in het licht van de Europese regelgeving ter zake. Genoemde leden vrezen dat het stimuleren van projectbesluitvorming via een afwijkingsbesluit er toe zal leiden dat een strategische afweging op het niveau van de planmilieueffectrapportage achterwege blijft. Genoemde leden vragen of serieuze locatiealternatieven dan nog wel de revue zullen passeren.

Doordat plannen met de aanpassing van artikel 19kd buiten de passende beoordeling zullen blijven, zullen ze daarmee ook niet onderhevig zijn aan een strategische milieueffectrapportage. Hiermee zullen ook plannen buiten het normale milieueffectrapportagestelsel blijven die bij uitstek onder complexe projecten zijn te scharen. Genoemde leden hebben de indruk dat hiermee projecten denkbaar zijn die en geen strategisch milieueffectrapportage doorlopen en waarvoor op projectniveau geen alternatievenonderzoek plaatsvindt en ook geen toetsing door de Commissie voor de milieueffectrapportage. Zij vragen dit nader te onderbouwen, aangezien in deze gevallen er dus ook geen onderbouwing meer zal zijn dat geen aantasting van Natura2000-gebieden plaatsvindt. Past dit wel binnen Europees recht? Volgens genoemde leden kan dit tot extra problemen leiden omdat bij plannen in tegenstelling tot één concreet project (veehouderij B neemt depositie over van veehouderij A) nog lang niet bekend is of voor alle ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt, saldering mogelijk is.

De leden van de CristenUnie-fractie constateren dat in het wetsvoorstel de verplichting voor het opstellen van een jaarlijkse milieu- en natuurbalans (thans: balans voor de leefomgeving) vervalt. Genoemde leden vinden dit een verarming. Zij zouden graag een jaarlijkse balans handhaven.

Ook ten aanzien van het verlaten van de grondslag van de aanvraag (artikel 2.3.1) hebben de leden van de ChristenUnie-fractie een vraag. Indien de ambtshalve wijziging van de vergunning bij wijze van uitzondering niet leidt tot een andere inrichting, wordt de beschikking voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Genoemde leden vragen of hier niet een discussie kan ontstaan over de te volgen procedure. Is in alle gevallen onomstotelijk duidelijk of een wijziging van een vergunning wel of niet leidt tot een andere inrichting?

Voorts hebben de leden van de ChristenUnie-fractie vragen over planschade (artikel 2.3.3 onderdeel C). In het wetsvoorstel wordt voorgesteld de beoordeling van planschade pas plaats te laten vinden zodra de bevoegdheid tot uitwerking van een bestemmingsplan, dan wel dit plan te wijzigen, dan wel bij omgevingsvergunning ervan af te wijken of om nadere eisen te stellen wordt gebruikt. Genoemde leden begrijpen de overweging om dit pas op dit moment te doen, omdat dan pas duidelijk is of de bevoegdheid daadwerkelijk wordt gebruikt en hoe groot de planschade daadwerkelijk is. Genoemde leden constateren echter dat er tussen het moment van vaststellen van het bestemmingsplan en gebruiken van één van de genoemde bevoegdheden enkele jaren kan zitten. Het gevolg is dat degene die planschade heeft langere tijd in onzekerheid is. Dit kan problemen geven bij verkoop van het bezit omdat dan grond en opstallen mogelijk tegen een lagere waarde moeten worden verkocht omdat de nieuwe eigenaar dan niet weet of en hoeveel planschade deze zal krijgen. Deze leden vragen daarom een nadere onderbouwing van het voorstel. Zij missen een duidelijke probleemanalyse. Om hoeveel gevallen gaat het per jaar en om hoeveel geld gaat het bij benadering? Wegen de voordelen van het voorstel wel voldoende op tegen de onzekerheid die het oplevert voor de betrokkenen?

Ook heb de leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten aanzien van voorgestelde wijziging van de Luchtvaartwet (artikel 2.3.2 onderdeel B onder 2). Voorgesteld wordt om binnen de grenswaarde aparte ruimte te reserveren voor vluchten ten behoeve van spoedeisende hulpverlening en politietaken. Uiteraard steunen genoemde leden dit. Tegelijkertijd wordt het echter mogelijk de grenswaarde te overschrijden als dit nodig is voor genoemde taken. De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven ook dat dit nodig kan zijn, maar vragen hoe wordt voorkomen dat er te weinig ruimte wordt gereserveerd voor genoemde taken en de uitzondering om de grenswaarde te overschrijden toch de regel wordt? Genoemde leden vragen welke waarborgen worden geboden om dit te voorkomen. Zij stellen voor om in geval van structurele overschrijding op grond van het nieuw voorgestelde lid voor artikel 8.45 (bijvoorbeeld 2 jaren achter elkaar een overschrijding) de plicht op te nemen dat de exclusieve ruimte binnen de grenswaarde voor vluchten voor spoedeisende hulp en politie wordt uitgebreid.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren betwijfelen de door de regering gestelde vermindering van lasten. Zij zien eerder een verschuiving van lasten optreden, van bedrijven naar burgers, en van bedrijven naar overheden. Deelt de regering die mening? Zo nee, op basis van welke gegevens komt zij tot een ander oordeel? Zo ja, hoe verantwoordt de regering dat, zeker in deze tijden waarin iedereen de broekriem moet aanspannen en de overheid al zoveel moet bezuinigen? Waarom moeten projectontwikkelaars en uitbreidende boeren vrij worden gesteld van extra lasten, die vervolgens op het bordje van bevoegd gezag of de voor zijn recht opkomende burger terechtkomen? Graag een reactie.

Bij het al dan niet toestaan van een gevraagde activiteit, moeten altijd de relevante en actuele onderzoeksgegevens betrokken worden, deelt de regering die mening? De regering stelt dat het voortdurend rekening moeten houden met nieuwe gegevens een belangrijke oorzaak van vertragingen in de besluitvorming rond infrastructurele projecten is. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zouden ten eerste graag willen weten waar deze stelling op gebaseerd is. Ook de Raad van State stelt dat de ernst van de problematiek niet overtuigend is aangetoond, om een dergelijke wijziging te rechtvaardigen. Ten tweede willen zij erop wijzen dat nieuwe gegevens altijd tot een nieuw besluit kunnen leiden, ook met de wijzigingen die de regering nu voorstelt. Kan de regering dat bevestigen? Wanneer een besluit tot het toestaan van een activiteit ertoe leidt dat bijvoorbeeld de aanvaardbare normen zullen worden overschreden – en die normen zijn Europeesrechtelijk bepaald –, of wanneer een besluit ertoe leidt dat bijvoorbeeld de habitat van een Europeesrechtelijk beschermde soort wordt aangetast, dan doet het er niet toe dat dit nieuwe gegevens zijn. Deze zullen betrokken moeten worden, kan de regering dat bevestigen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dan ook geen enkel voordeel in het bij voorbaat vaststellen van een houdbaarheid van twee jaar van gegevens. Waar is de genoemde twee jaar op gebaseerd? De regering stelt de lasten door het verlengen van de houdbaarheid van gegevens te verminderen, maar dat geldt ten hoogste alleen voor de aanvrager van de vergunning. Het is nu voor eventuele appelanten van een besluit nog moeilijker en duurder om een foutief besluit – bijvoorbeeld een besluit dat genomen is op grond van verouderde informatie – van tafel te krijgen, omdat zij moeten gaan aantonen dat de gegevens waarop het besluit is genomen, inderdaad verouderd zijn. Kan de regering dat bevestigen? Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat het verlengen van de houdbaarheid van onderzoeksgegevens de indruk kan geven van bevooroordeeld handelen, en dat het uitgaan van verouderde gegevens de legitimiteit van bevoegd gezag niet ten goede komt?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen er ook op dat, zoals de regering ook zelf toegeeft, het voorzorgsprincipe een dergelijke wijze van omgaan met gegevens voor de natuurbeschermingswet onmogelijk maakt. Deelt de regering de mening dat het voorzorgprincipe ook centraal zou moeten staan in de regels die het milieu moeten beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt het verlengen van de houdbaarheid van onderzoeksgegevens zich hiertoe? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren menen bovendien dat de voorgestelde wijziging het omgevingsrecht verder compliceert in plaats van vereenvoudigd. De regering wekt namelijk met deze wijziging de indruk dat gegevens prima te gebruiken zijn als ze maar niet ouder zijn dan twee jaar. Het bevoegd gezag kan die gegevens twee jaar dus als richtsnoer gaan gebruiken, en niet meer kijken naar de actualiteit van de gegevens. Maar ook onder de huidige wijziging is het niet de bedoeling, en zal de rechter het dus ook niet toestaan, dat er met verouderde gegevens wordt gewerkt. Kan de regering dat bevestigen? Deelt zij dan ook de mening dat de gestelde twee jaar een schijnzekerheid creëren bij zowel ondernemers als bevoegd gezag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt deze wijziging dan toch doorgevoerd?

De Raad van State wijst er ook op dat de verlenging van de houdbaarheid van gegevens niet beperkt wordt tot het ruimtelijke domein, maar nu breder geïntroduceerd wordt. Dit baart de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ernstige zorgen. Kan de regering aangegeven welke consequenties dit heeft? Wat betekent het dat er ook bij het toepassen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen van twee jaar oude gegevens uitgegaan kan worden? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren weten dat er juist op dit terrein in snel tempo meer wetenschappelijke inzichten zijn die de schadelijkheid van landbouwgif aantonen, en zij zien dat deze recente gegevens nu al meestal niet worden gebruikt door het bevoegd gezag. Het huidige voorstel zal dit alleen maar verergeren, met grote consequenties voor het milieu, flora en fauna, en de volksgezondheid. Graag een reactie. Was het de bedoeling van de regering om de houdbaarheid van gegevens ook buiten het ruimtelijke domein te verlengen? Zo ja, waarom, en waarom wordt dit dan geschaard in het hoofdstuk «verbeteringen omgevingswet»? Zo nee, is de regering bereid deze wijziging terug te draaien?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien het continue gerommel aan het begrip bestaand gebruik en de invoering van de Programmatische Aanpak Stikstof als perfecte voorbeelden van het voortdurend oprekken van de regelgeving om koste wat kost uitbreiding en stikstofuitstotende activiteiten in en om Natura2000-gebieden mogelijk te maken, terwijl dit helemaal niet kan vanuit ecologisch opzicht. De depositie van stikstof is al jaren veel en veel te hoog in bijna alle Natura2000-gebieden. De depositie moet in vele Natura2000-gebieden aanzienlijk worden teruggebracht om binnen een redelijke termijn het stikstofgehalte onder de kritische depositiewaarden te kunnen krijgen om zo uiteindelijk een gunstige staat van instandhouding te kunnen verzekeren. De regering moet zorgen voor een aanzienlijke afname binnen een heel korte tijd om nog enig zicht te houden op het behoud van onze waardevolle natuur, maar de regering doet juist het tegenovergestelde. Wanneer veehouders rondom Natura2000 er mee stoppen benut de regering deze daling in de depositie voor een nieuwe stikstofuitstotende activiteit, zoals voor uitbreiding van een veestapel door een andere veehouder. Het Planbureau voor de Leefomgeving concludeert dat het met het invoeren van de Programmatische Aanpak Stikstof het feitelijk veel moeilijker en in bepaalde gebieden zelfs onmogelijk wordt om nog aan de verplichtingen van artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn te voldoen. Graag krijgen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren een reactie op de conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving. Hoe verantwoordt de regering haar keuze deze conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving te negeren, de Programmatische Aanpak Stikstof toch in te voeren, terwijl ze van tevoren al weet dat ze de internationale regels zal overtreden en het zonder het benutten van de depositiedaling veel waarschijnlijker is dat de achteruitgang van natuur wel een halt kan worden toegeroepen? Kan de regering bevestigen dat lidstaten verslechtering van habitats en significante verstoring van soorten, waarvoor deze gebieden zijn aangewezen, dienen te voorkomen volgens artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn? Kan de regering bevestigen dat de Europese Commissie een ingebrekestellingsprocedure kan starten tegen een lidstaat wanneer deze artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn schendt? Kan de regering uiteenzetten wie in dat geval de juridische en financiële kosten zal moeten dragen: het Rijk – en dus de belastingbetaler – of de veehouder?

De regering heeft de EU-richtlijnen op nog veel meer punten aan haar laars gelapt met het doorvoeren van de Crisis- en herstelwet. Ze heeft de Natuurbeschermingswet op een dusdanige manier gewijzigd dat zowel bestaand gebruik, dat wel en niet in het beheerplan is opgenomen, vergunningvrij is. Kan de regering bevestigen dat juist door deze aanpassing ondernemers vaak niet langer de toegevoegde waarde zien om hun activiteiten in het beheerplan ondergebracht te krijgen? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat het beheerplan op deze manier geen totaaloverzicht van de activiteiten meer kan weergeven en dat er op die manier niet beoordeeld kan worden in welke mate de cumulatieve effecten mogelijk significante gevolgen hebben. Kan de regering uiteenzetten hoe zij het overzicht waarborgt van alle activiteiten in en rondom het gebied en welke effecten al deze activiteiten tezamen hebben op het gebied? Kan de regering uiteenzetten hoe zij zeker kan stellen dat zij met deze wijziging voldoet aan de expliciete verplichting van de Habitatrichtlijn tot het voorkomen van verslechtering en verstoring? Kan de regering bevestigen dat met deze wijziging het risico veel groter is geworden dat nu alleen nog maar achteraf kan worden vastgesteld dat er verstoring of verslechtering heeft plaatsgevonden? Ook het nemen van passende maatregelen is niet mogelijk wanneer het bestaand gebruik wordt uitgevoerd overeenkomstig het beheerplan sinds de inwerkingtreding van de crisis- en herstelwet. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren concluderen dat ook hier de regering de juiste implementatie van de Habitatrichtlijn toentertijd aan haar laars heeft gelapt. De Habitatrichtlijn verplicht expliciet tot het voorkomen van verslechtering en verstoring. Wanneer dit wordt veroorzaakt door bestaand gebruik dat in het beheerplan is getoetst en waarvan de effecten blijkbaar zijn onderschat, ook dan zou het bevoegd gezag maatregelen moeten kunnen nemen. Maar ook hier blijkt dat alles aan de kant moet om maar geen paal en perk te stellen aan vervuilende en verstorende activiteiten. Graag een reactie. Kan de regering aangeven waaraan zij de zekerheid ontleent de Vogel- en Habitatrichtlijnen met deze wijziging niet te overtreden? Op basis van welke wetenschappelijke onderbouwing komt de regering tot de conclusie dat dit wetsvoorstel een juiste implementatie is van de Vogel- en Habitatrichtlijnen? Kan de regering uiteenzetten wie er voor de kosten opdraaien als er rechten worden vergund aan boeren op basis van bestaand gebruik, terwijl de Vogel- en Habitatrichtlijnen mogelijkerwijs niet juist zijn geïmplementeerd en daardoor worden geschonden? Hoe gaat de regering dit dan achteraf rechtzetten? Wie draait er op voor de kosten van investeringen die veehouders hebben gedaan, wanneer blijkt dat deze simpelweg niet voldoende zijn om de vereiste natuurkwaliteit in beeld te krijgen? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen van regering de toezegging dat de belastingbetaler hier nooit voor zal gaan opdraaien. Kan de regering dat garanderen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de Partij voor de Dieren zien dat ondanks alle kritieken op de eerder doorgevoerde wijzigingen in de natuurbeschermingswet, alle onduidelijkheden die daardoor zijn ontstaan, bewijzen uit de praktijk van stagnatie van vergunningverlening, de regering gewoon verder gaat met het doorvoeren van nieuwe wijzigingen waarvan de juridische houdbaarheid onzeker is. Opnieuw schrijft de regering in de Memorie van Toelichting van het huidige wetsvoorstel dat de voorliggende wijzigingen in de Natuurbeschermingswet 1998 als doel hebben de toepassing van de Natuurbeschermingswet 1998 in de praktijk beter hanteerbaar te maken, zonder afbreuk te doen aan de doelen van de wet en de Vogel- en Habitatrichtlijn. In het wetsvoorstel kunnen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen dat er nog maar eens in de twee jaar in plaats van jaarlijks door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) wetenschappelijk in kaart gebracht mag worden wat de stand van de beleidsuitvoering en de voortgang is. Verder is de regering voornemens de regels rondom stikstofdepositie in Natura 2000 opnieuw te versoepelen en de regelgeving voor projecten te verbreden naar plannen. De regering regelt met voorliggend wetsvoorstel dat activiteiten die niet, of per saldo niet, leiden tot een toename van op de vaste ondergrond neerslaand stikstof doorgang kunnen vinden. Wanneer is verzekerd dat er op projectniveau geen toename van dergelijke depositie plaatsvindt, dan voorziet dit wetsvoorstel er in dat er per definitie geen sprake kan zijn van te verwachten significante effecten van die activiteiten.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben ernstige twijfels bij het opnieuw doorvoeren van nieuwe wijzigingen in de Natuurbeschermingswet. Zij zijn van mening dat het verdubbelen van de termijn waarbinnen het PBL wetenschappelijke rapporten vervaardigd, met daarin de stand van zaken in de beleidsuitvoering, de voortgang en nieuwe ontwikkelingen, niet wenselijk is aangezien op het gebied van natuur de vinger aan de pols moet worden gehouden. Deelt de regering de mening dat dit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van het voorzorgsprincipe? Zo nee, waarom niet? Kan de regering uiteenzetten waarom zij het wenselijk acht de evaluatietermijn te verdubbelen, juist nu blijkt dat er zoveel onduidelijkheden bestaan in de beleidsuitvoering? Kan de regering uiteenzetten hoe zij voldoende de vinger aan de pols denkt te kunnen houden met deze wijziging?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het opnieuw versoepelen van de stikstofregelgeving echt onacceptabel. Als er op projectniveau geen toename is, bestaat er nog steeds de mogelijkheid dat er lokaal een toename in neerslag ontstaat die significante effecten kan hebben op het naastgelegen zeer gevoelig habitattype. Het is maar net op welke schaal het project wordt gedefinieerd. Kan de regering uiteenzetten op basis van welke wetenschappelijke onderbouwing zij kan garanderen dat wanneer er op projectniveau geen toename is er dan dus ook geen significante effecten zijn? Kan de regering bevestigen dat er lokaal nog steeds verslechtering van habitats kan optreden als er op projectniveau geen toename is van de stikstofneerslag, maar lokaal mogelijk wel? Zo nee, waarom niet? Kan de regering bevestigen dat lidstaten expliciet verslechtering van als beschermd aangewezen habitats dienen te voorkomen volgens artikel 6 lid 2 van de habitatrichtlijn? Waaraan ontleent de regering dan de juridische en wetenschappelijke zekerheid dat er geen verslechtering kan optreden, terwijl helemaal niet uitgesloten kan worden dat er geen significante effecten zullen ontstaan op lokaal niveau? Graag een reactie. Ook is de regering voornemens de bovenstaande regels voor projecten gelijk te trekken met regels voor plannen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat plannen vaak een minder duidelijk omlijnd kader kennen dan projecten. Kan regering uiteenzetten welke definitie zij geven aan plannen in het kader van de voorgestelde wijziging? Hoe kan de regering garanderen dat er geen verslechtering zal optreden wanneer plannen ontrokken worden aan de passende beoordeling, terwijl plannen vaak nog geen duidelijk omlijnd kader van activiteiten kennen? Aan welk wetenschappelijk onderzoek ontleent de regering deze zekerheid?

Waarom wil de regering nu opnieuw wijzigingen doorvoeren in de Natuurbeschermingwet, terwijl de regering voornemens is binnen een half jaar de nieuwe wet Natuur aan de Kamer aan te bieden? Kan de regering concreet aangeven welke winsten er worden geboekt, die absoluut noodzakelijk zijn en geen half jaar kunnen wachten, terwijl al duidelijk is geworden dat de decentrale overheden die de wijzigingen in praktijk moeten toepassen, de vele wijzigingen niet bijhouden en de kennis en capaciteit niet hebben om deze adequaat in de praktijk door te voeren?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag weten waarom er, ondanks de wettelijke verplichting hiertoe, door veel gemeenten en provincies geen milieuprogramma wordt vastgesteld, en waarom dit kennelijk gedoogd wordt. De regering kan wel stellen dat hierdoor blijkt dat de verplichting een dergelijk programma op te stellen niet meer aansluit op de praktijk, de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit de omgekeerde wereld. Deze leden willen graag benadrukken dat de wet kennelijk op grote schaal niet wordt nageleefd. Waarom zijn hier nooit consequenties aan verbonden? Wat heeft de regering gedaan om er alsnog voor te zorgen dat de verplichte milieuprogramma’s worden opgesteld? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien, kennelijk in tegenstelling tot de regering, wel een duidelijke meerwaarde in het op schrift stellen van de acties die bevoegd gezag gaat ondernemen om het leefmilieu van haar burgers te verbeteren, en zijn dan ook tegen het afschaffen van deze verplichting.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien in het advies van de Raad van State dit punt niet terugkomen, is dit punt pas na het advies van de Raad door de regering toegevoegd aan het voorliggende wetsvoorstel? Zo ja, waarom, en is de regering bereid dit punt alsnog ter advisering aan de Raad voor te leggen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren merken op dat de wijziging van de wet milieubeheer om het vergunningsvrij lozen van afvalwater wederom reparatiewetgeving betreft, en dat dit naar de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maar weer eens duidelijk maakt dat de regering met onzorgvuldige besluiten komt. Wederom een uitstekend voorbeeld van bestuurlijk en politiek onvermogen, zo menen deze leden. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn bij de invoering van het activiteitenbesluit, waar de voorliggende wijziging nu een juridische basis voor moet bieden, al uitgebreid ingegaan op de voorziene consequenties voor het milieu, de natuur en de kwaliteit van het oppervlaktewater van het niet langer afgeven van vergunningen voor de lozing van afvalwater. Ook hier zal een daling van de administratieve lasten voor bedrijven zich vertalen in een stijging van de maatschappelijke kosten, doordat er geen zicht meer is op de lozingen die zich voordoen, en doordat de mogelijkheid voor bevoegd gezag om extra regels te verbinden aan lozingen afneemt. Graag een reactie.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien in het advies van de Raad van State ook dit punt niet terugkomen, is dit punt pas na het advies van de Raad door de regering toegevoegd aan het voorliggende wetsvoorstel? Zo ja, waarom, zeker gezien het feit dat het activiteitenbesluit in het vorige parlementaire jaar al is behandeld in de Kamer, en is de regering bereid dit punt alsnog ter advisering aan de Raad voor te leggen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben, zoals duidelijk moge zijn, grote problemen met de crisis- en herstelwet, het permanent maken en met de voorgestelde quick wins. Voor het verlaten van de grondslag van de aanvraag maken zij echter een uitzondering. Dit had naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren al eerder ingevoerd moeten worden, en zij vinden het dan ook goed dat de regering dit nu regelt. Het zou echter wat de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren in een ander wetsvoorstel geregeld moeten worden. De regering geeft aan dat dit punt mede wordt doorgevoerd ter implementatie van de nieuwe EU Richtlijn industriële emissies. Moeten er nog andere onderdelen van deze richtlijn geïmplementeerd worden? Zo ja, welke, en op welke wijze is de regering voornemens dit te doen?

De regering merkt op dat er onder art 2.30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een onderzoeksplicht bestaat voor het bevoegd gezag of de bestaande vergunningsvoorschriften nog toereikend zijn. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren betwijfelen of deze plicht altijd netjes wordt nageleefd, en willen graag weten of de regering er zicht op heeft dat deze plicht inderdaad wordt nageleefd. Op welke wijze houdt de regering de uitvoering van deze plicht in de gaten?

Het verlaten van de grondslag van de vergunningsaanvraag maakt het naar de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren mogelijk voor bevoegd gezag om toch economische activiteiten toe te staan, zonder bijvoorbeeld de geldende milieunormen te overschrijden. De regering geeft aan dat dit bijvoorbeeld mogelijk is door andere technieken voor te schrijven die de milieudruk van een activiteit of project zouden kunnen beperken. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien ook dat het voor bevoegd gezag hierdoor mogelijk wordt om bijvoorbeeld een geplande veehouderij wel toe te staan, wanneer de minder dieren gehouden worden dan de aanvrager oorspronkelijk wil, kan de regering dat bevestigen?

De regering geeft aan dat door de mogelijkheid voor het verlaten van de grondslag van de aanvraag, het intrekken van de vergunning minder snel in beeld zal komen. In theorie kunnen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat bevestigen, maar zij willen er toch op wijzen dat het intrekken van een vergunning werkelijk maar heel erg zelden geschiedt. Er zijn zoveel gevallen bekend van bedrijven die overtreding na overtreding begaan, waarbij dat elke keer weer gedoogd wordt door bevoegd gezag. Voorbeelden zijn Thermphos, Dow Chemicals, en nu weer Odfjell. Kan de invoering van het verlaten van de grondslag van de aanvraag ook in dit soort gevallen een oplossing bieden?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien in het advies van de Raad van State dit punt niet terugkomen, is dit punt pas na het advies van de Raad door de regering toegevoegd aan het voorliggende wetsvoorstel? Zo ja, waarom, en is de regering bereid dit punt alsnog ter advisering aan de Raad voor te leggen?

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag met betrekking tot de uitbreiding van de tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan. Deze leden merken op dat het doel van deze bepaling is om gemakkelijker bestaande gebouwen (kantoren) te gebruiken voor iets anders. De nu voorgestelde bepaling maakt het echter mogelijk om geheel nieuwe gebouwen tijdelijk (voor tien jaar) neer te zetten. Deze leden menen dat daarvoor geen afwijkingsprocedure moet worden gebruikt, maar het bestemmingsplan gewijzigd moet worden. Dat biedt immers veel meer rechtsbescherming en duidelijkheid. De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op de suggestie om de tijdelijkheid en korte procedures alleen van toepassing te laten zijn op het afwijkend gebruik (en niet ook op het bouwen).

Advies Raad van State

Kunnen de leden van de VVD-fractie een overzicht krijgen van welke onderdelen van het advies van de Raad van State in dit wetsvoorstel zijn behandeld en welke onderdelen van het advies van de Raad van State worden behandeld in de twee andere wetsvoorstellen om de Crisis- en herstelwet te verankeren? Kan de regering in dit overzicht aangeven hoe de onderdelen die in dit wetsvoorstel zijn behandeld, zijn verwerkt in het wetsvoorstel en indien de onderdelen niet zijn overgenomen, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie hadden het voorliggende wetsvoorstel, dat slechts marginaal is aangepast naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State, graag nogmaals ter beoordeling voorgelegd aan de Raad van State. De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid overwegen voorafgaand aan de plenaire behandeling alsnog de Raad van State om voorlichting te vragen.

De leden van de SP-fractie betreuren het feit dat de vaste Kamercommissie voor Infrastructuur en Milieu heeft besloten om de Raad van State niet om een nader advies te vragen. Dit betreuren deze leden eens te meer nu de afdeling advisering van de Raad van State de regering in overweging heeft gegeven het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer dan nadat met hun overwegingen rekening zal zijn gehouden. De leden van de SP-fractie vragen de regering dan ook om een uitgebreidere reactie te geven op de onderstaande – eerder gemaakte – opmerkingen van de Raad van State11. Op welke wijze heeft de regering rekening gehouden met deze overwegingen van de Raad van State?

  • Het wetsvoorstel heeft een andere doelstelling dan de Crisis- en herstelwet, maar wordt thans zonder nadere probleemanalyse en motivering permanent gemaakt.

  • De mogelijkheden om door wetgeving bij te dragen aan versnelling van ruimtelijke projecten zijn beperkt, omdat de belemmeringen in de voortgang van deze projecten vaak met de uitvoering te maken hebben.

  • Over de effecten van de Crisis- en herstelwet is nog maar heel weinig bekend, omdat de voorziene evaluatie van die wet niet is afgewacht.

  • Een analyse over de effecten van het wetsvoorstel, in het bijzonder ten aanzien van de rechtspositie van burgers, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid, ontbreekt.

  • Een tweedeling dreigt te ontstaan tussen het ruimtelijke bestuursrecht enerzijds en het overig bestuursrecht anderzijds, waarbij de inhoud en omvang van die tweedeling bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald.

  • Het wetsvoorstel volgt op een aantal, eveneens ingrijpende en recent ingevoerde wetswijzigingen. Het voorstel draagt daarmee niet bij aan de voor de praktijk (burgers, bedrijven en overheden) hoogstnoodzakelijke continuïteit van het wettelijke kader.

  • Er zijn sterke aanwijzingen dat het wetsvoorstel het bestuursrecht en het omgevingsrecht niet vereenvoudigt, maar ingewikkelder maakt en derhalve de praktijk met nieuwe interpretatieproblemen en extra kosten belast.

  • Het wetsvoorstel loopt vooruit op de onlangs aangekondigde algehele herziening van het omgevingsrecht die volgens de regering in 2013 haar beslag moet krijgen en niet duidelijk is hoe het wetsvoorstel zich hiertoe verhoudt.

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering om, indien gekozen wordt de Crisis- en herstelwet toch voor onbepaalde tijd te verlengen, te regelen dat voorschriften inzake de toegang tot de rechter en de wijze van behandeling van geschillen door de rechter formeel in de wet landen en niet langer naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur worden gedelegeerd. Dit in het belang van de scheiding der machten en gelet op het primaat van de wetgever.

De leden van de D66-fractie herinneren de regering er graag aan dat het bestuursrecht een systeem biedt dat de verhouding tussen overheid en burger regelt en daarbij moet zorgen voor een goede en rechtvaardige afweging van belangen. De leden van de D66-fractie vrezen dat de Crisis- en herstelwet een negatief effect zal hebben op de rechtsbescherming, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid die het bestuursrecht voor burgers zou moeten bieden. De leden horen graag of en hoe de regering gehoor heeft gegeven aan het advies van de Raad van State om aandacht te besteden aan de betekenis van het voorstel voor de waarden van de democratische rechtsstaat en het vertrouwen in het bestuur.

De leden maken zich met de Raad van State zorgen over de tweedeling die dreigt te ontstaan tussen het algemeen- en ruimtelijk bestuursrecht. Voorgenoemde leden wijzen er op dat een uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht (en het hele bestuursrecht) is dat deze makkelijk te doorgronden moet zijn voor alle burgers die ermee te maken krijgen. Met dit voorstel wordt het bestuursrecht als het ware opgesplitst tussen een bestuursrecht voor ruimtelijke besluiten en andere besluiten, en opgesplitst tussen gewoon materieel bestuursrecht en formeel bestuursrecht. Dit maakt het voor de burger zeer ingewikkeld en moeilijk te doorgronden waar hij recht op heeft. Kan de regering aangeven op welke wijze zij de begrijpelijkheid van het bestuursrecht wil waarborgen?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering stelt dat zorgvuldigheid boven snelheid gaat. Dat lijkt deze leden een goed uitgangspunt. Zij vragen zich ook af of het verstandig is om de wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en het permanent maken van de Crisis- en herstelwet van elkaar te scheiden, terwijl ze veel met elkaar te maken hebben. Is het mogelijk om het voorstel tot permanent maken van de Crisis- en herstelwet op een later moment, en daarmee tegelijk met de wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, te behandelen, zodat ook de evaluatie van hoofdstuk 1 hierin kan worden meegenomen?

De leden van de D66-fractie constateren met de Raad van State en de regering dat wetgeving slechts een beperkte rol speelt in de vertraging bij grote projecten. Deze leden zijn van mening dat draagvlak creëren en bewaren, door het serieus meenemen en afwegen van belangen en ideeën, het belangrijkste zijn voor een voorspoedige besluitvorming. Omdat de Crisis- en herstelwet de mogelijkheden hiertoe inperkt of beknot, stellen voorgenoemde leden dat de Crisis- en herstelwet bij grote projecten juist tot vertraging kan leiden, in plaats van tot versnelling. De leden van de D66-fractie noemen als voorbeeld de CO2-opslag in Barendrecht, die onder de Crisis- en herstelwet viel. De Commissie Elverding heeft in 2008 een advies uitgebracht over de trage besluitvorming in Nederland met betrekking tot grote infrastructurele projecten. Uit dit advies blijkt dat veel belemmeringen in de voortgang van procedures geen juridische grondslag hebben, maar juist voortkomen uit bestuurlijk en politiek onvermogen. Dit is dus een belangrijk punt als de doelstelling is om projecten te versnellen. Kan de regering aangeven op welke manier zij hieraan werkt?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Raad van State uiterst kritisch was over het aan hen voorgelegde wetsvoorstel van de regering om de Crisis- en herstelwet permanent te maken. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen om het wetsvoorstel, na de aanpassingen naar aanleiding van het advies van de Raad van State, opnieuw aan de Raad van State voor te leggen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn benieuwd naar de mening van de regering over de Raad van State. Vindt zij dit een waardevol instituut en is zij van mening dat de adviezen van de Raad ter harte genomen moeten worden? Waarom heeft de regering dat dan niet gedaan? Het advies van de Raad van State over de crisis- en herstelwet was vernietigend, maar daarnaast naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ook zeer voorspelbaar. De reactie van de regering op dit advies is naar de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ernstig onder de maat. Er is nog niet aan de helft van het advies van de Raad tegemoet gekomen door de regering. Er is een aantal kritiekpunten verwerkt in het wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting die de Kamer is toegestuurd, maar het grootste deel van de kritiek van de Raad van State staat nog steeds recht overeind. Daarom hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren de Vaste Kamercommissie voor Infrastructuur & Milieu ook voorgesteld om hernieuwd advies te vragen aan de Raad van State, een voorstel dat werd overgenomen door de meerderheid van de commissie. De regering weigert echter gehoor te geven aan de opdracht van de Kamer. Wat is daarvan de reden? Is de regering bang voor de kritiek van de Raad van State? Graag een reactie, in aanvulling op de brief die de Kamer van de regering heeft mogen ontvangen hierover, aangezien ook hier niet in werd gegaan op de fundamentele kritiek op de crisis- en herstelwet en het permanent maken hiervan, noch op het ontbreken van een nadere toelichting op de kritiek van de Raad waaraan de regering niet tegemoet is gekomen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over de wijze waarop projecten onder de werking van de Crisis- en herstelwet worden gebracht. Kan de regering ingaan op de kritiek van de Raad van State op het feit dat de Crisis- en herstelwet, door toevoeging van projecten op de bijlagen I en II per algemene maatregel van bestuur, de rechtsgelijkheid aantast? Deelt zij de mening van de Raad van State dat een dergelijke maatregel met een dermate groot rechtsgevolg, per formele wet zou moeten geschieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt de regering hieraan? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dit niet alleen als een aantasting van de fundamentele rechten van burgers, maar ook als een maatregel die het omgevingsrecht nog complexer maakt, in plaats van duidelijker, zoals de regering voor ogen zegt te hebben. Hoe kan de regering dit verantwoorden?

De regering geeft ook aan dat het lokale en provinciale bestuur primair zelf verantwoordelijk is voor de aanpak van en besluitvorming over ruimtelijke projecten. Hoe verhoudt dit uitgangspunt zich tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet, waarin decentrale overheden juist vaak niet zelf meer mogen beslissen over ruimtelijke projecten in hun normale invloedssfeer? Het ontnemen van het beroepsrecht van decentrale overheden tast een van de fundamenten van onze rechtsstaat aan, naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren. En bovendien werkt het averechts, zo zegt ook de Raad van State in haar advies. Graag een reactie. Kan de regering hierbij ook ingaan op het voorbeeld dat de Raad van State ook noemt in haar advies, en waarover de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren al eerder met de regering de confrontatie is aangegaan, namelijk de gasopslag in Bergen? Dit omstreden project is onder de werkingssfeer van de Crisis- en herstelwet gebracht toen het de regering duidelijk werd dat de gemeenten niet zomaar akkoord wilde gaan met de opslag van Russisch gas in haar gemeente, omdat zij zich zorgen maakte om de veiligheid. Doordat de gemeente werd gedwongen om mee te werken, en haar het recht was ontnomen om in beroep te gaan tegen de beslissing van de regering, is het vertrouwen van de burgers in de Rijksoverheid nog veel verder afgenomen. Bovendien heeft het hardhandig ingrijpen van de regering niet gezorgd voor snelle of goede besluitvorming, omdat vele burgers in beroep zijn gegaan. Volgens de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren is dit tekenend voor het effect van het opleggen van omstreden projecten voor de regering en is dit een van de vele redenen waarom de Crisis- en herstelwet niet verlengd, maar afgeschaft moet worden. Graag een reactie. Lokale en regionale bestuurders hebben vaak veel meer kennis van het gebied waarover besloten wordt. Zij weten waar de problemen en de kansen liggen, weten welke belangen er zijn en proberen de belangen van hun kiezers zo goed mogelijk te borgen. Daartoe moeten zij de mogelijkheden behouden, ook bij de bestuursrechter. Graag een reactie waarom de regering dit kennelijk anders ziet, en hoe zich dit verhoudt tot de uitgangspunten van het regeerakkoord en de door de regering verder doorgevoerde decentralisatie.

Effecten van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie maken zich ook zorgen over de belasting van de rechtelijke macht en de gevolgen voor projecten die niet vallen onder de werkingssfeer van de Crisis- en herstelwet. Nu worden de Crisis- en herstelwetprojecten snel behandeld, maar er is geen extra capaciteit bij de rechtbanken voorzien. Dit kan niet anders dan leiden tot vertragingen bij andere ruimtelijke projecten. De leden van de PvdA-fractie vrezen dat het per saldo effect op de werkgelegenheid hierdoor nihil is.

Met de verhoogde last voor de rechtspraak door de verkorte procedures is een hogere last te verwachten voor de adviseurs ten aanzien van ruimtelijke en milieuvraagstukken. Het wekt daarom bij de leden van de PvdA-fractie verwondering dat juist nú wordt voorgesteld de subsidiering van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak te binden aan een subsidieplafond. Deze leden achten de vraag leidend: als de vraag toeneemt, zal ook de advisering toe moeten kunnen nemen. Anders vrezen de leden van de PvdA-fractie voor ondeugdelijke rechtspraak.

De leden van de SP-fractie lezen dat de totale lastenreductie als gevolg van dit wetsvoorstel € 3,018 miljoen per jaar zou bedragen. Uit de memorie van toelichting en het nader rapport bij het wetsvoorstel valt op te maken dat er rekening wordt gehouden met een toename van de lasten voor de rechterlijke macht. De in het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen zouden kunnen leiden tot een reductie van het aantal beroepszaken dat dient te worden behandeld, maar de zesmaandentermijn voor bepaalde categorieën projecten heeft incidenteel een verdringingseffect op andere zaken. Gezien het feit dat de Crisis- en herstelwet nu voor onbepaalde tijd wordt verlengd, zou dit structureel kunnen nopen tot een aanpassing in de organisatie. De Raad van State heeft hier in een persbericht van 18 mei 2011 al voor gewaarschuwd. Ook in de memorie van toelichting wordt aangehaald dat de zesmaandentermijn voor de rechter in tweederde van de gevallen niet wordt gehaald en dat zaken gemiddeld binnen zeven maanden zijn afgehandeld. Dit terwijl de «Rapportage praktijkervaringen Crisis- en herstelwet, evaluatie 2010–2011»12 daarnaast ook stelt dat er nog meer gebruik van de Crisis- en herstelwet kan worden gemaakt. De leden zijn dan ook van mening dat een toename van lasten voor de rechterlijke macht voor de hand ligt en zij zijn dan ook benieuwd naar de verwachte lastentoename. Wellicht kan hiervan een inschatting worden gegeven.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering de genoemde bedragen voor verlaging van administratieve- en uitvoeringslasten nader kan motiveren. Door wie zijn deze bedragen doorgerekend? Komen genoemde bedragen bovenop de berekende € 600 miljoen besparingen die de herziening van het omgevingsrecht zou moeten opleveren?

De leden van de D66-fractie horen daarnaast geluiden dat de zesmaandentermijn kan leiden tot langere procestijden bij niet-Crisis- en herstelwetprojecten, het zogenaamde verdringingseffect. Kan de regering aangeven of hier inderdaad sprake van is, en zo ja, wat de maximale vertraging is door de wachtlijst bij rechtbanken? Is er reeds overleg geweest met de Raad van State hierover? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten? Hoeveel beroepszaken onder de Crisis- en herstelwet zijn tot nu toe behandeld?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren stellen dat onjuiste besluiten door de rechter tegengehouden zullen moeten worden. Dat is het fundament van onze rechtsstaat. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hechten veel belang aan het principe dat een ieder naar de rechter kan stappen om te vragen om een oordeel over een besluit. De Crisis- en herstelwet heeft dit principe ernstig aangetast. Dit werd verdedigd door de regering met een beroep op de tijdelijkheid van de wet. De regering wil echter nu de wet permanent maken, zonder een nadere analyse van de gevolgen hiervan op de rechtszekerheid. Graag ontvangen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hier een nadere toelichting en onderbouwing op. Kan de regering aangeven hoeveel rechtszaken er zijn aangespannen sinds het van kracht worden van de Crisis- en herstelwet in maart 2010 op het gebied van het brede omgevingsrecht, dus inclusief de milieu- en natuurwetgeving? In hoeveel zaken heeft de rechter het besluit van bevoegd gezag vernietigd? Hoeveel rechtszaken zijn er gevoerd tegen besluiten die op grond van de Crisis- en herstelwet genomen zijn? Welk effect heeft het schrappen van het pro-forma beroep en de mogelijkheid om aanvullende beroepsgronden in te leveren hierbij gehad? Is het relativiteitsvereiste gebruikt bij een van de rechtszaken?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat het voor burgers steeds moeilijker gemaakt wordt om hun recht te halen ten opzichte van de machtige – en helaas vaak falende – overheid. De reeds genoemde maatregelen die in de Crisis- en herstelwet zijn opgenomen, en waarvan de regering heeft aangekondigd om deze breed in te willen voeren door middel van wijzigingen van de Algemene wet bestuursrecht en invoering van de omgevingswet, zijn daar een element van. Een ander is het verhogen van de griffierechten door deze regering. Kan de regering bevestigen dat het voor individuele burgers en voor kleine stichtingen en verenigingen die de kwaliteit van hun (directe) leefomgeving willen beschermen, door deze wijzigingen steeds moeilijker wordt om naar de rechter te stappen? Zij hebben vaak maar beschikking over beperkte middelen, kunnen geen beroep doen op dure advocaten en onderzoeksbureaus en moeten dit soort activiteiten naast hun werk doen. Een overheid die maatschappelijk betrokken, hardwerkende burgers serieus neemt, zou hen in staat moeten stellen om op te komen voor hun rechten. Deelt de regering die mening? Zo ja, waarom stelt de regering dan steeds verdergaande maatregelen voor, die burgers hierin belemmeren?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen er nogmaals op dat de effecten van het wetsvoorstel niet aangegeven worden door de regering. Door het – voor het uitkomen van de eerste serieuze evaluatie – permanent maken van een tijdelijke crisiswet, neemt de regering een voorschot op de toekomst, die kennelijk in haar gedachten wordt gekenmerkt door een permanente crisis. Nogmaals, zonder te kunnen onderbouwen of het wetsvoorstel bijdraagt aan herstel. De grootste uitdaging voor de uitvoeringspraktijk is in de ogen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren het bijhouden van alle wijzigingen in het omgevings- en bestuursrecht die elkaar in rap tempo opvolgen. De aangekondigde Omgevingswet van de regering is daar, na het voorliggende wetsvoorstel, de volgende illustratie van. De invoering van de Wabo kampte met talloze problemen, waaronder hele praktische die betrekking hadden op de benodigde ICT-voorzieningen, en is nog steeds niet probleemloos in werking, of de regering kondigt al aan deze wet weer te willen integreren in een nog meer omvattende wet. Het nemen van kwalitatief goede besluiten wordt hier niet door vergemakkelijkt, integendeel. En als de regering toch beoogt om deze omvangrijke wijziging tot een goed einde te brengen, moet zij het de uitvoeringspraktijk nu niet nog moeilijker maken door de crisis- en herstelwet permanent te maken, en «en passant» nog een aantal wijzigingen door te voeren die zij opportuun acht. Graag een reactie op deze punten, en een nadere onderbouwing van deze keuze van de regering.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen het voorliggende wetsvoorstel dan ook met kracht af.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de verkorting van de behandeltijd van beroepszaken bij de Raad van State leidt tot vertraging bij andere rechtszaken. Hoe groot zullen deze verdringingseffecten zijn en welk prijskaartje hangt daaraan? Wat heeft wat dit betreft het overleg tussen regering en Raad van State opgeleverd?

Consultatie

De leden van de PvdA-fractie zien dat in de memorie van toelichting uitgebreid wordt ingegaan op de inbreng van het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen13. Gemeld wordt dat de natuur en milieuorganisaties ook inbreng hebben geleverd. De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar die inbreng en de reactie van de regering op hun bezwaren.

Leden van de PVV-fractie wijzen op het punt dat de Vereniging Nederlandse Gemeenten aandraagt, om rekening te houden met het lage absorptievermogen van gemeenten als het gaat om nieuwe wetgeving in het omgevingsrecht. Vreest de regering niet dat steeds meer gemeenten niet up-to-date zullen zijn met deze wetgeving en de grote veranderingen van de aankomende Omgevingswet zullen afwachten?

In aanvulling op de vraag van de leden van de D66-fractie of de regering kan reageren op een rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving, vragen de leden van de D66-fractie of de regering kan aangeven hoe zij aankijkt tegen het verzoek van de Vereniging Nederlandse Gemeenten om terughoudend te zijn met voortdurende aanpassing van het Omgevingsrecht. Heeft dat enig gevolg voor inhoud en aantal wetsvoorstellen, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen waarvan de voorbereiding de komende tijd in gang zal worden gezet?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering niet lijkt te willen luisteren naar de kritiek op het wetsvoorstel. Verschillende wetenschappers hebben kritiek geuit op de Crisis- en herstelwet. Gemeenten geven aan dat ze buitenspel gezet worden bij belangrijke ontwikkelingen in hun gemeenten. Onder meer omdat ze niet meer kunnen procederen tegen voorstellen van de regering. Waarom luistert de regering niet naar de kritiek van wetenschappers en gemeenten? Kan de regering wetenschappers, decentrale overheden en/of maatschappelijke organisaties noemen die wel enthousiast zijn over het permanent maken van de Crisis- en herstelwet?

Overig

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Raad van State op 13 april 2011 uitspraak heeft gedaan ten aanzien van het zogeheten besluitonderdeel14. Dit leidt ertoe dat in beroep volstrekt nieuwe argumenten kunnen worden aangevoerd. Dit lijkt de leden van de VVD-fractie niet de bedoeling. Zo kunnen in beroep door allerlei milieuorganisaties volstrekt nieuwe argumenten worden aangevoerd. Dat staat haaks op de zeefwerking van de bezwaarschriftprocedure. Ziet de regering aanleiding om tot wijziging van artikel 6.13 van de Algemene wet bestuursrecht over te gaan?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat bij de behandeling van de Crisis- en herstelwet een evaluatiemoment was voorzien eind 2012. Zelfs dat was al snel: twee jaar na inwerkingtreding. Maar nu worden in de ogen van de leden van de PvdA-fractie overhaast stappen gezet tot het permanent maken van een wet waarvan de effectiviteit onduidelijk is. Als al gekeken wordt naar het gebruik van de wet tot nu toe, dan blijkt dit minimaal het geval te zijn. Tussenevaluaties ondersteunen niet de conclusie dat de Crisis- en herstelwet een succes is en moet worden verlengd, maar tonen het tegendeel: namelijk dat de Crisis- en herstelwet amper gebruikt wordt.

De Crisis- en herstelwet is een tijdelijke noodwet. Eventueel permanent maken van onderdelen zou moeten gebeuren in de daartoe aangewezen wetten: met name de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet. Ware het nu zo dat deze net gewijzigd zouden zijn of nog jaren gewacht zou moeten worden op opneming, dan is permanent maken van deze noodwet een logische tussenstap. Feit is echter dat er een nieuwe Omgevingswet in voorbereiding is. De leden van de PvdA-fractie achten het hoogst ongelukkig nu onderdelen van het omgevingsrecht aan te passen en volgend jaar opnieuw de Omgevingswet te wijziging en geven er de voorkeur aan deze wijzigingen gelijktijdig te behandelen. Deze leden geven de regering in overweging deze wetswijziging aan te houden tot het verschijnen van de Omgevingswet.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Crisis- en herstelwet is bedoeld om de economische structuur te versterken. Kan de regering in dit licht aangeven waarom de minister van Infrastructuur en Milieu het voortouw heeft bij de Crisis- en herstelwet en niet de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie? Kan de regering aangeven of economisch herstel of snellere uitvoering van projecten centraal staat?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, J. F. Snijder-Hazelhoff

De griffier van de commissie, I. B. Sneep


X Noot
1

Kamerstuk 33 135, nr. 4.

X Noot
2

Kamerstuk 33 135, nr. 3.

X Noot
3

Die het Planbureau voor de Leefomgeving op 17 februari 2012 aan de Kamer heeft gezonden.

X Noot
4

Zie pagina 24 van Kamerstuk 32 127, nr. 7.

X Noot
5

Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten (zie voor het advies «Sneller en Beter» het Kamerstuk 29 385, nr. 18).

X Noot
6

De IPPC-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (Integrated Pollution Prevention and Control, 96/61/EG en 2008/1/EG).

X Noot
7

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992.

X Noot
8

Kamerstuk 30 654, nr. 77.

X Noot
9

Motie Linhard c.s. van 10 december 2009 over de mogelijkheid om een kantoor tijdelijk een maatschappelijk gewenste functie te geven (Kamerstuk 32 123 XI, nr. 38).

X Noot
10

Kamerstuk 29 023, nr. 93.

X Noot
11

Uitgebreider dan nu het geval is in het nader rapport (Kamerstuk 33 135, nr. 4).

X Noot
12

Als bijlage opgenomen bij Kamerstuk 31 127, nr. 148.

X Noot
13

NEPROM.

X Noot
14

Nr. 200908792.

Naar boven