33 121 Invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting)

E VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 28 juni 2012

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord en hebben nog aanvullende vragen.

Naar aanleiding van het verzoek van de regering aan De Nederlandse Bank (DNB) «om een inschatting van het effect van deze maatregelen op de kredietverlening en de potentiële risico’s die de bankenbelasting met zich meebrengt» op te stellen heeft DNB middels brief van 15 mei jl.2 gemeld dat in het meest negatieve scenario de kredietverlening met 20 miljard euro per jaar daalt, de investeringen en consumptie tot 5% en de huizenprijzen na 10 jaar met 19% zijn gedaald. De leden van de VVD-fractie ontvangen gaarne een nadere toelichting over waarom DNB inschatting en initiële inschattingen zo van elkaar kunnen afwijken. Waarom maakt de regering niet zelfstandig een analyse om vast te stellen of deze belasting wel of geen gevolgen heeft voor de economie nu DNB, het Centraal Planbureau (CPB), MKB-Nederland en VNO/NCW andere uitkomsten geven van de effecten, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De regering merkt op dat aan DNB is gevraagd om de monitoring van de kredietverlening in zijn algemeenheid te onderzoeken en te beschouwen als een evaluatie van de invoering van de bankenbelasting. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of alleen monitoring van de kredietverlening voldoende is voor een evaluatie van de bankenbelasting en of de regering andere effecten van invoering van de bankenbelasting uitsluit. Deze leden zouden hierop graag een nadere toelichting ontvangen. Is het realistisch dat de resultaten in de loop van 2013 worden verwacht, zo vragen deze leden?

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd wanneer de regering het DNB-onderzoek verwacht: «een effect van de verschillende voorliggende maatregelen», temeer omdat er wordt opgemerkt dat «tijdig en passend» kan worden gereageerd. Wat moet worden verstaan onder tijdig en passend?

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat er is besloten tot uitstel met één jaar van de ex-ante financiering van het deposito garantiestelsel en dat betekent volgens de regering dat de gezamenlijke druk in 2013 nauwelijks wordt gevoeld. Deze leden zouden graag een reactie van de regering ontvangen bij voortzetting van dezelfde budgettaire opbrengst in 2014.

Naar aanleiding van de perspublicaties over de laatste Ecofin Raad vragen de leden van de VVD-fractie naar de laatste stand van zaken over de «Ecofin gesprekken» over bankenbelasting.

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie of de regering nog nader kan toelichten waarom zij van mening is dat de «beleid- en wetgevingsbrief» op het terrein van financiële markten van 20 oktober jl. kan worden gezien als een toekomstvisie van dit kabinet op de bankensector.

PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben met teleurstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord betreffende het wetsvoorstel Bankenbelasting. De memorie roept een aantal nieuwe vragen op bij deze leden. Daarnaast beantwoordt de memorie van antwoord niet alle vragen van de leden van de PvdA-fractie. De onbeantwoorde vragen leggen deze leden nogmaals aan de regering voor.

Coördinatie in de EU

De regering geeft aan dat in relatie tot de Financiële Transactiebelasting (FTT) zij een voorlopige voorkeur heeft voor coördinatie van de bankenbelasting. Echter, vorige week werd bekend dat de Europese Unie met betrekking tot de FTT op twee snelheden verder gaat. Dat wil zeggen, slechts een beperkte groep EU-landen zal een FTT invoeren, en Nederland zal geen deel uitmaken van de kopgroep. Nederland heeft van meet af de voorwaarde gesteld dat de rest van de wereld meedoet. Aan die wens wordt evenwel niet voldaan. Waarom zouden de leden van de PvdA-fractie er dan vertrouwen in moeten hebben dat de regering invloed zal hebben op de coördinatie in Brussel betreffende de bankenbelasting? Graag ontvangen zij nadere toelichting van de specifieke activiteiten die de regering op dit terrein onderneemt alsmede een onderbouwde verwachting van de resultaten daarvan.

In reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie over de relatie tussen het onderhavige wetsvoorstel en het richtlijnvoorstel met regels over herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen van Eurocommissaris Barnier, geeft de regering in haar memorie van antwoord aan dat zij momenteel het voorstel bestudeert en binnenkort een BNC-fiche over dit richtlijnvoorstel zal opstellen. Naar de mening van de leden van de fractie van de PvdA kan geen weloverwogen beslissing over het onderhavige wetsvoorstel worden genomen zonder zicht op de verhouding van deze tot Europese initiatieven als die van Eurocommissaris Barnier. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt zij hieraan?

Economische effecten

Aangezien DNB geen nadere duiding kan geven aan de waarschijnlijkheid van haar scenario’s betreffende de economische effecten van het onderhavige wetsvoorstel, hebben de leden van de PvdA-fractie een onderbouwde reactie van de regering gevraagd betreffende de waarschijnlijkheid van beide scenario’s. In haar memorie van antwoord schrijft de regering dat zij geen zelfstandige analyse maakt en niet kan aangegeven welk van de analyses zij het meest realistisch beschouwt. De regering gaat uit van wat de experts van DNB zelf over de waarschijnlijkheid van de scenario’s aangeven. De leden van de fractie van de PvdA hebben evenwel om een doorrekening van de effecten van de bankenbelasting op het BBP van het CPB gevraagd op basis van de scenarioschets van DNB. Hierbij vragen zij hier nogmaals om.

De regering geeft aan dat ze DNB gevraagd heeft de effecten op de kredietverlening goed te monitoren, zodat – indien nodig – tijdig en accuraat kan worden ingegrepen. Dit roept bij de leden van de PvdA-fractie de vraag op wanneer dat naar de mening van de regering nodig zal zijn. Bij welk omvang van negatieve effecten op de kredietverlening is de regering voornemens in te grijpen? En hoe is de regering vervolgens voornemens in te grijpen? Dat wil zeggen, welke specifieke maatregelen heeft de regering dan voor ogen?

Stapeling van maatregelen

De leden van de PvdA-fractie hebben het kabinet verzocht om een analyse uit te (laten) voeren waarbij het effect van de overige maatregelen waarmee de sector wordt geconfronteerd wordt meegenomen (zoals de strengere kapitaaleisen, de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel en strengere toezichtregels). De regering schrijft in haar memorie van antwoord dat DNB momenteel onderzoekt wat het effect van de verschillende voorliggende maatregelen is. Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat een weloverwogen beslissing betreffende het onderhavige wetsvoorstel onmogelijk is zonder kennis te hebben van de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt zij hieraan?

De leden van de fractie van de PvdA hebben de regering een aantal vragen gesteld over de verhouding van het onderhavige wetsvoorstel tot de uitgestelde invoering van de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel. In de memorie van antwoord schrijft de regering dat zij DNB heeft gevraagd om het effect van de verschillende maatregelen op de kredietverlening te blijven monitoren en dat de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel daarin meeloopt, ná inwerkingtreding van de AmvB.

Dit is echter geen antwoord op de vragen van de leden van de PvdA-fractie. Deze luiden, nogmaals:

Waarom kiest de regering ervoor om eerst de bankenbelasting en vervolgens de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel in te voeren? Dat wil zeggen, waarom heeft de regering er niet voor gekozen om de volgorde om te draaien?

Verwacht de regering het cumulatieve effect voor de banken afdoende te mitigeren door de ex ante financiering niet per 1 juli 2012 in werking te laten treden maar per 1 juli 2013? Dat wil zeggen, wat is de onderbouwing van de specifieke keuze voor 1 juli 2013?

CDA

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de beantwoording van hun vragen. Zij wensen nog een aantal aanvullende vragen te stellen.

Onderzoek naar concrete effecten van de belasting

In het voorlopig verslag is door de leden van verschillende fracties gevraagd om de impact van de bankenbelasting op de (financiering van de) Nederlandse economie nauwlettend in de gaten te houden. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de toezeggingen van de regering in de memorie van antwoord op dit punt onvoldoende concreet zijn. Normaal gesproken zou voorafgaand aan het voorstellen van een belasting een gedegen onderzoek naar de effecten van die belasting zijn gedaan. De leden van de CDA-fractie stellen vast dat een dergelijk onderzoek voor de bankenbelasting nog niet heeft plaatsgevonden. Het evalueren van belastingmaatregelen is een complexe aangelegenheid en kan doorgaans pas na een paar jaar plaatsvinden. Indien de impact in de richting zou gaan van het in de DNB-brief geschetste sombere scenario is dat veel te laat. Het zou daarom goed zijn als de regering DNB zou vragen op veel kortere termijn (bijvoorbeeld voor het einde van dit jaar) onderzoek te doen naar de potentiële effecten van de belasting. Daarbij zou de range van de impact op de kredietverlening (tussen 10 en 200 miljard Euro in 10 jaar) ten minste verkleind moeten worden. Daarnaast zou DNB kunnen kijken naar andere potentiële effecten van de belasting. Als voorbeeld kan worden gedacht aan mogelijke ongewenste effecten van het werken met één peildatum voor het liquiditeitsmanagement van Nederlandse grote ondernemingen en banken. Bij deze laatste vraag zouden ervaringen die hiermee in andere landen zijn opgedaan kunnen worden meegenomen. Is de regering bereid een dergelijk onderzoek alsnog te laten verrichten? Mocht de conclusie van een dergelijk onderzoek zijn dat de belasting per saldo een negatief effect heeft op de Nederlandse economie, is het kabinet dan bereid voor te stellen de belasting niet in stand te laten?

Level playing field

In de memorie van toelichting is uitgelegd waarom met de in het oorspronkelijk voorstel opgenomen tarieven de impact van de belasting op de Nederlandse banken in lijn zou zijn met die van heffingen in landen die een vergelijkbare bankensector hebben. Op blz. 9 van de memorie van antwoord wordt gesteld dat de bankenbelastingdruk zeker niet uit pas loopt bij de druk die wordt gevoeld als gevolg van onder meer de bankenbelasting in Frankrijk en de resolutiefondsheffing in Duitsland (dit zijn de landen die volgens de regering een met Nederland vergelijkbare bankensector hebben). Dit is niet in lijn met de conclusie in de memorie van toelichting en evenmin met de uitkomst van de analyse op blz. 13 (tabel 2, cel C9 en 10) in de memorie van antwoord. Kan de regering deze tegenstrijdigheid toelichten?

Materieel terugwerkende kracht

Naar aanleiding van het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over de materieel terugwerkende kracht, vragen deze leden de regering om een definitie van het begrip materieel terugwerkende kracht.

SP

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de memorie van antwoord. Naar aanleiding daarvan hebben zij nog een aantal opmerkingen en vragen.

Risico’s disproportionaliteit korte financiering

De leden van de SP-fractie ondersteunen hetgeen de regering opmerkt over de verhouding tussen lange uitzettingen (actiefzijde) en korte inleningen (passiefzijde) (bladzijden 2/3, 5 en 8 van de memorie van antwoord). Uit veel onderzoek blijkt dat de disproportionaliteit tussen beide een belangrijke bijkomende rol speelde in de financiële crisis van 2008 doordat bij herfinancieringsproblemen (passiefzijde) gedwongen verkopen van activa, tussen banken een neergaande spiraal van kettingreacties veroorzaakte. Deze leden ondersteunen dan ook het betreffende belangrijke onderdeel van dit voorstel (tariefdifferentiatie). Kan de regering in dit verband nog eens beknopt aangeven hoe het in dit verband zit met de strekking van de kredietrandvoorwaarde bij het wetsvoorstel. Immers, veiligheid (hier: minder risico) heeft een prijs. Er zou een goed argument kunnen zijn om de tariefdifferentiatie te versterken, zelfs als dit leidt tot een hogere belasting met minder kredietverlening doch meer veiligheid.

Alternatieven voor Bankenbelasting in de thans voorgestelde vorm

De leden van de SP-fractie vroegen in het Voorlopig verslag om informatie over de balansen van banken, «mede ter beoordeling van de alternatieven voor de onderhavige bankenbelasting die de memorie van toelichting bespreekt (waaronder een financiële activiteitenbelasting (FAT), een bancaire opslag van de vennootschapsbelasting en een (gewogen) activabelasting).3» Uit de memorie van antwoord blijkt dat de regering mogelijk over het hoofd zag dat het gaat om de beoordeling van genoemde alternatieven. Bij de gevraagde informatie (opnieuw samengebracht in onderstaande tabel) gaat het om de banken die vallen onder de categorie die onder de Nederlandse vennootschapbelasting valt (en niet om de specifieke statistische bron, fiscaal of commercieel). De leden van de SP-fractie vragen de regering de informatie alsnog te verstrekken (wellicht is deze beschikbaar via DNB).

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de informatie over 2010 en 2011 bij de onderstaande tweede tabel (banken die onder het beslag van het wetsvoorstel vallen).

Voor beide gevallen (tabellen) is het echter belangrijk om tevens te beschikken over de gegevens uit de hele reeks van jaren, inclusief de «meer normale» jaren 2006 en 2007. Deze leden dringen er daarom op aan deze data alsnog te verstrekken.

Banken, c.q. (delen van) bankgroepen, die onder de Nederlandse vennootschapsbelasting vallen
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1. Balanstotaal

           

2. Gedekte deposito’s

           

3. Korte passiva (looptijd < 1 jaar)1

           

4. Eigen vermogen

           

5. Toegevoegde waarde

           

5a. w.v. Loonsom

           

5b. w.v. Rentemarge

           

5c. w.v. Winst vóór belasting

           

6. Vennootschapsbelasting

           

7. Rendement op eigen vermogen vóór belasting

           

8. Rendement op eigen vermogen na belasting

           

9. Dividenduitkeringen

           
X Noot
1

Met in een regel 3a/3b cijfers voor een iets langere looptijd (1–3 jaar of/en 1–5 jaar of 1–3 jaar en 3–5 jaar). Met een iets langere looptijd neemt immers het herfinancieringrisico ook af.

Banken, c.q. (delen van) bankgroepen, die onder het beslag van het wetsvoorstel vallen (artikel 3)
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1. Balanstotaal

       

Reeds verstrekt in memorie

Reeds verstrekt in memorie

2. Gedekte deposito’s

       

3. Korte passiva (looptijd < 1 jaar)1

       

4. Eigen vermogen

       

5. Toegevoegde waarde

       

5a. w.v. Loonsom

       

5b. w.v. Rentemarge

       

5c. w.v. Winst vóór belasting

       

6. Vennootschapsbelasting (c.q. winstbelastingen)

       

7. Rendement op eigen vermogen vóór belasting

       

8. Rendement op eigen vermogen na belasting

       

9. Dividenduitkeringen

       
X Noot
1

Met in een regel 3a/3b cijfers voor een iets langere looptijd (1–3 jaar of/en 1–5 jaar of 1–3 jaar en 3–5 jaar).

De leden van de SP-fractie realiseren zich dat bij onder andere dit wetsvoorstel niet alleen de Eerste Kamer doch ook de ambtenaren van het ministerie van Financiën onder grote tijdsdruk staan. Indien het vrijwel onmogelijk is om de via de tabellen gevraagde informatie te verstrekken binnen de enkele dagen die staan voor de Nota naar aanleiding van dit Verslag, dan zijn deze leden tevreden met een toezegging de cijfers binnen zes weken te verstrekken – temeer omdat alternatieven voor het wetsvoorstel niet ogenblikkelijk opportuun zijn en mede dienen voor de beoordeling van onder andere toekomstige EU-voorstellen in verband met het onderhavige voorstel.

Analyse DNB

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de informatie over de analyse van DNB. Zij hebben een aantal vervolgvragen.

De modellen van DNB, zo stelt de memorie, «zijn niet toegesneden op de vraag naar de invloed van de bankenbelasting (die wordt geheven na de heffing van de vennootschapsbelasting) op de kredietverlening.» Zijn deze modellen wel adequaat voor het schatten van het effect van wijziging van het vennootschapsbelastingtarief op de kredietverlening?

Uit de memorie blijkt dat DNB verwacht dat door de bankenbelasting in het eerste scenario de rente met 0,23 procentpunt zal stijgen in 2012 en 2013, en vervolgens jaarlijks afneemt tot 0,07 procentpunt in 2021. De regering stelt dat DNB’s DELFI-model een kredietvraagelasticiteit van – 0,24 schat voor hypotheken. Samen impliceert dit een kredietvermindering voor hypotheken van 0,055% (2013) tot 0,017% (2021). Zien deze leden dit correct?

Welke is de gemiddelde (of voor groepen specifieke) elasticiteit die DNB in het eerste scenario schat? DNB stelt (bij implicatie) dat de gemiddelde jaarlijkse daling van investeringen, consumptie en huizenprijzen ongeveer 0,1 tot 0,2% is. De combinatie van deze cijfers valt niet onmiddellijk in te zien. Kan de regering (via DNB) helpen, zo vragen deze leden.

De memorie geeft aan dat DNB met haar eerdere analyse doelt op die ten tijde van het indienen van het wetsvoorstel. Kan de regering bij DNB navragen waarom zij in het relatief korte tijdsbestek van een half jaar meent een 2e naast het 1e scenario te moeten zetten? Wat is er in deze periode dit aangaande fundamenteel veranderd? En, indien het hierom gaat, waaruit valt op te maken dat juist in dit halve jaar «het klimaat voor aandelenemissies door banken … aanmerkelijk [is] verslechterd»?

De leden van de commissie zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de Nota naar aanleiding van het Verslag zo mogelijk uiterlijk vrijdag 29 juni 201, 17:00, aan de Eerste Kamer toe te zenden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA), (voorzitter), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP) Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Klever (PVV), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), (vice-voorzitter), Van Rey (VVD) en Bröcker (VVD).

X Noot
2

Kamerstukken I 2011/12, 33 121, B.

X Noot
3

Memorie van toelichting, 33 121 nr. 3, blz. 11–13.

Naar boven