33 121 Invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting)

C VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN

Vastgesteld 21 juni 2012

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel en de beraadslagingen in de Tweede Kamer en hebben nog enkele vragen over de invoering van de bankenbelasting. Na aanname van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 22 mei 2012 hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van verschillende berichten over de eventuele gevolgen van de invoering van de bankenbelasting.

Ook hebben de leden van de VVD-fractie met belangstelling kennisgenomen van de brief van De Nederlandsche Bank (DNB) van 15 mei jl. aan de staatssecretaris van Financiën en de reactie van de staatssecretaris daarop1. De Nederlandsche Bank heeft een inschatting gemaakt van de effecten van de bankenbelasting op de kredietverlening en op de reële economie. In welke mate zou de kredietverlening moeten afnemen voordat de regering tijdige en accurate maatregelen neemt, zoals de staatssecretaris suggereert in de reactie van 25 mei jongstleden op de DNB-brief? Op welke wijze verwacht de regering te reageren als blijkt dat de bankenbelasting negatieve effecten heeft op de kredietverlening? Zal de bankenbelasting worden heroverwogen als deze negatieve effecten zich voordoen?

Ook hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van de CPB-notitie van 31 mei 2012 waarin het Centraal Planbureau globaal de economische effecten omschrijft van de invoering van de bankenbelasting op basis van het aangenomen wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering, mede in het licht van de hiervoor omschreven scenario’s, de economische effecten concreet te laten analyseren op basis van het thans voorliggende wetsvoorstel. Het zou goed zijn om bij deze analyse eveneens acht te slaan op de overige maatregelen waarmee financiële instellingen worden geconfronteerd, zoals ex-ante bijdragen aan het depositogarantiestelsel, bijdragen aan een door de EU verplicht resolutiefonds, strengere kapitaaleisen,strengere regulering en strengere toezichtregels. De berekening van de (kwantitatieve) impact van deze maatregelen op de kredietverlening, welke DNB, zoals toegezegd door de staatssecretaris tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen zal opstellen, dient tevens als input te dienen.

De tarieven van de bankenbelasting maken een onderscheid tussen langlopende en kortlopende financiering. Recentelijk heeft de Europese Centrale Bank driejarige faciliteiten voor lange termijn financiering (Long Term Refinancing Operation) ter ondersteuning van de financiële markten ter beschikking gesteld om onder meer langlopende financiering van banken te ondersteunen. Hebben banken, gelet op de huidige economische omstandigheden, wel de mogelijkheid om steeds een keuze te maken voor langlopende financiering? Is het gelet op het doel van de bankenbelasting wel rechtvaardig en proportioneel om, voor zover banken deze keuze niet hebben, het tarief voor kortlopende financiering toe te passen?

De leden van de VVD-fractie merken verder op dat in andere landen vergelijkbare bankenheffingen zijn ingevoerd. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is een concept aanpassing Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001 aan de Tweede Kamer gestuurd. Daarin wordt unilateraal de voorkoming van dubbele heffing van bankenbelasting geregeld. De regering is ook opgeroepen om zo snel mogelijk te komen tot een juiste verdeling van heffingsrechten in grensoverschrijdende situaties (motie-Neppérus c.s.)2. Welke bilaterale inspanningen zijn of worden thans verricht met betrekking tot de verdeling van deze heffingsrechten? Welke inspanningen verricht de regering om ook in OESO- of EU- verband tot overeenstemming te komen over het voorkomen van dubbele bankenbelasting heffing?

PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel bankenbelasting. Dit roept een aantal vragen bij hen op.

Toekomstvisie op de functie van financiële instellingen

De Raad van State vraagt om een visie op de wijze waarop vorm moet worden gegeven aan financiële instellingen zodat zij hun functie op duurzaam houdbare wijze vervullen. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een dergelijke toekomstvisie van de regering alsmede een toelichting op de rol van het wetsvoorstel hierin.

Coördinatie in de EU

De Raad van State geeft aan dat meer coördinatie in de EU op het terrein van de bankenheffingen en -belastingen nodig is met het oog op een gezamenlijke aanpak van de landen- en bankencrisis. Onlangs heeft Eurocommissaris Barnier namens de Europese Commissie een richtlijnvoorstel voor herstel en afwikkeling van banken3 gepresenteerd met daarin een uiteenzetting van de bevoegdheden van nationale autoriteiten wanneer een bank in de problemen komt. Graag vragen de leden van de fractie van de PvdA de regering om hen inzicht te bieden in de coördinatie in de EU die plaatsvindt op het terrein van de bankenheffingen en -belastingen alsmede de rol van de regering hierin. Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie de regering hoe het onderhavige wetsvoorstel zich verhoudt tot het voorstel crisismanagement van Eurocommissaris Barnier.

Mogelijke onbedoelde gevolgen

De Raad van State geeft aan dat het wetsvoorstel verkeerd kan uitwerken in de zin dat goed risicomanagement (asset- en liability management) kan leiden tot hogere belastingheffing dan minder goed risicomanagement. Ook VNO-NCW en MKB-Nederland zijn van mening dat de bankenbelasting, in tegenstelling tot andere lastenverzwaringen als het ex-ante gefinancierde depositogarantiestelsel en de strengere regulering en overheidstoezichtregels, de bankensector niet sterker, maar juist zwakker maakt. Ten slotte stelt de Nederlandsche Bank (DNB) vast dat een bankenbelasting leidt tot een toename van prudentiële risico’s en meent dat een bankenbelasting afbreuk doet aan het maatschappelijke doel van een veiliger bankwezen. Daarnaast meent DNB dat de voornemens van de regering ten koste gaan van de diversiteit en de concurrentiekracht van de Nederlandse bankensector. Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA een onderbouwde reactie van de regering op deze mogelijke onbedoelde gevolgen van het wetsvoorstel.

Stapeling van maatregelen

De Raad van State verwacht dat als gevolg van de stapeling van maatregelen ten aanzien van financiële instellingen, en de onzekerheid die ermee is verbonden, de kredietverlening door financiële instellingen duurder en moeizamer wordt, terwijl juist nu, naar de mening van de Raad van State, onder de vigerende economische omstandigheden, het op peil houden van de kredietverlening door de financiële instellingen van het grootste belang is.

De staatssecretaris heeft toegezegd dat de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel wordt getemporiseerd waardoor die ex ante financiering niet per 1 juli 2012 in werking zal treden maar per 1 juli 2013 teneinde de cumulatieve effecten voor de banken enigszins te mitigeren. Deze toezegging roept bij de leden van de PvdA fractie twee vragen op. Ten eerste, waarom kiest de regering ervoor om eerst de bankenbelasting en vervolgens de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel in te voeren? Dat wil zeggen, waarom heeft de regering er niet voor gekozen om de volgorde om te draaien? En verwacht de regering het cumulatieve effect voor de banken afdoende te mitigeren door de ex ante financiering niet per 1 juli 2012 in werking te laten treden maar per 1 juli 2013? Dat wil zeggen, waarom kiest de regering nu juist voor 1 juli 2013 voor de inwerkingtreding van ex ante financiering?

Economische effecten

Niet alleen de Raad van State vraagt aandacht voor de economische effecten van het onderhavige wetsvoorstel. Ook VNO-NCW en MKB-Nederland zijn van mening dat de bankenbelasting het moeilijker maakt aan het nieuwe regime van Basel III/CRD IV te voldoen en concludeert dat de bankenbelasting op korte en langere termijn niet zal bijdragen aan de financiële stabiliteit van de sector. Daarnaast vragen VNO-NCW en MKB-Nederland om een economische analyse van de effecten van de nationale bankenbelasting, alsmede een analyse van alle maatregelen die de bancaire sector betreffen.

DNB schetst twee scenario’s betreffende de economische effecten. In het gunstigste scenario dalen de consumptie, de investeringen en de huizenprijzen maximaal 1 à 2 procent ten opzichte van de situatie zonder bankenbelasting. In het somberste scenario dalen de consumptie en de investeringen tot 5 procent en de huizenprijzen tot 19 procent ten opzichte van de situatie zonder bankenbelasting. De staatssecretaris geeft aan dat DNB geen nadere duiding kan geven aan de waarschijnlijkheid van beide scenario’s. Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA een onderbouwde reactie van de regering betreffende de waarschijnlijkheid van beide scenario’s. En graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA een doorrekening van de effecten van de bankenbelasting op het BBP van het Centraal Planbureau (CPB) op basis van de scenarioschets van DNB.

CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Enerzijds onderschrijven zij de doelstellingen van dit wetsvoorstel dat de kosten samenhangend met de reddingsoperatie van systeembanken op diegenen die de financiële crisis hebben veroorzaakt, mogen worden afgewenteld (het «de vervuiler betaalt beginsel»). Ook staan de leden van de CDA-fractie achter het streven van de regering om een bijdrage te leveren aan risicobeheersing binnen het financiële systeem en bovendien om de omvang van de variabele beloningen van bestuurders van banken terug te dringen. Aan de andere kant hebben deze leden twijfels of dit wetsvoorstel voor het bereiken van deze doelstellingen wel het juiste middel is. Het «de vervuiler betaalt- beginsel» gaat niet helemaal op omdat ook de «goede» banken moeten opdraaien voor de bankenbelasting. De regering wijst er op dat ook de «goede» banken belang hebben gehad bij de redding van het financiële stelsel. De gehele bankensector wordt daarom gevraagd om te betalen voor de impliciete overheidsgarantie dat het financiële stelsel niet aan zijn lot wordt overgelaten. Vanuit een fiscaalrechtelijk perspectief wringt deze redenering. Het zijn immers niet alleen de banken, goede of kwade, die profiteren van deze overheidsgarantie, maar de gehele Nederlandse economie en samenleving. Ook andere financiële instellingen zoals pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen hebben hier baat bij. Het is vanuit dit perspectief dus moeilijk te rechtvaardigen dat slechts één sector aan de belasting wordt onderworpen. Andere rechtvaardigingen van deze bankbelasting zijn dat banken daarmee worden gestimuleerd om minder risico’s te nemen door meer langlopend te financieren en dat bovendien bonussen voor bankbestuurders worden teruggedrongen.

Bij de incentive voor banken om minder risico’s te nemen, plaatsen de leden van de CDA-fractie de volgende kanttekeningen:

  • In de praktijk komt het aan op de juiste mix tussen lang- en kortlopende financiering. Kortlopende financiering is niet altijd slecht, het kan ook leiden tot de vereiste flexibiliteit. De tariefstructuur van de bankenbelasting lijkt derhalve te ruw uit te pakken.

  • Banken die in het verleden minder riskante activiteiten hebben verricht, zullen thans worden geconfronteerd met minder strenge kapitaalvereisten. Dit kan betekenen dat zij ook relatief meer kortlopende financieringen mochten hebben. Na invoering van de bankenbelasting zal dit ertoe kunnen leiden dat deze «goede» banken relatief meer bankenbelasting moeten betalen dan de «slechte» banken. De wereld op zijn kop!

  • Als gevolg van de hoge doelmatigheidsvrijstelling van 20 miljard euro zullen er ook banken zijn die niet onder de bankenbelasting vallen. Zij ondervinden geen prikkel van de bankenbelasting om meer langlopend te financieren. Voor de andere banken werkt deze prikkel tot de grens van 20 miljard euro evenmin.

  • Derivaten aan de actiefzijde van de balans, die ook een slechte rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de kredietcrisis, blijven buiten schot.

De kanttekeningen die de leden van de CDA-fractie plaatsen bij de doelstelling om bonussen van bankbestuurders te belasten, zijn:

  • De hoogte van de «bonustax» is gerelateerd aan de hoogte van de bankenbelasting, met andere woorden, aan de schuldpositie van de bank. Dat wil zeggen hoe meer kortlopende financiering, hoe hoger de bonustax. Hoe meer langlopende financiering, hoe lager de bonustax. Indien als gevolg van de doelmatigheidsvrijstelling geen bankenbelasting hoeft te worden betaald, is de bonustax zelfs helemaal niet van toepassing. Naar onze mening zou de bonustax onafhankelijk moeten zijn van de wijze waarop een bank is gefinancierd. Ook werkt de doelmatigheidsvrijstelling hier verkeerd uit.

  • De bonustax treedt in werking als ten minste één bestuurder een bonus van meer dan 25% krijgt. Als men meerdere bestuurders een dergelijke bonus geeft, blijft het bedrag van de bonustax hetzelfde. Er is dus geen incentive om het aantal bestuurders dat een bonus krijgt, te beperken.

  • De bonustax geldt alleen voor bankbestuurders, dus niet voor andere werknemers van de bank

  • Verhogingen van het vaste salaris blijven buiten schot, waardoor er een ontgaansmogelijkheid is.

Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op deze observaties en kanttekeningen, waarin zij in het bijzonder de regering om een toetsing vragen van de beginselen van behoorlijke wetgeving.

Verder maken de leden van de CDA-fractie zich zorgen over de haalbaarheid van met name de randvoorwaarden die de regering heeft gesteld bij de invoering van een bankenbelasting: 1. geen aantasting van de concurrentiepositie van het Nederlandse bankwezen; het level playing field dient behouden te blijven; daartoe dient sprake te zijn van coördinatie binnen de Europese Unie; 2. onnodige stapeling van maatregelen moet worden voorkomen en 3. de bankenbelasting mag geen substantieel negatief effect hebben op de kredietverlening. Na de verdubbeling van de tarieven van de bankenbelasting is het de vraag welke invloed de bankenbelasting zal hebben op de kredietverlening van de banken en op de concurrentiepositie van de Nederlandse banken. Ook bestaan er de nodige zorgen over onder andere de beoogde hoogte van het plafond van het ex ante fonds depositogarantiestelsel. De Nederlandsche Bank heeft verder ernstige zorgen geuit over de invloed op de kredietverlening1. De staatssecretaris heeft toegezegd de ontwikkelingen te monitoren, maar de leden van de CDA-fractie vragen de regering uitdrukkelijk om aan te geven wat voor haar nog een aanvaardbare invloed is op de kredietverlening en wanneer zij zal ingrijpen. Wanneer kan de Kamer de resultaten van deze monitoring tegemoet zien? Ook vragen deze leden de regering aan te geven in hoeverre de verdubbeling van de tarieven van de bankenbelasting uitwerkt op de concurrentiepositie van Nederlandse banken. Verder vragen de leden van de CDA-fractie de regering om een reactie op de position paper van de Nederlandse Vereniging van Banken over de opbouw van het ex ante fonds depositogarantiestelsel (DGS).

Waarom is de bankenbelasting niet aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting, zo vragen de aan het woord zijnde leden voorts. Tot slot vragen deze leden de regering te bevestigen dat dit wetsvoorstel materieel terugwerkende kracht heeft aangezien de balanspositie per 31 december 2011 van invloed is op de te betalen bankbelasting in 2012. Wat is de rechtvaardiging voor deze materieel terugwerkende kracht?

SP

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en zij hebben daarover een aantal vragen.

Bankenbelasting als prijs voor impliciete overheidsgarantstelling voor banken

De leden van de SP-fractie hebben vragen over de bankenbelasting als «prijs». De regering stelt in de memorie van toelichting dat «de Staat bereid is noodlijdende banken een helpende hand te bieden als dat echt nodig is om financiële stabiliteit te waarborgen. Het is dan ook naar de mening van de regering gerechtvaardigd dat van de bancaire sector een bijdrage wordt gevraagd in de vorm van een bankenbelasting. Hierdoor wordt de impliciete overheidsgarantie beprijsd, hetgeen naar de mening van de regering de hoofddoeldoelstelling van dit wetsvoorstel is».4

Aangezien dit de hoofddoelstelling van dit wetsvoorstel is, vragen de leden van de SP-fractie de regering om inzicht te geven in de prijscalculatie die zij gemaakt heeft, dat wil zeggen aangaande het verband tussen enerzijds de hoogte van de belasting en anderzijds de impliciete overheidsgarantie als risico voor de overheid, dan wel als gemeden risico voor de sector. Liggen hier actuariële berekeningen aan ten grondslag?5 Of is de genoemde beprijzing vooralsnog uit de lucht gegrepen?

Het maakt uiteraard nogal wat uit of het gaat om het risico voor banken of het risico voor de overheid die mede de hoeder zou moeten zijn van de maatschappelijke kosten van het falen van banken die vele malen groter zijn dan de kosten van het overeind houden van falende banken. Deelt de regering deze opvatting? Hoe staat volgens de regering een bankenbelasting van € 300 of € 600 miljoen per jaar in verhouding tot de werkloosheidstoename, de BBP-groeidaling en het verlies aan koopkracht van burgers in de afgelopen vier jaar, alsmede de risico’s die de regering neemt in het kader van het EFSF en het ESM voorzover die opnieuw gericht zijn op het overeind houden van de bancaire sector?

In dit verband is het relevant dat de regering als randvoorwaarde van de belasting stelt dat deze geen «substantieel negatief effect op de kredietverlening» mag hebben.6 Welke kredietverlening bedoelt de regering precies? In het bijzonder: de kredietverlening door welke banken en aan welke (binnenlandse of buitenlandse) kredietnemers? Kan de regering «substantieel negatief» vatten in een percentage uitgaande van een operationeel meetbaar uitgangspunt? Kan de regering ook aangeven in hoeverre het in dit verband relevant is dat de Nederlandse bankensector gemeten aan het BBP relatief groot is zodat de risico’s groter zijn dan bij een min of meer BBP-proportionele bancaire sector?

Afwenteling en bankenbelasting in de vorm van aandelen

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen en opmerkingen bij de mogelijke afwenteling van de bankenbelasting. Aangezien de bankenbelasting door de regering qua hoofddoelstelling strekt tot compensatie voor de kosten van het uiteindelijk overeind houden van de bankensector, zouden deze kosten ook gedragen moeten worden door de banken en niet door andere personen. Deelt de regering deze opvatting in beginsel? Deelt de regering dan ook de opvatting dat deze kosten uiteindelijk gedragen moeten worden door de eigenaren van de banken? Dat wil zeggen doorgaans de aandeelhouders en soms de houders van een ledenrekening of van ledencertificaathouders. Zo nee, welke categorie van personen zou deze dan wèl moeten dragen?

Wat betreft de hoofddoelstelling van de regering poneert de analyse van De Nederlandsche Bank naar aanleiding van het wetvoorstel het fuik dat de bankenbelasting zal worden afgewenteld, en wel op de kredietnemers door tariefsverhoging (scenario 1) dan wel op de potentiële kredietnemers door kredietbeperking (scenario 2).1 In beide gevallen werkt er een negatief multipliereffect op vrijwel de gehele economie. Nu zijn er bij de analyse van DNB kritische kanttekeningen te plaatsen (zie onder het kopje «Analyse DNB»), doch in een mate lijkt de hoofddoelstelling van de regering toch het doel voorbij te schieten. Ziet de regering dit ook zo? Zo nee, waarom niet?

De bancaire sector lijkt zo in een riante positie. De leden van de SP-fractie zijn van oordeel dat zowel aan de hoofddoelstelling van de regering als aan de (al dan niet voldoende onderbouwde) bezwaren van DNB tegemoet kan worden gekomen door de bankenbelasting te heffen in de vorm van bankaandelen (uitbreiding van het aandelenkapitaal navenant de belastingheffing).7 Dit heeft de volgende effecten:

  • (1) De kredietnemers worden niet getroffen; dus blijft ook het multipliereffect achterwege.

  • (2) Deze vorm van belastingheffing gaat niet ten koste van de kapitaalversterking van banken omdat er onder andere geen effect op de winst is (vergelijk scenario 2 van DNB).

  • (3) De overheid kan al dan niet besluiten deze aandelen te verkopen; verkoop heeft uiteraard geen effect op de kapitaalversterking.

  • (4) Door de zogenoemde verwatering (méér aandelen die delen in dezelfde toekomstige winst) komt het effect van de belasting als «beprijzing» precies terecht bij degenen die deze zouden moeten dragen.

De leden van de SP-fractie ontvangen graag uitgebreid commentaar van de regering op dit voorstel.

Alternatieven voor Bankenbelasting in de thans voorgestelde vorm

De leden van de SP-fractie krijgen graag nadere informatie over, of gerelateerd aan, de balansen van banken, mede ter beoordeling van de alternatieven voor de onderhavige bankenbelasting die de memorie van toelichting bespreekt (waaronder een financiële activiteitenbelasting (FAT), een bancaire opslag van de vennootschapsbelasting en een (gewogen) activabelasting).8 De onderwerpen waarover zij informatie vragen zijn samengebracht in de onderstaande twee tabellen (naast het domein zijn uitsluitend de regels 6 iets afwijkend).

Banken, c.q. (delen van) bankgroepen, die onder de Nederlandse vennootschapsbelasting vallen
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1. Balanstotaal

           

2. Gedekte deposito’s

           

3. Korte passiva (looptijd < 1 jaar)1

           

4. Eigen vermogen

           

5. Toegevoegde waarde

           

5a. w.v. Loonsom

           

5b. w.v. Rentemarge

           

5c. w.v. Winst vóór belasting

           

6. Vennootschapsbelasting

           

7. Rendement op eigen vermogen vóór belasting

           

8. Rendement op eigen vermogen na belasting

           

9. Dividenduitkeringen

           
X Noot
1

Met in een regel 3a/3b cijfers voor een iets langere looptijd (1–3 jaar of/en 1–5 jaar of 1–3 jaar en 3–5 jaar). Met een iets langere looptijd neemt immers het herfinancieringrisico ook af.

Banken, c.q. (delen van) bankgroepen, die onder het beslag van het wetsvoorstel vallen (artikel 3)
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1. Balanstotaal

           

2. Gedekte deposito’s

           

3. Korte passiva (looptijd < 1 jaar)1

           

4. Eigen vermogen

           

5. Toegevoegde waarde

           

5a. w.v. Loonsom

           

5b. w.v. Rentemarge

           

5c. w.v. Winst vóór belasting

           

6. Vennootschapsbelasting (c.q. winstbelastingen)

           

7. Rendement op eigen vermogen vóór belasting

           

8. Rendement op eigen vermogen na belasting

           

9. Dividenduitkeringen

           
X Noot
1

Met in een regel 3a/3b cijfers voor een iets langere looptijd (1–3 jaar of/en 1–5 jaar of 1–3 jaar en 3–5 jaar).

Gedekte deposito’s

De leden van de SP-fractie worden graag geïnformeerd over de (relatieve) omvang van de gedekte deposito’s. Verwijzend naar een brief van de minister van Financiën van 2 mei 2011 noemt het CPB een bedrag van € 390 miljard in 2010.9 Hoe groot is dit bedrag eind 2011 en op 30 juni 2012? Wat is de verhouding tussen de gedekte en de ongedekte deposito’s eind 2010, eind 2011 en thans?

Bankenbelasting in omringende landen

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen over de voorgestelde Nederlandse bankenbelasting in verhouding tot de bankenbelastingen (inclusief gerelateerde heffingen) in omringende landen. In aanvulling op de cijfers uit het Advies Raad van State en nader rapport, en de Nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer krijgen zij graag informatie over de onderwerpen die zijn samengebracht in de onderstaande tabel.10

Indicatoren relatieve omvang van de (voorgestelde) bankenbelasting, basis 20101 (niet-afgeleide grootheden in miljard)
   

Nederl.

Duitsl.

Frankr.

VK

A

Empirische cijfers

       

1

BBP

       

2

Omvang banksector (balanstotaal) †

       

3

Omvang banksector / BBP, [2/1]

       

4

Winst banksector vóór belastingen

       

5

Winst banksector na belastingen excl. Bankenbelasting (BB)

       

6

Belastingen excl. BB [4–5]

       

7

Winst banksector na belasting, excl. BB / balanstotaal [5/2]

       

B

Raming

       

8

Opbrengst bankenbelasting (raming op basis 2010) ‡

€ 0,6

     

C

Van A en B afgeleide grootheden

       

9

Opbrengst BB / BBP [8/1]

       

10

Opbrengst BB / balanstotaal sector [8/2]

       

11

Opbrengst BB + overige belasting / balanstotaal [(8+6)/2]

       

12

Opbrengst BB / winst vóór belastingen [8/4]

       

13

Opbrengst BB / winst na belastingen (excl. BB) [8/5]

       

† Voor de vergelijkbaarheid tussen landen lijkt het hier aangewezen om het balanstotaal te nemen van de banken die vallen onder de vennootschapsbelasting van het betreffende land. Een andere heldere en consistente maatstaf kan ook; in dit geval wordt de regering verzocht deze te beargumenteren (waarbij de pragmatische beschikbaarheid van cijfers uiteraard ook relevant is).

‡ Basisjaar 2010 (bij voorkeur) dan wel «structureel» (dan graag nadere uitleg «structureel»).

X Noot
1

Inclusief resolutiefondsheffing (Duitsland). Bankenbelasting is afgekort als BB. Duitsland, Frankrijk en het VK voerden hun BB in per 1 januari 2011 (Kamerstukken 2011/12, 33 121, nr. 6, blz. 18).

De eerder genoemde door de regering versterkte cijfers (laatste voetnoot) relateren de structurele belastingopbrengst uitsluitend aan het BBP. Deze maatstaf is relevant voor de macro-economische belastingdruk. Voor de vergelijking van de belasting tussen landen is echter ook relevant de relatieve omvang van de banksector in een land (regel 3 en regel 10). Deelt de regering deze opvatting? Voor het meten van de relatieve druk van de belasting op de sector zijn ook relevant de overige op de sector drukkende belastingen in een land (regel 6 en regel 11). Deelt de regering deze opvatting? Voor het meten van de laatst genoemde relatieve druk is ook relevant het beslag van de bankenbelasting op de winst (regels 12–13). Deelt de regering deze opvatting? Hierbij zij opgemerkt dat bij de laatste indicator, en meer dan bij de andere indicatoren, er jaar-specifieke omstandigheden een rol kunnen spelen.

Analyse DNB

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen over de brief van de staatssecretaris van Financiën aan de Eerste Kamer van 25 mei 2012 en de brief van DNB aan de staatssecretaris van 15 mei 2012.11

  • 1. Gaat het bij de in deze brieven genoemde analyse om wetenschappelijk onderzoek door DNB of gaat het om politiek getint onderzoek? Indien het om wetenschappelijk onderzoek gaat kan de regering dan – gezien het wetenschappelijk vereiste van intercommunicabiliteit – de vindplaats (bij voorkeur een webverwijzing) van het onderzoek geven?

  • 2. Aangaande de effecten van een bankenbelasting schrijft DNB: «De genoemde interacties worden slechts ten dele en met een vrij grote foutenmarge beschreven in het macro-economische model van DNB (DELFI), waarmee een deel van de effecten is berekend. Een beter model voor dit doel is momenteel echter niet voorhanden (…).» Omvat DELFI de bancaire sector? Zo ja, beschrijft DELFI, afgezien van «de genoemde interacties» wel het effect op de kredietverlening van een wijziging van de vennootschapsbelasting die banken betalen? Beschikt DNB over andere macro-economische modellen waarin de bancaire sector substantieel is opgenomen? Zo ja, welke modellen zijn dit?

  • 3. DNB stelt dat de belastingverhoging van € 600 miljoen in zijn eerste scenario (doorberekening van de bankenbelasting in de tarieven) een daling van de kredietverlening met ongeveer € 1 miljard per jaar tot gevolg heeft.12 Graag worden de leden van de SP-fractie geïnformeerd over: (a) de rentestijging die DNB in dit scenario geschat heeft bij een «kostenstijging» van € 600 miljoen; (b) de door DNB gehanteerde schatting van de kredietvraagelasticiteit met betrekking tot de rente.13

  • 4. Wat betreft het tweede scenario schrijft DNB: «In een guur klimaat voor aandelenemissie zal kapitaalversterking [van banken] vooral zijn beslag moeten krijgen door winstinhouding of kredietbeperking. Andere mogelijkheden zijn er niet. In deze analyse is hier expliciet rekening mee gehouden, waardoor de effecten nu groter zijn dan in onze eerdere inschattingen van de invloed van bankenbelasting.» Op welke eerdere analyse wordt gedoeld? Is dit de analyse waaraan gerefereerd wordt in memorie van toelichting?14 Wat is de rapportagedatum van deze analyse? Welke is de (web)vindplaats van deze analyse?

  • 5. Als het gaat om kapitaalversterking, hoe schat DNB dan de verhouding tussen aandelenemissie, winstinhouding en kredietbeperking? Het «zal vooral zijn beslag moeten krijgen» is immers zeer vaag. Het is ook te vaag om er een (kennelijk) fundamentele analysewijziging aan op te hangen. Deelt de regering deze opvatting?

  • 6. Scenario 2 – voor zover het parlement daarvan in kennis is gesteld door de genoemde brief van de staatssecretaris – komt in feite neer op een vuistregel, namelijk het gemiddelde kredietverleningshefboomeffect van winstwijziging (een eenvoudige factor van 33⅓). Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat «scenario 2» in feite neerkomt om het hanteren van een ruwe vuistregel? Hoe beoordeelt de regering het feit dat DNB op grond van deze ruwe vuistregel niettemin zeer stellige conclusies trekt? In het citaat onder punt 5 stelt DNB dat kapitaalversterking van banken vooral zijn beslag moeten krijgen door winstinhouding of kredietbeperking. Hoe beoordeelt de regering het dat DNB het alternatief van door concurrentie geëntameerde winsthouding door een dividendbeperking of een (tijdelijke) dividendstop negeert? Is het correct dat deze vuistregel niet differentieert naar de binnenlandse/buitenlandse kredietverlening? Hoe beoordeelt de regering in dit verband het feit dat de Nederlandse bancaire sector gemeten naar het BBP relatief groot is?

  • 7. DNB maakt in zijn brief absoluut niet duidelijk of en in welke mate scenario 2 veroorzaakt zou worden door de bankenbelasting in plaats van door het daarvan losstaande vereiste van kapitaalversterking. In het verlengde daarvan maakt DNB niet duidelijk waarom scenario 1 niet langer opportuun zou zijn voor de bankenbelasting. Het is dan ook niet duidelijk op grond waarvan DNB concludeert dat het effect van de bankenbelasting ergens tussen scenario 1 en scenario 2 in zal liggen, en waarom naarmate deze belasting hoger is scenario 2 meer opportuun wordt (zie ook de aangehaalde brief van de staatssecretaris). Deelt de regering deze sceptische opmerkingen van de leden van de SP-fractie? Zo nee, op welk punt niet?

  • 8. DNB schrijft: «Een bankenbelasting gaat per definitie ten koste van de winst van banken.» Dit is een opmerkelijke definitie. DNB schuift eerst van scenario 1 naar scenario 2 en vervolgens wordt scenario 2 «per definitie» vastgelegd! Hoe is deze te rijmen met het scenario van doorberekening van belastingen in de tarieven voor bankklanten? Deze vraag vergt geen beantwoording omdat de definitie overduidelijk inconsistent is met andere delen van de (toch korte) brief. Het maakt de lezer echter wantrouwend ten aanzien van andere stellingen waarbij het wellicht minder duidelijk is dat er mogelijk redeneerfouten worden gemaakt.

D66

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van de Wet bankenbelasting. De financiële sector is in het recente verleden in zwaar weer terecht gekomen en in de Eurozone lijkt het nog niet stabiel te zijn. Onder andere de Nederlandse staat hield noodlijdende banken overeind met een steunpakket. Er zijn vervolgens nationaal en internationaal vele maatregelen genomen en het Nederlandse parlement heeft een groot aantal wetsvoorstellen behandeld die het financiële toezicht en interventiemogelijkheden door de toezichthouders en de staat hebben versterkt.

De regering wil de impliciete overheidsgarantie die bestaat uit het interveniëren in de bankensector vanuit algemeen belang – zo begrijpen deze leden – nu beprijzen door middel van een bankenbelasting. De pijlers van een meer stabiele financiële sector zijn om te beginnen grotere kapitaalbuffers (Basel III) en een ex ante depositogarantiestelsel. De beoordeling van deze belasting zou plaats dienen te vinden – menen deze leden – vanuit de invalshoek van het verder bevorderen van een veilige en betrouwbare financiële sectoren en de vraag of de voorgestelde belasting daar een bijdrage aan gaat leveren. Is de regering van oordeel dat het nemen van te grote risico’s op deze wijze zodanig zal worden geïnternaliseerd in de kostprijs dat het commerciële beslissingen daadwerkelijk in gunstige zin – gunstig vanuit het publieke belang – zal gaan beïnvloeden?

De aan het woord zijnde leden hebben enkele vragen over (i) de gevolgen voor de kredietverstrekking, (ii) het morele gevaar, (iii) de aansluiting bij toekomstige EU regelgeving, (iv) dubbele belastingen, (v) de koppeling van de bankenbelasting aan variabele beloningen, (vi) de verhouding tot de aanbevelingen van Commissie de Wit. Tevens verzoeken deze leden de regering een evaluatie uit te voeren.

De gevolgen voor de kredietverstrekking

Het is een feit van algemenen bekendheid dat het heffen van een belasting vrijwel altijd bepaalde negatieve effecten heeft voor de onderneming die betalingsplichtig is, maar dat dit wordt gerechtvaardigd door doelstellingen van algemeen belang. Dat effect zal per saldo – naar de beste inschatting van de wetgever – gunstig moeten zijn voor het investeringsklimaat en de houdbaarheid van de economische structuur op lange termijn. De bankenbelasting zal naar alle waarschijnlijkheid de ruimte voor kredietverlening verkrappen. Zijn er naar de beste inschatting van de regering nog specifieke instellingen die onevenredig zwaar worden getroffen? Wat doet deze belasting structureel voor de internationale concurrentiepositie van de banken?

Zowel MKB-Nederland, VNO-NCW als de Nederlandse Vereniging voor Banken (NVB) hebben deze leden in een brandbrief om aandacht gevraagd over de – in hun ogen – ernstige gevolgen voor de kredietverlening. Ook de Nederlandsche Bank (DNB) bericht de staatssecretaris op 15 mei jl. per brief over de mogelijke gevolgen van de bankenbelasting voor de Nederlandse economie. Kan de regering een inschatting maken met welk percentage op macroniveau in ons land kredietverlening zal verkrappen? Ook wordt er vanuit de sector gesteld dat er door de nieuwe kapitaalseisen van Basel III en het ex ante deposito garantiestelsel al veel kapitaal onttrokken wordt aan de kredietverlening.

De aan het woord zijnde leden achten die gegevens van belang voor een inschatting van de schade aan de reële economie, die door velen geclaimd wordt als een vaststaand feit en universeel zal neerslaan in de sector. De DNB-brief beschrijft een tweetal scenario’s: het scenario waarbij de bank de belasting in haar winst verdisconteert en een scenario waarbij de bank de belasting doorberekent aan haar klant. Voornoemde brief stelt dat het onmogelijk is te voorspellen wat er zal gebeuren, aangezien het speelveld sterk veranderd is na de crisis van 2008. Het meest reële scenario, zo stelt DNB, is het doorberekenen van de belasting aan de klant. Na 10 jaar dalen in dit model de consumptie en investeringen met 5% en de huizenprijzen met 19%. Hoe beoordeelt de regering die inschattingen?

Moreel gevaar

De regering vermeldt in de memorie van toelichting15 dat de bankenbelasting primair in het leven is geroepen om de impliciete garantie die de overheid heeft ten op zichten van het bankwezen te beprijzen. De leden van de D66-fractie merken op de de keerzijde van deze bewering ook relevant is: dat de overheid door deze belasting lijkt aan te geven dat zij in de toekomst ook garant zál staan, en dat hierin de – volgens D66 onjuiste – suggestie besloten ligt dat financiële instellingen (banken) hierop recht hebben, omdat zij immers een «verzekeringspremie» betalen. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat die toelichting zijdens de regering meer verwarring oproept dan dat deze helderheid schept. Kan de regering hier klare wijn schenken?

Aansluiting bij toekomstige EU-regelgeving

De leden van de fractie van D66 taxeren dat de huidige ontwikkelingen binnen Europa er binnen afzienbare tijd toe zullen leiden dat ook de regelgeving voor het bankwezen verder op EU-niveau wordt afgestemd en vinden dat ook een wenselijke ontwikkeling. Op dit moment, zo blijkt uit de memorie van toelichting16, wordt er binnen de EU zowel over de Financiële transactiebelasting (FTT) als de Financiële activiteitenbelasting (FAT) gesproken. De regering, zo blijkt uit de memorie van toelichting, doet de invoering van deze belastingen binnen de EU af als toekomstmuziek. Wel stelt zij dat de FTT en de bankenbelasting «in beginsel» niet naast elkaar zouden moeten bestaan en dat onnodige stapeling van maatregel voorkomen dient te worden. De aan het woord zijnde leden constateren dat Europa op het moment in een stroomversnelling zit en voornoemde belastingen wellicht eerder worden ingevoerd dan tot nu toe werd verwacht. Deze leden zijn van mening dat anticiperen op deze toekomst een na te streven belang is en zouden dan ook graag van de regering vernemen wat het waarschijnlijke tijdpad van de invoering van voornoemde belastingen precies is? Kan de regering toezeggen dat er geen dubbeling, maar juist alsdan een Europese belasting in plaats van deze nationale bankenbelasting zal plaats vinden?

Dubbele belastingen

Het probleem van dubbele belastingen wordt door de regering niet ontkend, maar de leden van de fractie van D66 constateren dat de regering kennelijk nog geen plan heeft om deze problematiek op te lossen. In de memorie van toelichting stelt zij dat er zo veel mogelijk zal worden aangesloten bij de internationale systematiek, om vervolgens te stellen dat er nog weinig definitieve regelgeving op het punt van de bankenbelasting bestaat17. Deze leden zouden graag van de regering vernemen welke concrete stappen gezet zijn in het aanpakken van dubbele belastingen. Tevens vernemen zij graag welke bilaterale overleggen zijn, of worden, opgestart om de belastingheffing met andere landen af te stemmen.

Koppeling van de bankenbelasting aan variabele beloningen

De leden van de D66-fractie constateren dat onderhavig wetsvoorstel wordt aangegrepen om het verstrekken van variabele beloningen, of bonussen, fiscaal te beboeten. In het originele wetsontwerp steeg de bankenbelasting mits een bank zijn bestuurders variabel beloonde met een bedrag hoger dan 100% van de vaste beloning. De Tweede Kamer heeft door het aannemen van het amendement Omtzigt c.s.18 gemeend deze drempel te verlagen naar 25%. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat perverse prikkels uit de bancaire sector dienen te verdwijnen, maar betwijfelen of de bankenbelasting het juiste instrument is. Hierbij zoeken deze leden aansluiting bij het advies van de Raad van State (RvS) die deze koppeling «oneigenlijk» noemt19. De RvS stelt verder dat de timing van de maatregel «ongelukkig» is, daar uit rapporten van DNB en de Commissie Code Banken blijkt dat er «behoorlijke vorderingen zijn gemaakt met de naleving van het beloningsbeleid door banken»20.

Verhouding tot aanbevelingen Commissie de Wit

De leden van D66 constateren dat het huidige financiële stelsel te veel geconcentreerd is op het creëren van aandeelhouderswaarde op de korte termijn. De aan het woord zijnde leden menen dan ook dat het voor de welvaart van evident belang is dat de financiële sector zich gaat concentreren op de lange termijn. Vanuit dat standpunt omarmen de leden dan ook de aanbevelingen van Commissie de Wit die moeten leiden tot een stelsel dat gericht is op duurzaamheid en continuïteit. Kan de regering de aan het woord zijnde leden uitleggen in welke mate onderhavig wetsvoorstel bijdraagt aan voornoemde duurzaamheid en continuïteit

Voorts constateren de leden dat Commissie de Wit aanbeveelt het overleg tussen de banken, haar toezichthouders en het ministerie van Financiën te intensiveren teneinde een volgende crisis te voorkomen. Deze leden hebben echter opgemerkt, bij wijze van brandbrieven uit de sector, dat de sector en het ministerie niet op één lijn zitten bij deze maatregel. Kan de regering uitleggen in welke mate voorgesteld wetsontwerp bijdraagt aan de door Commissie de Wit aanbevolen overlegcultuur?

Evaluatie

Deze leden willen de regering uitnodigen om, gezien de observaties en geschetste risico’s, een evaluatie over het eerste jaar na haar invoering van deze belasting plaats te laten vinden en daarover verslag te doen. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat uit die evaluatie het effect van de bankenbelasting op de reële economie moet blijken, alsmede de effecten van alle gecombineerde maatregelen die genomen worden in de bancaire sector. De rapportage zou zodanig tijdig dienen te zijn dat in het Belastingplan van het opvolgende begrotingsjaar met de uitkomsten en eventuele bijstellingen rekening kan worden gehouden.

ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet bankenbelasting maar hebben nog wel een aantal vragen.

De leden van de CU-fractie kunnen de invoering van een bankenbelasting billijken. De bancaire sector heeft ten tijde van de kredietcrises – en daarna – significante financiële steun van de overheid ontvangen die nodig was om het vertrouwen te herstellen. Noodlijdende banken is in ongekende proporties de helpende hand geboden. De kapitaalinjecties van de overheid hebben zeker bijgedragen aan de financiële stabiliteit van Nederlandse banken. Het is dan ook redelijk dat nu van de banken een bijdrage in de vorm van een bankenbelasting wordt gevraagd die de impliciete overheidsgarantiestelling beprijst.

De leden van de CU-fractie hebben nog wel een aantal vragen. De eerste vraag is of er een expliciete redenering ten grondslag ligt aan de gekozen hoogte van de belasting. Het grote aantal cijfers achter de komma doet een precieze calculatie vermoeden. Kan de regering hier nader inzicht in verschaffen?

Het wetsvoorstel is bedoeld om drie doelstellingen simultaan te realiseren: beprijzing overheidsgarantie, financiële risicobeheersing en terugdringen van variabele beloningen van bestuurders van banken. De leden van de CU-fractie hebben behoefte aan een nadere uiteenzetting waarom deze drie onderscheiden doelstellingen – die zich op verschillende nivo’s lokaliseren – in één wet zijn ondergebracht. Een bankenbelasting is toch heel wat anders dan een bonusregeling. Wat dit laatste betreft heeft deze Kamer net een aparte wettelijke regeling geaccordeerd. Met andere woorden: hoe verhouden deze doelstellingen zich ten opzichte van elkaar? En wat is, meer in het bijzonder, de verhouding tot het bonusverbod voor staatsgesteunde ondernemingen?

De bankenbelasting is een generieke maatregel voor de gehele bancaire sector. De kapitaalinjecties ten tijde van de kredietcrisis richtten zich evenwel op een selectief aantal banken. De leden van de CU-fractie vernemen graag hoe deze twee principes (generiek bereik en specifieke steun) zich ten opzichte van elkaar verhouden. Ook de Raad van State wees hier al op.

De memorie van toelichting is bepaald karig in de beschrijving van het overleg rond de bankenbelasting met de sector zelf. Veel verder dan verdiept wederzijds begrip komt deze beschrijving niet. De leden van de CU-fractie zouden graag een meer inhoudelijke analyse zien van de argumenten die over en weer tussen de stakeholders zijn gewisseld. Is het zo dat de bancaire sector eensluidend tegen deze bankenbelasting is? Kan de regering het gevoerde overleg wat meer inzichtelijk maken?

VNO-NCW en MKB Nederland heeft een schatting van de impact van de bankenbelasting op de kredietverlening van banken die nogal afwijkt van de Nederlandse Bank. Kan de regering aangeven welke van de twee schattingen zij het meest realistisch vindt?

Een belangrijke kwestie in het debat over de bankenbelasting is de wijze waarop de banken deze belasting zullen financieren en de mate waarin deze aan consumenten zal worden doorberekend. Daarmee wordt de rekening voor de tweede keer (na de kapitaalinjecties) bij de belastingbetaler gelegd. Indien blijkt dat de banken de bankenbelasting de facto doorberekenen aan de consument, wat is er dan per saldo gewonnen? Stelt dat dit op grote schaal gebeurt, wat is dan de positie en handelswijze van de regering?

De commissie ziet beantwoording van de door bovenvermelde fracties graag tegemoet vóór vrijdag 22 juni 2012 om 17:00.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier voor dit verslag, Kim van Dooren


X Noot
1

Kamerstukken I 2011/12, 33 121, B.

X Noot
2

Kamerstukken II 2011–2012, 33 121, nr. 21).

X Noot
3

(COM(2012)280).

X Noot
4

Memorie van toelichting, 33 121 nr. 3, blz. 2. In overeenkomstige bewoordingen is dit herhaald in de Nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer (33 121 nr. 6, blz. 22).

X Noot
5

Het gaat deze leden hier uitsluitend om het verband tussen de omvang van de bankenbelasting en de impliciete garantie. Zij hebben kennis genomen van hetgeen de regering stelde in de Nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer over aanpalende wetgeving en over risico-afwenteling («moral hazard») en dit hoeft bij voorkeur niet te worden herhaald omdat dit de vraag niet is (33 121 nr. 6, blz. 2–3).

X Noot
6

O.a. Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 6, blz. 2).

X Noot
7

Dit novum vergt uiteraard wetswijziging, maar de bankenbelasting zelf is ook een novum.

X Noot
8

Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 3, blz. 11–13.

X Noot
9

CPB, Risicorapportage Financiële Markten, mei 2012, blz. 14.

X Noot
10

Advies Raad van State en nader rapport, 33 121, nr.4, blz. 11, voetnoten 1–4. Nota naar aanleiding van het verslag, 33 121 nr. 6, blz. 16.

X Noot
11

Kamerstukken I 2011/12, 33 121, B.

X Noot
12

Dit is het lineaire gemiddelde van € 10 miljard in tien jaar.

X Noot
13

Prof. M M.G. Fase, voormalig hoofd van de onderzoekafdeling van DNB, schatte voor het effect van de rente op de korte kredietvraag een elasticiteit van -0,15 tot -0,20. (M.M.G. Fase, The demand for commercial bank loans and the lending rate, European Economic Review, 39 (1995) 99–115, in het bijzonder blz. 110.) Beschikt DNB over later onderzoek en ook over schattingen van de betreffende elasticiteit met betrekking tot de middellange of lange kredietvraag? Zo ja kan DNB naar dit onderzoek verwijzen en welke zijn de betreffende elasticiteiten uit dit recente onderzoek?

X Noot
14

Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 3, blz. 10–11.

X Noot
15

Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 3, blz. 2.

X Noot
16

Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 3, blz. 11–12.

X Noot
17

Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 3, blz. 8–9.

X Noot
18

Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 22.

X Noot
19

Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 4, blz. 4.

X Noot
20

Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 4, blz. 5.

Naar boven