33 085 Wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 maart 2012

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken belast met het voorbereidend onderzoek naar het wetsvoorstel tot wijziging van de Remigratiewet. In het navolgende wordt ingegaan op de vragen en opmerkingen uit het verslag. Op onderdelen zijn vragen van gelijke strekking samengevoegd.

Inhoudsopgave

 

Blz.

   

1. Inleiding

1

2. Wijziging van de Remigratiewet

4

3. Verhoging van de leeftijdsgrens

10

4. Verlenging van de termijn verblijfsduur

13

5. Termijn voor het indienen van aanvragen

14

6. Afbakening van de doelgroepen

14

7. Geen recht op remigratievoorzieningen voor voortvluchtelingen en gedetineerden

16

8. Opheffen van de basisvoorzieningen

17

9. Bestuurlijke boete en het opschorten, intrekken en terugvorderen van de remigratievoorzieningen

18

10. Advies van het Landelijk Overleg Minderheden (LOM)

22

11. Financiële gevolgen en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

22

Artikelsgewijs

24

Bijlage: Overzicht van de uitgekeerde bedragen van 2001–2011 per bestemmingsland

25

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie vragen zich in algemene zin af hoeveel mensen op dit moment op jaarbasis een beroep doen op de Remigratiewet. Deze leden vragen of de regering een overzicht kan geven van de bedragen die de afgelopen tien jaar zijn uitgekeerd aan zowel de basisvoorziening als de remigratievoorziening, uitgesplitst naar het land waarnaar remigranten zijn vertrokken?

Onderstaande tabel biedt een overzicht van het aantal personen dat een beroep deed op de Remigratiewet in de jaren 2008, 2009, 2010 en 20111 (verdere toelichting over onder meer de nihil-voorziening volgt na de tabel).

 

2011

2010

2009

2008

Soort voorziening:

       

– Remigratievoorziening (incl.nihil) per jaarultimo

11 876

11 386

10 923

10 542

– Remigratievoorziening (excl.nihil) per jaarultimo

5 322

5 003

4 758

4 575

Basisvoorziening waarvan:

1 023

943

1 101

1 011

– vergoeding verhuiskosten en eenmalige overbruggingsuitkering

304

315

291

339

– vergoeding verhuiskosten en start maandelijkse remigratievoorziening

719

628

810

672

In de afgelopen vier jaar zijn er jaarlijks gemiddeld 312 aanvragen voor enkel de basisvoorzieningen en 707 aanvragen voor de remigratievoorzieningen met de basisvoorzieningen alleen voor de overtocht gehonoreerd. In de regel worden de aanvragers bij remigratie vergezeld van hun partner en eventuele kinderen.

Voor een goed begrip is het noodzakelijk de toepassing van de vigerende Remigratiewet toe te lichten. Op basis van artikel 3 van de Remigratiewet kan een remigrant die niet over voldoende middelen beschikt om zelfstandig te kunnen remigreren een basisvoorziening aanvragen. Om in aanmerking te komen voor een basisvoorziening dient de remigrant te behoren tot de doelgroep van de Remigratiewet en volgens het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet gedurende ten minste één jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland te hebben gehad, geen beschikking te hebben over een rendementsgrondslag van meer dan 91 000 euro als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en niet eerder een basisvoorziening of voorziening op basis van de Basisremigratiesubsisdieregeling te hebben ontvangen. Verder dient de remigrant zijn schulden aan het Rijk te hebben afgelost, een schriftelijk bewijs voor te leggen dat hij en voor zover van toepassing zijn partner en kinderen worden toegelaten tot het bestemmingsland en indien hij niet over de nationaliteit van het bestemmingsland beschikt moet hij verklaren dat hij alles in het werk zal stellen om deze nationaliteit zo spoedig mogelijk te verwerven. De basisvoorziening houdt volgens het Besluit voorzieningen Remigratiewet in een vergoeding voor de reis- en verhuiskosten en een eenmalige bijdrage in de kosten van hervestiging in het bestemmingland die gelijk is aan tweemaal het bedrag van de maandelijkse remigratie-uitkering ter overbrugging van de eerste twee maanden van het verblijf in het bestemmingsland. De doelgroep die in aanmerking komt voor een basisvoorziening is groter dan de groep die een maandelijkse remigratie-uitkering kan aanvragen.

Voor het ontvangen van de maandelijkse remigratie-uitkering op grond van artikel 4 van de Remigratiewet gelden andere regels. Een remigrant dient te behoren tot de doelgroep van de Remigratiewet en ten minste 45 jaar oud te zijn. Het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet voegt als verdere voorwaarden toe dat de remigrant ten minste drie jaar rechtmatig verblijf moet hebben in Nederland en ten minste zes maanden een uitkering moet ontvangen. Verder moet de remigrant en zijn eventuele partner de schulden aan het Rijk hebben voldaan, de remigrant moet een schriftelijk bewijs voorleggen dat hij en voor zover van toepassing zijn partner en kinderen worden toegelaten tot het bestemmingsland en indien hij niet over de nationaliteit van het bestemmingsland beschikt moet hij alles in het werk stellen om deze nationaliteit zo spoedig mogelijk te verwerven. Indien de remigrant een andere exporteerbare uitkering op basis van de sociale zekerheidswetgeving vanuit Nederland ontvangt, wordt deze in mindering gebracht op de remigratie-uitkering volgens artikel 11 van het Besluit voorzieningen Remigratiewet. In een aantal gevallen is die uitkering gelijk of hoger dan de remigratie-uitkering, dan is er sprake van een zogenoemde nihil-uitkering. Hoewel de remigrant dus wel zijn recht op een remigratie-uitkering behoudt, komt dat recht niet tot uitkering.

Ten slotte moet nog worden opgemerkt dat de bedragen zowel voor de basisvoorziening als voor de remigratie-uitkering gebaseerd zijn op het woonlandbeginsel en dus per bestemmingsland verschillen. Deze bedragen zijn vastgesteld in de Regeling vaststelling bedragen Remigratiewet en worden uitgekeerd in euro’s. De maandelijkse remigratie-uitkering is lager dan een bijstandsuitkering.

In de tabel in de bijlage wordt een overzicht gegeven van de bedragen die in de afgelopen tien jaar zijn uitgekeerd aan zowel de basisvoorziening als de remigratievoorziening uitgesplitst per bestemmingsland. Daarbij moet opgemerkt worden dat vreemdelingen die over een verblijfsvergunning asiel beschikken op basis van artikel 1, vierde lid, van de Remigratiewet, kunnen emigreren naar iedere veilige bestemming terwijl de overige remigranten uitsluitend kunnen remigreren naar hun land van herkomst. Uit de tabel in bijlage blijkt dat de grootste gebruikersgroepen personen zijn uit Bosnië-Herzegovina, Marokko, Spanje, Suriname en Turkije.

Voorts vragen de van de PvdA-fractie of de regering tevens een inschatting kan geven van de uitgaven die de komende tien jaar voortvloeien uit de voorstellen uit het voorliggende wetsvoorstel?

Aangezien het besluit om te remigreren een persoonlijk en vrijwillig besluit is, is het moeilijk een betrouwbare inschatting te geven over een lange periode zoals tien jaar. Een besluit om te remigreren wordt immers beïnvloed door tal van externe wisselende factoren. Zo is het erg moeilijk om te voorspellen hoe de re-integratie over tien jaar voor deze doelgroep zal zijn, zeker als we mogen aannemen dat er steeds meer vergrijzing komt. Als daardoor krapte ontstaat op de arbeidsmarkt kunnen misschien ook laaggeschoolde oudere werknemers van allochtone afkomst gemakkelijker een baan vinden. Bovendien wordt de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd. Daarom wordt op basis van de huidige remigratiegegevens en rekening houdend met de voorgestelde wetswijzigingen een prognose gemaakt voor de komende vijf jaar. In deze prognose1 is geen rekening gehouden met mogelijk grotere instroom indien de bedragen van de remigratievoorzieningen worden aangepast zoals is toegezegd in de brief van de voormalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie op 13 november 20093 en verder wordt uitgegaan van de kenmerken van het bestaande bestand, zoals de samenstelling naar bestemmingslanden. In de prognose voor 2012 is wel rekening gehouden met een eventuele toename van het aantal aanvragen vooruitlopend op deze wetswijziging door personen die nog voor deze wetswijziging een aanvraag voor remigratievoorzieningen zullen indienen, omdat ze daarna geen recht meer zullen hebben op basis- of remigratievoorzieningen. Ten slotte worden in de prognose de uitvoeringskosten gebaseerd op gelijkblijvende kosten per klant (inclusief nihil-uitkeringen) zoals die begroot zijn voor de Remigratiewet in 2012. De bedragen in onderstaande tabel zijn in miljoenen euro’s.

 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

ongewijzigd beleid

           

– remigratievoorziening

29,9

31,5

33,2

34,8

36,5

38,3

– basisvoorziening

2,2

2,1

2,1

2,2

2,2

2,2

– uitvoeringskosten

2,3

2,3

2,4

2,5

2,5

2,6

totaal

34,3

35,9

37,7

39,5

41,2

43,1

             

wetsvoorstel

           

– remigratievoorziening

0,9

0,6

– 1,4

– 3,2

– 5,0

– 6,8

– basisvoorziening

1,3

– 2,1

– 2,1

– 2,2

– 2,2

– 2,2

– uitvoeringskosten

 

0,1

0,0

0,0

0,0

– 0,1

totaal

2,2

– 1,4

– 3,5

– 5,5

– 7,2

– 9,1

             

inclusief wetsvoorstel

           

– remigratievoorziening

30,8

32,1

31,8

31,6

31,5

31,5

– basisvoorziening

3,5

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

– uitvoeringskosten

2,3

2,4

2,4

2,4

2,5

2,5

totaal

36,5

34,5

34,2

34,0

34,0

34,0

Door de voorgestelde wijziging worden vanaf 2013 de uitgaven voor de basis- en remigratievoorzieningen afgebouwd. Dit is in de eerste plaats een gevolg van het afschaffen van de basisvoorziening, maar ook de instroom van nieuwe remigranten met een remigratie-uitkering wordt verminderd. De verdere daling is ook een gevolg van natuurlijk verloop (overlijden van personen met een remigratievoorziening en de nihilstelling of lagere remigratievoorziening indien de remigrant de leeftijd van 65 jaar bereikt en een AOW-uitkering ontvangt). Verder wordt de doelgroep gefixeerd bij inwerkingtreding van de wetswijziging. Zonder wetswijziging zouden de bedragen, die thans worden uitgekeerd op basis van de Remigratiewet, blijvend stijgen of de sterfte zou de instroom moeten overtreffen.

2. Wijziging van de Remigratiewet

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot het verschil tussen mensen die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en mensen die een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd hebben gekregen.

In de Remigratiewet wordt geen onderscheid gemaakt tussen personen met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd. Op basis van de huidige Remigratiewet is het al mogelijk na één jaar rechtmatig verblijf de basisvoorzieningen en na drie jaar rechtmatig verblijf de remigratievoorzieningen aan te vragen. Door de voorliggende wetswijziging wordt de laatstgenoemde termijn verlengd naar acht jaar en komen de basisvoorzieningen te vervallen. In beginsel beschikt na acht jaar iedere asielgerechtigde die met remigratievoorzieningen uit Nederland wenst te vertrekken over een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Immers de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt na vijf jaar omgezet in een vergunning voor onbepaalde tijd, indien de situatie in het land van herkomst niet is gewijzigd in een voor betrokkenen veilige situatie. Indien de situatie binnen vijf jaar wel als veilig kan worden aangemerkt, komt de grondslag voor de vergunning asiel voor bepaalde tijd te vervallen (artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de Vreemdelingenwet 2000). Dit betekent dat betrokkenen dienen terug te keren naar hun herkomstland.

Door de voorgestelde verlenging van de termijn van rechtmatig verblijf in Nederland naar acht jaar zullen in beginsel dus enkel asielzoekers met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van ouder dan 55 jaar die langer dan één jaar uitkeringsgerechtigd zijn van de Remigratiewet gebruik kunnen maken. De groep personen van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingetrokken omdat de situatie in het land van herkomst veilig is, vallen buiten de doelgroep van de Remigratiewet, aangezien hun verblijf in Nederland op dat moment niet meer rechtmatig is.

Er zijn geen gegevens bekend over het aantal remigranten dat met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en het aantal remigranten dat met een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is geremigreerd omdat de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) enkel registreert of er al dan niet een asielstatus is, maar niet welke asielstatus dit betreft. Voor de Remigratiewet is dat gegeven immers irrelevant.

De leden van de VVD-fractie vragen of bij het eventueel toekennen van een remigratie-uitkering door de SVB niet alleen wordt gekeken naar de uitkeringsduur, maar ook of de belanghebbende wel voldoende heeft meegewerkt aan re-integratie? Zij willen graag weten of het zo is dat, voordat een remigratie-uitkering wordt toegekend, ook de mate van medewerking aan re-integratie als voorwaarde geldt.

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) en de gemeenten zijn verantwoordelijk voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden op de arbeidsmarkt. Indien een uitkeringsgerechtigde onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie, kunnen daarop sancties volgen zoals het korten op of stopzetten van de uitkering. Op het moment dat een migrant wenst te remigreren moet hij ten minste één jaar uitkeringsgerechtigd zijn. In die periode zal hij dus moeten voldoen aan de eisen die hem gedurende het re-integratietraject zijn opgelegd. Het feit dat een uitkeringsgerechtigde voldoende meewerkt aan de re-integratie is dus al verdisconteerd in de vaststelling dat hij op het moment van de aanvraag van de remigratievoorzieningen een uitkering ontvangt. Tevens is niet gebleken dat personen die wensen te remigreren hieraan voorafgaand niet of onvoldoende zouden meewerken aan de re-integratie.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of er ten aanzien van het voorliggende wetsvoorstel ook andere voorstellen zijn overwogen, bijvoorbeeld het slechts toekennen van een basis- dan wel remigratievergoeding aan remigranten die langer dan een jaar in een uitkeringssituatie zitten en vluchtelingen, eventueel aangevuld met een bedrag om de eerste maanden van verblijf te overbruggen.

Er zijn verschillende opties overwogen. Aangezien door het huidige wetsvoorstel de remigratievoorzieningen uitsluitend kunnen worden toegekend aan personen van de doelgroep die ouder dan 55 jaar zijn, is het geen reële optie om enkel een basisvoorziening toe te kennen voor de reis- en verhuiskosten aangevuld met een bedrag om de eerste maanden van verblijf in het bestemmingsland te bekostigen. Deze remigranten kunnen gezien hun leeftijd in het bestemmingsland geen baan meer verwerven. In vele bestemmingslanden is de pensioengerechtigde leeftijd immers lager dan in Nederland. Daardoor zijn de remigranten voor hun inkomen afhankelijk van een maandelijkse remigratie-uitkering en zou het uitsluitend beschikbaar stellen van een basisvoorziening geen reële optie zijn voor de doelgroep om te remigreren naar het land van herkomst.

De leden van de PvdA-fractie vragen ook of de regering inzicht kan geven in de financiële gevolgen indien bijstandsgerechtigden eerst in Nederland van een bijstandsuitkering op Nederlands niveau moeten sparen alvorens te kunnen remigreren. Deze leden vragen zich af of dan de kostenbesparing als gevolg van de remigratie niet zo lang achterwege blijft dat het afschaffen van de basisvoorziening juist geld kost in plaats van oplevert. Voorts verzoeken deze leden de regering om uit te rekenen wat het verschil is in kosten voor de Nederlandse staat tussen het geven van een eenmalige vergoeding voor verhuis- en reiskosten (uitgaande van een gemiddeld bedrag van 2 100 euro) en het verstrekken van de bijstand aan remigranten gedurende de periode waarin het waarschijnlijk is dat remigranten deze kosten zelf bij elkaar sparen.

Het uitgangspunt is dat iemand die wenst te remigreren een eigen verantwoordelijkheid heeft en dat het sparen voor de reis- en verhuiskosten het doen van een weloverwogen besluit bevordert.

Het is niet mogelijk om te berekenen hoelang iemand moet sparen alvorens hij een bedrag van 2 100 euro bij elkaar heeft vergaard. Dit varieert per individu.

Op de eerste plaats kunnen potentiële remigranten verschillende soorten uitkeringen ontvangen. De hoogte van de uitkering kan daardoor erg verschillend zijn. Naast een aantal migranten met een bijstandsuitkering zijn er ook migranten die een hogere WW- of WAO-uitkering genieten.

Op de tweede plaats is het niet mogelijk om in het algemeen aan te geven hoelang een remigrant moet sparen voor dit bedrag aangezien dit voor een groot deel afhankelijk is van de individuele leefsituatie. Factoren die daarbij een rol spelen zijn onder meer de gezinssamenstelling, de kosten voor huisvesting, etc.

Ten slotte dient benadrukt te worden dat het verlangen tot remigratie niet van vandaag op morgen ontstaat, maar in de loop der jaren groeit en de potentiële remigrant dus de kans heeft de nodige middelen te sparen of roerende of onroerende goederen te gelde te maken. Vanaf het moment dat een persoon daadwerkelijk het proces van de remigratie in gang zet tot het moment van het daadwerkelijke vertrek verloopt vaak al meer dan een jaar. De behandeling van de aanvraag duurt gemiddeld vier maanden en het feitelijke vertrek kan nog plaatsvinden tot zes maanden na de goedkeuring van de aanvraag. Aangezien een remigrant zich volledig oriënteert op zijn terugkeer mag worden aangenomen dat hij alles in het werk zal stellen om dit bedrag te sparen.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich voorts af of de regering heeft overwogen om voor vluchtelingen die terug willen keren naar hun moederland of een ander land een voorziening overeind te houden, aangezien vluchtelingen er anders dan andere migranten niet vrijwillig voor hebben gekozen hun moederland te verlaten.

Voor asielzoekers en vluchtelingen die moeten terugkeren naar hun land van herkomst bestaan er andere mogelijkheden. De Internationale Organisatie voor Migratie in Nederland (IOM) voert onder andere het REAN-programma (Return and Emigration of Aliens from the Netherlands) en de Herintegratieregeling terugkeer (HRT) uit. Onder het REAN-programma kunnen in principe vreemdelingen onder voorwaarden gebruik maken van de ondersteuning door IOM bij hun terugkeer naar het land van herkomst. Deze ondersteuning kan bestaan uit het regelen en financieren van een vliegticket en het regelen en vergoeden van vervangende reisdocumenten. Asielgerechtigden met een vergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd die geen of onvoldoende middelen hebben om hun terugkeer te kunnen regelen, kunnen in specifieke gevallen ook in aanmerking komen voor ondersteuning door IOM.

Onder de HRT kunnen ex-asielzoekers onder voorwaarden in aanmerking komen voor een aanvullende financiële ondersteuning van maximaal 1 750 euro. Sinds december 2011 kunnen organisaties projecten – voor het bieden van ondersteuning in natura bij herintegratie in het land van herkomst – indienen bij de Dienst terugkeer en vertrek (DT&V). De ondersteuning die geboden wordt, is bedoeld voor uitgeprocedeerde afgewezen asielzoekers of asielzoekers die nog een aanvraag voor verblijf hebben lopen maar waar nog niet over is beslist. Toegelaten asielzoekers komen in principe niet aanmerking voor HRT of ondersteuning in natura.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie zich af of de regering bij de voorstellen rond de remigratievoorziening een afweging heeft gemaakt tussen de rechten en plichten voor mensen die in Nederland in een uitkeringssituatie zitten en remigranten die vanaf hun 45ste dan wel 55ste levensjaar met een uitkering in het buitenland gaan wonen onder een ander uitkeringsregime dan het Nederlandse. Deze leden willen graag weten of daarbij bijvoorbeeld een afweging is gemaakt tussen het feit dat Nederlandse bijstandsgerechtigden een sollicitatieplicht hebben en maar een beperkt aantal dagen in het buitenland mogen verblijven en remigranten die niet aan dergelijke eisen hoeven te voldoen en zo ja, of de regering kan beargumenteren op welke gronden, anders dan financiële, dit gerechtvaardigd is. Deze leden vragen tevens of de regering heeft overwogen om ook Nederlanders die in een uitzichtloze uitkeringssituatie zitten de mogelijkheid te geven om al dan niet tijdelijk tegen lagere kosten met een remigratievoorziening in het buitenland te verblijven. Deze leden willen van de regering weten of zij kan aangeven of ook dit potentieel financiële voordelen voor de Nederlandse staat oplevert. Ten slotte vragen deze leden of de regering eveneens kan ingaan op de spanning die deze leden zien tussen enerzijds het financiële voordeel dat de Nederlandse staat kan hebben van remigratie vanwege de lagere uitkeringskosten en anderzijds het morele aspect dat voormalige immigranten bevoordeeld worden ten opzichte van geboren Nederlanders die aan strengere eisen moeten voldoen om aanspraak te kunnen blijven maken op een uitkering.

Op de eerste plaats is er in dat geval geen sprake van remigratie aangezien autochtone Nederlanders niet naar Nederland geïmmigreerd zijn. Hun herkomstland is immers Nederland. Er zou hoogstens sprake kunnen zijn van emigratie.

Voorts dient opgemerkt te worden dat de Remigratiewet geen onderdeel uitmaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Het karakter, de doelgroepen en de doelstellingen van de Remigratiewet en van de sociale zekerheidswetten verschillen fundamenteel. Het sociale zekerheidsstelsel is erop gericht om personen die geen of onvoldoende inkomen op de arbeidsmarkt kunnen verwerven een voorziening te bieden om in hun levensbehoeften te voorzien in Nederland. Zolang migranten in Nederland verblijven, dienen zij net als alle andere Nederlanders te voldoen aan de gestelde eisen voor het ontvangen van een uitkering. De doelstelling van de Remigratiewet is anders namelijk aan personen voor wie Nederland vanuit het verleden een bijzondere verantwoordelijkheid op zich heeft genomen en die zich nu in een uitzichtloze uitkeringssituatie bevinden en een sterke wens hebben om terug te keren naar hun land van herkomst, de mogelijkheid te geven om te remigreren. Deze personen hebben vaak nog familie en een sociaal netwerk in het land van herkomst, terwijl autochtone uitkeringsgerechtigde Nederlanders meestal geboren zijn in Nederland, hier zijn opgegroeid en hier over familie en een sociaal netwerk beschikken. Het is om die reden ook dat de Remigratiewet beperkt wordt tot de eerste generatie van migranten uit de doelgroep van deze wet. Verder zijn remigranten geboren in het land van herkomst en dienen ze te beschikken of te hebben beschikt over de nationaliteit van het bestemmingsland, waardoor ze worden toegelaten tot dat land.

De doelgroep van de Remigratiewet is voorts beperkt tot een specifieke groep van migranten van de eerste generatie waarvoor Nederland op de een of andere wijze een bijzondere verantwoordelijkheid heeft en de mogelijkheid tot het aanvragen van remigratievoorzieningen wordt beperkt tot 1 januari 2025. In de memorie van toelichting is uitvoerig ingegaan op basis van welke feiten de doelgroep is aangewezen. Daarnaast zijn de remigratievoorzieningen vastgesteld volgens het woonlandbeginsel en hierdoor lager dan een bijstandsuitkering in Nederland.

Er vindt geen ongerechtvaardigd onderscheid plaats tussen de doelgroepen van de sociale zekerheid en die van de Remigratiewet. Het betreft immers ongelijke gevallen die niet gelijk behandeld moeten worden. Een werkloosheidsuitkering is een inkomensvoorziening voor werknemers die tijdelijk geen loonvormende arbeid verrichten. Een voorwaarde is dat men tracht wederom passende arbeid te verkrijgen. Remigranten nemen echter afscheid van Nederland en verlaten definitief de Nederlandse arbeidsmarkt. Voor personen met een werkloosheidsuitkering heeft een sollicitatieplicht wel zin evenals de beperking van de periode dat ze in het buitenland mogen verblijven. Deze eisen hebben voor remigranten geen zin nu aan hen de band met de Nederlandse arbeidsmarkt is komen te ontbreken4. Aan alle uitkeringsgerechtigden op basis van de sociale zekerheid worden dezelfde eisen gesteld, net zoals alle remigranten op basis van de Remigratiewet moeten voldoen aan dezelfde voorwaarden. Voormalige immigranten worden dus ook niet bevoordeeld ten opzichte van geboren Nederlanders.

De leden van de SP-fractie stellen dat in 2009 is aangekondigd bij de bespreking van de brief van de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie over de visie op remigratie5 dat de bedragen van de remigratie-uitkering zouden worden geïndexeerd. De hoogte van de remigratie-uitkering werd namelijk maar voor de helft aangepast aan de inflatie, zo bleek uit een rapport van Regioplan uit 2009. Deze leden vragen zich af of de genoemde indexering inmiddels heeft plaatsgevonden en zo ja, wanneer.

De indexering van de remigratie-uitkeringen vindt al plaats sinds de inwerkingtreding van de Remigratiewet in het jaar 2000. Op basis van artikel 8, eerste lid, van het Besluit voorzieningen Remigratiewet worden de bedragen jaarlijks aangepast met de helft van het percentage waarmee de bijstandsnormen in het voorafgaande kalanderjaar zijn gewijzigd. Er is gekozen voor een indexering met de helft van het percentage waarmee de bijstandsnormen zijn gewijzigd, omdat bij de remigratie-uitkeringen uitgegaan wordt van het woonlandbeginsel en dus niet gelijk oplopen met de welvaartsontwikkeling in Nederland. Het is ook ondoenlijk jaarlijks alle bestemmingslanden op hun kostenontwikkeling te volgen. De remigratie-uitkeringen worden berekend in euro’s.

De leden van de SP-fractie ontvangen graag een toelichting op de in het voorliggende wetsvoorstel gemelde herziening van de uitkeringshoogten.

Sinds de inwerkingtreding van de Remigratiewet in 2000 zijn de basisbedragen van de uitkeringen voor de bestemmingslanden niet aangepast aan de kostenontwikkeling van het bestaan daar. Indertijd waren er circa 30 bestemmingslanden. Ondertussen zijn er ongeveer 90 bestemmingslanden. De uitkeringsbedragen, als er nieuwe bestemmingslanden door asielgerechtigden en vluchtelingen werden gekozen, worden ad hoc vastgesteld, waarbij het ene jaar meer en het andere jaar minder of geen nieuwe bedragen hoeven te worden bepaald. Ongeveer een derde van de circa negentig bestemmingslanden dateert dus van het jaar 2000. Voor deze bestemmingslanden is daarom een eventuele herziening geïndiceerd. Naar aanleiding van de heroverweging van de Remigratiewet zullen in de ministeriële regeling voornoemde basisbedragen worden geactualiseerd.

De leden van de D66-fractie vragen zich af op welke wijze de «Evaluatie van de Remigratiewet. Een kwantitatieve evaluatie» van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum in de argumentatie van de regering om tot een heroverweging van de Remigratiewet te komen een rol heeft gespeeld. Deze leden wijzen er hierbij op dat de regering destijds geen aanleiding zag voor beleidswijzigingen. Wat is de reden dat hier nu wel voor gekozen wordt, vragen deze leden.

Door de leden van de D66-fractie wordt waarschijnlijk gedoeld op het onderzoek van het ITS uit 2005 in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentiecentrum (WODC)6. Dit was een kwantitatief onderzoek op grond van de evaluatiebepaling, bedoeld in artikel 9 van de Remigratiewet. Dit onderzoek geeft inzicht in het gebruik van de Remigratiewet in de periode 2001 tot en met 2004. Zeer kort samengevat was de toenmalige conclusie dat de Remigratiewet in kwantitatieve zin doeltreffend was omdat deze wet aan meer personen de mogelijkheid gaf om terug te keren naar het land van herkomst dan de oude remigratieregelingen. De uitkomsten van dit onderzoek dateren echter al van 2005 en zijn dus niet meer actueel. Tevens hebben zich ondertussen – onder meer de volgende – maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voorgedaan.

Met de motie Van Toorenburg7 in 2008 is verzocht tot heroverweging van de Remigratiewet. Dit heeft geleid tot een brief aan de Tweede Kamer in november 2009 met een aantal voornemens tot aanpassing van de Remigratiewet8. In deze brief is onder andere het voornemen tot de verhoging van de leeftijdsgrens voor de remigratievoorziening, de verlenging van de verblijfsduur, de verlenging van de periode van uitkeringsgerechtigdheid en het schrappen van de basisvoorziening al aangekondigd.

Het Regeerakkoord van september 2010 legde onder meer een zwaarder accent op de eigen verantwoordelijkheid van de burger en de beperking van export van uitkeringen.

In december 2010 kwam de motie Dibi9 erbij, die vroeg om de Remigratiewet te beperken tot de eerste generatie migranten. Deze uitgangspunten en de actuele behoefte aan het gebruik van de Remigratiewet hebben ertoe geleid, dat de regering heeft besloten tot wijziging van de Remigratiewet in de huidige vorm.

3. Verhoging van de leeftijdsgrens

De leden van de PvdA-fractie vragen of zij ervan mogen uitgaan dat de regering van mening is dat bijstandsgerechtigden die ouder zijn dan 55 jaar en meer dan een jaar in de bijstand zitten, maar fysiek nog goed in staat zijn te werken, nog altijd arbeidsperspectief hebben, gelet op de uitlatingen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zij vragen of de regering duidelijk kan maken waarom dat dan niet geldt voor voormalige immigranten en of de regering naar geboren Nederlanders kan verdedigen dat zij gezien worden als potentiële arbeidskracht als zij ouder zijn dan 55 jaar en meer dan één jaar bijstandsgerechtigd zijn, terwijl dit uitgangspunt niet zou gelden voor voormalige immigranten die gebruik willen maken van de remigratievoorziening.

In de motie Van Toorenburg7 heeft de Tweede Kamer verzocht de leeftijdsgrens voor de remigratievoorzieningen te heroverwegen omdat door de huidige leeftijdsgrens van 45 jaar mensen te vroeg voor de arbeidsmarkt worden «afgeschreven». De regering kan zich hierin volkomen vinden. Tevens is het beleid van de regering om de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen en de potentiële arbeidscapaciteit ten volle te benutten. Daarom wordt de leeftijdsgrens in dit wetsvoorstel verhoogd naar 55 jaar.

Alle uitkeringsgerechtigden, zowel geboren Nederlanders als voormalige immigranten, die ouder zijn dan 55 jaar en fysiek in staat zijn te werken worden geacht arbeidsperspectief te hebben. Daarom zijn er ook verschillende re-integratietrajecten om deze mensen te begeleiden naar een betaalde baan op de arbeidsmarkt. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen immigranten en geboren Nederlanders.

Op basis van het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid11 is informatie beschikbaar over de uitstroom naar werk in 2010 als uitkeringsgerechtigde vanuit de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Wet Investeren in Jongeren (WIJ), voor 55–64 jarigen totaal en voor 45–64 jarigen van etnische herkomst. Overeenkomstige informatie is beschikbaar voor uitstroom vanuit een Statistiek Re-integratie door Gemeenten (SRG)- traject (exclusief uitstroom uit Loonkostensubsidie) en voor uitstroom vanuit een Loonkostensubsidie (LKS)-traject. Er zijn echter geen cijfers beschikbaar voor de leeftijdgroep 55–64 jaar van etnische herkomst.

Uit dit onderzoek blijkt dat de uitstroomkansen van 55–64 jarigen vanuit de WWB globaal de helft bedragen van de totale groep 45–64 jarigen, en circa tweederde van de uitstroomkansen uit een SRG- of LKS-traject. Verder blijkt dat de uitstroomkansen van oudere (45-plus) niet-westerse allochtonen lager zijn dan die van autochtonen. Dit geldt voor zowel de uitstroomkansen vanuit de WWB/WIJ-, als die uit de SRG- en LKS-trajecten. Hierbij dient echter een kanttekening gemaakt te worden. De groep allochtonen is bij deze statistische gegevens omschreven als: personen van wie minstens één ouder in het buitenland geboren is. Deze groep allochtonen is veel ruimer dan de doelgroep van de Remigratiewet en omvat ook personen die in Nederland geboren zijn en hier een opleiding hebben gevolgd (tweede generatie). De doelgroep van de Remigratiewet is beperkt tot de eerste generatie migranten uit een beperkt aantal specifiek omschreven landen. De doelgroep van de Remigratiewet heeft minder kansen gehad op inburgering omdat indertijd de inburgeringsfaciliteiten nog ontbraken en deze groep nadien ook minder zelf het initiatief tot inburgering en integratie in de Nederlandse samenleving heeft genomen. Hierdoor spreekt het grootste deel van de groep de Nederlandse taal niet of gebrekkig. Daarom mag worden aangenomen dat de re-integratie van personen ouder dan 55 jaar uit de doelgroep van de Remigratiewet op de arbeidsmarkt, na één jaar uitkeringsgerechtigdheid nog lager zal liggen. Tevens is het zo dat zowel personen uit de doelgroep van de Remigratiewet als geboren Nederlanders geacht worden alles in het werk te stellen om alsnog een betaalde baan op de arbeidsmarkt te vinden om hun uitkering te behouden zolang zij in Nederland verblijven.

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de door de regering genoemde effectieve instrumenten ter re-integratie van uitkeringsgerechtigden waarbij maatwerk plaatsvindt. Welke effectieve instrumenten worden hier bedoeld en vindt maatwerk nog plaats in alle gemeenten nu wordt bezuinigd op de re-integratie, of zijn er ook gemeenten in Nederland waar men ervoor kiest om alleen nog de zogeheten kansrijken door middel van instrumenten naar werk toe te leiden. Deze leden willen voorts weten welke instrumenten de regering dan gaat inzetten om alsnog deze doelgroep van migranten tot 55 jaar met een uitkering naar arbeid te bemiddelen.

Uitgangspunt van het huidige kabinetsbeleid is dat wie kan werken ook participeert op de arbeidsmarkt. Het is de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden om een baan te zoeken. De gemeenten blijven tot taak hebben om werkzoekenden zo nodig te ondersteunen bij het vinden van arbeid. Het UWV gaat zijn bemiddelingstaken voor werkzoekenden grotendeels digitaal uitvoeren. Speciaal voor oudere werkzoekenden ontwikkelt UWV digitale modules gericht op ondersteuning bij het zoeken naar werk. Gemeenten hebben de beschikking over een re-integratiebudget om de arbeidsdeelname te bevorderen. Het kabinet vindt het van belang dat er door de gemeenten wordt geïnvesteerd in een efficiënte persoonlijke dienstverlening met instrumenten, die gericht worden ingezet om de individuele belemmeringen en problemen die werkzoekenden ervaren, te reduceren met als doel iemand zo snel en duurzaam mogelijk naar een betaalde baan te bemiddelen. Dit geldt in gelijke mate voor oudere werkzoekenden met een niet-westerse achtergrond als voor andere werkzoekenden. Gemeenten hebben daarbij de beschikking over een breed aanbod aan instrumenten, zoals loonkostensubsidies, jobcoaching, scholing, participatieplaatsen en duale trajecten. Het rijk stimuleert de effectiviteit van de re-integratiedienstverlening met het door Divosa12 en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uit te voeren programma »impuls vakmanschap en professionalisering».

De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom de leeftijdsgrens voor arbeidsgehandicapten ook naar 55 jaar is verhoogd en of er een mogelijkheid is om de leeftijdsgrens van de groep van 100% arbeidsgehandicapten te handhaven op 45 jaar door ze in het wetsvoorstel uit te zonderen van de verhoging van de leeftijdsgrens naar 55 jaar, aangezien hier niet de gevolgde redenering van re-integratie naar arbeidsparticipatie van toepassing is.

De uitkering voor honderd procent arbeidsgehandicapten op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is exporteerbaar indien dat in een bilateraal sociaal verzekeringsverdrag is overeengekomen en is niet leeftijdsgebonden. Indien een persoon, die honderd procent arbeidsongeschikt is, wenst te remigreren kan hij dit met behoud van die uitkering. Daarvoor hoeft hij geen beroep te doen op de Remigratiewet. Deze uitkering is meestal hoger dan een remigratie-uitkering. In het geval een honderd procent arbeidsgehandicapte die ouder dan 55 jaar is een remigratie-uitkering zou aanvragen, zou de uitkering die hij ontvangt op basis van zijn arbeidsongeschiktheid worden afgetrokken van de remigratie-uitkering. In dat geval komt het recht op de Remigratiewet niet tot uitkering. Enkel indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering lager zou zijn dan de remigratie-uitkering zou hij op basis van de Remigratiewet een aanvullend bedrag ontvangen tot het niveau van de remigratie-uitkering. Dit is echter slechts in uitzonderlijke situaties het geval. Daarom is het niet nodig om deze groep uit te zonderen van de leeftijdsverhoging.

Volgens de leden van de D66-fractie is er bij de leeftijdsverhoging te weinig aandacht voor de significant lagere kansen van potentiële re-integranten uit deze doelgroep op de arbeidsmarkt. Zij vragen de regering dan ook te reflecteren op enerzijds de wens om deze migranten te behouden voor de arbeidsmarkt, terwijl deze anderzijds meer drempels ondervinden om toe te treden tot diezelfde markt. Deze leden vragen de regering te onderbouwen dat personen uit de doelgroep tussen de 45 en 55 jaar veelal nog re-integreerbaar zijn. Deze leden zouden cijfers willen zien die aantonen hoeveel van de potentieel re-integreerbare personen uit de doelgroep ook daadwerkelijk succesvol re-integreren, en hoe zich dit verhoudt tot de re-integreerbaarheid van personen die niet tot de doelgroep behoren.

Het is een prioriteit van dit kabinet dat mensen die kunnen werken ook daadwerkelijk participeren op de arbeidsmarkt. Dit is een uitgangspunt dat geldt voor zowel autochtonen als voor personen uit de doelgroep van de Remigratiewet. Het gehele re-integratiebeleid is daarop gericht. Zoals al eerder aangegeven bestaan er op dit moment geen specifieke cijfers over de re-integratie van de doelgroep van de Remigratiewet tussen 45 en 55 jaar. Uit de beschikbare cijfers blijkt dat de uitstroom van niet-westerse allochtonen (personen van wie minstens één ouder in een niet-westers land geboren is) naar de arbeidsmarkt iets minder is dan die van Westerse (afkomstig uit Europa met uitzondering van Nederland en Turkije, Noord-Amerika, Indonesië, Japan en Oceanië) allochtonen of autochtonen (personen van wie beide ouders in Nederland geboren zijn). Wel mag worden aangenomen dat het voor een persoon uit de doelgroep van de Remigratiewet over het algemeen moeilijker is om uit te stromen omdat hij tot de eerste generatie migranten behoort die minder inburgeringskansen heeft gekregen. Ook mag niet vergeten worden dat een persoon uit de doelgroep slechts in aanmerking komt voor een remigratievoorziening op het moment dat hij langer dan één jaar uitkeringsgerechtigd is. Dit betekent dat hij dus in dat jaar ook actief gezocht heeft naar een baan in Nederland en veelal een re-integratietraject gevolgd heeft, waarbij aandacht is besteed aan het wegwerken van belemmeringen voor het vinden van werk.

De leden van de D66-fractie vragen zich af wat het effect van de verhoging van deze leeftijd zal zijn voor de kansen op de arbeidsmarkt in het bestemmingsland.

Personen die geremigreerd zijn naar het land van herkomst met een remigratievoorziening zijn ouder dan 55 jaar. Van hen wordt niet verwacht dat zij nog kansen hebben op een baan op de arbeidsmarkt in het bestemmingsland.

De leden van de D66-fractie ontvangen graag een reactie betreffende het feit dat de inverdieneffecten ten gevolge van de koppeling van remigratie-uitkeringen aan de veelal lagere kosten voor levensonderhoud in het bestemmingsland een argument kunnen zijn om de huidige regeling te handhaven, zeker in combinatie met de veelal moeilijkere re-integratie van personen uit de doelgroep. Deze leden verwachte dat daarbij duidelijk wordt gemaakt wat de verwachte extra kosten zijn voor het verhogen van de leeftijdsgrens naar 55 jaar.

Het verhogen van de leeftijd van 45 naar 55 jaar en de afschaffing van de basisvoorziening zullen volgens de prognose van de SVB op basis van de kenmerken van het huidige bestand vanaf 2013 jaarlijks circa 20% minder aanvragen als gevolg hebben. Dit leidt in beginsel voor gerechtigden met een uitkering op grond van de sociale zekerheidswetgeving, behorende tot de doelgroep van de Remigratiewet, als deze niet alsnog re-integreren op de arbeidsmarkt, tot een langer gebruik van de uitkering uit het sociale zekerheidsstelsel tot 55 jaar. Er blijven hierdoor potentieel ook meer mensen beschikbaar voor re-integratie.

4. Verlenging van de termijn verblijfsduur

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wat de ratio is van het verlengen van de termijn voor legaal verblijf in Nederland voor vluchtelingen voordat zij in aanmerking komen voor een remigratievoorziening. De leden willen graag weten of de regering met hen van mening is dat het argument voor het verlengen van deze termijn niet persé op gaat voor vluchtelingen en dat het beter is om vluchtelingen al eerder, bijvoorbeeld na drie jaar, de mogelijkheid te geven om aanspraak te maken op een voorziening. Immers, vluchtelingen zijn naar Nederland gekomen vanwege gevaar in hun eigen land. Als dat gevaar is geweken, kan voor hen het moment zijn aangebroken om weer terug te willen keren naar het land van herkomst. Na drie jaar zal die stap veel makkelijker gezet worden dan na acht jaar. De leden vragen of de regering duidelijk kan maken hoe zij tegen deze redenering aankijkt.

De regering streeft zoveel mogelijk naar generiek beleid.

Zoals al eerder uiteengezet krijgen asielgerechtigden gedurende de eerste vijf jaar van hun verblijf in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Indien de situatie in hun land van herkomst veilig is, kan deze verblijfsvergunning worden ingetrokken. Deze personen kunnen dan terugkeren met ondersteuning door IOM. Een specifieke regeling op basis van de Remigratiewet voor deze groep is niet meer mogelijk omdat één van de voorwaarden om ervoor in aanmerking te komen rechtmatig verblijf in Nederland is.

Voor asielgerechtigden die al lange tijd in Nederland verblijven en een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd hebben gekregen gelden dezelfde voorwaarden als voor de andere doelgroepen van de Remigratiewet en de Wet inburgering. Er is geen reden voor deze groep een uitzondering te maken.

Alle migranten, dus ook vluchtelingen en asielgerechtigden, hebben een inburgeringsplicht. De termijn van rechtmatig verblijf in Nederland in de Remigratiewet is zo bepaald dat iedereen voldoende gelegenheid heeft gehad voor inburgering en integratie in de Nederlandse samenleving. Verder zijn de inspanningen voor inburgering en integratie gericht op een blijvende vestiging in Nederland. Het zou contraproductief kunnen werken als aan personen die niet tot de eerste generatie behoren de mogelijkheid geboden zou worden om te remigreren.

De leden van de D66-fractie merken op dat de termijn voor het halen van het inburgeringexamen met een half jaar wordt ingekort, maar dat de termijn van rechtmatig verblijf in Nederland alvorens men remigratievoorzieningen aan kan vragen verhoogd wordt naar acht jaar. Alhoewel deze leden onderschrijven dat integratie van een persoon niet beoordeeld kan worden binnen een termijn van drie jaar, menen zij dat de nieuwe termijn van acht jaar arbitrair lijkt. Graag ontvangen deze leden een nadere onderbouwing van deze termijn.

Er is geen directe relatie tussen het verhogen van de termijn van rechtmatig verblijf in Nederland en de verkorting van de termijn voor het behalen van het inburgeringsexamen. De termijn van 8 jaar rechtmatig verblijf is gebaseerd op zowel het doorlopen van het inburgeringstraject als de daarop volgende integratie in de samenleving.

5. Termijn voor het indienen van aanvragen

De leden van de SP-fractie merken op dat de termijn voor het aanvragen van nieuwe remigratievoorzieningen wordt beperkt tot de eerste generatie migranten en bepaald tot 1 januari 2025, met als beoogde datum van inwerkingtreding van de wet per 1 juli 2012.

De asielgerechtigden en vluchtelingen die zich na inwerkingtreding van de wet of na de beoogde einddatum van 1 januari 2025 in Nederland vestigen kunnen volgens deze leden geen aanspraak maken op remigratievoorzieningen. Deze leden constateren dat er hier geen sprake is van eerste generatie migranten en vragen de regering of zij bereid is om voor deze groep additionele regels toe te voegen.

Het is inderdaad zo dat de mogelijkheid tot het aanvragen van nieuwe remigratievoorzieningen wordt beperkt tot de eerste generatie migranten, die voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel naar Nederland zijn geïmmigreerd en dat er een einddatum voor het indienen van aanvragen is bepaald op 1 januari 2025. Daarmee wordt dus de Remigratiewet uitgefaseerd.

Ten tijde van het ontstaan van de remigratieregelingen waren de basisvoorzieningen geschikt om asielgerechtigden na relatief korte tijd een remigratiemogelijkheid te bieden. Daarom is destijds in de Remigratiewet de termijn voor gebruik met het oog op dit doel verkort van drie jaar naar één jaar rechtmatig verblijf. Op dit moment krijgen asielgerechtigden eerst een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Indien de toestand in hun land van herkomst binnen vijf jaar weer veilig is, wordt deze verblijfsvergunning ingetrokken. Dit betekent dat ze dan moeten terugkeren naar hun land van herkomst. Hierbij kunnen ze ondersteuning van de IOM krijgen.

Van asielgerechtigden die een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd hebben, mag worden aangenomen dat ze volkomen ingeburgerd zijn. Voor deze groep geldt als voor andere migranten die na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel naar Nederland zijn geïmmigreerd dat ze moeten inburgeren en integreren en geen behoefte meer hebben aan remigratievoorzieningen.

6. Afbakening van de doelgroepen

Met betrekking tot de nieuwe regels rondom de doelgroepen die in aanmerking komen voor een remigratievoorziening vragen de leden van de PvdA-fractie zich af waarom niet is gekozen voor andere objectieve criteria voor remigranten anders dan het land van herkomst. Zo willen deze leden graag weten of bijvoorbeeld overwogen is om deze te beperken tot remigranten die in een uitzichtloze uitkeringssituatie zitten en vluchtelingen. In plaats van te kiezen voor de definitie dat de voorziening openstaat voor alle voormalige migranten die langer dan een jaar bijstandsgerechtigd zijn, had de regering ook kunnen kiezen voor de definitie dat mensen daadwerkelijk geen perspectief meer hebben om weer aan het werk te gaan. Deze leden willen vragen de regering waarom daar niet voor is gekozen?

Een brede voorziening voor allochtonen die geen perspectief meer hebben om weer aan het werk te gaan, gaat voorbij aan de doelstellingen van de Remigratiewet. Personen van de tweede generatie zijn hier geboren en opgegroeid. Deze groep heeft dezelfde opleiding gevolgd als autochtonen en heeft dan ook geen of slechts een beperkte band met het herkomstland van de ouders of grootouders.

Het ontbreken van feitelijk perspectief op arbeid is een moeilijk te objectiveren criterium, zeker als dit geldt voor een zeer brede heterogene groep. Voor de eerste generatie migranten boven de 55 jaar die tot de doelgroep van de Remigratiewet behoren, kan worden aangenomen dat zij onder meer door hun vaak gebrekkige kennis van de Nederlandse taal, na één jaar werkloosheid moeilijker kunnen instromen op de arbeidsmarkt dan autochtonen.

Daarom is ervoor gekozen zo dicht mogelijk te blijven bij de oorspronkelijke doelstellingen van de Remigratiewet. De doelstelling van de Remigratiewet en de daarvoor geldende remigratieregelingen is om personen, die naar Nederland zijn geïmmigreerd en waarvoor Nederland op de een of andere wijze een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, de kans te bieden indien ze in een uitzichtloze uitkeringsafhankelijke positie zijn terecht gekomen, terug te keren naar hun land van herkomst. Een wettelijke bepaling voor de aanwijzing van de doelgroepen moet plaatsvinden op basis van objectieve criteria, waarbij mogelijk onderscheid gerechtvaardigd kan worden op basis van een bijzondere verantwoordelijkheid die het Rijk heeft voor bepaalde groepen migranten.

Gezien de mogelijkheden die nu aan immigranten geboden wordt om in te burgeren en zich in de Nederlandse samenleving te integreren wordt de doelgroep van de Remigratiewet beperkt tot de oorspronkelijke doelgroep. De uitfasering van de Remigratiewet is verder in lijn met het streven van de regering tot de versobering van de overheidsuitgaven, de beperking van export van uitkeringen en het belang dat de regering hecht aan inburgering en integratie.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering kiest voor een beperkte, nader omschreven doelgroep. De regering noemt de motie Dibi13 om de remigratievoorzieningen te beperken tot personen van de eerste generatie en het besluit van het kabinet het remigratiebeleid te faseren en de aanvragen in tijd te beperken, als reden om geen gehoor te geven aan de vraag om de doelgroepen uit te breiden, zoals eerder voorgesteld in een brief van de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie14. Deze leden willen graag weten wat volgens de regering in deze brief precies de tegengestelde belangen zijn die worden genoemd als reden om dit verzoek tot uitbreiding van doelgroepen niet uit te voeren?

De belangrijkste reden voor de beperking van de doelgroep is het streven de mogelijkheid tot het aanvragen van een remigratievoorziening te beperken tot die doelgroep, waarvoor de Remigratiewet oorspronkelijk bedoeld was, namelijk migranten voor wie het Rijk een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. Een verdere uitbreiding van de doelgroep zou in strijd zijn met het streven van de regering naar een beperking van de export van uitkeringen en de uitfasering van deze wet.

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom bij de herziening van de doelgroepen geen regeling is getroffen voor Arubanen, Curaçaoënaars en Sint Maartenaren.

Arubanen, Curaçaoënaars en Sint Maartenaren zijn onderdanen van het Koninkrijk en beschikken over de Nederlandse nationaliteit. Er is voor deze personen de mogelijkheid om zich vrij te vestigen binnen het Koninkrijk. Deze personen hebben daarom ook nooit tot de doelgroep van de Remigratiewet behoord. Wel konden in het verleden Arubanen en personen afkomstig van de Nederlandse Antillen op basis van de destijds geldende remigratieregelingen van de basisvoorzieningen gebruik maken indien ze wilden remigreren. Deze mogelijkheid is beëindigd in 1993, omdat het risico op oneigenlijk gebruik van de basisvoorzieningen te groot was gebleken. Bij de uitfasering van de Remigratiewet en het fixeren van de doelgroepen ziet de regering noch de noodzaak, noch de wenselijkheid van het uitbreiden van de doelgroep voor deze personen.

7. Geen recht op remigratievoorzieningen voor voortvluchtigen en gedetineerden

De leden van de VVD-fractie constateren dat door de regering gemeld wordt dat de remigrant geen recht op een remigratie-uitkering heeft zolang deze zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbeperkende maatregel of rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Graag willen deze leden weten hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot het wetsvoorstel ten aanzien van het aanscherpen van de glijdende schaal. Temeer omdat in het laatste wetsvoorstel een veroordeling voor een misdrijf kan leiden tot beëindiging van de verblijfsvergunning van rechtmatig verblijvende vreemdelingen. Voorts vragen deze leden zich af of de remigratievoorziening ook geldt voor de partner die medeplichtig is bij het plegen van een misdrijf door zijn/haar wederhelft.

Er is geen verband tussen het vervallen van recht op remigratievoorzieningen voor gedetineerden en voortvluchtigen en het aanscherpen van de glijdende schaal. Dit laatste heeft betrekking op het uitbreiden van de mogelijkheid om verblijfrecht te beëindigen van vreemdelingen die veroordeelt zijn voor een misdrijf. Het gaat hier echter niet om een wetswijziging maar om een wijziging van een algemene maatregel van bestuur. Om te bepalen of een opgelegde veroordeling consequenties heeft voor het rechtmatig verblijf wordt gebruik gemaakt van het principe van de «glijdende schaal» zoals staat verwoord in artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Door middel van de glijdende schaal wordt er een verband gelegd tussen de duur van de opgelegde straf en de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland. Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe zwaarder de straf moet zijn om tot beëindiging van het rechtmatig verblijf over te kunnen gaan.

De voorgestelde bepaling in de Remigratiewet om enerzijds het aanvragen van een remigratievoorziening onmogelijk te maken voor gedetineerden en voortvluchtigen en anderzijds het vervallen van het recht op remigratievoorzieningen voor voortvluchtigen of gedetineerden die al een remigratie-uitkering ontvangen, heeft geen relatie met het verblijfsrecht. Deze regeling is in lijn met de overige sociale zekerheidswetten15 en heeft als primair doel dat veroordeelden niet hun straf ontlopen door te remigreren en dat veroordeelden die al geremigreerd zijn niet met behoud van hun remigratievoorziening zich langer zouden onttrekken aan de hun opgelegde straf. Tevens wordt hierdoor aan voortvluchtigen de mogelijkheid ontnomen om de maategel in de sociale zekerheidswetgeving te omzeilen door een uitkering op basis van de Remigratiewet proberen te verkrijgen.

De regeling is zowel van toepassing op de remigrant zelf als op de partner van de remigrant. Indien de partner medeplichtig is aan een misdrijf en daarvoor veroordeeld is zal ook het recht op een remigratievoorziening voor deze persoon worden stopgezet. Een veroordeling heeft altijd betrekking op een bepaalde persoon, het zou daarom onbillijk zijn om ingeval de remigrant voortvluchtig is ook de partner indien deze niet voortvluchtig of gedetineerd is, geen enkele vorm van uitkering te geven omdat deze in het buitenland verblijft en daar geen beroep kan doen op een bijstanduitkering om in het levensonderhoud te voorzien. Indien de partner niet medeplichtig is, zal deze dus een remigratie-uitkering ontvangen als ware deze alleenstaande. Hetzelfde geldt indien de partner voortvluchtig of gedetineerd is en de remigrant zelf niet gedetineerd of voortvluchtig is. In dat geval ontvangt de remigrant een remigratie-uitkering als ware hij alleenstaande.

8. Opheffen van de basisvoorzieningen

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de regels voor de terugkeerregeling ook zullen worden aangepast.

De regering acht een aanpassing van de terugkeerregeling van de Remigratiewet niet nodig. Deze regeling werkt goed sinds het jaar 2000 en kent slechts een beperkt gebruik namelijk; gemiddeld 1 tot 5 gevallen per jaar.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het systeem van de remigratievoorziening in zijn geheel is heroverwogen. Graag willen deze leden weten of bijvoorbeeld overwogen is om de langdurige uitkering te vervangen door een eenmalige tegemoetkoming in reis- en verblijfskosten aangevuld met een bedrag om de eerste periode in het nieuwe woonland, bijvoorbeeld drie maanden, te overbruggen en zo ja, of de regering kan aangeven waarom hier niet voor is gekozen. Zo dit niet overwogen is vragen deze leden of de regering bereid is om zowel inhoudelijk op deze mogelijkheid in te gaan als op de mogelijke financiële implicaties hiervan, waaronder ook de kosten van handhaving.

Een eenmalige tegemoetkoming in reis- en verblijfskosten aangevuld met een bedrag om de eerste periode in het nieuwe woonland te overbruggen is voor personen die 55 jaar en ouder zijn geen optie. Gelet op hun leeftijd kan niet worden verwacht, dat zij in hun bestemmingsland nog een baan kunnen verwerven omdat de pensioengerechtigde leeftijd in de bestemmingslanden veelal lager is dan in Nederland. Indien remigranten enkel een tegemoetkoming in de reis- en verhuiskosten ontvangen, aangevuld met een bedrag om de eerste maanden in het bestemmingsland te overbruggen, zouden ze niet kunnen remigreren aangezien ze geen middelen van bestaan hebben in het bestemmingsland. Personen uit de doelgroep van de Remigratiewet met een niet-exporteerbare uitkering zouden dan in het geheel niet kunnen remigreren.

De leden van de SP-fractie vragen hoe lang het volgens de regering duurt voordat iemand met een uitkering de reis- en verhuiskosten ter hoogte van 2 100 euro bij elkaar heeft gespaard. Verder willen deze leden weten of de regering het met de leden van SP-fractie eens is dat mensen die langdurig in een uitkeringssituatie verkeren, niet voor niets een langdurigheidtoeslag krijgen omdat zij niet in staat zijn om te sparen voor grote uitgaven. En wat vindt de regering van de stelling van de Raad van State dat dit ook strijdig is met de Remigratiewet die de doelstelling onderschrijft dat remigranten in een uitzichtloze situatie de mogelijkheid tot terugkeer geboden moet worden wanneer zij zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen? De leden van de D66-fractie zijn niet overtuigd van de opmerking dat mogelijke remigranten in een uitzichtloze situatie eenvoudigweg kunnen sparen voor hun remigratie, zeker wanneer het gezinnen betreft die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering. Daarnaast vragen zij de regering het genoemde gemiddelde bedrag van 2 100 euro nader te onderbouwen.

Zoals eerder aangegeven, is het niet mogelijk een betrouwbaar inzicht te geven in de duur dat remigranten moeten sparen om de reis- en verhuiskosten te kunnen bekostigen. Dit is immers afhankelijk van de individuele inkomens- en de leefsituatie, alsmede van de financiële tegoeden en andere bezittingen die ze hebben opgebouwd tijdens hun verblijf in Nederland.

In het nader rapport is uiteengezet dat de uitzichtloosheid waarop de Afdeling advisering van de Raad van State doelt, geen betrekking heeft op de financiële positie van de migrant, maar op de mogelijkheid om een inkomen te verwerven op de arbeidsmarkt. Het is niet zo dat alleen mensen met een bijstandsuitkering remigreren. Ook personen met onder andere een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering, die bijna steeds hoger is dan een bijstandsuitkering, maken gebruik van de Remigratiewet.

Vooropgesteld moet worden dat de afschaffing van de basisvoorzieningen in eerste instantie is ingegeven door het regeringsbeleid dat een sterkere nadruk legt op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. Het verlangen tot remigratie ontstaat niet ineens, maar is in de loop van jaren ontstaan en gegroeid. Zodra men deze gedachte heeft opgevat, mag verwacht worden van de potentiële remigrant dat hij zich volledig oriënteert op zijn remigratie en hiervoor de nodige reserveringen maakt en eventuele roerende of onroerende goederen te gelde maakt.

Het genoemde gemiddelde bedrag van 2 100 euro is als volgt berekend. De totale reiskostenvergoedingtegemoetkoming in 2010 bedroeg 1 977 000 euro. In 2010 bedroeg het aantal remigranten dat met een basisvoorziening is vertrokken 943. Hiermee bedragen de gemiddelde reiskosten over 2010 ongeveer 2 100 euro per remigrant. De volgende kosten komen in aanmerking voor tegemoetkoming via de basisvoorzieningen:

  • de kosten van het vervoer van de remigrant, zijn partner en hun kinderen;

  • de kosten van het vervoer van de bagage;

  • de kosten van het vervoer van een bedrijfsinventaris;

  • de kosten van het vervoer van een personenauto of andere hulpmiddelen voor een gehandicapte.

Binnen het gemiddelde bedrag van 2 100 euro is het niet mogelijk om het gemiddelde verder uit te splitsen. De hoogte van de verschillende tegemoetkomingen verschillen per land en zijn vastgesteld in de regeling vaststelling bedragen Remigratiewet.

9. Bestuurlijke boete en het opschorten, intrekken en terugvorderen van de remigratievoorzieningen

De leden van de VVD-fractie vragen uit welke gegevens moet blijken of de remigrant zijn hoofdverblijf weer in Nederland vestigt. Betekent dit ook dat de remigrant, die in weerwil van de afspraak, toch weer naar Nederland komt, per direct weer terug naar zijn land van herkomst moet gaan?

Vooreerst moet opgemerkt worden dat de Remigratiewet geen betrekking heeft op de verblijfsstatus, daarover gaat de Vreemdelingenwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Of een remigrant zich al dan niet opnieuw in Nederland kan vestigen is geheel afhankelijk van de Vreemdelingenwetgeving. Of een remigrant al dan niet bij terugkeer naar Nederland direct moet terugkeren naar zijn land van herkomst is eveneens afhankelijk van de Vreemdelingenwetgeving en niet van de Remigratiewet.

Wel is het duidelijk dat de remigratie-uitkering per direct wordt stopgezet indien een remigrant om welke reden dan ook zich opnieuw in Nederland vestigt . Het verplaatsen van het hoofdverblijf naar Nederland moet gemeld worden door de remigrant zelf. Volgens artikel 5a van dit wetsvoorstel zijn de remigrant, en voor zover van toepassing, zijn partner en hun kinderen, verplicht onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op het recht op of de hoogte van de remigratievoorzieningen te melden aan de SVB. Indien de remigrant dit nalaat kan hem een bestuurlijke boete worden opgelegd op basis van artikel 6b, zoals dit in dit wetsvoorstel is opgenomen en kunnen de eventueel onverschuldigd betaalde bedragen op hem worden teruggevorderd (artikel 6 e) of worden verrekend met andere uitkeringen die hij geniet (artikel 6f).

Ook kan blijken uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) of de gegevens van de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) dat de persoon zich opnieuw gevestigd heeft in Nederland. Als een remigrant wordt toegelaten, anders dan op basis van een visum voor een verblijf van maximaal drie maanden (toeristenvisum), moet hij zich inschrijven in de GBA. Dit maakt het onmogelijk dat iemand die zich opnieuw vestigt in Nederland zijn remigratie-uitkering zou kunnen behouden. De SVB ontvangt immers een signaal van de GBA indien een remigrant zich bij de GBA inschrijft. Ook komen er signalen vanuit de GBA en de IND bij aanvragen voor een verblijfsvergunning en bij de toekenning van een verblijfstitel.

Voorts beoordeelt de SVB iemands hoofdverblijf aan de hand van de feitelijke situatie. De feitelijke situatie wordt beoordeeld op zijn intentie om duurzaam in Nederland te verblijven, een duurzame woning en alle andere feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de vaststelling van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Mocht blijken dat de remigrant en of diens meegeremigreerde familieleden zijn teruggekeerd naar Nederland, wordt het recht op de voorzieningen ingetrokken dan wel herzien en wordt ook de eventueel ontvangen basisvoorziening teruggevorderd.

De beoordeling of de teruggekeerde remigrant per direct moet terugkeren naar het land van herkomst behoort niet tot taken van de SVB. Dit hangt immers samen met zijn verblijfsstatus waarvoor de IND verantwoordelijk is.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of nader uiteen kan worden gezet in welke gevallen de remigratievoorziening gedeeltelijk achterwege kan blijven.

De SVB bepaalt aan de hand van de voorwaarden of iemand (nog steeds) recht heeft op een remigratie-uitkering. Indien iemand niet meer voldoet aan de voorwaarden dan wordt de uitkering ingetrokken of herzien in het geval van bijvoorbeeld een echtscheiding. Op basis van het voorgestelde artikel 6f van de Remigratiewet wordt het voor de SVB eveneens mogelijk om bedragen die ten onrechte zijn uitgekeerd of een opgelegde bestuurlijke boete op basis van het voorgestelde artikel 6b te verrekenen met nog uit te betalen remigratievoorzieningen.

De memorie van toelichting meldt dat eventueel misbruik moet kunnen worden voorkomen en dat daarom wordt voorzien in een sluitend stelsel in de formele wet en dat zoveel als mogelijk is aangesloten bij de bestaande stelsels in de sociale zekerheidswetten. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een nadere uiteenzetting waarom op een aantal punten niet is aangesloten bij de bestaande stelsels.

Onder de huidige Remigratiewet zijn de regels van opschorting, terugvordering of intrekking van uitkeringen opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet. In navolging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State dat het wenselijk is om een sluitend systeem in de wet zelf op te nemen, zijn de mogelijkheden tot opschorting, terugvordering en intrekking in de Remigratiewet opgenomen. Voor de inhoud daarvan is aangesloten bij de regels zoals deze zijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet. Op basis van de uitvoeringspraktijk van de SVB concludeert de regering dat deze voldoen. Voor de introductie van de bestuurlijke boete is aangesloten bij de sociale zekerheidswetgeving, waarmee de SVB ook al enige ervaring heeft opgebouwd. Hierdoor kan de SVB aansluiten bij de bestaande stelsels, wat onnodige extra uitvoeringslasten voorkomt. Dus er wordt aangesloten bij de bestaande stelsels.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of er gegevens beschikbaar zijn over (het vermoeden van) misbruik van de remigratievoorziening.

In de grote remigratielanden (Turkije, Marokko, Suriname en Spanje) is een SVB-attaché van Sociale Zaken aanwezig die verbonden is aan de Nederlandse Ambassade. Deze SVB- attaché is verantwoordelijk voor voorlichting, begeleiding en handhaving van de wetten die de Sociale verzekeringsbank uitvoert. Indien er twijfels zijn over de juistheid van gegevens kan de attaché gevraagd worden om de situatie ter plekke te controleren. De attaché in Suriname begeleidt ook regelmatig remigranten bij het verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit.

In landen waar de SVB geen vertegenwoordiging heeft, zullen vanaf 2012 onderzoeken worden uitgezet via de Directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid (DCM) van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierover zijn onlangs afspraken gemaakt tussen de SVB en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Onderzoeken voor de Remigratiewet kunnen ook meegegeven worden aan het internationale onderzoeksteam van de SVB. Dit onderzoeksteam bezoekt gemiddeld ongeveer vijf tot zes landen per jaar om de rechtmatigheid van de uitkeringen te controleren.

Indien er getwijfeld wordt aan de rechtmatigheid van een uitkering of als er twijfel is of iemand (nog) aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een remigratievoorziening kan er een onderzoek ingezet worden. In Nederland worden deze onderzoeken uitgevoerd door de sociaal rechercheurs van de SVB. In Turkije, Marokko, Suriname en Spanje kan het onderzoek bij de attaché van Sociale Zaken verbonden aan de buitenlandse post uitgezet worden. Het betreft onder andere de volgende onderzoeken:

  • onderzoek naar samenleefsituatie (bijvoorbeeld als partners samen remigreren en vervolgens in het bestemmingsland aangeven dat ze duurzaam gescheiden zijn);

  • onderzoek naar het hoofdverblijf in de aanvraagfase of na vertrek;

  • onderzoek naar het in leven zijn van de remigrant;

  • terugkeer of verblijf in Nederland.

Sinds de inwerkingtreding van de Remigratiewet is slechts in incidentele gevallen een vermoeden van misbruik of oneigenlijk gebruik vastgesteld. Het betreft met name de basisvoorzieningen waarbij personen met tijdelijk verblijf, zoals (Spaanse) studenten, bij hun terugkeer hiervan gebruik maakten, alsmede bij Arubanen en Antillianen, die in het verleden ten tijde van de remigratieregelingen, nog gebruik maakten van de basisvoorziening. Het is mede om deze reden dat de basisvoorzieningen nu in zijn geheel worden afgeschaft. Over het algemeen is het handhavingsrisico bij de Remigratiewet beperkt.

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie of de regering een overzicht van het gebruik per doelgroep (wervingsovereenkomst, speciale historische band met Nederland, asielgerechtigden, etc.) kan geven, alsmede een inschatting van het toekomstige gebruik van deze doelgroepen bij mogelijke inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel.

Onderstaande tabel1 en grafiek geven een overzicht van het historische gebruik van de basis- en remigratievoorzieningen per doelgroep van 2007 tot en met 2011. De aantallen in de onderstaande tabel betreffen gerechtigde personen van de Remigratiewet.

 

2011

2010

2009

2008

2007

 

Rem. voorz.

Basis. voorz.

Rem. voorz.

Basis voorz.

Rem. voorz.

Basis voorz.

Rem. voorz.

Basis voorz.

Rem. voorz.

Basis voorz.

Arbeidsmigranten wervingslanden

586

883

496

803

644

925

522

848

565

927

Voormalige koloniën (Suriname en Indonesië/Molukken)

104

110

104

108

138

144

114

126

165

179

Vluchtelingen en asielzoekers

29

30

28

32

28

32

36

37

40

41

Totaal

719

1 023

628

943

810

1 101

672

1 011

770

1 147

Zoals al eerder toegelicht kunnen de basisvoorzieningen door een grotere groep migranten uit de doelgroep van de Remigratiewet worden aangevraagd dan de remigratievoorzieningen met een maandelijkse uitkering, die alleen door uitkeringsgerechtigde migranten uit de doelgroep van de Remigratiewet vanaf 45 jaar kunnen aangevraagd worden. Aangezien alle remigranten die een periodieke uitkering aanvragen ook de basisvoorzieningen aanvragen zijn in de aantallen van de basisvoorzieningen de aanvragen voor de periodieke uitkering meegenomen.

Wat betreft de basisvoorzieningen zijn de meeste remigranten arbeidsmigranten afkomstig uit landen waarmee Nederland in het verleden een wervingsovereenkomst (86 %) heeft afgesloten. Op de tweede plaats komt de groep Surinamers en personen die opgenomen zijn in het Rietkerkregister (Molukkers) (11 %). Hierbij moet de opmerking gemaakt worden dat de groep Molukkers zeer beperkt is en het dus voor het merendeel gaat om personen die naar Suriname remigreren. Bij de groep asielgerechtigden en vluchtelingen gaat het om verhoudingsgewijs geringe aantallen (3%). Hetzelfde patroon zien we ook bij de remigratievoorzieningen. 82% van de remigranten komt uit de landen waarmee een wervingsovereenkomst gesloten is, 14 % zijn van Suriname en de Molukken en 4 % zijn asielgerechtigden.

Voor wat betreft het maken van een prognose van het toekomstige gebruik van de Remigratiewet per doelgroep moet altijd rekening gehouden worden met een aantal aannames.

Voor de prognose van 2012 is rekening gehouden met het feit dat het tot de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel nog mogelijk is een basisvoorziening aan te vragen. Verder is er bij de prognose van 2012 ook rekening gehouden met het feit dat er een hausse (piek) van aanvragen kan plaatsvinden vóór de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel van personen die na de inwerkingtreding ervan geen recht meer hebben op een basis- of remigratievoorziening. Er is bij de prognose geen rekening gehouden met een mogelijk hogere instroom indien de hoogte van de remigratie-uitkeringen zullen worden aangepast.

In onderstaande tabel1 wordt de prognose gemaakt voor 2012 en voor de periode 2013 tot en met 2016. Voor deze laatste periode betreffen het de aantallen die per jaar gebruik zullen maken van de remigratievoorziening.

 

prognose 2012

prognose 2013–2016

 

rem. voorziening

basisvoorziening

remigratievoorziening

Arbeidsmigranten wervingslanden

760

1 060

300

Voormalige koloniën (Suriname en Indonesië/Molukken)

150

155

50

Vluchtelingen en asielzoekers

50

55

20

Totaal

960

1 270

370

10. Advies van het Landelijk Overleg Minderheden (LOM)

De leden van de D66-fractie herhalen hier hun opmerkingen en vragen betreffende het opheffen van basisvoorzieningen en herhalen dat ze de argumentatie mager vinden.

Voor de antwoorden betreffende het afschaffen van de basisvoorzieningen wordt verwezen naar paragraaf acht.

11. Financiële gevolgen en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de PvdA-fractie vragen zich met betrekking tot de handhaving af in hoeverre de regering middelen en instrumenten heeft om toe te zien op naleving van de Remigratiewet door remigranten in het buitenland. Kan de regering een overzicht geven van de handhavingskosten van het voorgestelde model ten opzichte van de bestaande praktijk. Deze leden willen graag weten of de regering tevens een overzicht kan geven van het aantal geconstateerde overtredingen en de daarop volgende sancties van de Remigratiewet in de afgelopen vijf jaar. Voorts hebben de leden van de D66-fractie vragen over de handhaafbaarheid van deze nieuwe regels. Deze leden willen graag weten op welke wijze handhaving en uitvoering van deze regels in de praktijk vorm krijgen en of hierbij alle verantwoordelijkheid bij de SVB ligt.

De belangrijkste activiteiten op het gebied van handhaving zijn:

  • het proces van de levensbewijzen (versturen, evt. rappelleren en controleren);

  • het controleren van de inspanningsverplichting om de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen;

  • het uitzetten van onderzoeken.

De kosten van deze handhavingsactiviteiten zijn moeilijk los te maken van de uitvoeringskosten. De uitvoeringskosten en hiermee ook de kosten voor handhaving hangen samen met het aantal remigranten. Het huidige wetsvoorstel leidt tot een afname van het aantal aanvragen en tot een afname van het totale aantal remigranten op termijn. Met deze afname zullen op termijn de uitvoeringskosten dalen waaronder ook de kosten voor handhaving.

De belangrijkste handhavingsrisico’s in het buitenland van de Remigratiewet zijn of:

  • de remigrant (en/of diens gezinsleden) nog in leven is;

  • er zich wijzigingen in de samenleefsituatie hebben voorgedaan;

  • de remigrant er alles aandoet om de nationaliteit van het bestemmingsland te verwerven.

Vooreerst dient opgemerkt te worden dat volgens dit wetsvoorstel de remigrant, zijn partner en hun kinderen, verplicht zijn onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed zijn op het recht op of de hoogte van de remigratievoorzieningen te melden aan de SVB. Indien de remigrant dit nalaat kan hem een bestuurlijke boete worden opgelegd en kunnen de eventueel onverschuldigd betaalde bedragen op hem worden teruggevorderd of worden verrekend met andere uitkeringen die hij heeft.

Om de leefsituatie en het in leven zijn te controleren wordt jaarlijks een levensbewijs door de remigranten naar de SVB gestuurd. Het levensbewijs dient in het bestemmingsland van de remigrant door een lokale autoriteit (gemeente of notaris) ondertekend te worden. De remigrant, die nog de nationaliteit van het bestemmingsland moet bemachtigen, dient de SVB periodiek van de voortgang hierin op de hoogte te houden. De SVB controleert ook actief of dit gebeurt onder meer door sociale rechercheurs in Nederland, door SVB-attachés van Sociale Zaken in Turkije, Marokko, Suriname en Spanje en door middel van het uitzetten van onderzoeken via de Directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Overigens is gebleken dat het handhavingsrisico voor de Remigratiewet beperkt is en dat het aantal daadwerkelijk geconstateerde overtredingen eveneens gering is. Het mogelijke misbruik of oneigenlijk gebruik van de basisvoorziening komt door het afschaffen ervan geheel te vervallen.

De uitvoering van de Remigratiewet gebeurt door de SVB. Daarbij is er nauw contact met andere instanties zoals het UWV, het College voor zorgverzekeringen (CVZ), de gemeenten, het Centraal Justitieel Incassobureau en buitenlandse zusterorganen van de SVB.

Artikelsgewijs

Artikel I, Onderdeel A

De leden van de D66-fractie menen dat de begripsomschrijving «kind» ongelukkig geformuleerd is. De opmerking dat het kinderen betreft die zijn «meegeremigreerd» met de remigrant sluit niet aan bij het vervolg dat het kinderen betreft die in het land van herkomst of bestemming woonden, alvorens de remigrant remigreerde. Dan is er volgens deze leden geen sprake van meeremigratie. Graag zien deze leden deze definitie helderder geformuleerd worden dan wel de toelichting eenduidiger geformuleerd.

In de Remigratiewet wordt een onderscheid gemaakt tussen kinderen die meeremigreren vanuit Nederland naar het land van herkomst en kinderen die op het moment van de remigratie reeds in het bestemmingsland verblijven. De kinderen die hier verblijven vóór de remigratie vallen onder de meeremigrerende kinderen. Deze kinderen hebben op basis van de Remigratiewet andere rechten dan de kinderen, die al in het bestemmingsland verbleven. Deze laatste groep heeft ook verplichtingen zoals – bij de wijziging in de leefsituatie – dit te melden aan SVB.

Artikel 2a

De leden van de VVD-fractie constateren dat de memorie van toelichting meldt dat het vijfde lid het mogelijk maakt dat bij ministeriële regeling nadere eisen gesteld kunnen worden aan onder meer de verklaring. Daarbij wordt ook vermeld dat hierbij gedacht kan worden aan het vaststellen van een formulier voor de verklaring. Zijn er nog meer nadere eisen?

Momenteel maakt de SVB al gebruik van een standaard verklaring waarin een remigrant verklaart bereid te zijn al hetgeen te doen wat in redelijkheid voor hem mogelijk is, om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen. De huidige verklaring voldoet. Vooralsnog is er geen behoefte aan nadere eisen.

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G.B.M. Leers

Bijlage: Overzicht van de uitgekeerde bedragen van 2001–2011 per bestemmingsland

land

2011

2010

2009

2008

 

Rem. voorz.

Basis-voorz.

Totaal uitgekeerd

Rem. voorz.

Basis- voorz.

Totaal uitgekeerd

Rem. voorz.

Basis- voorz.

Totaal uitgekeerd

Rem. voorz.

Basis- voorz.

Totaal uitgekeerd

Griekenland

364 135

84 258

448 393

240 340

62 974

303 314

211 158

60 828

271 986

173 355

56 549

229 904

Italië

339 253

112 924

452 176

304 117

95 624

399 740

314 653

77 353

392 007

280 083

63 967

344 050

Portugal

445 965

123 382

569 347

367 914

166 684

534 598

351 649

114 373

466 022

334 500

135 299

469 799

Spanje

1 073 896

392 262

1 466 158

1 065 069

396 059

1 461 128

1 072 294

326 167

1 398 461

1 003 075

466 718

1 469 793

Slovenië

29 993

0

29 993

29 525

0

29 525

32 140

1 775

33 915

23 877

990

24 867

Bosnië-Herzegovina

3 797 122

93 535

3 890 657

3 710 059

99 149

3 809 207

3 593 277

101 413

3 694 690

3 439 022

110 650

3 549 672

F.R. Joegoslavië

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Kosovo

62 558

5 531

68 089

49 935

2 621

52 556

42 447

9 274

51 722

0

0

0

Kroatië

962 888

42 197

1 005 085

948 017

53 598

1 001 615

948 296

50 865

999 161

898 012

46 767

944 779

Macedonië

139 917

9 160

149 077

138 772

5 020

143 792

130 212

1 775

131 987

118 346

7 954

126 300

Montenegro

27 450

2 482

29 932

21 678

1 311

22 989

13 547

16 845

30 392

5 432

990

6 421

Servië

706 080

61 463

767 543

254 825

45 533

300 358

155 855

29 340

185 195

71 009

28 867

99 876

Servië-Montenegro

467 757

0

467 757

778 129

0

778 129

825 883

0

825 883

857 378

0

857 378

Marokko

5 465 270

175 037

5 640 307

5 591 211

196 780

5 787 992

5 328 953

141 354

5 470 307

5 205 808

129 535

5 335 343

Kaapverdië

66 905

5 314

72 220

53 818

6 363

60 181

36 711

5 576

42 286

48 949

11 098

60 048

Tunesië

388 669

9 946

398 616

411 956

34 011

445 967

372 071

17 988

390 059

367 606

7 571

375 177

Turkije

9 015 078

709 359

9 724 437

8 039 574

655 785

8 695 359

7 228 409

527 300

7 755 710

6 760 430

447 079

7 207 509

Suriname

3 729 869

255 977

3 985 847

3 329 363

286 716

3 616 079

3 024 901

268 239

3 293 140

2 804 167

283 688

3 087 855

Indonesië

22 485

0

22 485

23 400

2 012

25 413

16 628

10 089

26 717

7 591

8 481

16 072

China

170 979

20 159

191 138

101 348

34 023

135 371

66 350

36 851

103 201

0

0

0

Hongkong

161 219

14 240

175 459

119 319

23 003

142 322

42 227

10 185

52 411

3 744

0

3 744

Overige landen

1 288 412

72 553

1 360 966

1 208 797

86 160

1 294 957

1 101 546

69 293

1 170 839

1 048 848

71 346

1 120 193

Totaal

28 725 902

2 189 780

30 915 682

26 787 166

2 253 426

29 040 592

24 909 208

1 876 881

26 786 089

23 451 233

1 877 547

25 328 780

land

2007

2006

2005

2004

 

Rem. voorz.

Basis- Voorz.

Totaal Uitgekeerd

Rem. voorz.

Basis- voorz.

Totaal uitgekeerd

Rem. voorz.

Basis- voorz.

Totaal uitgekeerd

Rem. voorz.

Basis- voorz.

Totaal uitgekeerd

Griekenland

150 937

70 970

221 907

109 465

64 163

173 628

107 532

59 113

166 645

92 009

55 648

147 657

Italië

249 186

94 542

343 728

209 502

77 922

287 424

193 672

74 280

267 951

145 270

111 171

256 441

Portugal

277 222

136 064

413 286

236 788

155 990

392 779

217 568

105 006

322 573

190 770

86 012

276 782

Spanje

965 875

489 658

1 455 533

910 506

581 533

1 492 039

822 995

669 572

1 492 567

779 516

802 833

1 582 348

Slovenië

24 625

1 020

25 645

23 967

2 145

26 112

13 799

1 224

15 023

11 176

3 508

14 684

Bosnië-Herzegovina

3 232 860

131 551

3 364 411

3 065 033

111 940

3 176 973

2 944 384

180 893

3 125 277

2 426 926

358 933

2 785 859

F.R. Joegoslavië

0

0

0

0

0

0

0

0

0

46 873

0

46 873

Kosovo

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Kroatië

860 717

66 601

927 318

820 933

65 920

886 853

731 108

51 118

782 225

622 398

125 476

747 874

Macedonië

131 760

6 138

137 898

136 398

3 218

139 616

133 138

4 897

138 035

120 325

15 145

135 470

Montenegro

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Servië

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Servië-Montenegro

891 677

0

891 677

865 679

0

865 679

742 005

0

742 005

562 200

0

562 200

Marokko

5 270 955

157 726

5 428 680

5 617 228

194 200

5 811 429

5 626 672

233 379

5 860 051

6 157 355

352 433

6 509 788

Kaapverdië

23 916

9 619

33 535

21 690

4 593

26 283

9 109

5 243

14 352

11 523

5 890

17 413

Tunesië

361 584

17 734

379 318

348 926

6 734

355 660

345 236

8 029

353 264

321 547

23 853

345 401

Turkije

6 238 190

564 523

6 802 713

6 062 809

510 065

6 572 873

6 107 686

546 438

6 654 123

5 797 887

636 706

6 434 592

Suriname

2 531 037

389 261

2 920 298

2 124 995

385 866

2 510 861

1 629 388

404 209

2 033 597

1 158 819

434 701

1 593 520

Indonesië

1 363

0

1 363

677

1 647

2 323

1 182

0

1 182

1 166

4 223

5 389

China

1 197

0

1 197

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Hongkong

3 779

1 301

5 081

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Overige landen

927 519

83 542

1 011 061

831 695

102 090

933 785

665 970

151 318

817 288

551 240

181 924

733 164

Totaal

22 144 399

2 220 250

24 364 649

21 386 291

2 268 027

23 654 318

20 291 443

2 494 718

22 786 161

18 997 000

3 198 455

22 195 455

land

2003

2002

2001

 

Rem.

voorz.

Basis-

voorz.

Totaal

uitgekeerd

Rem.

voorz.

Basis-

voorz.

Totaal

uitgekeerd

Rem.

voorz.

Basis-

voorz.

Totaal

uitgekeerd

Griekenland

86 648

31 956

118 604

74 854

39 574

114 428

67 270

38 062

105 332

Italië

141 828

63 323

205 151

102 369

94 646

197 015

59 007

56 439

115 446

Portugal

202 469

54 344

256 813

176 168

60 319

236 487

180 886

38 995

219 881

Spanje

762 727

591 753

1 354 480

650 461

514 279

1 164 740

620 539

343 163

963 703

Slovenië

15 332

2 080

17 412

14 553

2 904

17 458

8 445

1 681

10 126

Bosnië-Herzegovina

1 874 463

176 119

2 050 582

1 469 916

111 677

1 581 594

1 222 420

197 591

1 420 011

F.R. Joegoslavië

567 543

47 187

614 730

468 752

45 475

514 227

384 038

45 083

429 120

Kosovo

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Kroatië

566 142

59 261

625 404

477 646

44 132

521 778

438 755

49 081

487 837

Macedonië

78 689

5 332

84 021

59 899

7 821

67 720

46 472

1 681

48 154

Montenegro

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Servië

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Servië-Montenegro

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Marokko

6 732 439

158 649

6 891 088

6 510 553

179 802

6 690 355

6 902 282

257 911

7 160 193

Kaapverdië

7 079

0

7 079

7 079

0

7 079

15 783

0

15 783

Tunesië

342 390

10 161

352 551

307 470

13 138

320 607

294 520

25 263

319 783

Turkije

6 703 160

202 233

6 905 394

7 076 450

191 402

7 267 852

7 611 953

357 728

7 969 681

Suriname

864 084

259 633

1 123 717

594 102

315 583

909 685

250 579

228 274

478 853

Indonesië

0

0

0

0

0

0

0

0

0

China

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Hongkong

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Overige landen

412 007

61 985

473 992

358 728

41 455

400 183

343 332

43 556

386 888

Totaal

19 357 000

1 724 017

21 081 017

18 349 000

1 662 209

20 011 209

18 446 281

1 684 509

20 130 790


X Noot
1

Bron: Sociale verzekeringsbank

X Noot
3

Kamerstukken II 2009–10, 32 123 XVIII, nr. 29, punt 3.5.2.

X Noot
4

Zzie oordeel 2011–190 van de Commissie Gelijke Behandeling.

X Noot
5

Kamerstukken II 32 123, XVIII, nr. 29.

X Noot
6

M. van den Wijngaart en H. van den Tillaart, Evaluatie van de Remigratiewet, Een kwantitatieve evaluatie, ITS, Radboud Universiteit Nijmegen, 2005.

X Noot
7

Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XVIII, nr. 20.

X Noot
8

Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XVIII, nr. 29.

X Noot
9

Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VII, nr. 39.

X Noot
11

John Kartopawiro e.a., Labour Market Policy database, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag, 24 oktober 2011

X Noot
12

Divosa is de Nederlandse vereniging van gemeentelijke managers op het terrein van participatie, werk en inkomen.

X Noot
13

Kamerstukken II 2010/11, 32 500, VII, nr. 39.

X Noot
14

Kamerstukken II 2009/10, 32 123, XVIII, nr. 29.

X Noot
15

Wet van 1 december 2011 tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2011), Stb. 2011, nr. 618.

Naar boven