33 062 Wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren (verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling)

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 16 december 2011

De algemene commissie voor Jeugdzorg1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

   

blz.

     

I.

ALGEMEEN

1

     

1.

Inleiding

1

2.

Reikwijdte wetsvoorstel meldcode

7

3.

Randvoorwaarden voor verantwoorde signalering

9

4.

Toezicht en handhaving

10

5.

Gemeenten en steunpunt huiselijk geweld

11

6.

Bescherming persoonsgegevens

13

7.

Administratieve lasten en financiële gevolgen

14

     

II.

ARTIKELSGEWIJS

15

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en hebben nog enkele vragen en opmerkingen. Zij zijn en blijven voorstander van het invoeren van een meldplicht kindermishandeling voor professionals die met kinderen werken. Dat dit nodig is blijkt wel uit de huidige praktijk, waarin slechts een zeer beperkt deel van de meldingen komt van deze professionals, terwijl zij juist degenen zijn die kindermishandeling in een vroeg stadium kunnen signaleren. Deze leden vinden het onderdeel van goed hulpverlenerschap van deze professionals als zij vermoedens van kindermishandeling melden, zodat adequaat ingegrepen kan worden.

De voorgestelde verplichte meldcode moet binnen minimumeisen door de organisatie en de zelfstandige professionals zelf worden opgesteld. Hoe kan dit tot een uniforme meldcode leiden, waarbij alle professionals, ongeacht in welke sector zij werkzaam zijn, helder voor ogen hebben welke stappen zij moeten zetten? Wordt door bijvoorbeeld de toezichthouders bekeken of al deze verschillende meldcodes voldoen aan de minimumeisen?

Het doel van de meldcode is sneller en adequater hulp te bieden bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Wordt gemonitord in hoeverre professionals daadwerkelijk de meldcode volgen en in hoeverre deze meldcode bijdraagt aan het genoemde doel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Op welke wijze wordt letseldiagnostiek in de verplichte meldcode geïncorporeerd?

Op verschillende plekken in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de meldcodes en protocollen die de laatste jaren in de verschillende brancheorganisaties en beroepsgroepen zijn ontwikkeld. Tijdens het plenaire debat over het wetsvoorstel Herziening maatregelen kinderbescherming2 heeft de staatssecretaris van VWS naar aanleiding van de inbreng van de VVD-fractie aangegeven het protocol oudermeldingen van Haaglanden als een mooi en heel zorgvuldig instrument te zien. Zij heeft ook aangegeven het te betrekken bij het implementatietraject van de meldcode kindermishandeling, waarbij zij zal samenwerken met Haaglanden. Kan de regering toelichten hoe zij het genoemde protocol heeft betrokken dan wel zal betrekken bij de meldcode en in hoeverre zij hierbij heeft samengewerkt met Haaglanden?

Het is de verwachting dat het aantal meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling zal toenemen vanwege deze verplichte meldcode. De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten hoe het traject na melding, de stappen die genomen moeten worden om te komen tot adequate hulpverlening, er uit ziet. Is deze keten voldoende geborgd, ook bij een stijging van het aantal meldingen, zodat slachtoffers ook de juiste hulp krijgen? Wordt bijvoorbeeld het tijdelijk huisverbod breder landelijk ingezet, waardoor het slachtoffer beschermd wordt, de dader een duidelijk signaal krijgt en de tijd en ruimte ontstaat om adequate hulpverlening in te schakelen?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden achten het onacceptabel dat kindermishandeling en huiselijk geweld in Nederland nog steeds op grote schaal voorkomt. Naar schatting zijn jaarlijks tussen de 200 000 en 230 000 personen slachtoffer van onmiskenbaar huiselijk geweld en is één miljoen personen slachtoffer van incidenteel huiselijk geweld. Daarnaast blijkt dat ruim 100 000 kinderen worden verwaarloosd of mishandeld. Genoemde leden kunnen instemmen met de invoering van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling maar hebben wel nog enkele vragen en opmerkingen.

Genoemde leden onderschrijven verder de conclusie uit het rapport van het Kinderrechtencollectief dat met het Actieplan aanpak kindermishandeling te weinig resultaten zijn geboekt om kindermishandeling daadwerkelijk te voorkomen; er is ook te weinig geïnvesteerd in het onderzoeken en behandelen van kinderen. Deze leden zijn van mening dat het onaanvaardbaar is dat de inzet op vroegsignalering van kindermishandeling niet gepaard gaat met het bieden van passende hulp. Zij vragen wat de overheid de laatste jaren heeft geïnvesteerd in de behandeling van de slachtoffers van kindermishandeling?

Daarnaast zijn zij benieuwd naar de eisen die de overheid stelt aan het zorgaanbod voor mishandelde kinderen en welke capaciteit daarvoor benodigd is.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een zeer kwetsbare groep voor kindermishandeling en kindermisbruik gehandicapten betreft. Zij vragen de regering waarom deze groep geen onderdeel uitmaakt van het Actieplan aanpak kindermishandeling? Welke visie heeft de regering als het gaat om de bescherming van en zorgverlening aan deze doelgroep?

Genoemde leden zijn verder de mening toegedaan dat onafhankelijk forensisch onderzoek door een forensisch arts pediatrie in een kindvriendelijke omgeving met ondersteuning van een hoogwaardig forensisch verpleegkundige essentieel onderdeel zou moeten zijn in de ketenzorg van kindermishandeling. Genoemde leden achten het van belang dat forensisch-pediatrisch onderzoek bij vermoedens van kindermishandeling vaker moet worden toegepast om letsels vast te kunnen stellen, te duiden en te interpreteren. Momenteel is het zo dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPK) kinderen die vanuit AMK’s, huisartsen en kinderartsen worden doorverwezen gratis worden behandeld, hiervoor is geen structurele financiering. Deelt de regering de mening dat het onderzoek uitgevoerd door FPK een vaste inbedding moet krijgen in de ketenzorg kindermishandeling op basis van structurele financiering opdat professionals en betrokkenen beter gesteund kunnen zullen worden door de overheid in het gebruik van de verplichte meldcode? De gevolgen van een melding kunnen immers verwoestbaar zijn voor alle betrokkenen en objectief onafhankelijk onderzoek naar letsel kan ondersteunen in het vervolgtraject, bijvoorbeeld behandeling. Voorts vragen deze leden waar en op welke wijze de regering de FPK het beste zou kunnen inbedden in de ketenzorg kindermishandeling? Zij achten het antwoord op deze vraag ook relevant indien de regering de mening is toegedaan dat de FPK geen vaste inbedding in de ketenzorg kindermishandeling behoeft.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorgenomen wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Het gezin hoort een veilige omgeving te zijn waarin mensen in geborgenheid samenleven. Huiselijk geweld is een grove inbreuk op deze geborgenheid. Dit geldt voor volwassenen, maar zeker ook voor kinderen. Het gezin behoort naar de mening van deze leden bij uitstek de veilige omgeving te zijn waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen tot evenwichtige volwassenen. Huiselijk geweld en kindermishandeling zijn daarom in alle gevallen ontoelaatbaar.

Leden van een gezin en de directe omgeving zijn zelf primair verantwoordelijk voor het zorg dragen van een veilige en geborgen thuissituatie. Gelukkig gaat dit bij het overgrote deel van de gezinnen in Nederland goed. Er zijn echter ook situaties waarin het niet goed gaat, en in die gevallen moeten professionals de middelen hebben om (individuele leden van) het gezin te kunnen helpen. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat bij signalen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling zo vroeg mogelijk ingegrepen moet kunnen worden. Deze leden zijn van mening dat met het onderhavige wetsvoorstel een goede stap wordt gezet. Het is goed dat het voor organisaties verplicht wordt om het voor medewerkers duidelijk te maken welke stappen er gezet moeten worden bij (vermoedens van) huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Genoemde leden hebben ook met instemming kennisgenomen van het feit dat niet voor een meldplicht is gekozen, omdat uit onderzoek blijkt dat een dergelijke plicht averechts kan werken. Bovendien is het naar de mening van deze leden een goed idee om organisaties zelf de te nemen stappen bij vermoedens van geweld te laten ontwikkelen, aangezien hiermee maatwerk per organisatie mogelijk is. De verplichting om een meldcode op te stellen zorgt er voor dat professionals de juiste instrumenten en ondersteuning krijgen om zorgvuldige afwegingen te maken. De aan het woord zijnde leden ondersteunen deze ontwikkeling. Wel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie merken om te beginnen op dat het instellen van een meldcode een middel is, en geen doel op zich. Het doel is en blijft om huiselijk geweld en kindermishandeling tegen te gaan. Het verplichten van een meldcode moet gezien worden als een middel waardoor professionals beter ondersteund worden in het signaleren en tegengaan van deze geweldsvormen. Zij zijn dan ook van mening dat als uiteindelijk blijkt dat de verplichte meldcode niet leidt tot snellere en meer adequate hulp in het tegengaan van huiselijk geweld en kindermishandeling, dat dan zo snel mogelijk gekeken moet worden naar andere middelen. Deze leden vragen de regering dan ook om in het wetsvoorstel een evaluatiebepaling op te nemen.

De leden van de CDA-fractie zijn in afwijking van de advisering van de Raad van State van mening dat een wettelijke verplichting tot het opstellen van een meldcode inderdaad noodzakelijk is. Een dergelijke verplichting waarborgt dat ook bij niet-gewillige organisaties het hebben en toepassen van een meldcode kan worden afgedwongen. Zij delen echter wel de mening van de Raad van State dat scholing een belangrijke voorwaarde is voor het juist toepassen van de verplichte meldcode. De memorie van toelichting gaat uitgebreid in op de noodzaak van bij- en nascholing met betrekking tot de invoering van de verplichte meldcode. Deze leden zijn van mening dat het ook een meerwaarde heeft om de meldcode onderdeel te laten zijn van de opleiding van de diverse professionals. Welke mogelijkheden ziet de regering om dit in de praktijk ook te realiseren?

De regering kiest er voor de meldcode te verplichten, maar de exacte invulling hiervan zo veel mogelijk aan de organisaties zelf over te laten. Deze leden steunen deze mogelijkheid om maatwerk te leveren. Wel worden bepaalde stappen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur verplicht in alle meldcodes. Genoemde leden verzoeken de regering om voorhang van deze algemene maatregelen van bestuur (amvb’s).

Deze leden vragen zich af of de invoering van de verplichte meldcode inderdaad wel tot meer meldingen van gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling leidt. Op welke wijze houdt de regering rekening met een stijging van het aantal aanvragen en een doelmatige afhandeling van de aanvragen?

Daarnaast vermeldt de memorie van toelichting dat het voor elke professional, ongeacht de sector, helder moet zijn welke stappen hij moet zetten. Het mag niet uitmaken in welke sector een professional werkzaam is. Genoemde leden vragen op basis van deze tekst, waarom de regering er in de uitwerking voor kiest om veel ruimte voor de invulling van de meldcode door de sectoren te laten, terwijl de regering indirect pleit voor een intersectorale uniforme meldcode.

Tevens licht de memorie van toelichting toe dat het doel van de meldcode nadrukkelijk niet is om te komen tot meer meldingen. Het doel is om sneller en adequater hulp te bieden bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, zodat het geweld stopt. Dit kan ook zonder melding worden bereikt, stelt de regering. Graag zouden deze leden op dit laatste punt nog een nadere uitleg willen krijgen hoe zonder melding bij het advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK) of het steunpunt huiselijk geweld (SHG) ook het geweld gestopt kan worden.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van diverse wetten voor de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij zien de verplichte meldcode als een hulpmiddel om huiselijk geweld en kindermishandeling eerder op te sporen en te stoppen. Volgens deze leden moet de verplichte meldcode professionals ondersteunen in hun taak kinderen en mensen te helpen en ondersteunen in het vertrouwen in hun deskundigheid en acties om misstanden aan te pakken. In dat kader zijn genoemde leden blij met deze nieuwe meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

De leden van de SP-fractie hechten veel waarde aan het feit dat professionals goed opgeleid moeten zijn om kindermishandeling of huiselijk geweld te signaleren en hoe daar vervolgens mee om te gaan. Zij zijn daarom benieuwd hoe er uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie Langkamp3. Deze motie verzocht de regering om ervoor te zorgen dat alle professionals, die gaan werken met de verwijsindex risicojongeren (VIR) en de verplichte meldcode geschoold worden, in het signaleren, melden en bespreekbaar maken van kindermishandeling.

Genoemde leden zijn zeer verbaasd en spreken hun ongenoegen uit over het feit dat in het wetsvoorstel staat dat slechts 10% van de professionals geschoold zal worden. Hoe verhoudt dit zich tot de aangenomen motie Langkamp waarin duidelijk staat dat alle professionals die met de verplichte meldcode gaan werken geschoold moeten worden. De regering geeft immers in het wetsvoorstel ook aan dat vrijwel alle professionals zelf zeggen ondersteuning nodig te hebben bij de ontwikkeling van de meldcode en vinden alle professionals dat ze onvoldoende hebben geleerd over hoe te handelen bij kindermishandeling. Zelfs 8 op de 10 professionals wil een verplichte scholing. Hoe gaat de regering deze professionals tegemoet komen?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat voor een goed werkende meldcode, maar ook voor het behandelen van een trauma als gevolg van kindermishandeling, het belangrijk is dat de gehele keten er goed op ingericht is. Als er immers meer wordt gesignaleerd, komen er meer meldingen en kunnen meer kinderen en betrokken geholpen worden om hun trauma’s, lichamelijk dan wel psychisch, te verhelpen of verlichten. In dat kader vragen genoemde leden of er een landelijk dekkend netwerk komt van kinder- en jeugdtraumacentra? Zo nee, waarom niet? Voor deze leden is het namelijk van groot belang dat deze expertise en zorg in het gehele land beschikbaar en voorhanden is.

Wanneer professionals meer huiselijk geweld en kindermishandeling signaleren en melden zal de hulpvraag in de volwassenen hulpverlening, jeugdzorg en bij het AMK toenemen. Is berekend in hoeverre de hulpvraag en de meldingen zullen toenemen bij het AMK? Is berekend in hoeverre de hulpvragen zullen toenemen in de volwassenen hulpverlening en de jeugdzorg? Zo nee, is de regering voornemens dit alsnog te doen? Zo ja, is er ook rekening gehouden met de bekostiging van de toename van zorg en aanmeldingen bij het AMK, de jeugdzorg en de volwassenen hulpverlening?

Daarnaast zijn genoemde leden verbaasd dat de rol van de forensisch arts pediatrie niet wordt genoemd, hoewel het een belangrijke en onafhankelijke stap is in de zorgketen. De forensisch arts pediatrie kan onnodig stigmatiseren voorkomen en aan waarheidsvinding doen voor de slachtoffers. Deze leden vragen de regering de forensisch arts pediatrie op te nemen in de minimumeisen die bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur worden benoemd.

Voorts vragen zij of professionals in de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) met verschillende meldcodes te maken kunnen krijgen. Op welke manier dienen de professionals hiermee om te gaan?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat voorziet in een wijziging van enkele wetten in verband met de invoering van een verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij hebben voorts nog enkele vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

De regering is tot de conclusie gekomen dat, mede gelet op de ervaring in het buitenland en het geringe draagvlak onder de professionals, een meldplicht niet behulpzaam is bij het terugdringen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze leden zijn het hiermee eens. Zij zijn van mening dat een meldplicht de vroegsignalering van huiselijk geweld en kindermishandeling en een adequate hulpverleningsreactie daarop in de weg kan staan. Professionals moeten de ruimte krijgen om te beoordelen wat adequate hulpverlening is en het gesprek hierover kunnen aangaan met zowel het slachtoffer als de dader. Zodoende is maatwerk mogelijk en kan getrapt hulpverlening worden ingeschakeld dan wel worden aangeboden. Een verplichte meldcode laat die ruimte wel aan de professionals bij politie en hulpverlenende instanties. Zo’n meldcode voorziet niet alleen in een neutraal te raadplegen referentiekader voor de werkwijze bij huiselijk geweld en/of kindermishandeling, maar stimuleert handelingsverlegen hulpverleners naar verwachting ook om daadwerkelijk actie hiertegen te ondernemen. Over dat laatste maken deze leden zich wel zorgen. Want hoe weten we of professionals de meldcode ook daadwerkelijk toepassen? De regering geeft aan het gebruik ervan te willen bevorderen. Genoemde leden vragen de regering om te verduidelijken hoe het toezicht op toepassing (het gebruik) van de meldcode in Nederlandse gemeenten geregeld wordt. Hoe weten we straks of de verplichte meldcode daadwerkelijk helpt om huiselijk geweld en kindermishandeling in te dammen? Hoe weten we welke verschillen er zijn tussen Nederlandse gemeenten in het waarborgen van het gebruik van de verplichte meldcode? Bovendien vragen deze leden om een reactie van de regering op een opmerking van de Raad van State, dat een beroepskracht zich bij een verplichte meldcode nog steeds onder druk gezet kan voelen om zekerheidshalve steeds te melden en aldus de code zo kan hanteren dat zijn verantwoordelijkheid wordt doorgeschoven naar het meldpunt. Hoe zorgt de regering er enerzijds voor dat de melding van huiselijk geweld en kindermishandeling niet een doel op zich wordt en er straks meer meldingen worden gedaan dan noodzakelijk en wenselijk is, en anderzijds voorkomt dat beroepskrachten er voor kiezen om signalen te negeren en te laten rusten omwille van eventuele aanspraken op hun verantwoordelijkheid om adequaat te handelen in een vroegtijdig stadium?

Hoe voorziet de regering met de beoogde amvb’s in de toedeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor samenwerkende partijen op lokaal niveau bij het terugdringen van huiselijk geweld en kindermishandeling? De leden van de D66-fractie vinden dat het wettelijk kader steviger moet zijn dan slechts een verwijzing naar de te hanteren eigen meldcodes van hulpverlenende instanties, zoals nu door de regering geschetst is in haar reactie op het advies van de Raad van State. Daarbij moet een helder onderscheid gemaakt worden tussen de individuele verantwoordelijkheid van beroepskrachten, de verantwoordelijkheid van samenwerkende beroepskrachten uit verschillende disciplines en de verantwoordelijkheid van de organisaties waar zij voor werken.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben eerder tijdens debatten aangegeven, dat een wetswijziging voor een verplichte meldcode wenselijk is. In Nederland is er per jaar sprake van afhankelijk van de definitie, tussen de 100 000 en 160 000 gevallen van kindermishandeling. Voor het bestrijden van kindermishandeling, wordt er met verschillende protocollen gewerkt. Deze leden zijn ervan overtuigd dat het instellen van een verplichte meldcode bijdraagt aan het zo veel mogelijk voorkomen, signaleren, stoppen en beperken van op te lopen schade bij mishandeling. Met dit wetsvoorstel worden organisaties namelijk verplicht om een meldcode op te stellen en het gebruik ervan te bevorderen. Op grond van het wetsvoorstel zullen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur elementen worden benoemd die een meldcode minimaal dient te bevatten. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel beoogt om niet het melden zelf verplicht te stellen. Dit laatste is voor deze leden van groot belang. Zij zijn het eens met de analyse in de memorie van toelichting, dat het instellen van een meldplicht van weinig toegevoegde waarde is. Ook vinden deze leden het mooi om te lezen dat van de partijen naar wie het wetsvoorstel in consultatie is gegaan weinig negatieve reacties zijn teruggekomen. Wel hebben zij nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering helderheid te verschaffen over de verwachte output dat gekoppeld is aan deze wetswijziging. Men beoogt een stijging van het percentage meldingen als gevolg van de verplichte meldcode. Er wordt een stijging verwacht van 40% naar 60%. Welke impulsen worden aan het bekend maken van de meldcode gegeven, zodat het aantal meldingen via deze code ook daadwerkelijk kan stijgen? Hoeveel professionals zijn er al bereikt met de campagne «zet de meldcode op de agenda!»?

Genoemde leden verzoeken de regering inzichtelijk te maken hoe het staat met het kennisniveau van professionals over kindermishandeling en over organisaties die hulp kunnen bieden bij het signaleren van kindermishandeling? Uit het onderzoek «meldcodes kindermishandeling»4 blijkt dat een groot deel van de professionals behoefte heeft aan het volgen van een training of scholing voor het omgaan met vermoedens van kindermishandeling? Wordt met het implementeren van deze wet de vraag, vanuit het veld om deskundigheidsbevordering, ook meegenomen? Hoe gebeurt dit en wordt hierbij ook rekening gehouden met verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld de verschillen tussen jong/oud, man/vrouw, autochtoon/allochtoon?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering helderheid te verschaffen over de relatie van de meldcode met de verwijsindex risicojongeren. Er zal, wanneer het AMK een onderzoek instelt naar aanleiding van een melding in de meeste gevallen ook melding gedaan worden aan de VIR. In welke gevallen wordt er geen melding gedaan aan de VIR en in welke gevallen wordt er wel een melding aan de VIR gedaan?

Voorts vragen zij de regering nader inzichtelijk te maken of pesten in het onderwijs ook een aanleiding kan zijn voor het hanteren van de meldcode? Deelt de regering het standpunt van de deze leden dat het onwenselijk is wanneer scholen de vormen van fysieke of psychosociale kindermishandeling niet aan het AMK melden? Tot slot verzoeken zij de regering te onderbouwen waarom de stap «collegiale consultatie en eventueel raadplegen van het AMK of SHG» wel onderdeel wordt van het Basismodel meldcode, maar waarom evaluatie en nazorg dit niet zijn?

2. Reikwijdte wetsvoorstel meldcode

Niet alle professionals uit de gezondheidszorg en jeugdzorg die onder deze verplichte meldcode vallen, vallen onder wet BIG. De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze voor deze zorgverleners wordt geregeld dat zij verplicht zijn over een meldcode te beschikken en deze in voorkomende gevallen te hanteren. Hoe wordt voor deze groepen geregeld dat ook in hun beroepsopleiding voldoende aandacht is voor het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling, zodat zij ook geëquipeerd zijn om deze meldcode te hanteren? Hoe wordt geborgd dat ook deze medewerkers ook permanent bijgeschoold worden op dit onderwerp? Bovenstaande vragen gelden ook voor alle andere beroepsgroepen, buiten de gezondheidszorg en de jeugdzorg, zoals mensen die werkzaam zijn in het onderwijs. Hoe wordt wettelijk geregeld dat zij over een meldcode moeten beschikken en deze moeten hanteren, hoe wordt geregeld dat in de beroepsopleiding voldoende aandacht is voor signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling, en hoe wordt geborgd dat deze medewerkers permanent worden bijgeschoold op dit onderwerp?

Een professional kan bij de verplichte meldcode ook kiezen voor het zelf organiseren van adequate hulpverlening in plaats van het doen van een melding. Hoe ziet dit traject er precies uit en wie is verantwoordelijk voor de tijdige en adequate hulpverlening?

De leden van de PvdA-fractie vragen af of het voorliggende wetsvoorstel ook van toepassing is op medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in asielzoekerscentra, dit zijn immers de enige professionals die jonge vluchtelingenkinderen en de ouders regelmatig zien. Vluchtelingenkinderen vormen tevens een zeer kwetsbare doelgroep met een verhoogd risico voor mishandeling.

Deelt de regering de mening dat indien een professional aan wie de zorg van kinderen is toevertrouwd zich aan een kind vergrijpt, collega’s die dat weten of vermoeden, verplicht zijn aangifte te doen bij de politie en tevens een melding van het misbruik te maken bij het AMK? Waarom is een dergelijke meldplicht reeds voor beroepskrachten in het onderwijs van toepassing maar nog niet voor alle andere organisaties die op het terrein van jeugdigen werken zoals de kinderopvang of een sportvereniging?

De leden van de PvdA-fractie lezen in rapport «Huiselijk geweld in Nederland» dat slachtoffers van huiselijk geweld vooral spreken met hun moeder, vrienden en een nieuwe partner over huiselijk geweld. Voor wat betreft professionele hulp praten slachtoffers met de huisarts en daarna de politie. Deze leden vragen de regering hoe de huidige praktijk zich verhoudt tot de voorgestelde meldcode en het daarin beschreven proces van melden? De aan het woord zijnde leden achten dit temeer van belang nu uit dit rapport blijkt dat slachtoffers van huiselijk geweld de weg naar de SHG’s moeilijk weten te vinden. Slechts 1% van de slachtoffers heeft hulp gezocht bij een SHG. Kan de regering dit verklaren? Het SGH zou immers het loket moeten zijn voor het melden van huiselijk geweld, ook als er kinderen in het spel zijn.

Tenslotte merken de leden van de PvdA-fractie op dat het recidivegedrag van daders van huiselijk geweld schokkend is. Zeventig procent van de daders heeft justitiële antecedenten. Ze zijn gemiddeld zes keer eerder vanwege een misdrijf vervolgd en 30% komt binnen twee jaar na het plegen van het huiselijk geweld weer opnieuw in aanraking met politie en justitie. Deze leden vernemen graag een toelichting van de regering op deze gegevens en op welke wijze de regering voornemens is het recidivegedrag van daders van huiselijk geweld te veranderen.

De regering voert de meldcode voor een groot aantal sectoren in. Dat vinden de leden van de CDA-fractie een verstandige beslissing. Deze leden missen echter wel enkele onderwijsinstellingen. Er is geen vermelding dat de initiële opleidingsinstituten van de krijgsmacht en de politie ook verplicht zijn om met een dergelijke meldcode te gaan werken. Genoemde leden vragen waarom er niet voor gekozen is om deze opleidingsinstituten ook onder de regeling te brengen. Tevens vragen zij hoe deze verplichte meldcode zich verhoudt tot de vele vrijwilligers die in diverse sectoren werkzaam zijn.

De regering geeft aan dat onder andere ouderenmishandeling ook onder de noemer «huiselijk geweld» valt. De leden van de CDA-fractie vragen of dat ook betekent dat ouderen die in instellingen zitten en mishandeld worden iets aan de meldcode hebben. Zijn deze instellingen met dit wetsvoorstel ook verplicht een meldcode in te stellen, waardoor het mogelijk is dat professionals in een enkel geval ook een melding moeten maken van mishandeling door hun collega’s? In het verlengde hiervan vragen zij of er een verschil wordt gemaakt tussen de positie van professionals die in een ambulante organisatie werken en professionals die in een instelling werken waar mensen 24 uur per dag verblijven. Deze leden vragen in dit kader ook aandacht voor kwetsbare groepen zoals dementerende ouderen die in instellingen verblijven en verstandelijk gehandicapten die slachtoffer zijn van seksueel misbruik. Uit het grootschalige onderzoek «Beperkt weerbaar» blijkt immers dat bij deze kwetsbare groepen niet veel gemeld wordt. Voorziet de regering dat met het onderhavige wetsvoorstel de meldingsbereidheid in deze gevallen wordt vergroot?

De regering geeft aan dat de betrokken organisaties zelf dienen vast te stellen wie de eindverantwoordelijkheid heeft voordat eventueel tot melding wordt overgegaan. Genoemde leden vragen de regering toch nog nader in te gaan op de eindverantwoordelijke voor de melding. Dit maakt het voor de betrokken organisaties mogelijk om tot een zoveel mogelijk eenduidige taakverdeling te komen.

De regering schrijft dat niet bij alle sectoren kwaliteitseisen zijn geborgd in een wet. De leden van de SP-fractie vragen voor welke sectoren dit geldt. Diezelfde vraag hebben zij als het bijvoorbeeld gaat om vrijwilligers (als trainers bij sportverenigingen, bij de scouting, enzovoort), mantelzorgers en au-pairs of nanny’s hebben. Deze beroepsgroepen zien veel zaken achter de voordeur en kunnen daarom een signalerende rol vervullen als het gaat om huiselijk geweld of kindermishandeling. Graag vernemen genoemde leden hoe de regering tegen deze (al dan niet vrijwillige) groepen aankijkt in het kader van de verplichte meldcode.

De rol van de politie is een bijzondere. De politie wordt al benoemd als meldpunt. De leden van de SP-fractie vragen zich daarom af of de politie ook een SHG in kennis moet stellen als zij een melding ontvangen. De leden vragen de regering of zij aan kan geven op welke manier dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de nieuwe Politiewet en op welke wijze dit organisatorisch geregeld wordt?

Genoemde leden hechten veel waarde aan de zogenoemde oudermeldingen. Zo zijn er al ziekenhuizen die werken met oudermeldingen en melden als er een vermoeden is van bijvoorbeeld huiselijk geweld. In dat kader vragen de leden zich af of het kabinet ook gedacht heeft aan oudermeldingen in de volwassen GGZ? Of is de regering bereid dit te onderzoeken? Immers, wanneer een ouder wel thuis zit maar nog veel psychische klachten heeft, is het niet raadzaam dat er ook gevraagd wordt of er kinderen in de thuissituatie zijn en of dit verantwoord is? Tevens vragen zij of ook medewerkers van het COA straks ook geacht worden te werken met de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling? Zo nee, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of het mogelijk is om de verplichte meldcode ook van toepassing te laten zijn op medewerkers van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers?

3. Randvoorwaarden voor verantwoorde signalering

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of in de meldcode ook een verplichting wordt opgenomen voor hulpverleners om te beargumenteren wanneer zij geen melding doen van hun vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. Zo ja, wie beoordeelt deze afweging? Zo nee, waarom niet?

Artsen in de eerste lijn hebben een behandelrelatie met het kind en de ouders. Op welke wijze ontneem je met de verplichte meldcode de artsen het gevoel dat zij de vertrouwensrelatie met de ouders hebben verbroken? De artsen moeten immers nog steeds zelf per individuele casus de afweging maken of ze het ene geval melden bij het AMK of niet.

Bij het gebruik van de verplichte meldcode moeten artsen wegen of ze mogelijk met kindermishandeling te maken hebben. Is de regering van mening dat artsen in de eerste lijn, zoals de huisartsen, voldoende expertise bezitten om een afweging te maken of ze met kindermishandeling te maken hebben? Hoe gaat voorkomen worden dat professionals in het algemeen dit interpreteren als bewijs verzamelen voor kindermishandeling?

Het kan voorkomen dat professionals een melding doen van vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling, terwijl in de praktijk geen sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling. Wanneer dit blijkt, wordt de melding en alle bijbehorende registratie van de melding dan direct verwijderd?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de verplichte meldcode mogelijk een risico met zich meebrengt dat er in de toekomst meer meldingen zullen worden gedaan dan noodzakelijk en wenselijk is? Hoe kan in dat licht worden voorkomen dat de melding niet een doel op zich wordt? Genoemde leden vragen zich in verband met het voorgaande verder af op welke wijze er ondersteuning wordt geboden aan diegenen die onterecht als mishandelaar aangemerkt worden. De gevolgen van een onnodige melding kunnen immers desastreus zijn voor betrokken partijen.

De regering licht toe dat de perceptie op de situatie van het volwassen slachtoffer gewijzigd is. En dat het daarom ook wenselijk is, dat professionals ook meldingen kunnen doen zonder toestemming van het volwassen slachtoffer. De leden van de CDA-fractie vinden dit een plausibele redenering. Zij vragen de regering nog wel om toe te lichten op basis van welke informatie zij de opvatting gestoeld hebben dat de perceptie op de situatie van het volwassen slachtoffer gewijzigd is.

De regering gaat in de memorie van toelichting ook in op het doorbreken van het beroepsgeheim. Genoemde leden missen een beschouwing in de memorie van toelichting over de huidige mogelijkheden om van het beroepsgeheim te mogen afwijken. Tevens vragen zij of in de meldcode ook een plaats gegeven gaat worden aan het omgaan van de professional met zijn beroepsgeheim.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het beroepsgeheim nooit een belemmering mag zijn om kindermishandeling te melden of noodzakelijke zorg voor een kind te starten. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat professionals deze belemmering ook niet ervaren?

Om uit te maken of een kind mishandeld of getraumatiseerd is, is er vaak onderzoek nodig om uit te maken of behandeling op zijn plaats is. Echter, voor onderzoek (bijvoorbeeld lichamelijk of psychologisch onderzoek) is dubbele toestemming, toestemming van beide gezagsdragende ouders, noodzakelijk. Wanneer één van de ouders mogelijk «dader» is, is soms het afgeven van toestemming hiervoor een probleem. Het tuchtcollege heeft eerder al professionals veroordeeld die zonder toestemming van beide ouders toch een onderzoek zijn gestart. Wat gaat de regering doen om het probleem met de dubbele toestemming vereiste op te lossen? Zodat ook eerder vastgesteld kan worden of er sprake is van kindermishandeling en eerder hulp ingeschakeld kan worden?

4. Toezicht en handhaving

De verschillende toezichthouders en de gemeente oefenen het toezicht uit op het beschikken over en het gebruik van de verplichte meldcode. Op welke wijze kunnen de toezichthouders en de gemeente controleren of hulpverleners de meldcode daadwerkelijk gebruiken, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat er bij een incident met ernstige afloop wordt nagegaan of de organisatie of de zelfstandige beroepsbeoefenaar over een meldcode beschikt en of de bij het incident betrokken beroepskrachten gehandeld hebben conform die meldcode. De leden van de PvdA-fractie vragen in het licht van het voorgaande wat de eventuele juridische consequenties zijn van de verplichte meldcode voor de beroepskracht. In hoeverre is een beroepskracht werkzaam op het terrein van jeugdigen momenteel strafbaar dan wel aansprakelijk voor niet handelen bij een vermoeden of indicatie van kindermishandeling en brengt het voorliggende wetsvoorstel daar verandering in?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de meldcode professionals niet verplicht tot het doen van een melding. Op zich ondersteunen deze leden de gedachte dat het aan de professionaliteit van de medewerker overgelaten wordt of er daadwerkelijk een melding gedaan moet worden. Soms kan het stoppen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling immers ook op een andere manier gestopt worden. Genoemde leden merken samen met de Raad van State wel op dat dit betekent dat de eventuele juridische consequenties van het hanteren van de verplichte meldcode voor de beroepskracht niet duidelijk zijn. Op deze eventuele consequenties wordt in de memorie van toelichting niet ingegaan. Deze leden vragen de regering om op dit aspect nog uitgebreid in te gaan. Tevens vragen zij wat de inspectie gaat doen als de inspectie constateert dat instellingen en professionals niet een meldcode hebben.

De regering heeft erop gewezen dat het doel van de meldcode duidelijk wordt gecommuniceerd naar het werkveld. De leden van de SP-fractie zouden graag zien dat in die communicatie ook wordt meegenomen dat de meldcode een hulpmiddel is en dat het niet achteraf als repressief controlemiddel gebruikt kan worden. Op die manier zou een eventueel ontstane druk van de meldcode voor een professional verminderd kunnen worden.

De leden van de D66-fractie vragen wat er gebeurt, als hulpverleners niet handelen volgens de verplichte meldcode. Wat zijn dan de juridische consequenties voor de betreffende beroepskracht? In haar reactie op het advies van de Raad van State zegt de regering dat niet valt uit te sluiten dat professionals afwijken van de voor hen relevante meldcode om hetzelfde resultaat te bereiken: «Als een professional het stappenplan niet (volledig) of niet adequaat volgt, neemt deze weliswaar een risico, maar het betekent niet dat daarmee de aansprakelijkheid per definitie gegeven is.» Wat bedoelt de regering hiermee? Welke risico’s lopen professionals dan wel en niet? Deze leden vinden de memorie van toelichting op dit punt nog steeds onvolledig. Zij wensen meer duidelijkheid over de juridische verantwoordelijkheid dan wel aansprakelijkheid van hulpverleners en van de organisaties waar zij voor werken.

5. Gemeenten en steunpunten huiselijk geweld

Het steunpunt huiselijk geweld (SHG) en het advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) dienen elkaar op de hoogte te brengen van meldingen. Geldt dit voor alle meldingen die binnenkomen, of alleen voor meldingen waarbij sprake kan zijn van zowel huiselijk geweld als specifiek kindermishandeling, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wanneer een melding van huiselijk geweld binnenkomt bij een SHG over een gezin waarin ook kinderen wonen, wordt dan automatisch onderzocht door het AMK of er ook sprake is van kindermishandeling, ook al betreft de melding geweld waarbij de kinderen niet betrokken zijn? Wat is de toegevoegde waarde van het bestaan van twee meldpunten, één voor huiselijk geweld en één voor een specifieke vorm van huiselijk geweld?

De leden van de PvdA-fractie zijn verder van mening dat de meldcode pas een effectief middel in de strijd tegen kindermishandeling en huiselijk geweld kan zijn indien er voldoende capaciteit is bij de AMK’s en de SHG’s om de verwachte stijging van het aantal meldingen op de juiste manier af te handelen. Kan de regering precies aangeven op welke wijze de AMK’s en de SHG’s versterkt zullen worden en welke financiële gevolgen daaraan zijn verbonden?

In 2008 is de werking van de SHG’s geëvalueerd, daaruit is gebleken dat de SHG’s in de bestaande situatie hun basistaken niet naar behoren kunnen uitvoeren als gevolg van capaciteitsproblemen. Genoemde leden lezen dat in het voorliggende wetsvoorstel extra taken worden belegd bij en bevoegdheden worden toegekend aan de SHG’s. Deelt de regering de mening dat met de verplichte meldcode een groter beroep zal worden gedaan op de diensten van de SHG’s? Hoe groot is het capaciteitsprobleem van de SHG’s op dit moment? Welke financiële gevolgen heeft de invoering van de meldcode voor de SHG’s bij benadering en waaruit worden deze kosten gedekt?

In de memorie van toelichting lezen de leden van de CDA-fractie dat de regering ook in gaat op de verhouding tussen het SHG en het AMK. Hoe ligt de verhouding tussen beide organisaties als zij met betrekking tot dezelfde casus van vermoeden van kindermishandeling tot verschillende inzichten en mogelijke vervolgacties komen? De organisaties kunnen dit onderling regelen, maar wellicht is het wenselijk om deze duidelijkheid op voorhand te bieden. Dit maakt het voor de invoering van de nieuwe maatregelen ook duidelijker wie eerste aanspreekpunt is voor de omgeving.

Ook bestaan er binnen zorginstellingen tegenwoordig meldpunten voor ouderenmishandeling en kindermishandeling bij de IGZ. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering in te gaan op de vraag hoe de samenwerking tussen deze meldpunten en de steunpunten huiselijk geweld en het advies- en meldpunt kindermishandeling plaatsvinden? Deze leden vragen daarnaast welke bevoegdheidsverdeling er bestaat tussen deze meldpunten?

De projectgroep regionale aanpak kindermishandeling stelt dat de taken en bevoegdheden met het wetsvoorstel zullen toenemen, terwijl nu al duidelijk is dat de steunpunten onvoldoende operationeel zijn om deze taak uitbreiding waar te kunnen maken. De regering geeft aan dat zij deze waarneming uit de Evaluatie van de Tijdelijke stimuleringsregeling Advies- en steunpunten huiselijk geweld niet herkennen. Deze leden nodigen de regering uit om op dit punt nog nadere uitleg te geven.

Genoemde leden hebben tevens nog vraagtekens bij de samenloop van deze wet en de stelselherziening zorg voor jeugd. De regering schrijft dat de beslissing omtrent het eventueel samenvoegen van beide meldpunten wordt meegenomen in de discussie over de stelselwijziging van de jeugdzorg. Op welke wijze gaat de regering dan de eventuele integratie van het steunpunt en het AMK regelen? Welke mogelijkheden bestaan er om direct tot een eventuele integratie van het AMK en het steunpunt over te gaan? Klopt het dat bij een melding van huiselijk geweld in een gezin met kind(eren) het steunpunt huiselijk geweld altijd verplicht is om deze melding door te geven aan het AMK? Is het daarom niet logischer om deze twee instellingen samen te voegen, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Deze leden verzoeken de regering om in te gaan op de vraag wat de meerwaarde is van het naast elkaar laten bestaan van deze twee instellingen, zeker ook aangezien de regering aangeeft dat er een goede kans is dat binnen een paar jaar alsnog tot samenvoeging overgegaan wordt. Wat vindt de regering daarnaast van het idee van de Raad van State dat in gevallen van vermoedens van huiselijk geweld in gezinnen met kind(eren) het AMK de leidende instantie zou moeten zijn? Op welke termijn verwacht de regering de invoering van dit wetsvoorstel en de ingangsdatum van het onderdeel AMK van het wetsvoorstel stelselherziening zorg voor jeugd?

Er leven zorgen over het huidig functioneren van de SHG’s die er nu al zijn en de taken die zij nu reeds hebben. Ook de leden van de SP-fractie zien dat verbeteringen plaats moeten vinden. Daarom vragen zij welke acties de regering gaat ondernemen om dat te bewerkstelligen. Op welke wijze gaat de regering de samenwerking tussen de SHG’s en AMK’s, in het belang van een snelle en adequate afhandeling van meldingen, bevorderen? De toekomst voor zowel de AMK’s als voor de SHG’s is onduidelijk, omdat pas bij de stelselwijziging jeugdzorg aan de orde komt of er in de toekomst één meldpunt komt. Genoemde leden vragen de regering waarom die keus niet nu wordt gemaakt. Hoe verhoudt het wetsvoorstel voor de verplichte meldcode zich tot de stelselwijziging jeugdzorg, die op dit moment in voorbereiding is?

De regering formaliseert met het onderhavige wetsvoorstel de SHG’s in Nederlandse gemeenten, zo constateren de leden van de D66-fractie. Die steunpunten worden volgens de regering bemand door professionals met aantoonbare expertise in de aanpak van huiselijk geweld. Welke criteria zijn er opgesteld voor de bij de SHG’s werkzame professionals? In dat kader is er voor de periode 2009 – 2012 ook een subsidie verstrekt voor kwaliteitsverbetering van de steunpunten, nadat bij de evaluatie van de steunpunten in 2008 was gebleken dat niet alle steunpunten hun drie basistaken naar behoren uitvoeren. Deze leden willen van de regering weten in hoeverre de kwaliteit van de bestaande steunpunten is verbeterd? Kan de regering de Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van een landelijke zorgvisie, een modulaire beschrijving van de functies en taken, een risicoscreeningsinstrument, een «meetlat functies SHG’s» en een landelijke gegevensset? In de memorie van toelichting wordt alleen ingegaan op de functies en de capaciteit van de SHG’s. Genoemde leden zien graag de informatie tegemoet over de bereikte resultaten op de overige gebieden. Bovendien vragen zij of het een en ander niet wettelijk verankerd moet worden met behulp van een algemene maatregel van bestuur, zodat de kwaliteit van de SHG’s eenduidig te toetsen en op landelijk niveau te vergelijken is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering, of zij bereid zijn om een meting te doen naar de capaciteit van de Steunpunten en de mogelijke toename van de werkbelasting van de AMK’s en SHG’s?

6. Bescherming persoonsgegevens

De memorie van toelichting gaat in op de bewaartermijn van gegevens. Onlangs is een wetsvoorstel bij de Kamer ingediend, dat de verjaringstermijnen voor enkele zware delicten zoals zedendelicten verlengt. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre deze nieuwe wetgeving van invloed is op de bewaartermijnen van de gegevens van het AMK en SHG?

De leden van de SP-fractie vragen de regering wanneer en onder welke omstandigheden de (bijzondere) persoonsgegevens kunnen worden verwijderd. Daarnaast vernemen zij graag wat er gebeurt als professionals niet op een juiste manier met de persoonsgegevens omgaan.

Het primair onderwijs heeft aangegeven dat hun medewerkers voorgelicht dienen te worden als het gaat om de geheimhoudingsplicht van persoonsgegevens. Genoemde leden vragen hoe dit zich verhoudt tot het wetsvoorstel en hoe de regering deze voorlichting gaat verzorgen.

Voorts vragen deze leden waarom de regering ervoor kiest dat een melder aanspraak moet kunnen maken op anonimiteit. En geldt dit ook voor de professionals? Waarom kiest de regering er niet voor dat ouders ook op de hoogte zijn van waar een melding vandaan komt in het geval dat een professional (of professionele instelling) gemeld heeft? Voor ouders kan het namelijk ook veel weerstand oproepen als een professionele instelling niet in gesprek gaat met de betreffende ouder. Graag een toelichting van de regering op dit punt.

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een SHG telkens bij elke afzonderlijke taak moet afwegen welke specifieke (persoons)gegevens noodzakelijkerwijs moeten worden verwerkt, zodat het slachtoffer zo spoedig en adequaat mogelijk geholpen kan worden: «Om te bewerkstelligen dat een professional voldoende handvatten tot zijn beschikking heeft om zorgvuldig te overwegen welke stappen nodig zijn ter bescherming van het slachtoffer en of zij zelf hulp kunnen bieden dan wel beter een melding kunnen doen, wordt in het wetsvoorstel geen meldplicht ingevoerd doch uitsluitend de verplichting om een meldcode vast te stellen en het gebruik daarvan te bevorderen.» De regering stelt dat SHG’s zich in het kader van de registratie en beoordeling van een melding of de toeleiding naar andere (hulp)instanties zich moeten kunnen mengen in het privéleven van mensen, in sommige situaties ook zonder toestemming van betrokkenen. Zij sluit op dit gebied met dit wetsvoorstel aan op bestaande (al dan niet Europese) wet- en regelgeving. De leden van de D66-fractie willen weten welke richtlijnen door professionals van de SHG’s gebruikt worden en in hoeverre hun werkwijze conform die wet- en regelgeving is. Kan de regering enkele voorbeelden schetsen, waarin het gaat om «bijzondere persoonsgegevens», waarbij op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens strengere eisen gelden voor de verwerking ervan en hoe daar in de dagelijkse praktijk door de SHG’s mee wordt omgegaan? Is het volgens de regering voor professionals duidelijk hoe bestaande Europese en Nederlandse wet- en regelgeving zich op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens tot elkaar verhoudt?

7. Administratieve lasten en financiële gevolgen

Bij de bespreking van de administratieve lasten wordt aangegeven dat 40% van de sectoren reeds over een meldcode beschikt, waardoor er vanuit gegaan wordt dat zij geen kosten maken bij het opstellen van de meldcode. Voldoen al deze meldcodes echter aan de minimumeisen die het wetsvoorstel stelt aan de verplichte meldcode, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Bij de bespreking van de administratieve lasten wordt uitgegaan van een training van 2 uur per professional. Is die twee uur voldoende om de professional uit te rusten met voldoende kennis om de meldcode te hanteren en kindermishandeling en huiselijk geweld te signaleren?

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de mogelijke administratieve lasten die ontstaan bij het verplicht stellen van de meldcode. Professionals die te maken kunnen krijgen met signalen van kindermishandeling hebben te maken met de verplichte meldcode, de steunpunten huiselijk geweld, het advies- en meldpunt kindermishandeling en de verwijsindex risicojongeren. Uit recent onderzoek naar de ervaren regeldruk in de jeugdsector blijkt dat bijvoorbeeld de verwijsindex risicojongeren door professionals vooralsnog als een extra schakel wordt beschouwd. Genoemde leden verzoeken de regering duidelijk te maken dat de meldcode niet een extra schakel wordt, maar juist een middel is om de verschillende stappen voor beroepskrachten te stroomlijnen. Zij verzoeken de regering echter ook om in de gaten te houden of dit ook zo ervaren wordt door de professionals.

Voorts vragen zij welke kosten het ministerie van VWS draagt van de totale financiële gevolgen. Wanneer verwacht de regering duidelijkheid te hebben over de afspraken tussen Rijk en gemeenten over de financiële gevolgen?

II. ARTIKELSGEWIJS

Algemeen

De regering gebruikt zowel de term personeel en medewerkers als personeel in de afzonderlijke artikelen. De leden van de CDA-fractie vragen welk onderscheid de regering hiermee wil maken?

Artikel X, De wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

In artikel X wordt de houder van een kindercentrum of een gastouderbureau vermeld. De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering voor de term houder en niet voor de term eigenaar kiest.

Artikel 21e

Het SHG kan de termijn voor geheimhouding telkens met twee weken verlengen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wie toe ziet op een juiste toepassing van deze procedure.

Artikel 21f

In algemene zin vragen de leden van de CDA-fractie of een rechtsgang open is/staat voor een aanvrager van informatie bij het SHG en het AMK, indien een verzoek tot informatie afgewezen wordt.

De voorzitter van de commissie,

Arib

Adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), voorzitter, Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Burg, B.I. van der (VVD), Leijten, R.M. (SP), Dibi, T. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), ondervoorzitter, Uitslag, A.S. (CDA), Mos, R. de (PVV), Berndsen, M.A. (D66), Dijkstra, P.A. (D66), Dille, W.R. (PVV), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Gerbrands, K. (PVV), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Kooiman, C.J.E. (SP), Straus, K.C.J. (VVD), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD) en Vacature, (PvdD).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Hamer, M.I. (PvdA), Voordewind, J.S. (CU), Bosman, A. (VVD), Vacature, (SP), Peters, M. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), Vacature, (CDA), Vacature, (CDA), Bosma, M. (PVV), Ham, B. van der (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Agema, M. (PVV), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Lucas, A.W. (VVD), Vacature, (CDA), Klaver, J.F. (GL), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Steur, G.A. van der (VVD) en Vacature, (PvdD).

X Noot
2

Kamerstuk 32 015.

X Noot
3

Kamerstuk 31 855, nr. 35.

X Noot
4

Veldkamp, 2008.

Naar boven