33 037 Mestbeleid

Nr. 72 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 juli 2013

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte om enige vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de brief 31 mei 2013 inzake resultaten internationale onderbouwing ammoniakemissie-factoren (Kamerstuk 33 037, nr. 65).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 juli 2013.

Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

De adjunct-griffier van de commissie, Peen

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Gezamenlijke vragen van de leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, de CDA-fractie, de ChristenUnie-fractie en de SGP-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

5

 

Vragen van de leden van de SP-fractie

5

 

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

5

 

Vragen van de leden van de SGP-fractie

6

 

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

6

     

II

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

7

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Gezamenlijk vragen van de leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie ChristenUnie-fractie en SGP-fractie

De 31 mei jl. ontvangen review van het ammoniakonderzoek en de bijbehorende kabinetsreactie roepen bij de leden van de fracties van de VVD, PVV, het CDA, ChristenUnie en SGP verschillende vragen op.

In zijn peer review geeft de heer Sutton aan dat de nationale review tegenstrijdige visies lijkt te combineren en dat er onvoldoende consensus is bereikt. Dat roept bij deze leden vragen op. In de nationale review wordt aangegeven dat iedere reviewer schriftelijk input heeft geleverd, maar dat dit materiaal niet gepubliceerd wordt. Zijn deze verschillende schriftelijke bijdragen oftewel de mogelijk verschillende visies wel doorgestuurd aan de peer reviewers? Is het mogelijk dat de Kamer inzage krijgt in de bijdragen van de individuele reviewers, zo vragen deze leden?

In de review en de peer review wordt regelmatig verwezen naar het artikel van Sintermann c.s. (2012) waarin verschillende methodes voor het meten van ammoniakemissie bij het uitrijden van drijfmest met elkaar worden vergeleken. Dit artikel bevat een stevige conclusie: «Consequently, new series of measurements are urgently needed in order to systematically compare emissions from medium scale plots and field scale measurements under identical conditions using a range of different measurement techniques (...).». Ook in de nationale review wordt aangegeven: «The mass balance method has been used for nearly all EF. In view of recent discussions and scientific developments the method should be evaluated for systematic biases using other measurement techniques and quantifying the complete N-balance.» Deelt de Staatssecretaris met deze leden de conclusie dat er hiaten in de wetenschappelijke kennis zitten die opheldering vergen? Is het de inzet van de Staatssecretaris om ervoor te zorgen dat het door Sintermann c.s. en de nationale reviewers bepleite vervolgonderzoek voldoende van de grond komt, zodanig dat alle hiaten waarop onder meer de review wijst die met veldmetingen gedicht kunnen worden ook daadwerkelijk gedicht worden?

De Staatssecretaris schrijft dat onlangs met de tunnelmethode lagere emissies zijn gemeten dan met de gangbare meetmethode. Zij tekent daarbij aan dat met de lage ventilatiesnelheid, zoals in het recente onderzoek is gebruikt, de tunnelmethodiek leidt tot systematische onderschatting van de emissie. Is zij ervan op de hoogte dat in het genoemde, recente onderzoek mogelijke onderschatting van de emissie als gevolg van de lage ventilatiesnelheid is ingecalculeerd en dat dan nog forse lagere emissies worden gemeten? Deelt zij de mening dat niet cruciaal is of onderschatting wel of niet optreedt, maar of voor onderschatting correctie kan plaatsvinden? Deelt zij de mening dat de metingen en resultaten van het genoemde, recente onderzoek een bijdrage kunnen leveren aan het doorgronden van de (fysische) processen die zich bij ammoniakemissie na het uitrijden van mest op veldschaal afspelen?

De heer Sutton schrijft in zijn peer review dat nationale emissiefactoren niet rechtstreeks afgeleid moeten worden van «chamber studies» (zoals de tunnelmethode). Aansluitend schrijft hij echter ook dat «chamber measurements», onder bepaalde voorwaarden, een belangrijk onderdeel kunnen vormen van een wetenschappelijk juiste aanpak om ammoniakemissies te begrijpen en te kwantificeren. Daarmee kan de tunnelmethode helpen om de bestaande hiaten te dichten. Deelt de Staatssecretaris deze mening? Is het haar inzet bij het vervolgonderzoek om geen enkele meetmethode uit te sluiten, zolang deze wetenschappelijk verantwoord worden toegepast?

De beleidsmatig vastgestelde emissiefactoren zijn gebaseerd op meetgegevens die met name afkomstig zijn van metingen met de massa balans methode. Voor het hanteren van deze methode is een bepaalde windsnelheid nodig. Is de veronderstelling juist, zo vragen deze leden, dat deze methode daarom niet bij windstil weer toegepast kan worden en de emissiefactoren daarom niet betrekking kunnen hebben op het uitrijden van mest tijdens windstil weer? Wordt het meten van de ammoniakemissie bij het uitrijden van mest tijdens windstil weer meegenomen in het veldonderzoek?

De Staatssecretaris schrijft dat zij, gelet op de wetenschappelijke kanttekeningen bij de recentheid van de wetenschappelijke onderbouwing van de ammoniakemissiefactoren, veldmetingen uit wil laten voeren volgens de nieuwste wetenschappelijke meetmethoden. Deze veldmetingen wil zij combineren met onderzoek naar een aantal mestaanwendingstechnieken die nu niet zijn toegestaan maar wel een potentie hebben om de ammoniakemissie te verminderen. Hieroverhebben deze leden een aantal vragen:

  • Welke meetmethoden wil zij hierbij (laten) betrekken? Wil zij hier verschillende meetmethoden bij betrekken, zodat meer inzicht geboden kan worden in de betrouwbaarheid van de verschillende methoden? Neemt zij in ieder geval methoden mee die op veldschaal (volvelds) meten?

  • In de reviews wordt verschillende malen aangegeven dat verschillende elementen invloed hebben op de emissiefactor: mestsamenstelling, mestaanwendingstechniek, grondsoort, stalsysteem- en management, zuurtegraad, weersomstandigheden, enzovoorts. De heer Sutton pleit in zijn peer review daarom ook voor «ongoing efforts (.) to quantify better the effects of differences in manure properties and farmer implementation». Is het de inzet van de Staatssecretaris om dit mee te laten nemen in de uit te voeren veldmetingen, zodanig dat bezien kan worden of voor de meest invloedrijke elementen de vastgestelde emissiefactoren gedifferentieerd kunnen worden? Is het haar inzet om de projecten rond kringlooplandbouw (VBBM en NFW) mee te nemen in dergelijk veldonderzoek?

  • Welk tijdpad heeft zij voor ogen?

In de reviews wordt gewezen op de grote onzekerheden die gepaard gaan met de inschatting van stikstofdepositie op lokaal niveau. In de reviews wordt aangegeven dat weinig veldonderzoek is gedaan met betrekking tot de droge depositie, en dat de experimenten die gedaan zijn maar betrekking hebben op enkele vegetatietypen. In de reviews wordt daarom ook gepleit voor vervolgonderzoek in het veld. De Staatssecretaris geeft in haar brief aan dat zij niet verder wil gaan dan een aanpassing van het huidige model, waaronder het meenemen van wisselende meteorologische condities. Erkent de Staatssecretaris de beperkte beschikbaarheid van meetgegevens met betrekking tot de droge depositie, zo vragen deze leden? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij borgt dat na aanpassing de modellen wel een accurate, empirisch onderbouwde inschatting geven van de stikstofdepositie op lokaal niveau? Is het haar inzet om de aanpassing zo vorm te geven dat de huidige onzekerheid substantieel verminderd wordt? Is het haar inzet om daarom naast de door haar beoogde aanpassing van het model ook uitgebreid veldonderzoek te entameren ten aanzien van de droge depositie? Daarbij moet benadrukt worden dat de droge depositie een belangrijk onderdeel is van de bijdrage van individuele bedrijven aan de lokale depositie van stikstof op nabijgelegen stikstofgevoelige natuurgebieden.

De Staatssecretaris gaf tijdens het algemeen overleg Mestwetgeving (6 maart 2013) overigens aan dat er een uitgebreid veldmonitoringsprogramma loopt waarin de gebruikte depositiemodellen worden gevalideerd. Waarom komt dit monitoringsprogramma in reviews en Kamerbrief niet terug? Kan zij dat toelichten? Richt dit veldmonitoringsprogramma zich in het bijzonder ook op de droge depositie als gevolg van de emissie vanuit individuele puntbronnen, als stallen, en wordt daarbij gebruik gemaakt van zogenaamde biomonitoring?

In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof moet met name de melkveehouderij via onder meer voer- en managementmaatregelen een bijdrage leveren aan een generieke reductie van de ammoniakemissie. De reviews laten zien dat factoren als mestsamenstelling (TAN-gehalte, gehalte droge stof) en zuurtegraad van de mest grote invloed kunnen hebben op de mate van ammoniakemissie. Juist voer- en managementmaatregelen (in de stal en op het land) grijpen op deze factoren in. Is de veronderstelling juist dat in de modellen die in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof gebruikt worden (OPS/Aerius) de diversiteit en invloed van deze factoren en maatregelen nauwelijks tot zijn recht komt, zo vragen deze leden? Is het de bedoeling om via vervolgonderzoek hier werk van te maken?

Continu metingen van de droge stikstofdepositie vinden op dit moment alleen plaats op een mast in Speuld. De leden van de genoemde fracties hebben begrepen dat de financiering van deze mast door de regering stopgezet gaat worden. Is dat juist? Zo ja, wat betekent dit voor het continu meten van de droge stikstofdepositie en het ijken en valideren van depositiemodellen en -kaarten? Is de Staatssecretaris bereid het stopzetten van de financiering van het genoemde meetpunt te heroverwegen?

De Kamer heeft een brief ontvangen, inclusief een wetenschappelijk artikel («Accurate estimation of ammonia emissions after manure application: an interdisciplinary approach»), van een onderzoeker bij de Wageningen Universiteit (ref.: 2013D24765). Hij pleit ervoor om de opname van stikstof door het gewas mee te nemen bij het meten van de ammoniakemissie. Dit sluit goed aan op het pleidooi van de heer Sutton voor een «full nitrogen approach». Is de Staatssecretaris bereid de bevindingen en het pleidooi van de genoemde onderzoeker mee te laten nemen in het vervolgonderzoek?

In het rapport van Sinterman (Sinterman discussion measurement of ammonia emission from field-applied manure) valt terug te lezen dat er verschillende meetmethoden worden toegepast. In Nederland gebruiken we de mass balance method (IHF). In Zwitserland wordt een variant gebruikt (Zinst methode) en in Denemarken en Verenigd Koninkrijk worden weer de wind speed dependent samplers gebruikt. Tevens wordt in deze landen slechts op één hoogte gemeten, wat op merkelijk is, gezien het landschap. Het is dan ook niet voor niets dat Sintermann concludeert dat de gehele EU database niet consistent is en dat de uiteenlopende meetmethoden kunnen zorgen voor onnodige afwijkingen. Hier komt bij dat de heranalyse van oude Zinst data in Zwitserland laat zien dat de emissiefactor lager is dan voorheen werd aangenomen. Bovenstaande kan leiden tot een nieuwe discussie.

Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de inconsistentie? Wat is de reden dat landen allemaal hun eigen meetmethoden mogen kiezen? Worden er nieuwe metingen verricht in de toekomst, en zo ja, zullen deze aan voorwaarden onderhevig zijn zodat er een meer consistent beeld wordt gevormd, en dus een eerlijkere vergelijking kan worden gemaakt?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van de brief over de resultaten van de «Internationale review onderbouwing ammoniak emmissiefactoren».

Deze leden hadden gehoopt dat met deze review nu eindelijk duidelijkheid zou komen over de cijfers. Er blijft echter kritiek komen uit de hoek van het Louis Bolk instituut.

De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een reactie van de Staatssecretaris op de kritiek van onder andere de heer Erisman van het Louis Bolk Instituut die zegt dat er wel heel eenzijdig geshopt zou zijn uit het rapport over de review. Is het mogelijk om deze kritiek te weerleggen? Het doel, het terugdringen van ammoniakemissies staat voor de leden van de PvdA-fractie bovenaan. De wijze waarop dit wordt gerealiseerd laten wij graag aan de deskundigen over. We zijn verheugd dat de Staatssecretaris onderzoek wil laten uitvoeren naar de meest effectieve wijze waarop de uitstoot van ammoniak kan worden teruggedrongen en vragen ons daarbij meteen af welke budgettaire gevolgen dat heeft. De uitstoot van ammoniak wordt door de agrarische sector veroorzaakt, het lijkt de leden van de PvdA-fractie dan ook logisch dat zij ook bijdrage aan het onderzoek naar het terugdringen van dit probleem.

In de beantwoording op de Kamervragen van de leden Van Dekken, Fokke en Jacobi over «overtredingen door veehouderijen met luchtwassers» van 13 juni jl. beantwoordt de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu dat zij verwacht dat de naleving van het verplichte gebruik van luchtwassers zal verbeteren door handhaving in combinatie met de verplichting tot elektronische monitoring. Is het juist dat deze elektronische monitoring tot nu toe in de pilot-fase verkeerde? Hoe is bij deze «controle op afstand» geregeld dat hier niet mee gefraudeerd kan worden?

Vragen van de leden van de SP-fractie

Waarom voert de Staatssecretaris de aangenomen motie niet uit tot verlenging van de praktijkproef bovengronds aanwenden van mest (Kamerstuk 33 037, nr. 28)?

Is de Staatssecretaris bereid om alsnog een vrijstelling of onderzoeksontheffing te verlenen het liefst voor een periode van vijf jaar?

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de resultaten van de internationale review van de onderbouwing van ammoniakemissie-factoren. Genoemde leden hebben een aantal vragen over de beoordeling van het verzoek tot vrijstelling van bovengronds aanwenden van drijfmest.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen kringloopboeren graag de ruimte en mogelijkheden blijven geven om te onderzoeken hoe mest zo emissiearm mogelijk bovengronds kan worden aangewend. Zij wijzen erop dat de kringloopmelkveehouders van de VBBM en de NFW veel inspanningen hebben verricht en verrichten om hun bedrijfsvoering te richten op een minimale emissie van ammoniak. Hiervoor zijn veel technische mogelijkheden beschikbaar die nader onderzocht moeten worden. Genoemde leden wijzen in dit verband op de andere samenstelling van drijfmest (minder ammoniakale stikstof) bij kringloopboeren als gevolg van een andere voersamenstelling. Zij vragen de Staatssecretaris aan te geven welke maatregelen de kringloopboeren zouden moeten nemen om tot een gunstiger beoordeling van het certificaat te komen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris om nader te onderbouwen waarom akkerbouwers wel een vrijstelling krijgen terwijl deze akkerbouwers gewone drijfmest mogen gebruiken en het hierbij om veel meer hectares gaat, en de groep van 100 kringloopmelkveehouders niet in aanmerking komt voor een verlenging van de vrijstelling.

Vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben nog een aanvullende vraag over de afgewezen vrijstelling voor het bovengronds uitrijden van drijfmest. De leden hebben begrepen dat de «kringloopmelkveehouders» door allerlei managementmaatregelen een aanzienlijk lager gehalte aan ammoniakale stikstof (TAN-gehalte) in de mest weten te realiseren en dat zij het TAN-gehalte ook twee maal per jaar laten meten. Een lager TAN-gehalte betekent zeer waarschijnlijk ook een lagere ammoniakemissie. Is de veronderstelling juist dat de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet bij haar beoordeling van de gevraagde vrijstelling met het gangbare, gemiddelde TAN-gehalte gerekend heeft, en niet met het lagere, bedrijfsspecifieke TAN-gehalte? Erkent de Staatssecretaris dat dit een vertekend beeld geeft van de daadwerkelijke emissiereductie die de «kringloopmelkveehouders» weten te realiseren? Is zij bereid op grond hiervan haar besluit te heroverwegen?

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennis genomen van de brief over de resultaten van de internationale review over de onderbouwing ammoniakemissie-factoren. Zij willen nog enkele vragen stellen.

De jarenlange discussie over de ammoniakemissie van het uitrijden van mest lijkt ook met deze review nog niet beslecht, zo concluderen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie. Kan de Staatssecretaris ingaan op de berichten in de media (http://www.foodlog.nl/artikel/kamer-misleid-over-ammoniakbeleid/ ) dat de review in feite een genuanceerder beeld geeft dan de conclusies die zij heeft getrokken dat het huidige beleid voldoende wetenschappelijk onderbouwd is. In het bijzonder wordt er gewezen op dat de modellen weliswaar een landelijk beeld kunnen opleveren, maar dat zij geen goed beeld geven van de lokale emissie en depositie. Kan de Staatssecretaris bevestigen, dat dit ook betekent dat de werkelijke lokale depositie niet uit de modellen kan worden afgeleid, en dat deze modellen dan ook geen onderbouwing kunnen zijn voor de beheerplannen die onder de Programmatische Aanpak Stikstof worden opgesteld? Zo ja, welke consequenties verbindt de Staatssecretaris hieraan?

Voorts willen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren graag weten welke aanpassingen het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gaat aanbrengen, en op welke termijn dit zal gebeurden. Tevens kondigt de Staatssecretaris aan dat zij veldmetingen wil laten uitvoeren. Kan zij aangeven welke metingen dit precies zullen zijn, en wanneer de resultaten hiervan bekend zullen worden?

Het huidige beleid op het gebied van ammoniak en mest, waarbij de mest verplicht geïnjecteerd moet worden, vernietigt het bodemleven en zorgt zo voor een slechte bodemvruchtbaarheid. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat door minder dieren in ons land te houden, de mestregels wat dit betreft ook versoepeld kunnen worden, omdat de totale ammoniakbelasting zal afnemen. Zij pleiten ervoor dat de Staatssecretaris het plafond aan de totale mestproductie in stand houdt, en deze verder verlaagt, waardoor het bovengronds uitrijden van dierlijke mest wederom mogelijk wordt, en we onze bodems vruchtbaar kunnen houden. Graag een reactie.

II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

Inleiding

Hierbij stuur ik u mijn reactie op het schriftelijk overleg over «resultaten internationale review onderbouwing ammoniakemissiefactoren» van 13 juni 2013.

Naar aanleiding van diverse publicaties is afgelopen periode discussie ontstaan over de legitimiteit van de voorschriften die ter beperking van de uitstoot van ammoniak zijn gesteld voor de aanwending van dierlijke mest. Die discussie spitste zich toe op de vraag naar de wetenschappelijke onderbouwing van de ammoniakemissiefactoren die ten grondslag liggen aan de voorgeschreven aanwendmethoden.

Om een antwoord te krijgen op die vraag heb ik aan een internationaal panel van deskundigen gevraagd zich uit te spreken over de kwaliteit van deze onderbouwing. De resultaten hiervan heb ik u onlangs toegestuurd (Kamerstuk 33 037, nr. 65).

Het antwoord dat de reviewers geven, neemt voor mij elke twijfel weg: de wetenschappelijke onderbouwing is deugdelijk1. Daarmee is voor mij ook bevestigd dat de voorgeschreven aanwendmethoden effectief zijn en gelet op de doelstellingen van het emissiebeleid gerechtvaardigd. Ook geven de resultaten van de review geen aanleiding tot aanpassingen in kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

Ik heb ook goede nota genomen van de suggesties die de reviewers doen om onderzoek te doen naar de elementen die de ammoniakemissie beïnvloeden.

Met de resultaten van dit onderzoek kan mogelijk een model worden ontwikkeld, waarmee de ammoniakemissie gedifferentieerd kan worden.

Een model voor lokale differentiatie van ammoniakemissie zou kunnen helpen om de effectiviteit van emissiearme maatregelen te vergroten en meer recht te doen aan ondernemers die met hun specifieke bedrijfsvoering een lagere ammoniakemissie realiseren Als dit onderzoek leidt tot een in de praktijk bruikbaar en handhaafbaar model, zal ik bij een toekomstig evaluatiemoment van de PAS, bezien hoe dit vervolgens een plek kan krijgen in het rekenmodel Aerius dat in het kader van de PAS zal worden gebruikt.

De «Stichting Mesdag Zuivelfonds» heeft na overleg met deskundigen een voorstel gedaan voor onderzoeksprioriteiten. Ik zal deze stichting en LTO betrekken in de nadere uitwerking van het onderzoek naar de elementen die de ammoniakemissie beïnvloeden.

Vragen en antwoorden

SO-resultaten internationale review onderbouwing ammoniakemissiefactoren

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de individuele schriftelijke input van de nationale reviewers is doorgestuurd naar de internationale review en willen zelf inzage in deze individuele inbreng.

Antwoord:

Alle informatie die ik heb gekregen van de WUR en DLO over de review, heb ik aan u gestuurd bij brief van 31 mei 2013 (Kamerstuk 33 037, nr. 65). De internationale reviewers hebben alleen de geïntegreerde nationale review ontvangen en niet de individuele bijdragen van de nationale reviewers.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris met deze leden de conclusie deelt dat er hiaten in de wetenschappelijke kennis zitten die opheldering vergen? Daarnaast vragen deze leden of het de inzet van de Staatssecretaris is om ervoor te zorgen dat het door Sintermann c.s. en de nationale reviewers bepleite vervolgonderzoek voldoende van de grond komt, zodanig dat alle hiaten waarop onder meer de review wijst die met veldmetingen gedicht kunnen worden ook daadwerkelijk gedicht worden?

Antwoord

Uit de review blijkt dat de wetenschappelijke onderbouwing van de ammoniakemissiefactoren in Nederland gedegen is en internationaal zonder meer aanvaard. De review beveelt aan om nader onderzoek te doen naar de interactie tussen de verschillende elementen die de ammoniakemissie bepalen. Het ontwikkelen van een model is een geschikte manier om deze interactie te onderzoeken. Het veldonderzoek dat ik heb aangekondigd, dient het maken van dit model te ondersteunen. Bij de nadere uitwerking van het onderzoek naar de elementen die de ammoniakemissie beïnvloeden zal ik de Stichting Mesdag Zuivelfonds en LTO betrekken.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris ervan op de hoogte is dat in het recente onderzoek van Nienhuis en Lantinga mogelijke onderschatting van de emissie als gevolg van de lage ventilatiesnelheid is ingecalculeerd en dat dan nog forse lagere emissies worden gemeten? Deelt zij de mening dat niet cruciaal is of onderschatting wel of niet optreedt, maar of voor onderschatting correctie kan plaatsvinden?

Antwoord

Ik ben ervan op de hoogte dat in het onderzoek van Nienhuis en Lantinga een correctiefactor is toegepast. Het gaat er echter om of het wetenschappelijk verantwoord is om een correctiefactor toe te passen. Als dat mogelijk zou zijn, zou de methodiek immers geschikt zijn om de ammoniakemissie kwantitatief te bepalen. De review geeft echter aan dat de tunnelmethode niet geschikt is om de ammoniakemissie te bepalen. Daaruit volgt dat er geen wetenschappelijk onderbouwde correctiefactoren zijn om de uitkomsten uit de tunnelmethode te corrigeren.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris ook van mening is dat de tunnelmethodiek een bijdrage kan leveren aan het doorgronden van de (fysische) processen die zich bij ammoniakemissie na het uitrijden van mest op veldschaal afspelen en daarmee een bijdrage kan leveren aan bestaande hiaten? In aansluiting vragen deze leden of de Staatssecretaris de tunnelmethode in vervolgonderzoek niet uit zal sluiten, zolang deze wetenschappelijk verantwoord wordt toegepast.

Antwoord

De review geeft dat de tunnelmethode gebruikt kan worden om het verschil in ammoniakemissie tussen verschillende aanwendingsmethoden beter te begrijpen. De resultaten van dergelijk onderzoek kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om ammoniakemissiemodellen te verbeteren. Het is dus mogelijk dat onderzoekers bij de ontwikkeling van het aangekondigde model ondersteunende onderzoeken uit laten voeren met de tunnelmethodiek.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of het juist is dat de massabalansmethode niet bij windstil weer kan worden toegepast en of de emissiefactoren wel van toepassing zijn op windstil weer. In aanvulling hierop vragen de leden of metingen bij windstilte worden meegenomen in het veldonderzoek.

Antwoord

Wetenschappelijk is aangetoond dat er bij volkomen windstilte nauwelijks emissie optreedt. Met de massabalansmethode wordt onder dergelijke omstandigheden ook nauwelijks emissie gemeten. De emissiefactoren hebben echter betrekking op het gemiddelde van alle omstandigheden; de onderliggende dataset van de emissiefactoren bevatten dus zowel omstandigheden met veel wind als omstandigheden met relatief weinig wind.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen welke meetmethoden de staatsecretaris wil betrekken in het toegezegde veldonderzoek?

Antwoord

Het veldonderzoek is ondersteunend voor de ontwikkeling van een model om de ammoniakemissie bij uitrijden van mest op lokaal niveau te kunnen schatten. Welke meetmethode daarvoor het meest geschikt is, laat ik over aan de deskundigheid van de onderzoekers.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris in de veldmetingen alle elementen meeneemt die de ammoniakemissie kunnen beïnvloeden, zodanig dat bezien kan worden of voor de meest invloedrijke elementen de vastgestelde emissiefactoren gedifferentieerd kunnen worden?

Antwoord

Het onderzoek is er juist op gericht om de interactie tussen alle elementen te onderzoeken. Alle elementen zullen dus in het onderzoek worden betrokken

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of het de inzet van de Staatssecretaris is om de projecten rond kringlooplandbouw (VBBM en NFW) mee te nemen in dergelijk veldonderzoek?

Antwoord

De aanpak van de kringloopboeren gaat uit van bovengrondse aanwending. Bij deze aanwendingsmethode gaat onnodig veel stikstof in de vorm van ammoniak verloren. In een evaluatie van een praktijkproef die de VBBM en NFW in de periode 2010–2012 hebben uitgevoerd komt de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet tot de conclusie dat het mineralenmanagement van de kringloopboeren nauwelijks tot minder emissie leidt dan dat van niet-kringloopboeren. Ik heb het evaluatierapport van de CDM bijgevoegd. Gezien de doelstelling van het ammoniakbeleid acht ik verder onderzoek daarnaar daarom niet zinvol.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen welk tijdpad de Staatssecretaris voor ogen heeft?

Antwoord

De opzet van het veldonderzoek is afhankelijk van de vragen die beantwoord moeten worden voor het ontwikkelen van een model. Het ontwikkelen van een dergelijk model zal naar verwachting tenminste twee jaar in beslag nemen.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris de beperkte beschikbaarheid van meetgegevens met betrekking tot de droge depositie erkent?

Antwoord

Vanwege de beperkte beschikbaarheid van meetgegevens is in 2012 een programma opgezet voor de meting van droge deposities. In opdracht van mijn Ministerie voert het RIVM momenteel droge-depositiemetingen uit in de Natura 2000-gebieden Bargerveen (Emmen) en Binnenveld (Wageningen). Volgend jaar zal hier nog een derde locatie aan toe worden gevoegd.

Naast deze droge-depositiemetingen, die technisch lastig en relatief duur zijn, wordt in 60 Natura 2000-gebieden (>300 meetpunten) de concentratie ammoniak in de lucht gemeten. Dit vanuit het Meetnet Ammoniak Natura 2000 (MAN) dat in 2005 is gestart.

Beide meetnetten worden gebruikt voor het valideren van rekenmodellen voor stikstofdepositie.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe zij borgt dat na aanpassing de modellen wel een accurate, empirisch onderbouwde inschatting geven van de stikstofdepositie op lokaal niveau? Voorts vragen deze leden of de Staatssecretaris de aanpassingen zo vorm wil geven dat de huidige onzekerheid substantieel verminderd wordt?

Antwoord

De aanpassingen waar naar wordt verwezen in mijn brief van 31 mei 2013 (Kamerstuk 33 037, nr. 65) zijn nodig om het model state-of-the-art te maken voor depositieberekeningen op nationale/internationale schaal.

Deze aanpassingen hebben betrekking op de modellering van de verspreiding van ammoniak over relatief langere afstanden (meer dan 20 kilometer). Zoals aangegeven vraag ik het RIVM deze aanpassingen door te voeren.

Voor het gebruik van het model voor het berekenen van deposities op lokale schaal gaf de review aan dat de methode state of the art is. De afwezigheid van gegevens over lokale depositie-eigenschappen leidt wel tot onzekerheden. Het RIVM valideert daarom de berekeningen met behulp van de metingen zoals genoemd in het antwoord op de vorige vraag.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris naast de door haar beoogde aanpassing van het model ook uitgebreid veldonderzoek wil entameren ten aanzien van de droge depositie?

Antwoord

De metingen zijn al in werking gezet, zie ook mijn antwoord op de vraag over beschikbaarheid van meetgegevens met betrekking tot droge depositie.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven waarom het uitgebreid veldmonitoringsprogramma, dat zij tijdens het algemeen overleg Mestwetgeving (6 maart 2013, Kamerstuk 33 322, nr. 11) noemde, niet in reviews en Kamerbrief terug komt?

Antwoord

Het genoemde veldmonitoringsprogramma zoals ook hiervoor beschreven loopt wat betreft de depositiemetingen pas één jaar en is daarom nog niet gebruikt in de validatie van de modellen. Dit zal vanaf 2014 plaatsvinden. Het MAN en droge depositiemetingen uit het verleden worden wel al gebruikt voor validatie van de modellen.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of het veldmonitoringsprogramma zich in het bijzonder ook richt op de droge depositie als gevolg van de emissie vanuit individuele puntbronnen, als stallen, en of daarbij gebruik gemaakt wordt van zogenaamde biomonitoring?

Antwoord

Bij de droge-depositiemetingen worden de totale depositieniveaus gemeten. Er kan daarbij geen onderscheid worden gemaakt naar de verschillende bronnen die hieraan bijdragen.

Er wordt geen gebruik gemaakt van biomonitoring.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de veronderstelling juist is dat in de modellen die in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof gebruikt worden (OPS/Aerius) de diversiteit en invloed van factoren als mestsamenstelling en zuurtegraad van mest en maatregelen nauwelijks tot zijn recht komt? In vervolg daarop vragen de leden of de bedoeling is om via vervolgonderzoek hier werk van te maken?

Antwoord

In deze modellen wordt inderdaad gebruik gemaakt van landelijke gemiddelden. Op dit moment is het niet mogelijk om deze diversiteit aan factoren op te nemen in AERIUS, simpelweg omdat er geen inzicht in deze informatie per bedrijf is.

Voor stallen wordt in AERIUS rekening gehouden met verschillen in stalemissie op basis van de codes uit de Regeling Ammoniak en Veehouderij (RAV).

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of het juist is dat de financiering voor de meetmast in Speuld door de regering wordt stopgezet? Daarnaast vragen de leden naar de gevolgen hiervan voor het continu meten van de droge stikstofdepositie en het ijken en valideren van depositiemodellen en -kaarten?

Antwoord

In de periode 2007–2010 zijn in Speuld metingen uitgevoerd in opdracht van het voormalige Ministerie van VROM. Die zijn in 2010 gestopt. In 2012 is het RIVM, in opdracht van het Ministerie van EZ, gestart met een nieuw meetprogramma voor droge depositie. Daarbij is overwogen om opnieuw metingen uit te voeren in Speuld maar is uiteindelijk gekozen voor twee nieuwe meetlocaties in andere Natura 2000-gebieden (Bargerveen en Binnenveld). Hier wordt nog een derde locatie aan toegevoegd. Er wordt hiervoor gezocht naar een locatie met een geschikte vegetatiesamenstelling welke een aanvulling is op de al bestaande meetpunten.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is het stopzetten van de financiering van het genoemde meetpunt te heroverwegen?

Antwoord

Nee, er is voorzien in een nieuw meetprogramma dat gericht is op de depositie in Natura 2000-gebieden boven verschillende in kader van de PAS interessante vegetatiesamenstellingen.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is de bevindingen en het pleidooi uit het wetenschappelijke artikel «accurate estimation of ammonia emissions after manure apllication: an interdisciplinary approach» van een onderzoeker van Wageningen Universiteit mee te laten nemen in het vervolgonderzoek?

Antwoord

Ik ga er van uit dat de opdrachtnemers van het vervolgonderzoek alle relevante kennis en inzichten op het gebied van ammoniakemissie bij de uitwerking en de opzet van de proeven betrekken.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen hoe de Staatssecretaris de inconsistentie in meetmethoden beoordeelt?

Antwoord

In andere landen worden inderdaad verschillende meetmethoden gebruikt. Uit de review blijkt echter dat dit geen consequenties heeft voor de resultaten van de ammoniakemissiemetingen.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen wat de reden is dat landen allemaal hun eigen meetmethoden mogen kiezen?

Antwoord

Het meten van ammoniakemissie is geen Europese verplichting waarvoor standaarden zijn ingesteld.

Vraag

De leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, CDA-fractie, ChristenUnie-fractie en SGP-fractie vragen of er nieuwe metingen verricht worden in de toekomst, en zo ja, of deze aan voorwaarden onderhevig zullen zijn zodat er een meer consistent beeld wordt gevormd, en dus een eerlijkere vergelijking kan worden gemaakt?

Antwoord

Nieuwe metingen zullen plaatsvinden voor zover die bijdragen aan de doelstelling zoals verwoord in de inleiding.

Vraag

De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een reactie van de Staatssecretaris op de kritiek van onder andere de heer Erisman van het Louis Bolk Instituut die zegt dat er wel heel eenzijdig geshopt zou zijn uit het rapport over de review en willen weten of de staatsecretaris deze kritiek kan weerleggen?

Antwoord

In de inleiding heb ik uiteengezet welke betekenis de review voor het kabinet heeft en welke beleidsgevolgen ik daaraan verbind. Dat in de eerder aan de Kamer gezonden brief niet alle kanttekeningen en aanbevelingen in de review zijn genoemd, moet in dat licht worden bezien.

Vraag

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de budgettaire gevolgen zijn van het veldonderzoek?

Antwoord

De kosten van het onderzoek zijn afhankelijk van de opzet van het onderzoek. Ik zal een onderzoeksplan op laten stellen op basis van het hierboven beschreven doelstelling.

Vraag

De leden van de PvdA-fractie vragen of het juist is dat de elektronische monitoring van luchtwassers tot nu toe in de pilot-fase verkeerde? Daarnaast willen deze leden weten hoe bij deze «controle op afstand» is geregeld dat hier niet mee gefraudeerd kan worden?

Antwoord

De verplichting tot elektronische monitoring is opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en vanaf 1 januari dit jaar verplicht voor nieuwe luchtwassers. Voor bestaande luchtwassers geldt een overgangstermijn van 3 jaar. In 2011 en 2012 heeft een implementatieproject plaatsgevonden, dat de betrokken partijen (gemeenten, provincies, veehouders en luchtwasserfabrikanten) heeft voorbereid op deze wettelijke verplichting.

De verplichting tot electronische monitoring houdt in dat een vijftal parameters «digitaal» moet worden geregistreerd (art. 3.125 Activiteitenbesluit milieubeheer).

Dit houdt dus niet in dat op afstand wordt gecontroleerd. Gegevens over de vijf parameters moeten worden bewaard en kunnen door het bevoegd gezag worden ingezien.

Vraag

De leden van de SP-fractie vragen waarom de Staatssecretaris de aangenomen motie tot verlenging van de praktijkproef bovengronds aanwenden van mest (Kamerstuk 33 037, nr. 28) niet uitvoert? Daarnaast willen deze leden weten of de Staatssecretaris bereid is om alsnog een vrijstelling of onderzoeksontheffing te verlenen het liefst voor een periode van vijf jaar?

Antwoord

In de betreffende motie wordt gevraagd om verlenging van een ontheffing die in 2010 aan de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en de vereniging Noordelijke Friese Wouden (NFW) is verleend voor de uitvoering van een praktijkproef in de periode 2010–2012. In verschillende brieven (Kamerstuk 33 037, nr. 32 en Kamerstuk 33 037, nr. 50) aan uw Kamer is uiteengezet dat onderzoek ingevolge bepalingen in het Besluit gebruik meststoffen aan specifieke voorwaarden moet voldoen opdat voor de uitvoering daarvan ontheffing of vrijstelling van de voorschriften voor aanwending van mest kan worden verleend.

Sinds de afronding van de praktijkproef in 2012 heb ik van de twee verenigingen geen nieuw onderzoeksvoorstel meer ontvangen dat voldoet aan de voorwaarden die het besluit stelt om voor een ontheffing in aanmerking te komen. Ik heb u daarover geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 32 en Kamerstuk 33 037, nr. 50).

In mijn brief van 31 mei 2013 heb ik uiteengezet waarom ik ook niet de mogelijkheid heb vrijstelling te verlenen (Kamerstuk 33 037, nr. 65).

Mij zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend die reden zouden kunnen geven nu een ander standpunt hierover in te nemen.

Vraag

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris aan te geven welke maatregelen de kringloopboeren zouden moeten nemen om tot een gunstiger beoordeling van het certificaat te komen?

Antwoord

Zoals de review heeft bevestigd, staat vast dat bij bovengrondse aanwending van drijfmest meer ammoniak vervluchtigt dan bij aanwending in of op de bodem. Vrijstelling van de voorschriften voor aanwending van drijfmest zou kunnen worden overwogen indien is verzekerd dat de kringloopboeren dat nadeel binnen hun bedrijfsvoering kunnen compenseren. De maatregelen die in het certificaat worden genoemd doen dat onvoldoende, zo is door de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet vastgesteld.

Waar het certificaat voorts in tekort schiet is de borging dat de kringloopboeren de voorgeschreven maatregelen ook daadwerkelijk nemen. Onafhankelijk toezicht – anders dan van overheidswege – zou daarin moeten voorzien.

Vraag

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris om nader te onderbouwen waarom akkerbouwers wel een vrijstelling krijgen terwijl deze akkerbouwers gewone drijfmest mogen gebruiken en het hierbij om veel meer hectares gaat, en de groep van 100 kringloopmelkveehouders niet in aanmerking komt voor een verlenging van de vrijstelling.

Antwoord

Op bouwland mag drijfmest bovengronds worden aangewend mits deze met één machine op het grondoppervlak wordt gebracht en ondergewerkt met als gevolg dat de mest als zodanig niet meer zichtbaar op het grondoppervlak ligt. Ter beperking van de ammoniakverliezen bij aanwending is in de brief van 11 oktober 2012 (Kamerstuk 33 037, nr. 32) aangekondigd dat deze werkwijze vanaf 1 januari 2014 niet meer zal worden toegestaan. Vanaf die datum zal drijfmest op bouwland in alle gevallen direct vanuit een spruitstuk in de bodem moeten worden gebracht.

Vraag

De leden van de SGP-fractie vragen of de veronderstelling juist is dat de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet bij haar beoordeling van de gevraagde vrijstelling met het gangbare, gemiddelde TAN-gehalte gerekend heeft, en niet met het lagere, bedrijfsspecifieke TAN-gehalte? Verder vragen deze leden of de Staatssecretaris erkent dat dit een vertekend beeld geeft van de daadwerkelijke emissiereductie die de «kringloopmelkveehouders» weten te realiseren en of zij bereid is op grond hiervan haar besluit te heroverwegen?

Antwoord

Nee, die veronderstelling is niet juist. De Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft bij de evaluatie van de resultaten van de praktijkproef gerekend met de gegevens van de mestsamenstelling zoals die door de twee verenigingen zijn aangeleverd, niet met forfaits.

De door de VBBM en NFW aangeleverde mestanalyses laten zien dat het Totale Ammoniakale Stikstof (TAN) -aandeel in de totale hoeveelheid stikstof in hun mest lager is dan het landelijk gemiddelde.

De door de CDM uitgevoerde berekening op basis van rantsoensamenstelling leverde overigens een minder gunstige uitkomst. Niet duidelijk is waardoor dit verschil wordt veroorzaakt.

Op basis van gemeten TAN-gegevens heeft de CDM, mede rekening houdend met de weersomstandigheden bij de aanwending gedurende de proef, met behulp van het Alfammodel de ammoniakemissie berekend. De uitkomsten laten zien dat de ammoniakemissie bij bovengronds uitrijden, bij NFW- en VBBM-bedrijven weliswaar lager is dan gemiddeld bij bovengronds aanwenden, maar hoger dan gemiddeld bij gebruik van de sleepvoet en bij zodebemesting. Zoals ik heb betoogd in mijn brief van 31 mei 2013 (Kamerstuk 33 037, nr. 65), acht ik dit verschil zo groot dat het geen vrijstelling rechtvaardigt.

Vraag

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Staatssecretaris in te gaan op de berichten in de media (http://www.foodlog.nl/artikel/kamer-misleid-over-ammoniakbeleid/ ) dat de review in feite een genuanceerder beeld geeft dan de conclusies die zij heeft getrokken dat het huidige beleid voldoende wetenschappelijk onderbouwd is.

Antwoord

Zie hiervoor mijn antwoord op de eerste vraag van de PvdA-fractie.

Vraag

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Staatssecretaris te bevestigen, dat de werkelijke lokale depositie niet uit de modellen kan worden afgeleid, en dat deze modellen dan ook geen onderbouwing kunnen zijn voor de beheerplannen die onder de Programmatische Aanpak Stikstof worden opgesteld? Deze leden zijn verder benieuwd welke consequenties de Staatssecretaris hieraan verbindt, als dit klopt?

Antwoord

Met het model worden de berekeningen op lokaal niveau op basis van beschikbare informatie uitgevoerd. Hierbij wordt inderdaad gebruik gemaakt van landelijke gemiddelden voor wat betreft emissie uit mestaanwending. Om de uitkomsten van het model te controleren wordt het model met behulp van veldmetingen gevalideerd.

De internationale review heeft geconcludeerd dat het op lokale schaal berekenen van depositie met deze modellen state of the art is. Door meer locatie specifieke gegevens in te voeren worden aanwezige onzekerheden verkleind. In het kader van de PAS (rekenmodel AERIUS) wordt daarom, waar openbaar beschikbaar, gebruik gemaakt van lokale gegevens over emissie uit bijvoorbeeld stallen, wegverkeer en industrie. Daarmee wordt in de PAS gebruik gemaakt van de best beschikbare en gevalideerde kennis.

Vraag

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen graag weten welke aanpassingen het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gaat aanbrengen, en op welke termijn dit zal gebeurden?

Antwoord

Ik heb het RIVM gevraagd het model voor nationale schaal aan te passen volgens de aanbevelingen uit de review. Ik ben in overleg met het RIVM over de wijze waarop dit kan. Hier zullen naar verwachting enkele jaren voor nodig zijn.

Vraag

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven welke metingen zij in het veldonderzoek laat uitvoeren, en wanneer de resultaten hiervan bekend zullen worden?

Antwoord

In mijn brief van 5 maart 2013 (Kamerstuk 33 037, nr. 45) heb ik aangegeven dat ik de invulling van het veldonderzoek wilde laten afhangen van de review. De review geeft aan dat er veel elementen zijn die de ammoniakemissie beïnvloeden, zoals temperatuur, windsnelheid, droge stofgehalte, zuurtegraad, mestsamenstelling en bodembedekking. De emissie op locaal niveau wordt bepaald door een samenspel van bovenstaande elementen. Om dit samenspel te kunnen kwantificeren dient een model te worden ontwikkeld. Het veldonderzoek, dat ik heb aangekondigd wil ik mede daarvoor benutten.

Vraag

Het huidige beleid op het gebied van ammoniak en mest, waarbij de mest verplicht geïnjecteerd moet worden, vernietigt het bodemleven en zorgt zo voor een slechte bodemvruchtbaarheid. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat door minder dieren in ons land te houden, de mestregels wat dit betreft ook versoepeld kunnen worden, omdat de totale ammoniakbelasting zal afnemen.

Zij pleiten ervoor dat de Staatssecretaris het plafond aan de totale mestproductie in stand houdt, en deze verder verlaagt, waardoor het bovengronds uitrijden van dierlijke mest wederom mogelijk wordt, en we onze bodems vruchtbaar kunnen houden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen hier graag een reactie op.

Antwoord

De review bevestigt dat bij bovengrondse aanwending van drijfmest meer ammoniak vervluchtigt dan bij aanwending in of op de bodem. De door de PvdD voorgestelde oplossing staat daarom op gespannen voet met het beleidsdoel nutriënten uit meststoffen zoveel mogelijk ten goede te laten komen aan gewassen en diffuse verspreiding naar andere milieucomponenten te voorkomen.

Dat mest die op andere wijze dan breedwerpig bovengronds toegediend het bodemleven zou schaden en daarmee de bodemvruchtbaarheid, zoals de leden stellen, vindt geen steun in wetenschappelijk onderzoek. Dat was een van de bevindingen van het Planbureau voor de Leefomgeving in het rapport Emissiearm bemesten geëvalueerd (Kamerstuk 28 385, nr. 134).


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven