33 037 Mestbeleid

Nr. 228 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 november 2017

Eind 2017 loopt de huidige derogatie af; de uitzondering op de Nitraatrichtlijn waardoor Nederland onder voorwaarden meer mest kan aanwenden dan vanuit deze richtlijn toegestaan. Mijn inzet is gericht op het verkrijgen van een nieuwe derogatie voor de periode 2018–2021. Een derogatie is voor Nederland verantwoord gezien de in Nederland geldende situatie, zoals de hoeveelheid neerslag, de bodemeigenschappen en het gebruik van gewassen met een hoge stikstofopname. De derogatie is ook van groot financieel belang voor de agrarische sector1. In het traject naar een nieuwe derogatie is het van belang dat Nederland een zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn opstelt, de fosfaatproductie vanuit de Nederlandse landbouw eind van dit jaar onder het fosfaatplafond wordt gebracht en dat het stelsel van fosfaatrechten op 1 januari aanstaande in werking treedt. In deze brief zal ik u informeren over de laatste stand van zaken op deze drie trajecten.

Voortgang zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en verkrijgen nieuwe derogatie

Het proces om te komen tot een nieuwe derogatie verloopt via het Europese Nitraatcomité, dat wordt voorgezeten door de Europese Commissie en waarin alle lidstaten zitting hebben. Achtereenvolgens moeten in verschillende vergaderingen van het Nitraatcomité een aantal stappen voor het verkrijgen van een nieuwe derogatie worden doorlopen. Dit betreft drie presentaties (in achtereenvolgende vergaderingen van het Nitraatcomité) door de lidstaat over achtereenvolgens de milieusituatie, het gevoerde beleid in de afgelopen jaren en het te voeren beleid in de komende periode. Daarna zal de Europese Commissie in een volgende vergadering de inhoud van de toe te kennen derogatie presenteren waarna een stemming volgt waarbij een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten het afgeven van een nieuwe derogatie door de Europese Commissie moet steunen.

De basis voor een nieuwe derogatie is het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn, waarin het mestbeleid voor de komende vier jaar wordt vastgelegd. De afgelopen periode heeft intensief overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie over de invulling van dit actieprogramma. De gesprekken verlopen constructief en hebben ertoe geleid dat Nederland in het Nitraatcomité van september jl. met de presentatie van de milieutoestand de eerste stap heeft gezet richting een nieuwe derogatie. Onlangs hebben de diensten van de Europese Commissie aangegeven dat Nederland in het Nitraatcomité van december a.s. de tweede stap kan zetten (presentatie van het in de afgelopen jaren gevoerde mestbeleid). Daarmee heeft Nederland zicht op het verkrijgen van derogatie. Naar verwachting zal stemming in het Nitraatcomité rond april 2018 plaats kunnen vinden.

In het kader van de verplichte plan-MER-procedure is op 13 oktober jl. de publieksconsultatie van het ontwerp zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en de daarbij behorende milieubeoordeling gepubliceerd2, waarop door eenieder een zienswijze kan worden ingediend. Deze consultatie staat open tot en met

24 november aanstaande. De ingediende zienswijzen zullen worden beoordeeld en verwerkt in het definitieve actieprogramma. Voor het eind van het jaar zal ik het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn indienen bij de Europese Commissie en naar uw Kamer sturen.

Verder bezie ik momenteel wat de beste invulling is van een nieuwe derogatie. Daarbij betrek ik de suggesties die brancheorganisaties en andere belanghebbenden hebben gedaan. Ik verwacht uw Kamer begin december te kunnen informeren over mijn inhoudelijke inzet voor de invulling van de nieuwe derogatie.

Fosfaatreductieplan: Uitspraak in appèl

Onderdeel van het maatregelenpakket fosfaatreductie, waarmee de fosfaatproductie van de Nederlandse landbouw weer onder het in de derogatievoorwaarden opgenomen fosfaatplafond wordt gebracht is de Regeling fosfaatreductieplan 2017. Deze Regeling is bedoeld om de veestapel te laten krimpen, door ondernemers waarvan de veestapel is gegroeid na 2 juli 2015 deze wederom te laten reduceren dan wel een heffing over het gegroeide deel te laten betalen.

Op 4 mei 2017 oordeelde de rechter in kort geding dat de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (hierna: Regeling) een onevenredige last legde op de 52 melkveebedrijven die de zaak hadden aangespannen. In het kielzog van deze vonnissen van 4 mei, werden begin augustus in een tweede ronde kort gedingen door de Voorzieningenrechter nog eens 420 bedrijven buiten de regeling geplaatst. De Staat heeft, zoals eerder duidelijk gemaakt, spoedappèl aangetekend tegen de deze uitspraken (Kamerstuk 33 037, nrs. 203 en 221).

Op 31 oktober 2017 heeft het Gerechtshof Den Haag arrest gewezen in de zaken waarop de uitspraken van 4 mei 2017 betrekking hadden. De Staat is door het Gerechtshof Den Haag op alle punten in het gelijk gesteld. De uitspraak in appèl in de tweede ronde kort gedingen moet worden afgewacht, maar het ligt in de rede om te veronderstellen dat het oordeel in hoge mate eensluidend zal zijn. Als gevolg van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag is de Regeling onverkort van toepassing op alle desbetreffende melkveebedrijven en kan verder uitvoering worden gegeven aan de Regeling. Dit geldt ook voor de bedrijven die zich naar aanleiding van de uitspraak van de Voorzieningenrechter hebben gemeld voor de zogenoemde lichte toets en op grond van het gelijkheidsbeginsel hangende de gerechtelijke procedures buiten de Regeling zijn geplaatst.

Deze uitspraak geeft duidelijkheid en onderstreept het belang om als sector collectief de verantwoordelijkheid te nemen om de fosfaatproductie uiterlijk eind 2017 weer onder het plafond te brengen en te houden. Dit is van groot belang voor het verkrijgen van een nieuwe derogatie. Ik heb er, gezien de uitspraak, dan ook vertrouwen in dat ondernemers hier richting het eind van het jaar allemaal aan zullen bijdragen om zo het benodigde doel te bereiken.

Onmiskenbaar is dat de uitspraak van het Gerechtshof grote gevolgen heeft voor de betrokken melkveebedrijven. Zoals ook in het arrest van het Gerechtshof is overwogen, hebben bedrijven die hebben besloten om hangende de gerechtelijke procedures geen gevolg te geven aan de Regeling dit voor eigen risico gedaan. Het hof geeft daarbij tevens aan ervan uit te gaan dat met de bedrijven in kwestie een oplossing kan worden gevonden. Aan de in de Regeling vastgelegde reductiedoelstelling zullen de desbetreffende bedrijven alleen voor de laatste uitvoeringsperiode van de Regeling alsnog kunnen voldoen, hetgeen betekent dat zij in het algemeen over de voorgaande periodes de heffing zullen zijn verschuldigd. Dat wordt met de uitspraak niet anders; op dit punt zie ik ook geen ruimte om daar aan toe of af te doen, omdat daarmee deze bedrijven in een gunstiger positie zouden worden gebracht dan hun sectorgenoten die zich aan de Regeling hebben geconformeerd. Tegelijkertijd heb ik er oog voor dat het in éénmaal moeten opbrengen van de alsnog verschuldigde heffing tot acute financiële problemen kan leiden. Daarom ben ik bereid om een betalingsregeling te treffen.

Benadrukt dient te worden dat het arrest van het Gerechtshof niet betekent dat voor individuele bedrijven geen sprake meer zou kunnen zijn van een individuele en disproportionele last. Dat is van de zijde van de Staat ook in de procedure steeds betoogd. Of hiervan sprake is zou per bedrijf moeten bepaald en hiervoor staat de bestuursrechtelijke rechtsgang open. Voorop staat echter dat, zoals ook door het Gerechtshof wordt gememoreerd, van een individuele en disproportionele last eerst sprake is indien een veehouder wordt geconfronteerd met feiten en omstandigheden die niet voor alle veehouders gelden en die meebrengen dat hij in bijzondere mate wordt getroffen door de maatregel. Voor de conclusie dat een dergelijke situatie zich voordoet, zijn bijzondere omstandigheden noodzakelijk. Niet ieder vermogensverlies zal hebben te gelden als een disproportionele last, terwijl bij beoordeling van deze vraag bovendien alle individuele omstandigheden van het geval in de afweging moeten worden betrokken. Het zijn deze lijnen waarlangs bedrijven die bezwaar maken tegen de heffing zullen worden getoetst.

Fosfaatrechtenstelsel

Het fosfaatrechtenstelsel is uitvoerig met de diensten van de Europese Commissie besproken. Naar aanleiding van de constructieve gesprekken die de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden, is voldoende aannemelijk dat de Europese Commissie Nederland een derogatie zal kunnen verlenen voor de periode 2018–2021. Ook in het staatssteuntraject met de Europese Commissie zijn goede vorderingen gemaakt. Ik zal dan ook op korte termijn het inwerkingtredingsbesluit overleggen, conform artikel III, derde lid, van de Wet van 29 mei 2017 tot wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten (Stb. 2017, nr. 229). Het definitieve besluit tot inwerkingtreding zal na afloop van deze procedure kunnen worden genomen.

Hiermee kunnen we vanaf 1 januari 2018 beschikken over een structurele oplossing voor het beheersen van de fosfaatproductie in de melkveehouderij. Ik realiseer me dat het fosfaatrechtenstelsel een grote impact heeft op melkveehouders en hun bedrijfsvoering. Zorgvuldigheid in de toedeling van de rechten, en het voorkomen van misbruik van het systeem staan daarom voorop bij de invoering van het stelsel. Dit jaar heeft RVO.nl de ontvangen zienswijzen op de servicebrieven behandeld waardoor ondernemers in het RVO-loket kunnen zien op basis van welke gegevens hen rechten worden toegekend. Ik streef ernaar dat RVO.nl in januari, wanneer de wet in werking is getreden, alle ondernemers door middel van een beschikking op de hoogte stelt van de aan hen toegekende rechten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Koeijer, T.J. de, H.H. Luesink en P.W. Blokland, 2016. Effecten van derogatie op de kosten van mestafzet. Wageningen, LEI Wageningen UR (University & Research centre), LEI Report 2016–024; http://library.wur.nl/WebQuery/wurpubs/508061

Naar boven