33 012 Wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing van de in deze wetten strafbaar gestelde feiten, alsmede van enkele andere wettelijke voorschriften van strafvorderlijke aard

Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 oktober 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel II (Wet wapens en munitie) wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Aan artikel 13 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een verzoek tot ontheffing.

B

Artikel III (Wetboek van Strafvordering) wordt als volgt gewijzigd:

1

Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

A1

In artikel 51e, zevende lid, wordt «Voor het slachtoffer of de nabestaande dat» vervangen door: Voor het slachtoffer dat, of de nabestaande die.

2

Na onderdeel C worden vier onderdelen ingevoegd, luidende:

C1

In artikel 258, zesde lid, wordt «De personen als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, eerste volzin» vervangen door: De personen, bedoeld in artikel 51e, tweede lid, eerste volzin.

C2

In artikel 260, tweede lid, wordt «de personen als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, eerste volzin» vervangen door: de personen, bedoeld in artikel 51e, tweede lid, eerste volzin,.

C3

Artikel 302 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt: «het slachtoffer dat te kennen heeft gegeven gebruik te zullen maken van het spreekrecht,» vervangen door: degene die het hem toegekende spreekrecht wenst uit te oefenen.

2. In de tweede volzin wordt «het slachtoffer» vervangen door: deze.

C4

In artikel 303, derde lid, tweede volzin, wordt na «het slachtoffer» ingevoegd: diens vertegenwoordiger op grond van artikel 51e, zesde of zevende lid,

3

Onderdeel Ca komt te luiden:

Ca

In artikel 365, derde lid, wordt «de verdachte of zijn raadsman» vervangen door «de verdachte, zijn raadsman of de benadeelde partij» en wordt «de verdachte en zijn raadsman.» vervangen door: de verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij.

4

Na onderdeel Ca wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Caa

In de artikelen 378, derde lid, en 395, derde lid, wordt «de verdachte en zijn raadsman» telkens vervangen door: de verdachte, zijn raadsman of de benadeelde partij.

5

Na onderdeel Ea wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Eb

De eerste volzin van artikel 552 komt te luiden: De in artikel 141 bedoelde ambtenaren en de ambtenaren die krachtens artikel 142 zijn belast met de opsporing van de bij artikel 437, 437bis of 437ter van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feiten, hebben toegang tot elke plaats waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij wordt gebruikt door een handelaar als bedoeld in laatstgenoemde artikelen.

C

Na artikel VIIb worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIc

In artikel 437, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Strafrecht wordt «een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar.» vervangen door: een ambtenaar als bedoeld in artikel 552 van het Wetboek van Strafvordering,.

ARTIKEL VIId

Aan artikel 4, derde lid, van de Gratiewet wordt een zin toegevoegd, luidende: Omtrent verzoekschriften om vermindering of kwijtschelding van sancties opgelegd in een andere lidstaat van de Europese Unie, waarvan de tenuitvoerlegging met toepassing van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in Nederland geschiedt, wordt door Onze Minister, voordat daarop wordt beschikt, het advies ingewonnen van de rechtbank Noord-Nederland.

ARTIKEL VIIe

Aan artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Artikel 15 is van toepassing.

TOELICHTING

Algemeen

Behalve juridisch-technische correcties bevat deze nota van wijziging ook twee meer inhoudelijke wijzigingen. Beide strekken ertoe om de bestrijding van heling effectiever te maken, met name met het oog op de bestrijding van koperdiefstal. Zie de toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 552 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht.

A (Wet wapens en munitie)

Met dit onderdeel wordt een omissie hersteld in artikel 13 van de Wet wapens en munitie (Wwm). Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 29 september 2011 tot wijziging van de Wet wapens en munitie, houdende een volledig verbod van stiletto’s, valmessen en vlindermessen en verduidelijking van de Wet wapens en munitie (volledig verbod stiletto’s, valmessen en vlindermessen) (Stb. 2011, 447) op 1 mei 2012 is het oorspronkelijke vierde lid1 van artikel 13 van de Wet wapens en munitie (Wwm) abusievelijk niet gehandhaafd. Dat artikellid voorzag erin dat de verlening van een vergunning van rechtswege indien niet tijdig door het overheidsorgaan op de aanvraag wordt beslist (de zogeheten lex silencio positivo) niet van toepassing is op een verzoek om een ontheffing van het verbod een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan. Verwezen zij naar Kamerstukken II 2010/11, 32 614, nr. 3, blz. 24–25, waarin is uiteengezet waarom de lex silencio positivo niet van toepassing dient te zijn op een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 13, tweede lid, Wwm.

B (Wetboek van Strafvordering)

Onderdelen A1 en C1 tot en met C4 (artikelen 51e, 258, 302 en 303 Sv)

Deze onderdelen bevatten redactionele correcties die samenhangen met de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces (Stb. 2012, 345).

Onderdeel Ca (artikel 365 Sv)

Op grond van artikel 365, derde lid, kunnen de verdachte en zijn raadsman kennisnemen van het proces-verbaal ter terechtzitting en het vonnis. Hun wordt desgevraagd een afschrift van deze stukken verstrekt. Het voorstel strekt tot aanvulling van dit onderdeel met de benadeelde partij, omdat deze een belang heeft bij de spoedige kennisname van het proces-verbaal van de terechtzitting en het vonnis. Dit houdt verband met de mogelijkheid om op grond van artikel 421, derde lid, hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van haar vordering, ook in de gevallen waarin het openbaar ministerie en de verdachte geen aanleiding zien voor het instellen van een rechtsmiddel. Weliswaar ontvangt de benadeelde partij die zich in de strafzaak heeft gevoegd, een afschrift van het vonnis (artikel 554, eerste lid) met het oog op executie van de toewijzing van haar vordering, maar dit afschrift ontvangt zij als het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is en niet meteen na de einduitspraak. Het slachtoffer dat zich niet als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd, kan op grond van artikel 51b een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal van de terechtzitting krijgen.

Onderdeel Caa (artikelen 378 en 395 Sv)

Deze wijzigingen vloeien voort uit de voorgestelde aanpassing van artikel 365, derde lid. Ook aan de benadeelde partij die zich heeft gevoegd in een geding voor de politierechter of de kantonrechter kan op verzoek een afschrift van het proces-verbaal van de terechtzitting en het daarop aangetekende mondeling vonnis worden verstrekt.

Onderdeel Eb (artikel 552 Sv)

Ter bestrijding van heling zijn (onder meer) handelaren in tweedehands goederen verplicht om een inkoopregister bij te houden. Deze verplichting volgt uit het bepaalde bij en krachtens artikel 437 Wetboek van Strafrecht (Sr). Op grond van artikel 437ter Sr kunnen gemeenten deze handelaren verplichten om ook een verkoopregister bij te houden. Algemene opsporingsambtenaren (als bedoeld in artikel 141 Sv) hebben op grond van artikel 552 Sv toegang tot elke plaats die wordt gebruikt door een registerplichtige handelaar. Die bevoegdheid stelt hen in staat om de registers te controleren, ongeacht de vraag of er een redelijk vermoeden van schuld aan enig misdrijf is.

Artikel 437 Sr stelt afzonderlijk strafbaar de registerplichtige handelaar die nalaat zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar. Deze bevoegdheid tot inzage is complementair aan de in artikel 552 Sv geregelde bevoegdheid tot betreding van plaatsen. Dat maakt het wenselijk om ook de aanwijzing van de bevoegde ambtenaren in beide artikelen op dezelfde manier te regelen. Ik stel voor om beide controlebevoegdheden toe te kennen aan algemene opsporingsambtenaren en aan de ambtenaren die als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) krachtens artikel 142 Sv zijn belast met de opsporing van de in artikel 437, 437bis2 of 437ter Sr strafbaar gestelde feiten. Door deze wijzigingen behouden gemeenteambtenaren hun controlebevoegdheid, alleen ontlenen zij die dan niet meer aan een aanwijzing door de burgemeester op grond van artikel 437 Sr, maar rechtstreeks aan hun aanwijzing als boa. Daarnaast wordt met deze wijzigingen uitvoering gegeven aan actiepunt VII van het Convenant Actie Koperslag,3 door het mogelijk te maken dat de registratie- en legitimatieplicht bij contante inkoop van koper en koperlegeringen op landelijk niveau ook via de inzet van boa’s wordt gehandhaafd.4

C (toevoeging van drie artikelen)

Artikel VIIc (artikel 437 Wetboek van Strafrecht)

Het huidige artikel 437 Sr stelt strafbaar de registerplichtige handelaar die nalaat zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan «een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar». Door deze zinsnede te vervangen door een verwijzing naar de in artikel 552 Sv bedoelde ambtenaren, ontlenen gemeenteambtenaren hun inzagebevoegdheid rechtstreeks aan hun aanwijzing als boa, en niet meer aan een afzonderlijk aanwijzingsbesluit van de burgemeester op grond van artikel 437 Sr. Bovendien krijgen zij door deze wijzigingen ook de in artikel 552 Sv geregelde controlebevoegdheid om plaatsen te betreden. En andersom krijgen andere boa’s die belast worden met de opsporing van de in artikel 437, 437bis of 437ter Sr bedoelde strafbare feiten, zoals de boa’s die worden belast met de landelijke handhaving van de registratie- en legitimatieplicht bij contante inkoop van koper en koperlegeringen, naast de betredingsbevoegdheid van artikel 552 Sv ook de inzagebevoegdheid van artikel 437 Sr, zonder dat daarvoor afzonderlijke aanwijzingsbesluiten van de betrokken burgemeesters nodig zijn.

Artikel VIId (artikel 4 Gratiewet)

Deze wijziging voorziet in het herstel van een omissie in artikel 4, derde lid, van de Gratiewet. Op grond van artikel 558, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering kan gratie worden verzocht en verleend ter zake van sancties opgelegd in een andere lidstaat van de Europese Unie die in Nederland ten uitvoer worden gelegd op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie.5 Die wet heeft betrekking op de overname van de tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie tussen de lidstaten van de EU. Over gratieverzoeken wordt op grond van de Gratiewet steeds het advies ingewonnen van de rechter voordat over het verzoek wordt beslist. In artikel 4 van de Gratiewet is echter nagelaten om te bepalen welke rechter bevoegd is om te adviseren over gratieverzoeken met betrekking tot sancties waarvan de tenuitvoerlegging in Nederland plaatsvindt op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie. Dit wordt nu hersteld. Voorgesteld wordt de bevoegdheid om te adviseren over gratieverzoeken in deze gevallen toe te kennen aan de rechtbank Noord-Nederland. Die keuze sluit aan op andere taken die in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie worden toegekend aan de rechtbank Noord-Nederland en aan de officier van justitie te Leeuwarden.

Artikel VIIe (artikel 27 Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie)

Deze wijziging voorziet in het herstel van een omissie in artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie. Op grond van artikel 22 van die wet is artikel 575 Sv van toepassing in het geval dat verhaal wordt genomen op voorwerpen van de veroordeelde indien een buitenlandse beslissing tot confiscatie in Nederland is erkend en ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij is echter nagelaten te bepalen welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van het in artikel 575, derde lid, bedoelde verzet tegen het verhaal. Door in artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie te verwijzen naar artikel 15 van die wet wordt dit hersteld en wordt rechtbank Noord-Nederland bevoegd tot kennisneming van het bezwaarschrift waarmee het verzet wordt gedaan.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

Ingevoegd bij Wet van 7 april 2011 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Dienstenwet en enige andere wetten ter vastlegging van uitzonderingen op de toepasselijkheid van de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen ingevolge de Dienstenwet (Stb. 2011, 201).

X Noot
2

Artikel 437bis Sr stelt strafbaar de registerplichtige handelaar die een goed verwerft van (onder meer) een minderjarige.

X Noot
3

Den Haag 30 juni 2011, bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 29 893, nr. 123.

X Noot
4

Zie actie 7 in de bijlage bij mijn brief van 3 oktober 2012, nr. 263 707, over de voortgang van de Actie Koperslag.

X Noot
5

Tot 1 november 2012 is de citeertitel van die wet: Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties 2008. Zie voor deze naamswijziging Stb. 2012, 333 (artikel 4:3) en 373.

Naar boven