33 000 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2012

Nr. 14 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 oktober 2011

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 23 september 2011 over de subsidieverdeling Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) in 2012 (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 6). Bij brief van 13 oktober 2011 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Bošnjaković-van Bemmel

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

Inleiding

2

Evaluatie 2006–2011 en Brim 2013

3

Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Brim 2011)

3

Afstemming met veldpartijen

5

II

Reactie van de staatssecretaris

5

I VRAGEN EN OPMERKINGEN UIT DE FRACTIES

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief betreffende de subsidieverdeling Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) in 2012.

De leden van deze fractie zien aanleiding een aantal opmerkingen te maken en vragen te stellen.

De leden van de PvdA-fractie hebben niet met enthousiasme kennisgenomen van de voorstellen van de staatssecretaris met betrekking tot de Brim-regeling voor 2012. Deze leden betreuren het dat de middelen voor instandhouding van rijksmonumenten zo beperkt zijn in het nieuwe jaar. Zij hebben nog een aantal vragen over de voorgestelde regeling.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris waarin hij ingaat op de evaluatie van Brim, een herziening aankondigt voor 2013 en 2012 aanmerkt als een overgangsjaar. Deze leden hebben ten aanzien van de voorstellen een aantal opmerkingen en vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris over de subsidieverdeling Brim in 2012.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de invulling van het Brim voor 2012 en verder.

Evaluatie 2006–2011 en Brim 2013

De leden van de VVD-fractie merken op dat, in afwachting van de evaluatie van het Brim en in aanloop naar het vernieuwde Brim, in de brief voorstellen worden gedaan om de subsidieverdeling voor het jaar 2012 zorgvuldig te laten lopen. Gezien de negatieve geluiden naar aanleiding van de verdeling in 2011 zijn de leden blij met de poging van de staatssecretaris om de verdeling dit jaar in goede banen te laten leiden.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat er gebeurt met aanvragers voor Brim-subsidies in 2013. Komen zij in de rij achter de aanvragen voor 2012 die dan nog «op de plank» liggen, zo vragen deze leden. Begrijpen de leden het goed dat alle subsidies die volgens de nu voorgestelde regels worden aangevraagd slechts voor 2012 gelden, daar er in 2013 een nieuwe Brim-regeling met een looptijd van zes jaar komt?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de staatssecretaris aangeeft dat hij overgaat tot een nieuw zesjarig subsidiekader. De genoemde bedragen kunnen wel eens fors lager uitvallen dan de behoefte van de markt. Dit gegeven, gekoppeld aan het feit dat in 2013 een herziene regeling van kracht wordt, stelt eigenaren van monumenten voor het dilemma dat zij zich op dit moment niet voor zes jaar willen vastleggen maar ontwikkelingen willen afwachten. De leden vragen hoe de staatssecretaris tegen dat dilemma aankijkt.

Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Brim 2011)

De leden van de VVD-fractie merken op dat de staatssecretaris voorstelt om in 2012 twee hoofdgroepen prioriteit te geven. De tweede hoofdgroep (aanvragers die in 2011 zijn afgewezen) die prioriteit krijgt bij de toekenning van subsidie bestaat uit circa 1 800 eigenaren. De leden vragen hoe divers deze groep is. Daarnaast willen de leden weten hoe ook de kwaliteit van de aanvraag in overweging zal worden genomen.

Ook noemt de staatssecretaris een aantal maatregelen, zoals de maatregel dat de aanvraag met de laagste begroting als eerste wordt gehonoreerd. De leden zijn benieuwd of er bij deze groep ook een kwaliteitsoordeel wordt gegeven bij het toekennen van subsidie.

De staatssecretaris stelt onder andere voor om aanvragen met de laagste begroting het eerst te honoreren en ingrijpende restauraties niet via het Brim te ondersteunen. De leden vragen hoe wordt omgegaan met rijksmonumenten met hoge onderhoudskosten die mogelijk een grotere achterstand oplopen.

Verder geeft de staatssecretaris aan dat in 2012 ingrijpende restauraties niet meer via de reguliere Brim gesubsidieerd kunnen worden. De leden horen graag wat de mogelijkheden zijn voor eigenaren van monumenten met een behoefte aan ingrijpende restauraties.

Tot slot noemt de staatssecretaris het gereserveerde bedrag van 0,8 miljoen euro voor archeologische monumenten. De leden krijgen graag antwoord op de vraag waar dit bedrag op is gebaseerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de staatssecretaris verklaart dat de categorie kerken een zo veel gunstigere regeling krijgen – maximaal subsidiabele kosten van € 100 000 en subsidiepercentage van 65% – dan de kastelen en buitenplaatsen, die een qua omvang even grote instandhoudingbehoefte kennen. Wat zijn daarvan de gevolgen voor de laatste categorie monumenten? Wil de staatssecretaris deze onevenwichtigheid voor 2012 gelijk trekken, zo vragen voornoemde leden.

Voorts vragen de leden wat de verhouding is tussen de zogenoemde Geefwet2 en het Brim. In hoeverre kan er met een (gedeeltelijke) belastingvrijstelling geld aan onderhoud van monumenten worden gedoneerd?

Ook vragen zij of veel «groene» monumenten, gezien het feit dat zij in de vorige Brim-ronde relatief vaak naast subsidie grepen, een zodanige onderhoudsachterstand op zullen lopen dat de instandhouding ervan in gevaar komt. Wat is de staatssecretaris van plan daaraan te doen?

Vervolgens vragen deze leden waarom het plafondbedrag is gehalveerd. Wat zullen de gedragseffecten zijn van het lage plafondbedrag? Is het voor monumentbeheerders met een grotere onderhoudskostenpost verstandig om een jaar te wachten met het aanvragen van Brim-subsidie? Betekent dit dat een monumentenbeheerder dan maar een zo laag mogelijke aanvraag moet indienen om voor subsidie in aanmerking te komen? Wordt daarmee niet tekort gedaan aan de feitelijke instandhoudingbehoefte? Zal de rijksdienst een dergelijke aanvraag niet afwijzen op grond van het feit dat het monument niet voldoende in stand wordt gehouden, zo vragen de aan het woordzijnde leden.

Ten slotte vragen deze leden waarom er slechts één plafondbedrag per categorie aanvragers is, in plaats van een plafond dat rekening houdt met conditie, omvang en waarde van het te onderhouden monument.

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat voor een aantal rijksbeschermde monumenten, te weten molens, kastelen en buitenplaatsen de subsidie voor onderhoud direct gecontinueerd wordt. De motivatie voor molens overtuigt hen en zij kunnen van harte instemmen met de keuze voor buitenplaatsen. Immers: natuur staat niet stil! Wel vragen deze leden de staatssecretaris op grond van welk onderscheid kastelen dezelfde status hebben gekregen en kerken er buiten vallen.

De leden vinden het verstandig om in 2011 uitgelote monumenten nu wel een subsidie te geven, want onderhoud uitstellen leidt tot hoger oplopende restauratiekosten in een later stadium. Deze keuze geeft echter wat voornoemde leden betreft het grote manco van het lotingsysteem aan: de willekeur doet geen recht aan de noodzaak tot onderhoud. Deze leden dringen er derhalve bij de staatssecretaris op aan bij de herziening van de werking van het Brim hier nadrukkelijk aandacht aan te besteden.

De leden uiten voorts hun grote bezorgdheid over het feit dat in 2012 de laagste aanvragen worden gehonoreerd. Zij voorzien een enorme terugval in het onderhoud. Onderhoud aan monumenten laat zich niet op kosten prioriteren. Integendeel zelfs: de redenering is houdbaar dat lage kosten aangeven dat het onderhoud ook nog wel een jaartje kan wachten. Onderhoud aan monumenten dient geprioriteerd te worden op noodzaak. De leden verzoeken op dit punt een reactie en wensen een wijziging van het besluit.

De leden van de SP-fractie steunen het voorstel dat er voorrang wordt gegeven aan eerder afgewezen aanvragen. Maar gezien het kleine percentage gehonoreerde aanvragen (500 van de 2300), vragen de leden hoeveel aanvragen voor de tweede keer worden afgewezen en wat de gevolgen voor deze monumenten zijn. Is er door deze wijze van toekenning niet teveel sprake van willekeur, waardoor veel monumenten in ernstige staat van verval raken? Er wordt bij de toewijzing van de subsidie immers niet gekeken naar de staat van het monument en de mate van verval. Zeker in combinatie met het criterium dat de laagste begroting als eerste gehonoreerd wordt, vrezen de leden voor een steeds groter aantal monumenten dat in steeds slechtere staat raakt. Hoe wil de staatssecretaris dit voorkomen? Zullen de kosten op lange termijn niet veel hoger zijn dan de besparing die nu gerealiseerd wordt?

De leden vragen voorts aandacht voor het groene erfgoed. Dit onderdeel van het erfgoed lijkt buiten de boot te vallen met de toewijzingen. Ook zorgt de ombuiging naar een leenstelsel ervoor dat het Staatsbosbeheer, dat niet kan lenen, grote moeite zal hebben restauratiemogelijkheden te realiseren. Hoe kan de staatssecretaris zorgen voor instandhouding van het groene erfgoed, zo vragen de leden.

In de brief van de staatssecretaris wordt verwezen naar andere financieringsmogelijkheden voor restauratie. De leden vragen de staatssecretaris in hoeverre deze middelen toereikend zijn om verder verval te voorkomen.

De leden vragen tevens waarom er onderscheid is gemaakt tussen kerken en kastelen. Zoals in een brief d.d. 3 oktober 2011van de Nederlandse Kastelenstichting en de Vereniging Particuliere Historische Buitenplaatsen de situatie wordt geschetst, lijkt er geen sluitende reden voor dit onderscheid te zijn en kan dit veel schade berokkenen aan kastelen en buitenplaatsen. De leden vragen de staatssecretaris dit verschil in benadering toe te lichten. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het toeristisch belang van de kastelen en buitenplaatsen, zo vragen de leden.

In antwoord op Kamervragen3 stelt de staatssecretaris dat om de gevolgen van uitstel van onderhoud aan monumenten te bepalen, nader onderzoek nodig is. De leden vragen wanneer de resultaten van dergelijk onderzoek bekend worden.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de maximale subsidiabele kosten voor kerken rigoureus worden beperkt van 700 000 naar 100 000 euro. Zij constateren dat de voorgestelde maximale subsidiabele kosten voor middelgrote kerken niet eens voldoende zullen zijn voor instandhouding en vragen of het daarom gemiddeld genomen niet beter is het maximaal subsidiabele bedrag te verlagen naar 350 000 euro. Zij vragen hoe de hoogte van de gekozen grens onderbouwd kan worden gelet op de verhouding tussen onderhoud en restauratie.

De leden constateren voorts dat de beslissing om in 2012 een aanvraag te doen gelet op de regel dat de laagste begrotingen eerst gehonoreerd worden sterk afhankelijk is van de vraag of men in latere jaren nog in aanmerking komt voor aanvullende subsidie. Onder de voorgestelde regels worden aanvragers gestimuleerd een zo laag mogelijke begroting in te dienen om zo veel mogelijk kans te maken. Indien deze aanvragen worden gehonoreerd, maar aanvragers de daarop volgende zes jaren niet voor aanvullende subsidie in aanmerking komen, verkeren zij in een nadelige situatie. Hoe bevordert het kabinet dat aanvragers voldoende zekerheid hebben over de relevante criteria, zo vragen zij.

De leden vragen tot slot of de staatssecretaris de problemen herkent van aanvragers die om onduidelijke en onbegrijpelijke redenen een aanvulling op hun plan moesten indienen en die daardoor een afwijzende beschikking hebben gekregen. Zij vragen hoe erin wordt voorzien dat de criteria voor de plannen voldoende voorzienbaar zijn voor aanvragers.

Afstemming met veldpartijen

De leden van de PvdA-fractie vragen wat volgens de staatssecretaris de opvattingen in het veld zijn over de regeling voor 2012.

II REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

Evaluatie 2006–2011 en Brim 20134

De leden van de PvdA fractie vragen wat er gaat gebeuren met aanvragers in 2013. Momenteel is er een evaluatie van het Brim 2006–2011 gaande. Aan de onderzoekers is ook gevraagd om een voorstel te doen voor een efficiënter en effectiever Brim in 2013. Eind dit jaar is de evaluatie gereed en begin volgend jaar zal ik een voorstel aan uw Kamer sturen over hoe het nieuwe Brim eruit gaat zien. Aangezien de evaluatie nu nog niet gereed is kan ik geen exacte uitspraken doen over wat er gaat gebeuren met aanvragers voor Brim-subsidie in 2013. Wel kan ik aangeven dat het nieuwe Brim rekening zal houden met rijksmonumenten die (onderdeel van) Werelderfgoed zijn, met de professionele monumentenorganisaties en met een goede spreiding van subsidiemiddelen

Het is niet zo dat de in 2012 aangevraagde subsidie slechts één jaar betreft. De subsidie aangevraagd in 2012 geldt voor de instandhoudingsperiode 2013 tot en met 2018.

De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris hoe hij aankijkt tegen het dilemma waar aanvragers momenteel voor staan: in 2012 een aanvraag indienen of de nieuwe ontwikkelingen afwachten.

Ik herken dit dilemma. Het is een dilemma dat veel monumenteneigenaren hebben: dien ik een aanvraag in voor 2012 of wacht ik de ontwikkelingen af, want wellicht wordt de regeling voor mijn monument in de toekomst gunstiger. Om monumenteneigenaren te informeren heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed onlangs een aantal bijeenkomsten georganiseerd, waarin eigenaren zijn geïnformeerd over het Brim-jaar 2012 en de gevolgen die het voor hun aanvraag kan hebben.

Besluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten 2011 (Brim 2011)

De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vragen over het Brim 2011. De staatssecretaris stelt voor om in 2012 twee hoofdgroepen prioriteit te geven. De tweede hoofdgroep (aanvragers die in 2011 zijn afgewezen) die prioriteit krijgt bij de toekenning van subsidie bestaat uit ca 1800 eigenaren. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe divers deze groep is en zij willen weten hoe ook de kwaliteit van de aanvraag in overweging zal worden genomen.

Om een indruk te geven van de diversiteit van deze groep hierbij de cijfers betreffende de 1 800 aanvragen die in 2011 niet konden worden gehonoreerd:

Soort

Aantallen

Percentage

Kerken

954

53

Overige (gebouwd)

666

37

Overige (groen)

144

8

Woonhuizen

36

2

De kwaliteit van de aanvraag is geen direct criterium voor prioritering. Een aanvraag moet compleet en beoordeelbaar worden ingediend en wordt inhoudelijk getoetst aan de criteria soberheid en doelmatigheid. Hierbij worden technische noodzaak en uitvoeringswijze betrokken. Op die manier wordt voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor kwalitatief slechte plannen. Het rangschikken van aanvragen op kwaliteit is niet in het Brim 2011 geregeld en zou in de praktijk met zoveel aanvragen ook niet mogelijk zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts, gezien het voornemen de aanvraag met de laagste begroting als eerste te honoreren, of er bij deze groep ook een kwaliteitsoordeel wordt gegeven bij het toekennen van subsidie.

Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op de vraag hierboven.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe wordt omgegaan met Rijksmonumenten met hoge onderhoudskosten die mogelijk een grotere achterstand oplopen. Ook vragen de leden van de VVD-fractie wat de mogelijkheden zijn voor eigenaren van monumenten met een behoefte aan ingrijpende restauraties.

Rijksmonumenten die een grotere achterstand oplopen kunnen vanaf 2012 een beroep doen op dan structureel beschikbare restauratiemiddelen.

Voor eigenaren van monumenten met behoefte aan een ingrijpende restauratie zijn er vanaf 2012 twee mogelijkheden: de Restauratiefondsplushypotheek of een restauratiesubsidie via de provincies.

Voor de Restauratiefondsplushypotheek wil ik het bestaande Revolving Fund voor eigenaren van woonhuismonumenten uitbreiden en de storting in het RF continueren. Dat betekent een financiële aanvulling op het bestaande RF. Een storting van € 17 miljoen per jaar (€ 18 miljoen in 2012) gedurende zes jaar leidt tot een RF met een omvang van ruim € 100 miljoen. Dat zal volgens berekening voldoende van omvang zijn. Samengevat komt het erop neer dat een eigenaar maximaal € 2,5 miljoen laagrentend kan lenen voor de restauratie van zijn rijksmonument.

Voor eigenaren die niet in staat zijn rente en aflossing te betalen komt er jaarlijks € 20 miljoen aan restauratiesubsidie beschikbaar. Het gaat daarbij om de restauratie van vooral molens, kerken met kerkelijk gebruik, vestingwerken, groene monumenten en dergelijke. Het is de bedoeling dat dit bedrag door de provincies wordt verdeeld en dat de provincies zorgen voor een zo groot mogelijke multiplier, door zelf ook een flink bedrag in te leggen. Momenteel ben ik met het Interprovinciaal Overleg in gesprek over een convenant waarin een en ander wordt vorm gegeven.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie waarop het gereserveerde bedrag van € 0,8 miljoen voor archeologische monumenten in 2012 is gebaseerd.

Genoemd bedrag is gebaseerd op het aantal beschermde archeologische monumenten en een inschatting van het aantal waarvoor een subsidieaanvraag zal worden ingediend. In 2011 ontving ik een dozijn subsidieaanvragen, de meeste van eigenaren van veel archeologische monumenten. In totaal zal voor een kleine € 0,6 miljoen aan subsidie worden toegekend.

Voor 2012 zijn diverse grote aanvragen in voorbereiding van de Vereniging Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. De daadwerkelijke besteding in 2011 en de verwachting voor 2012 zijn het uitgangspunt voor de reservering van € 0,8 miljoen.

De leden van de PvdA-fractie alsook de leden van de SP-fractie vragen waarom kerken een gunstiger regeling krijgen dan kastelen en buitenplaatsen.

In het Brim 2011 heb ik de regeling vereenvoudigd van vijf categorieën naar drie categorieën monumenten: woonhuizen, kerkgebouwen en overige. In het overgangsjaar 2012 zijn binnen deze categorieën de plafonds lager gesteld om zoveel mogelijk aanvragen te kunnen honoreren. Het maximumbedrag aan subsidiabele kosten voor kerkgebouwen is terug op het niveau uit 2006 van vóór de tijdelijke verhoging naar € 700 000. Met € 100 000 kunnen de meeste kerken uit de voeten, zo was destijds berekend. Kastelen en buitenplaatsen vallen sinds het Brim 2011 in de categorie overige, waaronder ook kleinere monumenten vallen, zoals molens, boerderijen, etc. Het maximumbedrag voor die categorie is ook terug op het niveau van het Brim 2006. Dat kan omdat de instandhoudingsopgave in deze categorie gemiddeld genomen lager is dan kerkgebouwen.

Al vanaf het Brim 2006 is het subsidiepercentage voor kerken hoger gesteld dan voor de andere categorieën. Aanpassing van het percentage kan alleen door aanpassing van het Brim in 2013.

Vervolgens vragen de leden van de PvdA-fractie wat daarvan de gevolgen zijn voor de laatste categorie monumenten en of ik het subsidiepercentage gelijk wil trekken.

Aanvragen met een bescheiden begroting maken in 2012 de meeste kans te worden gehonoreerd. De kastelen en landhuizen die niet te splitsen zijn in zelfstandige onderdelen zullen voor de periode 2013 t/m 2018 voor een groter deel van de instandhoudingskosten een andere financiële dekking moeten zoeken. Voor elk zelfstandig onderdeel van een beschermd monument kan een aparte aanvraag worden ingediend elk met kans op subsidie. Op die manier kan voor een groot kasteel of buitenplaats toch meer subsidie worden verkregen voor een periode van zes jaar dan over maximaal € 50 000. Ik ben niet van plan om de maximale subsidiabele kosten voor kastelen en buitenplaatsen te verhogen naar € 100 000. In de brief van 23 september jl. Is de keus gemaakt om in de categorie overige monumenten, waaronder dus ook kleinere monumenten vallen, zoveel mogelijk aanvragen te honoreren. Dat betekent dat komend jaar voor een groter aantal kleinere instandhoudingsplannen wordt gekozen, in plaats van voor een kleiner aantal wat grotere instandhoudingsplannen. Andere verdeelcriteria zoals technische urgentie kunnen pas worden ingevoerd bij wijziging van het Brim in 2013.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de verhouding is tussen de Geefwet en het Brim.

Er is geen verhouding tussen Geefwet en Brim. De Geefwet is een belastingfaciliteit voor gevers aan cultuur. Het Brim is een rijkssubsidie aan eigenaren van monumenten.

De fractieleden van de PvdA vragen of groene monumenten, die hun aanvraag niet gehonoreerd zagen, een zodanige onderhoudsachterstand oplopen dat de instandhouding in gevaar komt.

Dat zal mogelijk voor een aantal grote parken en buitenplaatsen gelden. Met de lagere maximale subsidiabele kosten ben ik in staat meer aanvragen te honoreren, ook «groene». Veel «groene» monumenten kunnen met het lagere maximum toch de meest noodzakelijke werkzaamheden uitvoeren, waardoor de instandhouding niet direct in gevaar komt. Vervolgens vragen de leden van de PvdA-fractie wat de regering van plan is daaraan te doen. In de Brim-evaluatie wordt aan de groene monumenten specifieke aandacht besteed.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie waarom het plafondbedrag is gehalveerd en wat daarvan de gedragseffecten zullen zijn. Zou het voor monumenteneigenaren met een grote onderhoudspost verstandig zijn een jaar te wachten met een aanvraag?

De maximale subsidiabele kosten van de categorie overig zijn verlaagd naar € 50 000 om in het overgangsjaar aan zoveel mogelijk van de dit jaar niet gehonoreerde aanvragen alsnog subsidie te kunnen toekennen. Naar verwachting zal een groot aantal eigenaren een klein, sober en doelmatig plan indienen om subsidie te kunnen krijgen. Een klein aantal zal in 2012 hetzelfde plan indienen als in 2011. Andere eigenaren zullen in 2012 afzien van het indienen van een aanvraag in de verwachting dat er in 2013 een voor hen gunstiger regeling komt.

Het lagere bedrag aan maximale subsidiabele kosten zal er voorts toe leiden dat aanvragers minder mogelijkheden hebben om restauraties uit te voeren binnen het Brim. Dat is conform het uitgangspunt van het Brim: Het Brim is bedoeld om monumenten die reeds in een redelijk tot goede staat verkeren goed in stand te kunnen houden.

In geval van grote restauratiekosten kan een eigenaar vanaf 2012 gebruik maken van de mogelijkheden die het structurele restauratiebudget biedt. Naast een laagrentende lening via het Nationaal Restauratiefonds is dat de regeling die ik op dit moment samen met de provincies aan het uitwerken ben.

De RCE heeft enkele bijeenkomsten georganiseerd waarin aan verschillende groepen monumenteneigenaren (Aangewezen Organisaties voor Monumentenbehoud, eigenaren van kerken, molens, groene monumenten, enz.) uitvoerig informatie werd gegeven over het Brim in 2012. Daarbij werd aangegeven dat de kans dat een grote aanvraag wordt gehonoreerd erg klein is in 2012.

De leden van de PvdA-fractie vragen of monumenteneigenaren een zo laag mogelijk bedrag moeten indienen en of daarmee niet tekort wordt gedaan aan de feitelijke instandhoudingsbehoefte. Zij vragen ook of de rijksdienst een dergelijke aanvraag niet afwijst omdat het monument onvoldoende in stand wordt gehouden.

Aanvragers die in 2012 subsidie krijgen, kunnen pas in 2018 een nieuwe aanvraag indienen voor de instandhoudingsperiode 2019–2024. Er kan niet tussentijds een aanvullende subsidie worden aangevraagd. Eigenaren moeten dus afwegen of zij met de maximumbedragen aan subsidiabele kosten voor zes jaar uit de voeten kunnen. Als geen doelmatig instandhoudingsplan mogelijk is met de beschikbare bedragen, dan is het wellicht beter om een jaar te wachten, of, ingeval van een restauratiebehoefte, vanaf 2012 een beroep te doen op de structurele restauratiemiddelen.

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie waarom er slechts een plafondbedrag is per categorie in plaats van een plafond dat rekening houdt met conditie, omvang en waarde van het monument.

Vanuit de Kamer en het veld is geconstateerd dat het Brim te ingewikkeld is.5

Ook dit kabinet streeft naar regelvermindering en heldere, eenvoudige regelgeving. Daarom is het aantal categorieën in het Brim verminderd: bij aanvang van het Brim waren er vijf categorieën (te weten: kastelen, molens, kerkgebouwen, woonhuizen en boerderijen, en overig) en nu nog maar drie (kerkgebouwen, woonhuizen en overig). Een apart bedrag aan maximale subsidiabele kosten per monument, rekening houdend met conditie, omvang en waarde, zorgt voor te ingewikkelde regelgeving. Hetzelfde geldt voor het opdelen van het Brim voor de diverse categorieën.

De leden van de CDA-fractie vragen op grond van welk onderscheid kastelen dezelfde status hebben gekregen als molens in het Brim 2012 (namelijk: voorrang indien zij in 2006 al gebruik maakten van de Brim-regeling) en waarom kerken er buiten vallen.

Er is gekozen voor continuïteit van de onderhoudscyclus van monumenten die in 2006 een subsidie hebben gekregen. In dat jaar betrof dat: molens, kastelen/buitenplaatsen/landhuizen en horeca-instellingen. Voor deze monumenten wordt inmiddels zes jaar gericht aan instandhouding gewerkt. Met «buitenplaatsen» wordt overigens niet gedoeld op het groene deel, maar alleen op de landhuizen. Groene monumenten konden in 2006 nog geen subsidie krijgen en komen in 2012 alleen in aanmerking indien zij voldoen aan het tweede voorrangscriterium: de aanvraag is in 2011 niet gehonoreerd. Dit geldt ook voor kerken die voor het eerst in 2009 van het Brim gebruik konden maken.

De leden van de CDA-fractie dringen er bij de staatssecretaris op aan bij de herziening van de werking van het Brim hier nadrukkelijk aandacht aan te besteden.

Bij de herziening van het Brim wordt hiermee rekening gehouden.

De leden van de CDA-fractie uiten hun grote bezorgdheid over het feit dat in 2012 de laagste aanvragen het eerst worden gehonoreerd. Zij vragen waarom er niet wordt geprioriteerd op technische noodzaak en wensen een wijziging van het besluit.

De wens om subsidies te verdelen naar de technische noodzaak van het monument is al eerder in overleggen met uw Kamer aan de orde geweest.6

Echter, de instandhoudingssubsidie is bedoeld voor monumenten in redelijke tot goede staat. Technische urgentie is daarbij geen verdelingscriterium: het gaat om regulier onderhoud plus partieel herstel, niet om ingrijpende restauraties.

Deze kunnen vanaf 2012 gebruik maken van het Revolving Fund bij het Nationaal Restauratie Fonds.

2012 is een overgangsjaar waarin ik alleen de onderliggende regeling Rrim kan aanpassen. Loten is een aanpak die de kamer absoluut niet wenst en ik ook niet.7 Een principiële wijziging moet worden uitgewerkt in de AMvB Brim en dat kan pas bij de wijziging na de evaluatie in 2013 worden doorgevoerd. Binnen de mogelijkheden die het Rrim biedt hebben we gekozen voor een aanpak waarbij zoveel mogelijk eigenaren worden geholpen.

De leden van de SP-fractie vragen zich af hoeveel aanvragen er in 2012 voor de tweede keer worden afgewezen en wat de gevolgen voor deze monumenten zijn.

Het aantal aanvragen hangt van meerdere factoren af. Omdat we geen zicht hebben hoe eigenaren hiermee om zullen gaan kan ik u op dit moment geen exacte aantallen noemen. Niet voor wat betreft het aantal aanvragen noch voor het aantal dat voor de tweede keer zal worden afgewezen en wat de gevolgen daarvan zullen zijn.

Vervolgens vragen de leden van de SP-fractie of er door deze wijze van toekenning niet teveel sprake van willekeur is, waardoor veel monumenten in ernstige staat van verval raken. Ook vragen de leden of hierdoor de kosten op lange termijn niet veel hoger zullen zijn dan de besparing die nu gerealiseerd wordt?

Het criterium dat de laagste begroting als eerste wordt gehonoreerd geldt voor het overgangsjaar 2012 en is erop gericht om zoveel mogelijk aanvragen uit 2011 alsnog te kunnen honoreren. Dit kunnen uitgebreide plannen zijn voor kleine monumenten maar ook sobere plannen voor grotere monumenten. De wijze van toekennen biedt de aanvrager vooraf de mogelijkheid om een zodanig plan op te stellen dat er kans op subsidie is voor de meest noodzakelijke werkzaamheden. Van willekeur in het toekennen is dan ook geen sprake.

Van een besparing is overigens geen sprake. Er is geen sprake van bezuinigingen op het Brim-budget (anders dan de reguliere korting van 2,2% in 2012 en 5% vanaf 2013). Het beschikbare budget zal volledig worden ingezet.

De leden van de SP vragen hoe de regering zal zorgen voor instandhouding van het groene erfgoed.

In de Brim-evaluatie zal speciale aandacht worden gegeven aan het groene erfgoed. Op basis van de evaluatie zal het Brim worden verbeterd, ook voor de groene monumenten. Het budgettaire kader wordt echter niet verruimd, dus het betreft hier verbetering in andere opzichten.

De leden van de SP vragen in hoeverre de structurele restauratiemiddelen toereikend zijn om verder verval te voorkomen.

Met ingang van 2012 is er jaarlijks € 37 miljoen beschikbaar voor restauratie van monumenten. Dat is volgens berekeningen voldoende om de restauratieachterstand niet weer op te laten lopen.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie hoe de staatssecretaris aan kijkt tegen het toeristisch belang van de kastelen en buitenplaatsen.

Het toeristisch belang van ons gebouwde erfgoed is groot. Jaarlijks komen er honderdduizenden toeristen naar Nederland om onze molens, kerken, kastelen en andere monumentale gebouwen, de grachtengordel in Amsterdam en andere historische binnensteden te bekijken. Ook voor de inwoners van Nederland vormen deze plekken en gebouwen een belangrijk onderdeel van hun leefomgeving. Het toeristisch belang van kastelen en buitenplaatsen is mijns inziens niet wezenlijk verschillend van dat van molens, kerken of monumentale binnensteden.

In antwoord op Kamervragen stelt de staatssecretaris dat om de gevolgen van uitstel van onderhoud aan monumenten te bepalen, nader onderzoek nodig is. De leden van de SP vragen wanneer de resultaten van dergelijk onderzoek bekend worden.

Er is momenteel geen specifiek onderzoek gaande naar de effecten van uitstel van onderhoud aan monumenten. Via de Erfgoedmonitor wordt de staat waarin de Nederlandse monumenten zich bevinden voortdurend gecontroleerd.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de maximale subsidiabele kosten voor kerken worden beperkt van € 700 000 naar € 100 000 en hoe dat is onderbouwd.

Bij de totstandkoming van het Brim zijn indertijd berekeningen gemaakt ten behoeve van de maximale subsidiabele kosten. Ook toen lag er een politieke wens om liever veel aanvragers met een bescheiden bedrag te helpen dan slechts een paar met hoge subsidiebedragen. Op grond van die berekeningen werden de maximale subsidiabele kosten voor kerkgebouwen gesteld op € 100 000.

De eerste drie jaren dat er Brim-subsidie kon worden aangevraagd (2006–2008) was er sprake van «ondervraag»: er bleef elk jaar subsidiegeld over. In totaal bleef er over de drie eerste Brim-jaren € 40 miljoen over. Van dat geld is € 19 miljoen geïnvesteerd in restauratieprojecten in samenwerking met de provincies, die dit bedrag hebben gematcht. De overige € 21 miljoen is versleuteld over de Brim-jaren 2009–2011. Van dat geld zijn de maximale subsidiabele kosten voor de categorie «Kerken» tijdelijk verhoogd van € 100 000 naar € 700 000. Omdat het een tijdelijke verhoging betrof, was het bekend dat in 2012 de maximale subsidiabele kosten weer naar beneden zouden gaan.

De grens die in het overgangsjaar 2012 is vastgesteld, is gebaseerd op de maximale subsidiabele kosten die in 2006 zijn berekend en sluit aan bij de wens vanuit zowel het veld als de politiek om zoveel mogelijk van de in 2011 niet gehonoreerde aanvragen alsnog subsidie toe te kennen.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe het kabinet bevordert dat aanvragers voldoende zekerheid hebben over de relevante criteria met betrekking tot de aanvragen.

Relevante criteria en indieningsvereisten staan duidelijk vermeld in het aanvraagformulier. Ook zijn er voor groepen eigenaren informatiebijeenkomsten georganiseerd over het Brim 2011. Bij vragen kunnen aanvragers altijd contact opnemen met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

De leden van de SGP-fractie vragen of het kabinet problemen herkent van aanvragers die om onduidelijke en onbegrijpelijke redenen een aanvulling op hun plan moesten indienen en die daardoor een afwijzende beschikking hebben gekregen. Zij vragen hoe erin wordt voorzien dat de criteria voor de plannen voldoende voorzienbaar zijn voor aanvragers.

Het geschetste probleem wordt niet door mij herkend. Het indienen van een complete subsidieaanvraag is vanaf de invoering van het Brim in 2006 van essentieel belang. De eisen die aan een aanvraag worden gesteld zijn vastgelegd in het Brim 2011 en de daaronder hangende Rrim 2011. In het Brim-aanvraagformulier zijn de eisen opgenomen en stuk voor stuk nader toegelicht. Elke aanvrager kan er tijdig en goed kennis van nemen. Op grond van de ervaringen zijn het aanvraagformulier en de toelichting vereenvoudigd en verduidelijkt.

Afstemming met veldpartijen

De leden van de PvdA-fractie vragen wat volgens de staatssecretaris de opvattingen in het veld zijn over de regeling voor 2012. Mijn brief is tot stand gekomen nadat de analyse van de eerste zes jaren Brim is opgesteld. Deze is besproken met vertegenwoordigers van het veld. Deze vertegenwoordigers waren de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM), Federatie Grote Monumentengemeenten, kerken- en molenorganisaties, het Nationaal Restauratiefonds en enkele aangewezen organisaties zoals Vereniging Hendrick de Keyser en de Stichting Stadsherstel Amsterdam. Deze vertegenwoordigers konden zich in de voorstellen voor het overgangsjaar 2012 vinden.

Ik wijs met name op de opstelling van de molenorganisaties die begrip tonen voor de halvering van de maximale subsidiabele kosten. En ze zijn bereid zich ook de komende jaren weer geheel in te zetten voor het behoud en gebruik van deze bijzondere monumenten.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL), Liefde, B.C. de (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Haverkamp, M.C. (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Lodders, W.J.H. (VVD) en Rouwe, S. de (CDA).

X Noot
2

Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet), Kamerstuk 33 006.

X Noot
3

Vragen van lid De Liefde (VVD) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over Brim-subsidies (ingezonden 15 juli 2011), Aanhangsel van de Handelingen 3352.

X Noot
4

De gegevens over het Brim 2006–2011 heeft u ontvangen bij de beantwoording van de vragen van het lid De Liefde. Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3352.

X Noot
5

31 700 VIII. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009. nr.  179. VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG.

X Noot
6

31 700 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009. nr.  179. VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG.

X Noot
7

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 433, nr. 17.

Naar boven