33 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2012

Nr. 96 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2012

Bij brief van 27 oktober 2011 heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie mij gevraagd te reageren op een brief van een burger betreffende de kosten bij naamsverandering. In de brief van de vaste commissie is tevens gevraagd naar de stand van zaken voor wat betreft mijn standpunt over de door de Werkgroep liberalisering naamrecht gedane aanbevelingen. In deze brief ga ik op beide zaken in.

Leges geslachtsnaamswijziging

In de brief van de burger wordt melding gemaakt van een sterke stijging van de leges in de afgelopen jaren, te weten van € 110,- naar € 835,-. De vraag van de burger is waarom het huidige bedrag zo hoog is en of dit gerechtvaardigd is.

Graag verwijs ik ter zake naar de toelichting bij het Besluit van 6 juli 2011, houdende wijziging van de Regelen betreffende verzoeken tot naamswijziging en tot naamsvaststelling (Stb. 2011, 385). Kort gezegd gaat het om het volgende.

Enige jaren geleden is besloten dat bij de uitvoering van diensten door de overheid kostendekkendheid als uitgangspunt moet worden genomen. Omdat de leges sinds 1987 niet waren verhoogd, is in 2006 besloten de aanpassing van de bedragen tot aan kostendekkendheid gefaseerd in te voeren. December 2006: € 390,-; januari 2009: € 487,50; september 2011: € 835,-.

Bij de totstandkoming van laatstgenoemd bedrag heeft ook het in 2010 door de Dienst Justis ingevoerde kostprijsmodel een rol gespeeld. Daarbij ontstond behoefte aan een inzichtelijker en transparantere kostprijsberekening. In de nieuwe kostprijsberekening zijn de kosten van de Dienst Justis beter toegerekend aan de verschillende productieprocessen, waaronder die betreffende de wijziging van de geslachtsnaam.

Rapport «Bouwstenen voor een nieuw naamrecht»

In aansluiting op mijn brief van 18 januari 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr. 77), merk ik het volgende op. Net als de toenmalige Minister van Justitie in zijn brief van 27 juli 2010 (Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 VI, nr. 121) aangaf, heb ik met veel waardering kennisgenomen van het rapport «Bouwstenen voor een nieuw naamrecht» van de Werkgroep liberalisering naamrecht. In het rapport wordt aanbevolen om het naamrecht op een aantal onderdelen te herzien. De aanbevelingen betreffen voornamelijk uitbreiding van de mogelijkheden van burgers om keuzes te maken ten aanzien van de geslachtsnaam van hun kinderen en eventuele wijziging van die naam op volwassen leeftijd. De mogelijkheden voor ouders om de geslachtsnaam van hun kinderen te wijzigen zouden daarentegen juist verder dienen te worden beperkt. De directe aanleiding voor het opstellen van het rapport was de discussie die is ontstaan over het amendement van het toenmalige Kamerlid Van der Laan (D66) dat ten doel had ouders de mogelijkheid te bieden hun kinderen een geslachtsnaam te geven die zou bestaan uit een combinatie van de geslachtsnamen van de ouders, de zogenoemde dubbele naam. Indien de ouders het niet eens zouden kunnen worden over welke geslachtsnaam hun kind zou krijgen, zou het kind automatisch die dubbele geslachtsnaam – in alfabetische volgorde – krijgen (Kamerstukken II, 2005/06, 29 353 nr. 18). Het amendement is na een negatief advies door de Raad van State ingetrokken, waarna eerder genoemde werkgroep het naamrecht in zijn geheel tegen het licht heeft gehouden. Sindsdien is echter niet gebleken van dermate grote en urgente problemen op het gebied van het naamrecht dat wijziging van wet- en regelgeving nu noodzakelijk is.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven