32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid

Nr. 249 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 mei 2023

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

En voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 9 december 2022 over de Nationale Grondstoffenstrategie (Kamerstuk 32 852, nr. 224).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 januari 2023 aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 18 april 2023 zijn de vragen beantwoord.

De ondervoorzitter van de commissie, Valstar

De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale Grondstoffenstrategie van het kabinet. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de leveringszekerheid van (kritieke) grondstoffen op de middellange termijn wordt vergroot. Hierbij willen deze leden dat ingezet wordt op minder kwetsbare afhankelijkheden op dit vlak. De oorlog in Oekraïne heeft de kwetsbaarheden van Nederland en Europa blootgelegd. Door een te grote afhankelijkheid op het gebied van bijvoorbeeld aardgas zijn Nederland en Europa vatbaar geweest voor het machtsspel van Poetin. In de toekomst moet dit worden voorkomen. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook blij met de komst van de Nationale Grondstoffenstrategie, maar vinden wel dat deze nog een stuk concreter moet worden en hebben hierover enkele vragen.

1

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het kabinet continu inzicht moet hebben in de toekomstige grondstoffenbehoefte van Nederland om proactief beleid te kunnen formuleren, mochten overmatige afhankelijkheden ontstaan.

2

Heeft het kabinet inzichtelijk welke grondstoffen nodig zijn voor de energietransitie en in welke hoeveelheden? Zo nee, zou het kabinet dit inzicht niet moeten krijgen?

Antwoord 1 en 2

Het kabinet zet in op een goede kennisbasis om inzichtelijk te maken welke grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische componenten en eindproducten vanuit geo-economisch en duurzaamheidsperspectief het meest relevant zijn. Voor de energietransitie zijn er inmiddels meerdere (inter)nationale studies verricht naar de bijbehorende grondstoffenbehoefte. Deze zijn echter niet volledig dekkend qua technologieën, zoals klimaatinstallaties en carbon capture & utilisation, maar ook qua infrastructuur zoals de laadpaalinfrastructuur. Ook het zicht op de achterliggende ketens vraagt nader uitzoekwerk. Inmiddels lopen er, zoals in de grondstoffenstrategie aangegeven, meerdere onderzoeken om te werken aan de benodigde kennisbasis om ook de grondstoffenbehoefte van de energietransitie nauwkeurig en met urgentie in kaart te brengen. Uitgangspunt is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen toeleveringsketen van grondstoffen en bewerkte producten. De overheid ondersteunt bedrijven wel, bijvoorbeeld met economische diplomatie en door informatie over grondstoffen te ontsluiten via de Grondstoffenscanner. Ook zicht op risico's voor mens en milieu in de keten is in het belang van bedrijven. De overheid ondersteunt bedrijven hierbij onder andere via de huidige Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten.

3

Vergt een grondstoffenstrategie niet een goede inschatting op waar toekomstige afhankelijkheden kunnen ontstaan, zodat het kabinet hierop kan anticiperen in haar beleid?

4

Kan het kabinet een voorbeeld geven van wat het als een overmatige afhankelijkheid op dit vlak zou definiëren?

5

Als het kabinet deze definitie nog niet heeft, kan ze deze ontwikkelen?

6

Zou het kabinet hierover niet regelmatig een update moeten sturen?

Antwoord 3 t/m 6

De grondstoffenstrategie brengt op hoofdlijnen in kaart waar in de toekomst afhankelijkheden kunnen ontstaan, zodat het kabinet hier proactief beleid kan maken. Dit kan alleen in Europees verband. Er bestaan al schattingen, onder andere van het IEA1, Metabolic e.a.2 en LSE3 waar we ons op kunnen baseren. Door de beperkingen die nationale en Europese datasets met zich meebrengen evenals de complexiteit van mondiale productieketens is het bijzonder ingewikkeld om zowel huidige als toekomstige risicovolle strategische afhankelijkheden in kaart te brengen. De in de Kamerbrief Open Strategische Autonomie aangekondigde Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) heeft tot doel om zo goed mogelijk zicht te krijgen op deze afhankelijkheden.4 Zoals in die brief aangekondigd, zal de TFSA met enige regelmaat over de voortgang rapporteren.

Welke grondstoffen voor de energietransitie nodig zijn is deels afhankelijk van technologische ontwikkelingen die nog plaats moeten vinden. Wel valt al te zeggen dat we voor de energietransitie grote hoeveelheden kritieke grondstoffen nodig hebben, waarvoor winning en raffinage vaak sterk geconcentreerd is in niet-Europese landen. Van belang hierbij is om op te merken dat afhankelijkheden op dit terrein vanuit een Europees perspectief bekeken moeten worden aangezien het de EU is die de schaal en capaciteit heeft om de risico’s van afhankelijkheden zoveel als mogelijk te mitigeren.

Op dit moment staan er 30 grondstoffen op de Europese lijst die alle als kritieke grondstof zijn aangemerkt. Deze lijst wordt om de drie jaar geactualiseerd, op basis van de Europese definitie van wanneer een grondstof «kritiek» is. Daarbij is sprake van een afhankelijkheid van een kritieke grondstof wanneer 1) de Nederlandse import van een grondstof of product veel gebruikt wordt in Nederlandse sectoren en deze moeilijk substitueerbaar is, 2) de grondstof of het product extra risico’s kent, zoals concentratie van winning en productie in een beperkt aantal landen of de aanwezigheid van exportrestricties. Daarnaast heeft de Europese Commissie in het voorstel voor de Critical Raw Materials Act (CRMA) 16 grondstoffen als strategisch aangemerkt, in aanvulling op de lijst met 30 kritieke grondstoffen. Hieronder vallen onder andere koper en nikkel.

Voor het duiden van «overmatige» afhankelijkheid van Nederland zal er een kritikaliteitsanalyse op nationaal niveau worden uitgevoerd, waarbij de Europese methodologie wordt gevolgd. Daarnaast is de inzet is om de hiervoor beschreven kritikaliteitsanalyse op Europees en nationaal niveau stap voor stap te verdiepen en te verbreden naar gerelateerde strategische componenten en finale producten en ook circulaire strategieën mee te nemen in de ontwikkeling. De informatie die hiermee beschikbaar komt willen we beschikbaar maken voor ondernemers en andere betrokkenen. Het kabinet is van plan om de grondstoffenscanner stap voor stap verder te verrijken met voorgaande informatie.

7

De leden van de VVD-fractie zien dat de energietransitie leidt tot een verandering in de vraag naar grondstoffen. In de toekomst zal de vraag naar kritieke grondstoffen steeds groter worden, maar deze grondstoffen worden nog nauwelijks gewonnen in Nederland of de Europese Unie (EU). Wij zijn hiervoor afhankelijk van bijvoorbeeld China, een land dat al vaker bewezen heeft bereid te zijn deze macht te misbruiken. Bilaterale afspraken kunnen helpen om deze afhankelijkheid te verminderen.

8

Met welke gelijkgezinde landen gaat Nederland bilaterale afspraken maken om de toegang tot kritieke grondstoffen veilig te stellen? Wordt hier voldoende rekening gehouden met diversificatie?

Antwoord 7 en 8

Het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden is onderdeel van het kabinetsbeleid, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 8 november jl. over Open Strategische Autonomie.5Dit geldt ook voor de risico’s van strategische afhankelijkheden op het gebied van kritieke grondstoffen. Dit is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van bedrijven. Diversificatie van handelspartners, zoals Canada en Kazachstan in plaats van China, is een manier om die risico’s van afhankelijkheden te verkleinen. Grondstoffenpartnerschappen en handelsakkoorden kunnen dergelijke diversificatie faciliteren. Importeurs kunnen hierdoor kiezen uit meer leveranciers voor de invoer van grondstoffen en halffabricaten en hun risico’s spreiden, zodat eventuele verstoringen in waardeketens beter kunnen worden opgevangen. In handelsakkoorden worden ook concrete afspraken gemaakt over de toegang tot grondstoffen. Dit gaat bijvoorbeeld om het wegnemen van exportrestricties of het garanderen van gelijke grondstoffenprijzen voor binnen- en buitenlandse afnemers.

Nederland zet zich in EU-verband in voor het afsluiten van grondstoffenpartnerschappen met derde landen. Er zijn verschillende redenen om te kiezen voor afspraken via de EU. Allereerst hebben we te maken met een interne markt, en komen veel kritieke grondstoffen indirect en na verwerking via andere EU lidstaten naar ons land. Ten tweede heeft de EU veel meer onderhandelingskracht dan Nederland alleen als het gaat om het afsluiten van grondstoffenpartnerschappen. Ten derde sluit de EU onder meer grondstoffenpartnerschappen af onder de paraplu van handelsakkoorden. Het sluiten van handelsakkoorden is een EU-bevoegdheid. Een voorbeeld hiervan is het strategische grondstoffenpartnerschap met Canada, dat onder CETA valt. Canada is actief in de mijnbouw en raffinage van veel kritieke grondstoffen, waaronder kobalt, lithium en verschillende zeldzame aardmetalen.6

De Europese Commissie is gemachtigd om namens de Unie over grondstoffenpartnerschappen met derde landen te onderhandelen. De Commissie is daar ook volop mee bezig en heeft recentelijk Memorandums of Understanding (MoU’s) op het gebied van grondstoffen afgesloten met onder andere Oekraïne, Namibië en Kazachstan. Ook is de Europese Commissie voornemens om via het handelsbeleid diversificatie verder te stimuleren, o.a. via de akkoorden met Chili, Mexico en Australië.7 Nederland moedigt dit soort gesprekken aan.

Nederland kan op sommige terreinen (niet op het gebied van markttoegang) ook zelf afspraken maken met derde landen. Zo heeft Nederland recent een MoU met Australië afgesloten op het gebied van waterstof. Een dergelijk MoU biedt mogelijkheden om samenwerking, projecten en kennisuitwisseling te bevorderen. Als onderdeel van de programmatische aanpak van de nationale grondstoffenstrategie en de taakopdracht van de Task Force Strategische Afhankelijkheden, zal het kabinet bepalen welke acties Nederland onderneemt binnen en aanvullend op de Europese grondstoffenpartnerschappen. Dit gebeurt op basis van een nadere analyse van specifieke Nederlandse kwetsbaarheden, de belangen en expertise van het Nederlandse bedrijfsleven, de ambities en prioriteiten van partnerlanden en daarmee de inbedding in de bredere Nederlandse relatie met grondstofrijke landen.

Daarnaast heeft Nederland een sterk netwerk van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s). Deze overeenkomsten dragen bij aan zekerheid voor Nederlandse investeerders in partnerlanden en kunnen daardoor indirect ook bevorderlijk werken voor grondstof gerelateerde investeringen. Het kabinet zet in op het moderniseren van deze overeenkomsten.

9

Onlangs hebben landen als Canada, Australië de Verenigde Staten en Zweden aangegeven stevig te gaan investeren in de exploitatie van hun eigen voorraad kritieke grondstoffen en mineralen. De leden van de VVD-fractie vinden dat Nederland, zo nodig in EU-verband, op zeer korte termijn gesprekken met deze landen en andere gelijkgezinde landen met voorraden moet starten. Is het kabinet hiertoe bereid?

10

Deelt het kabinet het standpunt van deze leden dat het afbouwen van strategische afhankelijkheden door middel van diversificatie van grondstoffenpartners van essentieel belang is en meer prioriteit behoort te krijgen in ons buitenlandbeleid?

Antwoord

Met de genoemde landen buiten de EU zijn al afspraken gemaakt op EU-niveau of wordt er gewerkt aan afspraken. Zo heeft de EU een strategisch grondstoffenpartnerschap met Canada onder de paraplu van het handelsakkoord CETA. In het kader van de Trade and Technology Council (TTC) wordt gesproken met de VS over kritieke grondstoffen. Hetzelfde gebeurt met Australië in het kader van de onderhandelingen over een handelsakkoord. Zweden is onderdeel van de interne markt, en exploitatie van kritieke grondstoffen aldaar zal dan ook rechtstreeks de toegang van Europese bedrijven tot deze grondstoffen vergroten. Nederland is op werkniveau al in gesprek met Zweedse collega’s over dit onderwerp.

Het voorstel van de Europese Commissie voor de Critical Raw Materials Act (CRMA) gaat in op de mogelijkheid van mijnbouw en raffinage in de EU en op het aangaan van grondstoffenpartnerschappen met derde landen. Zo heeft de Commissie een Critical Raw Materials Club (CRMC) aangekondigd die de EU samenwerking moet versterken met de VS en andere landen die grondstoffen afnemen uit bronlanden. Zoals uiteengezet in het recente Nederlandse non-paper CRMA8, ziet Nederland dergelijke internationale partnerschappen als een belangrijk instrument om de leveringszekerheid van kritiek grondstoffen te borgen. Het kabinet zal hier in EU verband voor blijven pleiten en een aanjagende rol innemen. Bovendien zet het kabinet in op diversificatie door middel van handelsakkoorden en dergelijke grondstoffenpartnerschappen (zie ook de beantwoording van vraag 7 en 8).

11

Is het kabinet bereid verder te kijken dan alleen gelijkgezinde partners en dus ook het gesprek aan te gaan met ongemakkelijk partners om de toegang tot grondstoffen te vergroten?

12

Is het kabinet bereid zich hier ook in EU-verband hard voor te maken?

Antwoord 11 en 12

Het kabinet deelt de constatering dat ook minder gelijkgezinde landen een rol spelen in de grondstoffentoelevering voor Europa en Nederland. Ook worden kritieke grondstoffen gewonnen in fragiele landen of in zogeheten «conflict-affected high risk areas», en is er niet altijd een legitiem bestuur aanwezig in mijnbouwgebieden. In deze complexe context wil Nederland leveringszekerheid bevorderen en strategische afhankelijkheden verminderen onder andere door diversificatie van handelspartners. Daarbij hoeven handelsbetrekkingen niet uitsluitend plaats te vinden in of met gelijkgezinde landen. Ook de economische diplomatie en dienstverlening via het postennetwerk vindt niet enkel plaats in gelijkgezinde landen. Het kabinet vindt dat de inhoudelijke en economische betrekkingen die Nederland, de EU en ook het bedrijfsleven en financiële instellingen aangaan moeten passen binnen de Europese normen en waarden, en de geldende Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-normen gebaseerd op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Zo onderzoekt het de inzet kabinet welke rol FMO en internationale financiële instellingen zoals de Europese Investeringsbank (EIB), International Finance Corporation (IFC), African Development Bank (AfDB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) kunnen spelen in het verduurzamen van grondstofwinning in ontwikkelingslanden. Daarbij zet het kabinet zich binnen het bredere buitenlandbeleid in voor meer eensgezindheid en stabiliteit en betere omstandigheden in bijvoorbeeld fragiele landen. Zo draagt het kabinet bij aan verantwoorde mijnbouw als onderdeel van de bredere inzet op meer stabiliteit in het Grote Merengebied (Rwanda, Burundi en Oeganda en delen van de Democratische Republiek Congo, Tanzania en Kenia). Ook voert Nederland, zelf en in EU-verband, dialogen met minder gelijkgezinde landen met als doel om gedeelde belangen te ontwikkelen en de Europese normen en waarden in deze relaties uit te dragen.

13

Biedt de huidige EU-regelgeving voldoende ruimte om te werken aan strategische autonomie op het gebied van cruciale grondstoffen?

Antwoord

Het voorstel van de Europese voor de Critical Raw Materials Act (CRMA gaat in op verschillende stappen in de keten, inclusief mijnbouw, raffinage en recycling. Ook gaat de CRMA over diversificatie van grondstoffenleveranciers. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van de CRMA middels een fiche Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

14

De leden van de VVD-fractie-fractie zijn van mening dat Nederland bereid moet zijn moeilijke beslissingen te nemen ter bevordering van onze strategische autonomie. In de nationale grondstoffenstrategie geeft het kabinet aan onderzoek te gaan doen naar de rol van Nederlandse bedrijven in internationale ketens. Meer onderzoek doen mag er niet toe leiden dat moeilijke beslissingen worden uitgesteld en dat er minder actie wordt ondernomen.

15

Is het kabinet het met deze leden eens dat meer directe toegang tot grondstoffen op gespannen voet kan staan met het voldoen aan eisen op het gebied van milieu en arbeidsvoorwaarden en dat het economisch efficiënter kan zijn om de mijnbouw of processing van grondstoffen door China te laten doen, maar dit ons tegelijkertijd afhankelijker maakt van China? Is het kabinet bereid om in deze dilemma’s op korte termijn richtinggevende besluiten te nemen?

Antwoord 14 en 15

De grondstoffenstrategie die het kabinet heeft geformuleerd is gericht op de middellange termijn. Het onderzoek naar de rol van Nederlandse bedrijven in internationale grondstoffenketens dient ertoe om beter begrip te hebben van de kansen en uitdagingen van deze bedrijven en de handvatten die het kabinet heeft om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor de economie als geheel te bevorderen.

Het voldoen aan milieu en arbeidsvoorwaarden ziet het kabinet hierbij niet als belemmerend maar juist als noodzakelijk om op termijn (bedrijven uit) de Europese Unie en Nederland als voorkeurspartner te positioneren van grondstofrijke landen en producenten. En op het moment dat het aanbod achterblijft bij de vraag, zoals voor bepaalde kritieke metalen verwacht wordt, is het juist belangrijk dat nieuwe mijnbouwprojecten van start kunnen gaan met instemming van de gemeenschappen en belanghebbenden rondom de mijn en op een manier die de klimaatdoelstellingen – die immers het vliegwiel zijn van de vraag naar de kritieke metalen – niet ondergraaft. Dit vermindert het risico in de keten. We kunnen hierbij niet garanderen dat alle investeringen financieel haalbaar (renderend) zullen zijn. Met de toenemende aandacht voor blijvende misstanden in de mijnbouw wereldwijd wordt het voor bedrijven uit de EU en gelijkgezinde landen dan ook steeds belangrijker om een «license to operate» te krijgen door goed te presteren op environmental, social and governance aspecten. Zoals ook in de grondstoffenstrategie is aangegeven is het om de leveringszekerheid te vergroten van belang dat er geïnvesteerd wordt in stabiele, goed functionerende en duurzame grondstoffenketens door overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties.

Het kabinet onderkent het spanningsveld dat er is tussen economische efficiëntie en de wens om risicovolle strategische afhankelijkheden van onder andere China af te bouwen. Dat spanningsveld is de aanleiding van de grondstoffenstrategie. Daarin zet het kabinet uiteen dat leveringszekerheid van kritieke grondstoffen een zwaarwegend belang is waarvoor het kabinet, in samenhang met de Europese initiatieven, aanvullende maatregelen neemt. Door in te zetten op de vijf handelingsperspectieven uit de grondstoffenstrategie wil het kabinet risicovolle strategische afhankelijkheden van grondstoffen mitigeren.

Zoals gemeld aan de Kamer9 zal de in december jl. opgerichte interdepartementale Task Force Strategische Afhankelijkheden, als onderdeel van de programmatische aanpak van de grondstoffenstrategie, kritieke grondstoffen nader analyseren op strategische afhankelijkheden en advies uitbrengen wat betreft mitigeringsopties op nationaal en EU-niveau. Dit zal gebeuren in samenwerking met de speciale vertegenwoordiger grondstoffenstrategie.

Tegelijkertijd moeten we ons ervan bewust zijn dat deze trajecten tijdrovend zijn, en het de vraag is of, in welke mate en zo ja tegen welke prijs, Nederland en de EU risicovolle strategische afhankelijkheden van China voor onder meer de winning en verwerking van kritieke grondstoffen kunnen afbouwen. Op korte termijn is het over het algemeen niet realistisch dat Nederland en de EU strategische afhankelijkheden van China voor onder meer de winning en verwerking van kritieke grondstoffen volledig kunnen afbouwen.

16

De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat er binnen de EU wordt gekozen voor opschaling van de Europese mijnbouw. Op deze manier kunnen we ervoor zorgen dat mijnbouw onder duurzame voorwaarden plaatsvindt en vergroten we onze onafhankelijkheid. Sluit het kabinet zich aan bij deze Europese inzet op meer mijnbouw op ons eigen continent?

17

Hoeveel en welke kritieke grondstoffen kunnen er naar verwachting in de EU worden gevonden?

18

In hoeverre kan dit voorzien in onze grondstofbehoefte?

19

Hoe apprecieert het kabinet de recente aankondiging van Zweden van forse mogelijkheden op het gebied van zeldzame aardmetalen?

20

Welke mogelijkheden op welke vlakken zijn er in Nederland voor de winning van grondstoffen die noodzakelijk zijn voor de energietransitie?

21

Heeft het kabinet hiervoor wel een voldoende beeld van de ondergrond in Nederland, zowel op land als ook op zee?

22

Zo nee, is het kabinet bereid een uitgebreid onderzoek hiernaar uit te zetten?

Antwoord 16 t/m 22

Het kabinet bevordert in het kader van de grondstoffenstrategie actief Europese inzet op mijnbouw van kritieke grondstoffen op ons eigen continent, mede in het kader van de Critical Raw Materials Act (CRMA). In dit kader vindt het kabinet het belangrijk dat er meer inzicht komt in de beschikbaarheid van grondstoffen in de EU en de toekomstige behoefte. Dit heeft het kabinet onder andere onder de aandacht gebracht in de recent met de Kamer gedeelde non-paper over de CRMA. Het kabinet wil actief samenwerken met gelijkgestemde lidstaten (zoals Zweden en Finland), die tevens het initiatief tot actie nemen in het grondstoffendossier, om de standpunten ten aanzien van de CRMA binnen de EU uit te dragen.

Het kabinet is verheugd over de vondst van zeldzame aardmetalen in Zweden. Tegelijkertijd realiseert het kabinet zich dat het nog lang kan duren voordat de grondstoffen gewonnen worden. Het kabinet wil, net als andere Europese lidstaten (zoals België, Duitsland en Italië), publieke instrumenten via Atradius DSB, Invest International, Invest NL en de RVO gebruiken om een rol te spelen in de ontwikkeling en financiering van de waardeketen van kritieke grondstoffen.

In lijn met de Nederlandse Polaire Strategie vindt het kabinet het van belang dat de winning van grondstoffen op een verantwoorde manier plaatsvindt en voldoet aan strenge milieu en veiligheidsnormen, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheid van het noordpoolgebied. Ook dient de inheemse bevolking conform de VN-Verklaring over de Rechten van Inheemse Volkeren geraadpleegd te worden voorafgaand aan de goedkeuring van mijnbouwprojecten.

Via de CRMA wil het kabinet zich inzetten om grondstoffen in de EU beschikbaar te maken. In de Nederlandse aardbodem bevinden zich nauwelijks kritieke grondstoffen. Ook liggen er niet tot nauwelijks kritieke grondstoffen op de bodem van de Nederlandse territoriale zee en exclusieve economische zone.

Hierover is voldoende bekend bij de Nederlandse Geologische Dienst. De Nederlandse Geologische Dienst vervult de wettelijke taak om informatie en data in te nemen, te beheren en publiek beschikbaar te maken over bodemsamenstelling, geologische opbouw van de ondergrond, grondwater, draagkracht van de grond en mijnbouw. De Geologische Dienst Nederland weet wat de Nederlandse ondergrond (onshore en offshore) te bieden heeft. Bekende potentiële grondstoffen in Nederland zijn (kwarts)zand, grind, klei en zout. Hoeveel en welke kritieke grondstoffen in de Europese aardbodem potentieel kunnen worden gevonden en in welke mate dat zou kunnen bijdragen aan de voorzieningszekerheid van kritieke grondstoffen, wordt nu verkend middels een eerste onderzoek.

23

Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie ook kennisgenomen van de mogelijkheden voor diepzeemijnbouw. De leden van de VVD-fractie zien hiervoor veel potentie voor Nederland, gezien onze sterke maritieme sector. Aangezien China en Rusland hier strategische posities innemen vinden de leden van de VVD-fractie dat Nederland hier niet moet achterblijven. Hoe apprecieert het kabinet dit?

24

Deelt het de mening dat het beter zou zijn om als Nederland en Europa met de standaarden op diepzeemijnbouw aan de slag te gaan, dan om het over te laten aan China en Rusland?

25

Wat doet het kabinet eraan om het huidige krachtige maritieme cluster voor Nederland te behouden, zodat Nederland ook echt een rol gaat spelen bij diepzeemijnbouw?

Antwoord 23 t/m 25

In antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Van Raan en Teunissen (Partij voor de Dieren) over «de door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw» van 4 juli 2022 heeft het kabinet aangegeven dat het nog een nader inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw moet innemen en uw Kamer hierover nader zal informeren.10 Het kabinet beraadt zich hier momenteel nog op.

Het onderwerp diepzeemijnbouw raakt aan verschillende beleidsterreinen, waaronder de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen voor de energie- en andere transities (grondstoffenleveringszekerheid) en het verminderen van strategische afhankelijkheden daarbij, de klimaatdoelen en de bescherming van biodiversiteit en de oceanen, alsmede. Het kabinet zal ten aanzien van al deze onderwerpen en belangen een integrale afweging maken. Onderdeel hiervan is een verkenning van het strategisch belang van diepzeemijnbouw voor Nederland, de verschillende vormen van Nederlandse publieke betrokkenheid bij diepzeemijnbouw (waaronder wetenschappelijk onderzoek en exploratie) en kansen voor het Nederlandse maritieme cluster. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden, op basis van het voorzorgsbeginsel en voldoende wetenschappelijke kennis over de gevolgen van diepzeemijnbouw (zie ook het antwoord op vraag 93 en vragen 179–183).

Ten aanzien van het behoud van het Nederlandse maritieme cluster zal het kabinet in lijn met de aangenomen motie tijdens de begrotingsbehandeling van EZK samen met de sector een integraal maritiem industriebeleid in de vorm van een sectoragenda opstellen (Handelingen II 2022/23, nr. 26, item 8 en 10).

26

De leden van de VVD-fractie lezen dat circulariteit ingezet wordt om leveringszekerheid van kritieke grondstoffen te vergroten en negatieve impact van ketens te verkleinen. Deze leden zien dat veel producten (elektrische apparatuur) bestaan uit een kleine hoeveelheid kritieke grondstoffen, gecombineerd met een kunststof of plastic behuizing. Deze leden vragen of de grondstoffen olie en gas (basis voor plastic) kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de negatieve impact op ketens?

Antwoord

De focus van de nationale grondstoffenstrategie en de Critical Raw Materials Act ligt op kritieke grondstoffen. Kritieke grondstoffen zijn volgens de gevolgde definitie van de Europese Commissie metalen en mineralen van significante economische waarde waarvoor potentieel een leveringsrisico bestaat. Olie en gas vallen dus buiten de reikwijdte van deze grondstoffenstrategie.

Om slimmer om te gaan met fossiele grondstoffen zoals olie en gas werkt het kabinet aan maatregelen voor een circulaire economie. Zo heeft uw Kamer onlangs het Nationale Programma voor een Circulaire Economie (NPCE) ontvangen met onder meer concrete acties voor het vervangen van fossiele grondstoffen met hernieuwbare en secundaire grondstoffen. Door bijvoorbeeld fossiel plastic te vervangen met plastic recyclaat of biogebaseerd plastic kan forse CO2-uitstoot worden bespaard. Om het sluiten van de plasticketen te versnellen neemt dit kabinet verschillende maatregelen over de gehele plasticketen. Dit kabinet zet zich bijvoorbeeld in voor ambitieuze Europese normen voor een minimumaandeel recyclaat en biogebaseerd plastic. Vooruitlopend op Europese wetgeving verkent het kabinet op dit moment ook een dergelijke nationale verplichting.

27

De leden van de VVD-fractie lezen dat bij circulariteit vaak gedacht wordt aan recycling maar dat dat niet voldoende is. Deze leden vragen of het kabinet kan aangeven hoe groot de hoeveelheid grondstoffen is die momenteel in onze samenleving in reeds bestaande producten aanwezig is. Kan het kabinet aangeven op welke manier het deze grondstoffen denkt te kunnen hergebruiken, ondanks dat deze producten wellicht niet ontworpen zijn voor recycling?

28

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland met 80% recycling tot de koplopers in Europa behoort? Kan het kabinet aangeven hoe die 80% is onderbouwd?

29

Deze leden vragen het kabinet om hergebruik van grondstoffen te meten door aan de voorkant bij de productie van producten vast te stellen hoeveel van de grondstoffen afkomstig zijn van hergebruik. Kan het kabinet dat percentage aangeven en als indicator voor circulariteit hanteren?

Antwoord 27 t/m 29

In totaal zit er in Nederland in bestaande producten (urban mine ofwel «stedelijke mijn») 7,8 miljard ton aan grondstoffen, oftewel circa 450 ton per inwoner. De helft hiervan bestaat uit zand, klei, grond en dergelijke voor de weg- en waterbouw. De andere helft bestaat vooral uit bouwmaterialen als beton, cement en bakstenen, voornamelijk afkomstig uit gebouwen. Daarnaast zijn er voorraden in andere infrastructuren, zoals de Nederlandse elektriciteits-, gas- en watersystemen, voertuigen, in het bovengrondse deel van het energiesysteem, en in consumentengoederen. Het merendeel van de materialen in de «stedelijke mijn» zijn in gebruik en daarmee niet onmiddellijk beschikbaar. De materialen en producten die wel op korte termijn vrijkomen maar niet circulair zijn ontworpen, kunnen door goede scheiding aan het einde van de keten worden gerecycled, maar vaak nog laagwaardig. De mogelijkheden voor hoogwaardige recycling of hergebruik van niet-circulair ontworpen producten verschilt per productgroep en daarom is het NPCE deels gericht op productgroepbeleid.

In Nederland wordt 78% van het afval ingezameld. Niet al dit afval kan uiteindelijk gerecycled worden, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit onvoldoende blijkt.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ontwikkelt, samen met het CBS, binnen het PBL Monitoringsprogramma, een indicator om de hoeveelheid secundair materiaal die bedrijven inkopen in kaart te brengen. Deze indicator is echter niet geheel geschikt als indicator om circulariteit uit te drukken, omdat circulariteit meer inhoudt dan alleen recycling of hergebruik. Het gaat om meerdere aspecten zoals totale vermindering aan grondstoffengebruik en levensduurverlenging.

30

De leden van de VVD-fractie lezen dat innovatie belangrijk is voor het mogelijk maken van circulaire strategieën. Deze leden lezen dat in 2023 het missiegedreven innovatiebeleid wordt geactualiseerd. Een van de belemmeringen voor succesvolle innovaties bij startups is het verkrijgen van de zogenaamde einde-afval-status zodat herbruikbare grondstoffen uit afval afgezet kunnen worden bij klanten. Deze leden vragen of het vereenvoudigen van het verkrijgen van de einde-afval-status onderdeel kan zijn van het innovatiebeleid.

Antwoord

Het kabinet heeft op 11 november jongstleden (Kamerstukken 33 009, 32 637 en 31 288, nr. 117) in haar brief over missiegedreven innovatiebeleid aangegeven dat de circulaire economie één van de drie prioritaire thema’s zal worden binnen de vier bestaande thema’s Energie en Duurzaamheid, Veiligheid, Gezondheid en Zorg en Landbouw Water Voedsel. Het komende jaar worden de missies en de bijbehorende Kennis en Innovatie Agenda’s en Meerjarige Missiegedreven Innovatie Programma’s vernieuwd. Bij het programmeren van circulaire economie zullen kritieke grondstoffen expliciet aandacht krijgen.

Binnen het nieuwe NPCE zal actief gezocht worden naar een zo goed mogelijke afstemming tussen de gewenste circulaire innovaties en het benodigde flankerend beleid om opschaling te versnellen. In dit kader werkt IenW bijvoorbeeld, samen met het interprovinciaal overleg (IPO) en de Omgevingsdienst Nederland (ODNL), aan een kennisgremium. Het doel van dit kennisgremium is om een gelijk speelveld te creëren voor de beoordeling van de status van een materiaal of product en ook bij te dragen aan meer uniformiteit. Kennis over de manier van beoordelen en casuïstiek kan via dit gremium sneller worden opgebouwd en gedeeld. Het verduidelijken van het beleid rondom stoffen die niet meer als afvalstof getypeerd hoeven te worden omdat het producten zijn geworden («einde-afval») en de mogelijkheden om ook afvalstoffen nuttig toe te passen kan worden gezien als flankerend beleid om circulaire innovaties binnen duurzaamheidskaders te faciliteren.

Het is daarbij belangrijk om in aanvulling te benadrukken dat de afvalwetgeving erop is gericht te zorgen dat afvalstoffen op een voor mens en milieu veilige manier worden verwerkt of nuttig worden toegepast. Binnen die wetgeving wordt ruimte geboden op het gebied van het toepassen van afvalstoffen, mits dat op een verantwoorde manier gebeurt. Bedrijven kunnen zelf, en in overleg met hun bevoegd gezag, aan de slag met de beoordeling of iets een afvalstof is of niet wanneer zij een bepaald materiaal willen toepassen in een product. Hiervoor is geen formele goedkeuring vanuit het Rijk nodig. Het Rijk biedt ondersteuning in de vorm van de Leidraad Afvalstof of product, andere handreikingen en de Helpdesk afvalstoffen bij Rijkswaterstaat. Deze ondersteuning wordt ook uitgebreid en versterkt. Daarnaast zet het kabinet zich op Europees niveau in voor meer einde-afval verordeningen. Zo wordt er momenteel gewerkt aan een einde-afval verordening voor bepaalde typen kunststof en voor textiel.

31

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet de mogelijkheden verkent om bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren. Deze leden vragen welke beleidsinterventies daarvoor reeds beschikbaar zijn en welke binnen de grondstoffenstrategie, de maatwerkafspraken of het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) nog verwacht worden?

32

Deze leden vragen of de beperkingen die import en export van afval momenteel met zich mee brengen kunnen worden weggenomen, zodat circulaire innovaties binnen een Europees gelijk speelveld kunnen ondernemen.

Antwoord 31 en 32

In het kader van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie verkent het kabinet de mogelijkheden om bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren, bijvoorbeeld door gerichte beleidsinterventies die markten voor nieuwe duurzame producten stimuleren. Zo zijn er wensen bij bedrijven met betrekking tot al dan niet versnelde bijmengverplichtingen voor duurzame plastics en duurzame brandstoffen.

Een van de beleidsinterventies die reeds beschikbaar is en in het kader van het (NPCE door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt uitgebreid is de ondersteuning voor circulaire bedrijven door het «Versnellingshuis Nederland circulair!». Het Versnellingshuis helpt aan de ene kant individuele ondernemers met antwoorden op vragen bij circulair ondernemen over kennis, netwerken, financiering en bij vragen over wet- en regelgeving en stimuleert aan de andere kant samenwerking tussen ondernemers in circulaire ketens. Die ondersteuning voor ketens bestaat uit 1) de subsidieregeling circulaire ketenprojecten voor 3 tot 6 mkb-ondernemers en 2) ondersteuning bij het starten van een ketensamenwerking in een materiaal of productketen: Moonshot. De ondersteuning voor materiaal of productketens wordt vanaf 2023 uitgebreid, zodat meerjarige ketenregie wordt ondersteund voor zogenaamde ketendoorbraakprojecten.

33 en 34

De leden van de VVD-fractie lezen dat circulariteit toeziet op vier vormen van maatschappelijke impact, waaronder een schonere leefomgeving. Deze leden vragen of het kabinet kan aangeven hoe de emissienormen voor bedrijven in Europa van elkaar verschillen en of het ervoor kan pleiten deze te uniformeren zodat ook hier voor circulaire innovaties en bedrijven een gelijk speelveld ontstaat.

Antwoord 33 en 34

In het kader van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) worden per sector de Beste Beschikbare Technieken (BBT) vastgesteld op basis waarvan de bevoegde gezagen vergunningen afgeven. Deze BBT zijn gelijk over heel Europa en dragen bij aan een gelijk speelveld in Europa. Daarnaast zijn er stoffen met zeer zorgwekkende eigenschappen (ZZS-en) waarvoor in Europees verband specifieke afspraken worden gemaakt (stoffen zoals PFOS). Voor stoffen waarvoor in Europees verband geen afspraken zijn gemaakt, wordt nationaal regelgeving opgesteld. In het huidige voorstel voor herziening van de RIE wordt specifiek gekeken naar het beter betrekken van innovatie en circulariteit bij de conclusies over BBT.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nationale grondstoffenstrategie. In een snel veranderende wereld, zowel op geopolitiek gebied als op het gebied van technologische ontwikkelingen, is het cruciaal dat we op nationaal en op Europees niveau strategisch nadenken over onze grondstoffenbehoefte en hoe we in deze vaak groeiende behoefte kunnen blijven voldoen in de toekomst. Deze leden bedanken de betrokken bewindslieden voor het geven van opvolging aan de motie van het lid Hagen c.s. (Kamerstuk 32 852, nr. 192) en de motie van het lid Hammelburg (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2529).

35 t/m 37

De leden van de D66-fractie achten het verminderen van het gebruik en herwinning, zodat kritieke grondstoffen kunnen worden onttrokken uit afval, de beste manieren om te kunnen voldoen aan de Nederlandse en Europese behoefte aan kritieke grondstoffen. Deze leden moedigen aan dat beleid rondom kritieke grondstoffen onderdeel uitmaakt van het nationaal plan circulaire economie. Over circulair en innovatie als handelsperspectief hebben deze leden een aantal vragen.

Deelt het kabinet de mening dat recycling en hergebruik twee belangrijke manieren zijn om in de toekomst te voldoen aan onze behoefte aan kritieke grondstoffen? Op welke manier is het kabinet van plan om extra in te zetten op urban mining? Op welke manier wordt er specifiek aandacht besteed aan kennisdeling over urban mining tussen gemeenten/regio’s en tussen landen binnen de EU?

Antwoord 35 t/m 37

Het kabinet benoemt circulariteit in de grondstoffenstrategie als een belangrijk handelingsperspectief. Daarmee is het kabinet van mening dat hergebruik en recycling belangrijke manieren zijn om in de toekomst bij te dragen aan onze behoefte aan kritieke grondstoffen. Momenteel is het nog niet mogelijk om genoeg kritieke grondstoffen uit deze markt te halen om aan onze vraag te voldoen, en ook in de toekomst zullen er nieuwe grondstoffen nodig blijven.

Het kabinet wil gebruik maken van de kansen die urban mining biedt door het stimuleren van innovatie gericht op de urban mine, waaronder modulair ontwerp van energie-infrastructuur en het terugwinnen van kritieke materialen uit afval. Dat doen we via:

  • Missiegedreven innovatiebeleid: in 2023 worden de kennis- en innovatieagenda’s van het missiegedreven innovatiebeleid geactualiseerd, in lijn met de prioriteiten van dit kabinet. Daarbij zal in het bijzonder aandacht zijn voor de drie transities (klimaat- en energietransitie, digitalisering en circulaire economie) en sleuteltechnologieën. Voor circulaire economie is ook circulariteit van kritieke grondstoffen een belangrijk onderwerp voor innovatie.

  • Het Nationaal Groeifonds (NGF): bij het ontwikkelen van voorstellen voor de derde ronde van het NGF legt het Ministerie van EZK de focus op de drie transities genoemd in het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), waaronder de circulaire economie. Momenteel werkt het Ministerie van EZK samen met partners bijvoorbeeld aan voorstellen op het vlak van biobased chemicals, circulaire zonnepanelen en circulaire batterij technologie. Het Ministerie van IenW werkt aan voorstellen op het gebied van circulair beton en er loopt een NGF-project in circulair plastic met een omvang van 220 miljoen. Hiervan is 125 miljoen euro direct toegekend, de rest is voorwaardelijk toegekend in twee fases (43 en 53 miljoen).

  • Aanbestedingsbeleid: het Ministerie van EZK neemt circulariteitseisen op in de aanbestedingen van windmolenparken en voor de ontwikkeling van zonnepanelen.11 Stapsgewijs kunnen we dit uitbreiden naar andere aanbestedingen, bijvoorbeeld voor defensie, telecom of bouw. Hierdoor creëren we een urban mine van producten die de overheid zelf aankoopt, waaruit kritieke grondstoffen teruggewonnen kunnen worden.

  • Maatwerkafspraken verduurzaming industrie: het kabinet verkent de mogelijkheden om bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren, bijvoorbeeld door gerichte beleidsinterventies die markten voor nieuwe duurzame producten stimuleren.

  • Ook neemt het kabinet maatregelen om de plasticketen te kunnen sluiten. Zo zet het kabinet zich in voor ambitieuze Europese normen voor een minimumaandeel plastic recyclaat en biogebaseerd plastic. Daarnaast onderzoekt het ook nationale maatregelen om het sluiten van de plasticketen te versnellen.

  • In het NPCE wordt het belang onderstreept van samenwerking tussen Rijk en regio om te leren, door te ontwikkelen en beleid in de praktijk te toetsen. Hier dragen onder andere activiteiten van het Versnellingshuis Nederland Circulair! en de kennisopbouw van de omgevingsdiensten aan bij. Leren en kennisdelen over de circulaire economie gebeurt al in verschillende bestaande regionale netwerken, zo kan bijvoorbeeld worden voortgebouwd op het kennisnetwerk De Verschilmakers. Ook is kennisdeling tussen Rijk en regio essentieel, bijvoorbeeld met een gezamenlijke kennisagenda, monitoring en het delen en toegankelijk maken van beschikbare kennis.

38

Zal in het NPCE specifiek worden ingegaan op de implementatie van concrete maatregelen om kritieke grondstoffen te onttrekken uit ons afval?

39

Zo ja, hoe en wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?

Antwoord 38 en 39

In het NPCE wordt ingezet op recycling om ervoor te zorgen dat meer grondstoffen in de keten blijven en niet worden verbrand of als zwerfvuil in het milieu komen. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van het instrument uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Met de UPV maken we per productgroep producenten verantwoordelijk voor (de kosten van) het inzamelen en recyclen van gebruikte producten. In de UPV kunnen ook minimumdoelstellingen voor bijvoorbeeld inzameling, recycling en/of hergebruik worden opgenomen. Er geldt al een wettelijk verplichte UPV voor de productgroepen auto’s, autobanden, verpakkingen, batterijen en accu’s, en elektronische en elektrische apparaten. Voor batterijen wordt binnenkort een Europese verordening van kracht waarin doelen zijn opgenomen voor kritieke grondstoffen. Het gaat daarbij om recyclingdoelen en minimumniveaus voor teruggewonnen kobalt (16%), lood (85%), lithium (6%) en nikkel (6%) die moeten worden (her)gebruikt in nieuwe batterijen. In 2023 geldt ook UPV voor verpakkingen uit de KWD-sector, wegwerpplastics en textiel. Ook ontwikkelen we UPV’s voor luiers en incontinentiemateriaal. We verkennen de mogelijkheden voor de productgroepen meubels, landbouwfolies en vloerbedekkingen. Voor een aantal stromen hebben producenten zonder dat er een wettelijk opgelegde UPV geldt, zelf een producentenverantwoordelijkheid ingericht, die vervolgens algemeen verbindend is verklaard (dit geldt voor vlakglas, papier en karton, en matrassen). Hierdoor gelden ze voor alle producenten van de betreffende productgroep. Hoewel het beleidsinstrument UPV brede steun geniet, zijn er steeds meer signalen dat de uitvoering beter kan. Daarom brengen we de beleefde problemen in kaart bij diverse stakeholders rond de UPV, waarbij we onder andere kijken naar de rol van gemeenten en hoe deze ondersteund kunnen worden, zonder daarbij de verantwoordelijkheid (deels) bij producenten weg te halen. De Tweede Kamer wordt voor de zomer 2023 door de Staatssecretaris van IenW geïnformeerd over de resultaten van dit proces.

40

Heeft het kabinet er oog voor dat nieuwe circulaire initiatieven/bedrijven een grote vraag doen op energie?

41

Op wat voor manieren ondersteunt het kabinet deze bedrijven in het faciliteren en accommoderen van deze (grotere) energievraag?

42

Wordt dit betrokken bij de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe waterstofinfrastructuur of maatwerkafspraken?

Antwoord 40 t/m 42

De circulaire economie draagt mondiaal in veel gevallen bij aan het verlagen van broeikasgasemissies door minder gebruik, intensiever gebruik en langer gebruik van materialen en producten. Zeker wanneer dat vergeleken wordt met het delven van nieuwe grondstoffen en maken van nieuwe producten. Het klopt dat sommige processen van de circulaire economie het binnenlands energieverbruik vergroten doordat delen van (buitenlandse) productieprocessen in Nederland circulair worden gemaakt.

Het bestaande klimaatbeleid zorgt ervoor dat de vraag naar energie in den brede wordt afgeremd en verduurzaamd, dus ook de energievraag van circulaire bedrijven en initiatieven. In de aanleg van nieuwe waterstofinfrastructuur en de ombouw van bestaande bedrijvigheid in de maatwerkafspraken, wordt ingezet op energiebesparing en verduurzaming van energie. Daarbij is circulariteit een aanvullend handelingsperspectief om juist energie te besparen, binnen zowel bedrijven als in ketens.

Als onderdeel van de transitie naar een klimaatneutrale, circulaire economie in 2050 zet het kabinet vol in op de ontwikkeling van de waterstofmarkt. Het waterstofbeleid richt zich op de volledige waardeketen van productie, import, opslag, transport en gebruik. In de Kamerbrief d.d. 2 december 2022 is de voortgang van het waterstofbeleid beschreven.12 Verscheidene waterstofprojecten zijn opgenomen in het meerjarenprogramma infrastructuur energie en klimaat (MIEK). In de industrie is al sprake van «circulair» waterstof, via waterstofrijke restgassen waarbij de bijproducten (bijv. CO2) worden ingezet in eigen processen of geleverd aan nabijgelegen bedrijven.

43

Op welke manier wordt in ruimtelijk beleid rekening gehouden met de terugwinning van (kritieke) grondstoffen, er vanuit gaande dat recycle en productielocaties fysieke ruimte innemen?

44

Het kabinet geeft aan bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren met gerichte beleidsinterventies. Kan het kabinet aangeven wat deze beleidsinterventies behelzen?

Antwoord 43 en 44

In de Ruimtelijke Ordeningsbrief d.d. 17 mei 202213 staat dat het kabinet de regie op de ruimte wil versterken. Dit in verband met de vele en omvangrijke opgaven in het fysieke domein. Het NPCE, onder verantwoordelijkheid van IenW als coördinerend ministerie, is een van de programma’s met nationale doelen die ruimtelijke implicaties hebben. Het maakt als zodanig onderdeel uit van het NOVEX programma met het provinciale startpakket voor de grote nationale ruimtelijke opgaven. Met het startpakket begint het proces van de ruimtelijke vertaling door provincies, gemeenten, waterschappen en het rijk voor komende tijd (2023/2024). Omdat over de ruimtelijke impact van circulaire economie nog weinig bekend is wordt onderzoek gestart ten behoeve van beleidsvorming en (toekomstige) ruimtelijke planvorming. Het onderzoek is in opdracht van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en andere stakeholders worden hierbij nauw betrokken. Daarnaast verwachten wij voor de zomer 2023 een speciaal policyrapport van het Planbureau voor de Leefomgeving waarin de ruimtelijke consequenties van een circulaire economie en de implicaties voor beleid worden verkend.

Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is bezig met de ontwikkeling van het programma Werklocaties dat inzet op toekomstbestendige werklocaties met voldoende en kwalitatief goede ruimte voor bedrijven op de juiste plek. Circulaire bedrijvigheid is daar een onderdeel van.

In het NPCE wordt een uitgebreide aanpak gepresenteerd om de transitie naar een circulaire economie te versnellen en daarvoor worden veel meer circulaire projecten gefaciliteerd. Niet alleen in het geven van duidelijkheid via het stellen van productgroep specifieke doelen, maar ook via stimulerende, beprijzende en normerende maatregelen. Daarbij worden ondersteunende maatregelen breed ingezet zoals het Versnellingshuis en circulair inkopen.

45

De leden van de D66-fractie stellen dat een circulaire economie niet alleen moet uitgaan van kritieke grondstoffen, maar ook van het terugbrengen van het gebruik van primaire grondstoffen in algemene zin en van het zo vaak en zo veel mogelijk hergebruiken van grondstoffen. Op welke manier gaat er ingezet worden op het terugbrengen van het gebruik van primaire grondstoffen in algemene zin en het zo vaak mogelijk gebruiken en hergebruiken van (kritieke) grondstoffen?

46

Welke concrete actie onderneemt het kabinet nationaal en op Europees niveau om te streven naar het afzien van productie (bovenste stap op de R-ladder)?

Antwoord 45 en 46

De meest voor de hand liggende bijdrage aan het verminderen van grondstoffengebruik is: afzien van het maken of kopen van producten. Tot op heden stuurt de rijksoverheid niet direct op het verminderen van productie en consumptie. In Nederland is de vrije markteconomie evenals de vrije keuze van burgers een groot goed. Met het NPCE zet het kabinet een duidelijke ambitie neer naar een circulaire economie in 2050 waarin de effecten van het grondstoffengebruik teruggebracht moeten zijn binnen de planetaire grenzen. Vanuit die ambitie bevat het NPCE een pakket aan maatregelen gericht op de vier knoppen waaraan gedraaid kan worden, namelijk 1) vermindering van grondstoffengebruik, 2) substitutie van primaire grondstoffen door secundaire grondstoffen en hoogwaardige toepassing van duurzame biogrondstoffen of inzet van andere meer algemene beschikbare grondstoffen met een lagere milieudruk, 3) levensduurverlenging en 4) hoogwaardige verwerking van materialen en grondstoffen. Op Europees niveau zal dit voornamelijk zijn beslag krijgen via de Ecodesign richtlijn en onderliggende productregelgeving en de Verpakkingsrichtlijn. Interventies die gericht zijn op minder consumeren zijn gericht op het stimuleren van circulair gedrag. Denk aan het lenen van spullen, kopen van tweedehands goederen en het gebruik van een deelauto (dus het afzien van de aanschaf van een eigen auto).

De leden van de D66-fractie weten dat de klimaattransitie om veel (kritieke) grondstoffen vraagt. Om in 2050 klimaatneutraal te kunnen zijn zullen we spaarzaam moeten omgaan met de kritieke grondstoffen die nodig zijn voor de productie van essentiële goederen voor de energietransitie (zoals zonnepanelen, windmolens etc.). Daarom hebben de leden van de D66-fractie een aantal vragen over de weg richting een klimaatneutraal Nederland en de rol die kritieke grondstoffen daarbij spelen.

47

Is het kabinet voornemens om, naar gelijkenis van andere grond- en brandstoffen zoals olie en gas, ook beleid rond onwenselijke afhankelijkheden, strategische reserves en vergelijkbaar beleid te ontwikkelen ten aanzien van kritieke mineralen?

48

Beschikt de rijksoverheid over schattingen of een overzicht van de huidige voorraden (al dan niet verwerkt), verwachtte vraag in 2030 en 2050 per sector (bijvoorbeeld energie, (auto)mobiliteit e.d.)?

Antwoord 47 en 48

In specifieke gevallen is het aanhouden van strategische voorraden een mogelijk middel om risico’s op korte termijn te mitigeren, zoals nu ook gebeurt bij olie en gas. Dit vergt echter ingewikkelde strategische, politieke, financiële en technische keuzes. Strategische voorraadvorming is potentieel het meest effectief als het op EU-niveau wordt gecoördineerd. Complicerende factor is dat de EU afhankelijker is van componenten, met daarin kritieke grondstoffen, dan van de kritieke grondstoffen zelf. De discussie moet dus ook gaan over eventuele strategische voorraden voor componenten en heeft een link met het Commissievoorstel voor een Single Market Emergency Instrument (SMEI). Daarbij bestaat de kans dat de kritikaliteit van grondstoffen en componenten verandert, bijvoorbeeld door ontwikkeling van nieuwe materialen, waardoor voorraden later van minder nut kunnen zijn. Bovendien is voorraadvorming onderdeel van het supply chain management van bedrijven en komt de overheid alleen in beeld als er een risico ontstaat voor het borgen van publieke belangen. Een case-by-case benadering is nodig, met een afweging van kosten en baten van verschillende beleidsopties. Zo zal diversificatie vaak een minder dure optie zijn dan voorraadvorming.

Op dit moment beschikt de rijksoverheid niet over schattingen van huidige voorraden van kritieke grondstoffen of over de verwachte vraag in 2030 en 2050 per sector. In de grondstoffenstrategie is aangekondigd dat het kabinet naast de bestaande Europese monitoring in zal zetten op een Nederlands monitoringssysteem. Met onder andere een methodiek ter bepaling van voor Nederland kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische componenten en eindproducten, een zogenaamde kritikaliteitsanalyse. Ook op Europees niveau pleit het kabinet voor kennisopbouw en monitoring, onder andere in de recent met de Kamer gedeelde non-paper over de CRMA. Verder wil het kabinet in Europees verband onderzoeken wat de mogelijkheden, noodzaak en mogelijke vormgeving van strategische voorraden zijn.

49

Op dit moment berekent Nederland de klimaatimpact van productie en producten aan CO2-uitstoot alleen binnen Nederland. Mede hierdoor krijgen gewonnen primaire grondstoffen en halffabricaten, geproduceerd buiten Nederland, een lagere CO2-uitstoot toegerekend dan herwonnen of gerecyclede materialen dan wel producten van Nederlandse bodem. Herkent het kabinet dit beeld en welke stappen worden op dit gebied gezet?

Antwoord

Dit beeld wordt ten dele herkend. Het klimaatbeleid richt zich primair op reductie van de binnenlandse broeikasgasemissies. Het instrumentarium houdt daarom in veel gevallen geen rekening met de emissies bij de productie van grondstoffen of halffabrikaten in het buitenland, maar wel met de emissies van productie, herwinning en recycling in Nederland. Het kabinet herkent dat dit een belemmering vormt voor meer binnenlandse productie en meer circulaire productieprocessen. Zoals in het NPCE is beschreven, beziet het kabinet momenteel op welke wijze prikkels voor het terugdringen van ketenemissies beter kunnen worden meegenomen in het beleid. Hierbij wordt ook de aansluiting bij de ontwikkelingen en kansen in Europa gezocht. Als onderdeel hiervan wordt het belang van een aanpak op ketenemissies geagendeerd bij de Europese Commissie. Het kabinet herkent echter niet dat aan geïmporteerde primaire grondstoffen of producten op basis daarvan een lagere CO2-uitstoot wordt toegerekend dan aan binnenlands geproduceerde, herwonnen of gerecyclede materialen. In overheidsbeleid, zoals bij de bouwproductennormering, wordt rekening gehouden met de emissies gedurende de hele levensduur, onafhankelijk van het herkomstland. Circulaire materialen scoren daarbij doorgaans veel beter.

50

Is het kabinet bereid om bij de analyse van de weerbaarheid van de vitale infrastructuur niet alleen te kijken naar kritieke grondstoffen en halffabricaten, maar ook naar producten als elektriciteitskabels en elektriciteitsmeters?

51

Zo nee, waarom niet?

Antwoord 50 en 51

Ja. Het kabinet werkt aan de implementatie van de CER-richtlijn (Critical Entities Resilience Directive) van de Europese Unie. De sectoren energie en digitale infrastructuur vallen onder deze nieuwe richtlijn. Op basis van de verplichtingen uit deze richtlijn worden zowel elektriciteitskabels als elektriciteitsmeters als vitaal aangemerkt. Vitale aanbieders die onder de reikwijdte van de CER-richtlijn komen te vallen en in dat geval kwalificeren als «kritieke entiteit», worden verplicht om passende en evenredige technische, beveiligings- en organisatorische weerbaarheidsmaatregelen te nemen ter (fysieke) bescherming van hun vitale proces(sen) en verstorende incidenten te melden.

52

Hoe verhoudt de CO2-uitstoot van potentiële winning en raffinage van kritieke grondstoffen in Europa zich tot de situatie dat deze grondstoffen worden geïmporteerd van buiten de EU?

Antwoord

Bij potentiële winning en raffinage van kritieke grondstoffen binnen de EU wordt de distributieketen korter. Dit heeft een positief effect op de CO2-uitstoot. Daarnaast zal deze verder worden beperkt indien de winning en raffinage in Europa op een milieuvriendelijker wijze zou plaatsvinden dan buiten Europa het geval is. De exacte invloed op de CO2-uitstoot hangt echter af van de wijze waarop de keten precies zal wijzigen en de wijze waarop de winning en raffinage zal plaatsvinden binnen en buiten Europa.

53

De Milieukostenindicator (MKI) wordt steeds vaker ingezet als meetinstrument voor de berekening van de milieu-impact van verschillende materialen. Is het kabinet voornemens MKI-berekeningen verplicht te stellen?

54

Kan het kabinet aangeven of het onderscheid in primaire grondstoffen en secundaire grondstoffen hierin voldoende zijn meegewogen?

55

Zo ja, hoe?

56

Wordt de berekening van CO2-uitstoot buiten landsgrenzen hier voldoende in meegenomen?

57

Heeft het kabinet een voorstel om bijvoorbeeld de CO2-uitstoot per indicatie toe te rekenen aan geïmporteerde grondstoffen, producten of halffabricaten of de CO2-uitstoot pas te berekenen vanaf het moment dat een grondstof op Nederlandse bodem herwonnen is en houdt het kabinet hiermee rekening in aanbestedingseisen?

Antwoord 53 t/m 57

De Milieukostenindicator (MKI) voor de Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW) en de Milieuprestatie in de Burger- en Utiliteitsbouw (B&U) is de maat voor de milieu-impact van bouwwerken als gevolg van de toegepaste bouwmaterialen. De MKI en de Milieuprestatie worden op dezelfde manier berekend met de zogeheten Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken. In de B&U geldt op dit moment in de bouwregelgeving een wettelijke eis voor de milieuprestatie voor nieuwe woningen en nieuwe kantoorgebouwen (groter dan 100 m2). In zijn brief van 23 december 2022 over de Beleidsagenda normeren en stimuleren van circulair bouwen heeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Vro) aangekondigd dat hij de huidige eis voor woningen en kantoren scherper wil stellen per 1 januari 2025 en de eis tevens in wil voeren voor andere gebruiksfuncties (bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidszorg).

In deze Bepalingsmethode worden de milieueffecten over de levensduur van het materiaal of product berekend op basis van een levenscyclusanalyse. Dit betekent dat milieueffecten worden berekend voor alle fasen in het leven van een bouwmateriaal of -product: de winning van grondstoffen, de fabricage van de bouwmaterialen en -producten, het bouwen zelf, onderhoud tijdens het gebruik van het bouwwerk en de uiteindelijke sloop.

Uitputting van primaire grondstoffen is één van de milieucategorieën die wordt meegewogen in de berekening van de MKI en Milieuprestatie. Toepassing van secundaire grondstoffen is geen specifieke milieucategorie in de berekening. De effecten van de toepassing van secundaire grondstoffen wordt wel gewaardeerd in de MKI en de Milieuprestatie omdat de – lagere – milieu-impact van secundaire grondstoffen wordt berekend en daarmee leidt tot een lagere milieu-impact van het bouwwerk. De MKI en de Milieuprestatie zijn daarmee in de optiek van de Minister van Vro vooralsnog een voldoende prikkel voor de toepassing van secundaire grondstoffen en reductie van de toepassing van primaire grondstoffen.

In het NPCE kondigt het kabinet aan te willen verkennen hoe het invulling kan geven aan het advies van het Transitieteam Circulaire Bouweconomie gericht op verduurzaming van de GWW door dwingender te sturen op de milieukostenindicator (MKI; zie Transitieteam geeft advies over dwingender gebruik MKI | Circulaire Bouweconomie).

De Rijksopdrachtgevers Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en Rijkswaterstaat (RWS) vragen in aanbestedingen uit op de Milieuprestatie respectievelijk MKI. RVB vraagt voor nieuwe kantoren in aanbestedingen al uit met een scherpere milieuprestatie-eis dan de wettelijke eis.

De uitstoot van CO2 is in de Bepalingsmethode onderdeel van de milieucategorie «Klimaatverandering». De betreffende CO2-uitstoot wordt gerekend over de hele productieketen, dus inclusief de CO2 die buiten Nederland wordt uitgestoten. In de berekening wordt geen nader onderscheid gemaakt tussen uitstoot binnen en buiten Nederland. Het kabinet heeft voor de bouw vooralsnog geen voornemen om dit onderscheid te maken, zoals ik ook al schrijf in antwoord op vraag 49.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft in de voornoemde brief van 23 december 2022 eveneens het voornemen aangekondigd voor de introductie van normering voor CO2-uitstoot van het materiaalgebruik in gebouwen (B&U). Met zo’n nieuwe eis acht de Minister voor Vro meer gerichte sturing mogelijk op de bijdrage van circulair bouwen aan de klimaatambities van het kabinet.

De leden van de D66-fractie menen dat Nederland als doorvoer- en kennisland een mooie positie heeft om een belangrijke rol te vervullen in het zekerstellen van kritieke grondstoffen. Over de exacte rol van Nederland hebben deze leden nog een aantal vragen.

58

Het kabinet geeft aan dat Nederland geen grote rol heeft in de waardeketens van kritieke grondstoffen. Kan het kabinet aangeven hoe de recycling en terugwinning van grondstoffen uit producten zich verhoudt tot de nationaal benodigde grondstoffen?

59

Heeft het kabinet inzicht in de ingezamelde producten, bestaande uit onder andere kritieke grondstoffen en in hoeverre Nederland deze op nationaal of Europees niveau recyclet en hergebruikt?

60

Heeft het kabinet inzicht in de hoeveelheid «afval» en daarmee (kritieke) grondstoffen die Nederland exporteert, zowel naar EU-lidstaten als niet-Europese landen en welk potentieel van urban mining Nederland en dus Europa daarmee onbenut laat?

Antwoord 58 t/m 60

Terugwinning en recycling zal op de langere termijn in belangrijke mate kunnen voldoen in de nationaal benodigde grondstoffen. Dit zal naar verwachting vooral het geval zijn als de energietransitie is voltooid en de daarvoor gebruikte producten aan vervanging toe zijn. De verwachting is dat tot die tijd de vraag naar kritieke grondstoffen tijdens de energietransitie substantieel groter zal zijn dan de beschikbare kritieke grondstoffen die voortkomen uit recycling en terugwinning.

Het gebruik van secundaire materialen bedroeg in 2020 gemiddeld 13% van het totale grondstoffengebruik voor de Nederlandse economie. Nederland exporteerde in 2020 volgens de Afvalbalans van het CBS bijna 20,1 miljard kilogram aan afval naar het buitenland. Circa 8 miljard kilogram is dierlijk en plantaardig afval en 4,6 miljard kilogram is ijzerafval. Een uitsplitsing naar specifieke kritieke grondstoffen wordt niet gemaakt. Daarnaast exporteert Nederland niet alleen afval, maar ook tweedehands materialen zoals mobiele telefoons, laptops en auto’s welke van invloed zijn op de uitvoer van kritieke materialen. Omdat recycling en hergebruik van kritieke grondstoffen niet apart worden gemonitord in de afvalstatistieken, heeft het CBS hier geen specifieke cijfers over beschikbaar.

61

Het kabinet schrijft dat er een verkenning uitgevoerd zal worden naar de voor- en nadelen van raffinagecapaciteit van kritieke grondstoffen in Nederland. Wanneer kan deze verkenning worden verwacht? Wordt in deze verkenning de optie voor het vormgeven van strategische voorraden meegenomen?

62

Kan het kabinet aangeven hoe de strategische positie van raffinagecapaciteit zich verhoudt tot onze ambitie om klimaatneutraal en volledig circulair in 2050 te zijn?

63

Op welke manier is het kabinet van plan om als Nederland concreet bij te dragen aan duurzame Europese mijnbouw en raffinage?

64

Welke stappen zet Nederland om een positie in te kunnen nemen in de raffinage van kritieke grondstoffen?

Antwoord 61 t/m 64

De grondstoffenstrategie wordt in de eerste helft van 2023 nader uitgewerkt. Er zijn ook eerste gesprekken gevoerd met het Nederlandse bedrijfsleven over de kansen en mogelijkheden voor raffinage en terugwinning van kritieke grondstoffen in Nederland. Daarin wordt ook meegenomen hoe dit wel of niet past in de verduurzamingsplannen van de industrie. Daarbij zal goed moeten gekeken welke mijnbouwambities de verschillende lidstaten willen ontwikkelen en in hoeverre mogelijke Nederlandse sterktes daar op kunnen aansluiten Naar verwachting zal het kabinet de belangrijkste uitkomsten van deze verkenning in de tweede helft van 2023 aan uw Kamer aanbieden.

65

Op welke manier wordt circulariteit nu meegenomen bij het aanbestedingsbeleid binnen de rijksoverheid en lagere overheden?

66

Ziet het kabinet mogelijkheden om te starten met circulaire gunningscriteria tot en met de eis voor circulaire sloop en bouw in 2023?

Antwoord 65 en 66

De Inkoopstrategie van het Rijk, «Inkopen met Impact»14, ziet circulair inkopen als een belangrijke opdracht voor de rijksoverheid. Via categoriemanagement worden de ambities nader uitgewerkt en toegepast. Voor alle overheden is circulariteit opgenomen in het Manifest MVOI.15 De ondertekenaars van het manifest, waaronder alle departementen, werken circulariteit uit in actieplannen en kunnen gebruik maken van diverse handreikingen en tools die hiervoor ontwikkeld zijn, evenals het Versnellingsnetwerk Circulair Inkopen16 en de «Buyer Groups»17, die grotendeels gericht zijn op circulair inkopen. Regionaal bestaan er samenwerkingsverbanden van overheden die werk maken van circulariteit in inkoop. Circulariteit is opgenomen in de MVI-criteriatool en zal daarin de komende jaren verder uitgewerkt worden. Sloop wordt momenteel geregeld in de richtlijn BRL SVMS-007 en is ook als eis opgenomen in de MVI-criteria tool, criteria sloop kantoorgebouwen.18 Het platform Circulair Bouwen (CB'23) heeft een Leidraad Toekomstig Hergebruik19 uitgewerkt. De kaders hierin worden in projecten nader getest en in de update van de MVI-criteria meegenomen.

67

Kan het kabinet aangeven wanneer de kennis- en innovatieagenda's worden geactualiseerd en naar de Kamer komen en hoe het kabinet voornemens is om de circulaire economie en kritieke grondstoffen hierin mee te nemen?

Antwoord

Het Kennis- en Innovatieconvenant en de bijbehorende innovatieagenda’s, waaronder die voor circulaire economie, worden dit jaar geactualiseerd in lijn met de kabinetsdoelstellingen (missies). Binnen deze agenda’s zal sterker de focus worden gelegd op de transities genoemd in het Coalitieakkoord, zoals klimaat- en energie, digitalisering en sleuteltechnologieën en de circulaire economie.20 Daarbij zal aansluiting gezocht worden met het Nationale Programma Circulaire Economie en de Grondstoffenstrategie. Zo staat leveringszekerheid van grondstoffen als doel in de innovatieagenda voor Circulaire Economie. Afspraken over samenwerking en (financiële) inzet leggen we vast in het Kennis- en Innovatieconvenant. De agenda’s en het convenant gaan Q4 2023 naar de Tweede Kamer.

68

Wanneer kan het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw worden verwacht?

Antwoord

Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25 beraadt het kabinet zich nog op het standpunt over diepzeemijnbouw. Het kabinet verwacht de Kamer hier op korte termijn, en uiterlijk voor de zomer, over te informeren.

De leden van de D66-fractie achten Europees beleid en Europese samenwerking op het gebied van grondstoffen onmisbaar. Daarom hebben deze leden hierover nog een aantal vragen. Het kabinet geeft aan dat de Europese Commissie periodiek de kritieke grondstoffen vaststelt.

69

Is er op Europees niveau inzicht in de verhouding van import van kritieke grondstoffen ten opzichte van export van kritieke grondstoffen in producten, al dan niet als afval aangemerkt?

70

Kan het kabinet aangeven of deze lijst van kritieke grondstoffen gelieerd is, enerzijds aan industriebeleid van de EU en anderzijds voldoende gericht is op recycling en hergebruik van deze grondstoffen, zoals lithium?

Antwoord 69 en 70

Er is goed zicht op de import van kritieke grondstoffen naar de EU-27. Handelsstatistieken als Comtrade en Prodcom (zoals gepubliceerd door Eurostat) geven inzicht in de directe import van grondstoffen en direct daarvan afgeleide materialen (zogenaamde «first intermediates»). Het zicht op de toepassing van die grondstoffen in producten die in de EU worden geproduceerd en vervolgens worden geëxporteerd is vanwege de huidige databeperkingen aanzienlijk minder duidelijk. Momenteel wordt een studie uitgevoerd door TNO om meer zicht te krijgen op deze waardeketens. Voor zover afvalstromen een handelswaarde vertegenwoordigen, zoals het geval is met bijvoorbeeld metaalschroot, is er enig zicht op de hoeveelheden die daarmee gemoeid zijn, zonder gedetailleerd inzicht in de precieze samenstelling van die stromen. Toekomstige ontwikkelingen rond productpaspoorten zouden aanzienlijk meer licht kunnen werpen op die volumestromen. Op dit moment zijn er tal van Europese projecten in ontwikkeling (met Nederlandse betrokkenheid) waarbij de verdere ontwikkeling van die productpaspoorten centraal staat.

De lijst kritieke grondstoffen is een belangrijk uitgangspunt van de Commissie geweest bij het in gang zetten van de Critical Raw Materials Act (CRMA). In die CRMA worden verschillende perspectieven aangegeven waaronder een hernieuwde focus op Europese mijnbouw, maar ook op de bijdragen die recycling zouden kunnen leveren aan open strategische autonomie. Deze elementen zijn ook expliciet opgenomen in de Nationale Grondstoffenstrategie en de Nederlandse bijdrage aan genoemde CRMA.

71

Het kabinet is voornemens een speciaal vertegenwoordiger in te stellen voor de grondstoffenstrategie. Op welke wijze zal deze speciaal vertegenwoordiger de voortgang van de omslag naar een circulaire economie bevorderen?

72

Zal de inzet van de speciaal vertegenwoordiger dus specifiek gaan over hergebruik/recycling en het industriebeleid van de EU?

Antwoord 71 en 72

De beoogde speciaal vertegenwoordiger zal zich namens Nederland internationaal inzetten voor een grotere leveringszekerheid van kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische componenten en finale producten in Nederland en Europa. Hij of zij zal zich onder meer inzetten om duurzame winning en raffinage van kritieke grondstoffen in Europa te bevorderen met de hierbij behorende strategische internationale allianties. Daarnaast zal de beoogde speciale vertegenwoordiger leveringszekerheidsproblemen en risicovolle strategische afhankelijkheden van de prioritaire productgroepen in het NPCE op EU- en mondiaal niveau zo goed mogelijk adresseren. De opdracht van de beoogde speciaal vertegenwoordiger zal in 2023 door betrokken departementen worden afgestemd waarna de werving kan starten. Daarnaast zal er worden verkend of er ook een circulaire economie vertegenwoordiger van het NPCE komt die zich richt op het Nederlandse bedrijfsleven op nationaal niveau. Waar nodig zal er goede afstemming en samenwerking plaatsvinden tussen beide vertegenwoordigers

73

Het kabinet geeft aan dat Nederland binnen Europa een koploper is op inzameling. Biedt dit binnen Europa mogelijkheden om aanspraak te maken op subsidies die de ontwikkeling van hoogwaardige recycling kunnen versterken?

Antwoord

Er zijn diverse mogelijkheden voor ondernemers om aanspraak te maken op Europese financiering die beoogt de transitie naar een circulaire economie bevorderen. Ontwikkeling van hoogwaardige recycling komt daarvoor ook in aanmerking. Een overzicht van de mogelijkheden is beschikbaar op deze website die beheerd wordt door de Europese Commissie: Financing the circular economy | European Circular Economy Stakeholder Platform (europa.eu).

Voor zover bij het kabinet bekend, maken de voorwaarden bij deze financieringsinstrumenten geen onderscheid wat betreft de staat van inzameling in de lidstaat waar een ondernemer zich bevindt. Uiteraard is een goede inzamelinginfrastructuur wel bevorderlijk voor het ontwikkelen van hoogwaardig recyclen, hetgeen ertoe kan leiden dat in landen met een goede inzamelstructuur meer ondernemers zich hierop richten – en financiering daarvoor aanvragen.

74

Het kabinet schrijft dat er in Europees verband onderzoek gedaan zal worden naar de mogelijkheid voor de vormgeving van strategische voorraden. Wanneer kunnen de resultaten hiervan worden verwacht?

Antwoord

In opdracht van het Europese Parlement heeft TNO met partners eind december vorig jaar een rapport gepubliceerd over kritieke grondstoffen en strategische componenten en finale producten voor de energietransitie.21 Hierin is ook gekeken naar de rol van strategische voorraden en onder welke voorwaarden dit een aanvulling kan zijn op het handelingsrepertoire rond risicovolle strategische afhankelijkheden in waardeketens. De inzichten zullen worden meegenomen in de ontwikkeling van het monitoringsysteem ten behoeve van de Nationale Grondstoffenstrategie.

75

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet om een appreciatie van de nieuw gevonden kritieke mineralen in Zweden. Zijn er reeds technologieën beschikbaar om voorraden kritieke grondstoffen (zoals bijvoorbeeld recentelijk ontdekt in Zweden) op een duurzame en milieuvriendelijke manier te kunnen winnen?

Antwoord

Het kabinet is verheugd over de vondst van zeldzame aardmetalen in Zweden. Tegelijkertijd realiseert het kabinet zich dat het nog lang duurt voordat de grondstoffen gewonnen worden. Eén van de vijf handelingsperspectieven van het kabinet is de inzet op duurzame Europese mijnbouw en raffinage. Het kabinet zal de opschaling van Europese mijnbouw ondersteunen. Dat doen we door op dit vlak constructief mee te denken over de nog te verschijnen Critical Raw Materials Act. Daarbij vindt het kabinet het belangrijk dat mijnbouw onder duurzame voorwaarden plaatsvindt. Desondanks is de milieudruk van winning van kritieke grondstoffen vooralsnog groot.

De leden van de D66-fractie weten dat mijnbouwactiviteiten gepaard gaan met schade aan milieu en natuur. Daarnaast kan de aanwezigheid van kritieke grondstoffen nadelige gevolgen hebben voor lage- en middeninkomenslanden. De werkomstandigheden vragen, wat deze leden betreft, om permanente aandacht. Over de gevolgen van mijnbouw, zowel op sociaal vlak als op milieuvlak hebben zij een aantal vragen.

76

Op welke manier zet het kabinet zich in Europees verband in om de negatieve effecten van de aanwezigheid en de extractie van kritieke grondstoffen in lage- en middeninkomenslanden te voorkomen?

77

Op welke manier zet het kabinet zich ervoor in om te voorkomen dat de toenemende behoefte aan kritieke grondstoffen zal leiden tot meer negatieve beïnvloeding van bossen en andere natuur?

78

Op welke manier zet het kabinet zich ervoor in dat de toenemende behoefte aan kritieke grondstoffen niet zal leiden tot meer vervuiling van waterbronnen (vooral in landen waar drinkwater reeds schaars is)?

79

Op welke manier wordt er gewerkt aan het beperken van de CO2-uitstoot die vrijkomt bij de productie van kritieke grondstoffen?

80

Op welke manier zet het kabinet zich ervoor in dat de toenemende behoefte aan kritieke grondstoffen niet zal leiden tot kinderarbeid of andere vormen van uitbuiting of moderne slavernij?

Antwoord 76 t/m 80

Het ter beschikking hebben van kritieke grondstoffen zou voor landen extra mogelijkheden moeten creëren om deze natuurlijke rijkdom aan te wenden voor duurzame ontwikkeling. Het kabinet signaleert echter het risico dat toenemende vraag naar en concurrentie om kritieke grondstoffen ten koste kan gaan van de SDGs en natuur en klimaat in met name de grondstofrijke ontwikkelingslanden. Bestaande problemen in de sector kunnen verdiepen, en de druk om meer grondstoffen te winnen in bijvoorbeeld kwetsbare ecosystemen neemt toe. Dit staat haaks op de bredere doelen van het Nederlands buitenlandbeleid en leidt op termijn ook niet tot een optimale, betrouwbare toelevering van kritieke grondstoffen. Er is nog een lange weg te gaan om de genoemde misstanden in de mijnbouwsector en de ketens van kritieke grondstoffen echt in beeld te hebben én uit te bannen.

Nederland zet zich al ruim tien jaar in voor verduurzaming van mineralenketens en mijnbouw in ontwikkelingslanden. Zoals aangegeven in de grondstoffenstrategie bestaat de Nederlandse aanpak uit agenderen en kwantificeren van de voetafdruk van grondstoffenverbruik, aanjagen van IMVO en het bevorderen van verantwoorde mijnbouwpraktijken. Door deze hele agenda heen moet meer kennis, bewustzijn en actie komen op de klimaat- en milieu-impact van de mijnbouw – waaronder CO2-uitstoot, biodiversiteitsverlies en waterverbruik- en vervuiling. Dit komt naast de aandacht die Nederland geeft aan artisanale, kleinschalige mijnbouw waar de risico’s op bijvoorbeeld kinderarbeid of seksueel geweld hoog zijn. Bijvoorbeeld tijdens de VN Waterconferentie is aandacht gevraagd voor de relatie tussen mijnbouw en waterstress, waarvoor niet alleen vanuit de mijnbouwsector maar ook vanuit actoren die zich bezighouden met waterbeheer aandacht voor moet zijn. In een aantal landen werkt Nederland zelf vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ook samen met lokale overheden aan het verbeteren van Integraal Water Beheer, afhankelijk van de lokale situatie wordt daarin ook aandacht besteed aan de effecten van mijnbouw en landbouw op waterbeheer. Dit gebeurt onder meer via programma’s bij de Wereldbank en inzet van onder meer de Commissie Milieu Effect Rapportage (Cie MER) en het Blue Deal partnerschap van Nederlandse waterschappen die samenwerken met lokale overheden en water beheersorganisaties. Zie ook beantwoording van vraag 113/115.

Nederland steunt vooral brede initiatieven waar, vaak in multistakeholderverband, gewerkt wordt aan verduurzaming en aan versterkte internationale en lokale governance van de mijnbouwsector. Zo steunt het kabinet het Intergovernmental Forum (IGF) on Mining, Metals, Minerals and Sustainable Development gericht op duurzame governance van de mijnbouwsector en overheidsdialoog hierover. Met oog op transparantie in de financiële stromen gerelateerd aan mijnbouw, en daarmee het voorkomen van corruptie, steunt het kabinet het Extractive Industries Transparancy Initiative (EITI). En met steun van Nederland is het Climate Smart Mining initiatief gestart bij de Wereldbank dat o.a. CO2-reductie in de mijnbouwsector bevordert. Ook dragen het bredere ontwikkelingsbeleid op genoemde thema’s en het IMVO-beleid bij aan het verminderen van de negatieve effecten van productie van kritieke grondstoffen.

Ook in Europees verband kan Nederland een verschil maken, en het kabinet wil ook dat verduurzamingsinitiatieven deel uitmaken van de bredere aanpak rondom de Europese Critical Raw Materials Act. Hierbij kan het European Partnership for Responsible Minerals als voorbeeld dienen dat op initiatief van Nederland is opgericht als flankerende maatregelen bij de Europese Conflictmineralenverordening. Het kabinet zet in op internationale samenwerking en economische diplomatie. Het kabinet is ook voorstander van grondstoffenpartnerschappen van de EU met onder andere grondstofrijke ontwikkelingslanden. Als onderdeel van de programmatische aanpak van de nationale grondstoffenstrategie en de taakopdracht van de Task Force Strategische Afhankelijkheden, zal het kabinet bepalen welke acties Nederland onderneemt binnen en aanvullend op de Europese grondstoffenpartnerschappen, onder andere door het sluiten en verdiepen van bilaterale partnerschappen. Dit gebeurt op basis van een nadere analyse van specifieke Nederlandse kwetsbaarheden, de belangen en expertise van het Nederlandse bedrijfsleven, de ambities en prioriteiten van partnerlanden en daarmee de inbedding in de bredere Nederlandse relatie met grondstofrijke landen.

De leden van de D66-fractie stellen dat er binnen een grondstoffenketen niet een enkele verantwoordelijke aan te wijzen is. Dit is een ander uitgangspunt dan de huidige economische en financiële kaders. De Nederlandsche Bank (DNB) bracht eerder een Roadmap circulair financieren 2030 uit. Hierover en over het belang van financiering voor het ontwikkelen van de circulaire economie en daarmee hergebruik van (kritieke) grondstoffen hebben deze leden nog een aantal vragen.

81

Deelt het kabinet de mening dat adequate financiering onmisbaar is voor de doorontwikkeling van de circulaire economie?

82

Is het kabinet op de hoogte van deze ontwikkelingen en de pilots bij DNB?

83

Is het kabinet met hen in gesprek over welke wet- en regelgeving dient te worden aangepast om het financiële aspect en daarmee gedeelde verantwoordelijkheid in een keten binnen de circulaire economie te ondersteunen?

84

Op welke manier draagt het kabinet bij aan het creëren van een gelijk speelveld op het gebied van financiering van circulaire bedrijven?

85

Hoe kan aanpassing van wet- en regelgeving bijdragen aan het gemakkelijker maken voor circulaire bedrijven om een financiering rond te krijgen?

Antwoord 81 t/m 85

Het kabinet deelt de mening dat adequate financiering onmisbaar is voor de doorontwikkeling van de circulaire economie.

Het kabinet is op de hoogte van de ontwikkelingen en de pilots bij de DNB. De Roadmap circulair financieren is tot stand gekomen in samenwerking tussen de rijksoverheid en financiële instellingen. De Staatssecretaris van IenW heeft de werkgroep circulaire economie van het Platform voor Duurzame Financiering en de totstandkoming van de Roadmap ondersteund en gepresenteerd op de nationale conferentie voor de circulaire economie in 2022. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat bij de klimaatconferentie in Egypte een internationale Roadmap gepresenteerd met steun van een aantal internationale financiële instellingen.

Het Rijk werkt samen met financiële instellingen aan het oplossen van knelpunten voor de financiering van de circulaire economie. Deze Roadmap circulair financieren draagt bij aan de beleidsagenda voor duurzame financiering, die de Minister van Financiën en de Minister voor Klimaat en Energie op 7 juni 2022 hebben gepubliceerd.22 Daarin staat de ambitie dat de financiële sector een vliegwiel moet zijn voor verduurzaming, inclusief acties die moeten bijdragen aan deze ambitie. In de paragraaf financiering in het NPCE23 gaat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat hier verder op in. Ten slotte zal onderzocht worden hoe ook financiële instellingen aan kunnen sluiten bij het Bestuurlijk Overleg Circulaire Economie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale Grondstoffenstrategie en hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het van groot belang is om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen te vergroten in een wereld waar deze grondstoffen van een steeds groter geopolitiek belang zijn en waarin de vraag naar kritieke grondstoffen toeneemt als gevolg van de energietransitie. Het kabinet noemt daarom het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen het centrale doel van de grondstoffenstrategie, maar de motie van het lid Hagen c.s. over het ontwikkelen van een grondstoffenstrategie (Kamerstuk 32 852, nr. 192) stelt dat ook het strategisch versnellen van de circulaire economie en een groene-industriepolitiek centraal zouden moeten staan. Deze leden merken op dat het kabinet bijvoorbeeld wel stelt dat er verdienmodellen zullen ontstaan voor het terugwinnen van kritieke grondstoffen, maar daarbij niet ingaat op de rol van de overheid bij het stimuleren daarvan.

86

Deze leden zouden graag ook in de grondstoffenstrategie meer aandacht zien voor deze aspecten en missen een kwantitatieve analyse en doelstellingen op het gebied van circulaire grondstoffen. Zij vragen het kabinet om in de voor de zomer van 2023 aangekondigde nadere uitwerking van de doelen in een programmatische aanpak ook expliciet stil te staan bij deze elementen en daarbij concrete kwantitatieve doelen op te nemen.

87

De leden van de CDA-fractie lezen dat de grondstoffenstrategie en het NPCE op elkaar aan zullen sluiten en elkaar zullen versterken, maar hen is niet duidelijk hoe dat zal leiden tot concrete doelen en acties op bijvoorbeeld het gebied van secundaire grondstoffen. Zij vragen het kabinet om hierop in te gaan en tevens te verduidelijken welke doelen en acties een plek zullen krijgen in de verdere uitwerking van de grondstoffenstrategie en welke in het NPCE.

Antwoord 86 en 87

In de nationale grondstoffenstrategie vormt het handelingsperspectief circulariteit en innovatie de basis voor de gevraagde strategische versnelling van de circulaire economie en groene industriepolitiek uit de motie van het lid Hagen c.s. Hierin speelt het NPCE een centrale rol. Dit programma richt zich op de hele keten, van ontwerp en hergebruik tot en met verwerking, om ervoor te zorgen dat producten langer meegaan, bijvoorbeeld doordat ze anders ontworpen worden en door reparatie makkelijker te maken. Het grondstoffengebruik voor de Nederlandse productie en consumptie moet zodanig worden teruggebracht dat het binnen de planetaire grenzen en de daaruit volgende «veilige operationele ruimte» voor Nederland valt.

Beide doelstellingen vragen om een andere inrichting en verduurzaming van de huidige mondiale waardeketens van de Europese economie met daarbinnen Nederland als belangrijke economische speler. In hoeverre het (weder)opbouwen van delen van strategische waardeketens op het Europese continent kan leiden tot mondiale milieuwinst door vervuilende winning en productie buiten Europa deels te vervangen door duurzamere winning en productie in Europa, wordt nader onderzocht binnen de context van de grondstoffenstrategie. Daarnaast is in het NPCE aangegeven dat in 2023 en 2024 de nationale doelen voor 2030 en 2050 worden uitgewerkt.

De uitwerking van circulaire doelen voor prioritaire productgroepen heeft plaatsgevonden binnen het NPCE. De aanvullende uitwerking van leveringszekerheidsdoelen van kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische componenten en finale producten zal plaatsvinden in het kader van de grondstoffenstrategie. De exacte afbakening tussen de grondstoffenstrategie en het NPCE, dat op 3 februari jongstleden aan uw Kamer is aangeboden, krijgt op dit moment nader vorm. Over de programmatische uitwerking van de grondstoffenstrategie hoopt het kabinet u, zoals in de strategie aangegeven, rond de zomer nader te kunnen informeren.

88

De leden van de CDA-fractie merken op dat vanuit de afvalsector een poging is gedaan om een doelstelling op het gebied van secundaire grondstoffen ter vervanging van primaire abiotische (fossiele) grondstoffen te concretiseren. Zij vragen het kabinet te reageren op de stelling uit deze analyse dat Nederland om aan het doel voor het halveren van het gebruik van primaire grondstoffen in 2030 te voldoen 125 Mton aan additionele secundaire grondstoffen nodig zal hebben. Is dit een accurate schatting?

89

Kan het kabinet eventueel een onafhankelijke partij dit laten toetsen?

90

Deze leden vragen het kabinet tevens in te gaan op waar deze grote hoeveelheid aan secundaire- en biogrondstoffen vandaan zal moeten komen en welk deel daarvan zal moeten worden geïmporteerd.

91

Daarnaast vragen deze leden het kabinet om te reflecteren op de recyclingresiduen die vrijkomen bij het opwerken van deze hoeveel secundaire grondstoffen, de verwerkingscapaciteit die nodig is voor deze residuen en de rol die het kabinet daarbij ziet voor afvalenergiecentrales.

Antwoord 88 t/m 91

Het reduceren van primaire grondstoffengebruik kan deels door deze te vervangen door secundaire grondstoffen- en hoogwaardige toepassing van duurzame biogrondstoffen. Dit zal echter niet voldoende zijn om de doelstelling te behalen. Net als bij primaire fossiele grondstoffen nu, zal het importeren van secundaire- en duurzame biogrondstoffen noodzakelijk zijn. Maar het kabinet zet niet alleen in op de inzet van secundaire- en duurzame biogrondstoffen om de doelen te halen. Meerdere circulariteitsstrategieën zijn nodig, zoals grondstofvermindering doordat producten worden gedeeld of efficiënter worden geproduceerd, en levensduurverlenging omdat producten en onderdelen langer en intensiever gebruikt worden door hergebruik en reparatie. De mate waarin welke strategie het beste kan worden ingezet verschilt per productgroep.

Daar waar materialen in de afvalfase zijn beland, is het noodzakelijk om te streven naar een zo hoogwaardig mogelijke verwerkingswijze. Het kabinet beseft zich dat bij het recyclen van materialen residuen vrij komen, die vervolgens moeten worden verwerkt in een afvalverbrandingsinstallatie of op een stortplaats. Daarom wordt ook ingezet op de hierboven beschreven circulariteitsstrategieën. Deze inzet leidt ertoe dat we binnen de circulaire economie verbranden en storten tot een minimum kunnen beperken. Meer informatie over concrete maatregelen die bij deze inzet horen, vindt u in het NPCE.

92

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat tijdens het meest recente debat over circulaire economie aangaf dat zij het onacceptabel vond dat ons afval terecht komt op plekken (in het buitenland) waar het niet zou moeten zijn. Zij gaf een voorbeeld van afval in mangrovebossen en dat zij zich daar enorm voor schaamde. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat we ons afval dusdanig monitoren dat deze werkwijze tot het verleden gaat behoren? In hoeverre monitoren wij dat nu als Nederland?

Antwoord

Op dit moment is er al regelgeving, in het bijzonder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA), die dit soort misstanden moet voorkomen. De handhaving van deze afvalregelgeving, in het bijzonder als het gaat om export naar landen buiten de EU, heeft bij de Inspectie Leefomgeving en Transport prioriteit.

Maar het kan altijd beter en daarom staan er heel wat aanscherpingen in de door de Europese Commissie in november 2021 voorgestelde aanpassingen van deze EVOA. In de voorstellen staat, dat een land van bestemming buiten de EU dient aan te tonen dat het zijn afvalbeheer en de handhaving daarvan op orde heeft. In de voorstellen wordt ook de manier gespecificeerd, waarop een milieuverantwoorde verwerking van het te exporteren afval buiten de EU dient te worden geverifieerd voordat dit transport heeft plaatsgevonden. Een audit door een onafhankelijke en geaccrediteerde derde partij is onderdeel van deze toets. Indien aan beide eisen niet wordt voldaan, mag een transport niet plaatsvinden. Het kabinet steunt deze voorstellen.

93

De leden van de CDA-fractie lezen dat China en Rusland inmiddels strategische posities innemen op het gebied van diepzeemijnbouw in wateren buiten de rechtsmacht van staten. Het kabinet schrijft dat Nederland dat, in navolging van enkele andere Europese landen, en gelet op onze sterk ontwikkelde maritieme industrie ook zou kunnen doen. Deze leden vragen het kabinet op welke wijze het op dit vlak actie onderneemt, eventueel in samenwerking met andere EU-lidstaten. Deze leden spreken de hoop uit dat diepzeemijnbouw, bijvoorbeeld vanwege technologische ontwikkelingen en het verminderen van de vraag naar grondstoffen, niet nodig zal zijn in de toekomst, maar achten het verstandiger om, indien dat wel nodig is, deze vorm van mijnbouw vorm te geven met onze eigen condities in het kader van Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in plaats van een nieuwe afhankelijkheid te creëren ten opzichte van landen zoals China en Rusland. Zij vragen hoe het kabinet naar dit dilemma kijkt.

Antwoord

Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25 raakt het onderwerp diepzeemijnbouw aan verschillende beleidsterreinen, waaronder de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen voor de energie- en andere transities en het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden daarbij, de klimaatdoelen en de bescherming van biodiversiteit en de oceanen, en zal het kabinet ten aanzien van al deze onderwerpen en belangen een integrale afweging maken. Het kabinet zal hierbij ook rekening houden met technologische ontwikkelingen, innovatie en substitutie en de voortgang van de energietransitie en circulaire economie. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat diepzeemijnbouwactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden, op basis van het voorzorgsbeginsel en voldoende wetenschappelijke kennis over de potentiële gevolgen van diepzeemijnbouw (zie ook het antwoord op de vragen 23 t/m 25). Nederland en enkele gelijkgestemde Europese landen zetten zich hier ook internationaal voor in.

Een aantal Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, België, Polen, Noorwegen, Denemarken en Portugal, maar ook Frankrijk en Duitsland, verkent de strategische kansen voor de staat en het eigen bedrijfsleven. Enkele daarvan beschikken ook over exploratiecontracten (Duitsland, Frankrijk, Polen, Verenigd Koninkrijk en België), waarvan de meesten zich in principe voorbereiden op toekomstige exploitatieactiviteiten, maar sommige vooralsnog alleen inzetten op (milieu)wetenschappelijk onderzoek en kennisopbouw. Vooral Frankrijk, Duitsland en Spanje hebben het afgelopen jaar nadrukkelijk hun zorgen uitgesproken over de risico’s van diepzeemijnbouw en hebben aangegeven exploitatieactiviteiten vooralsnog niet te zullen steunen. Als gevolg van uiteenlopende standpunten lijkt het niet realistisch dat binnen afzienbare tijd integraal EU-beleid ten aanzien van diepzeemijnbouw tot stand zal komen (zie ook het antwoord op de vragen 176 t/m 183).

Het kabinet zet er vooraleerst op in dat de internationale regeling voor eventuele exploitatie, waaraan momenteel in het kader van de Internationale Zeebodemautoriteit wordt gewerkt, zodanig is dat diepzeemijnbouw alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem kan plaatsvinden. Nederland wil dit vertaald zien in strikte milieunormen in die regeling (zie ook het antwoord op de vragen 176 t/m 183). Verder ondersteunt Nederland wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw op het mariene milieu. Het klopt daarnaast dat eventuele (directe) Nederlandse betrokkenheid mogelijk kansen biedt om eigen, aanvullende voorwaarden stellen aan winningsactiviteiten van Nederlandse bedrijven, via daartoe op te stellen nationale regelgeving voor diepzeemijnbouw.Dat sluit ook aan op de ambitie in de Nationale Grondstoffenstrategie om kritieke grondstoffen op een verantwoorde manier te winnen (en verwerken), om de duurzame ontwikkelingsdoelen en klimaat- en milieuambities te bereiken.

94

De leden van de CDA-fractie constateren dat ook in vitale infrastructuur gebruik wordt gemaakt van kritieke grondstoffen en dat het kabinet begin 2023 met een analyse komt die beter zicht geeft op de weerbaarheid van vitale infrastructuur en de afhankelijkheden van specifieke grondstoffen die daarbij spelen. Deze leden horen vanuit de netbeheerders dat er behoefte is aan een verdere concretisering van wat wordt verstaan onder vitale infrastructuur en in hoeverre de energie-infrastructuur daar ook onder valt. Kan het kabinet daar duidelijkheid over geven? Kan het kabinet tevens aangeven of er bij de genoemde analyse van de weerbaarheid van vitale infrastructuur, naast kritieke grondstoffen, ook voor de energie-infrastructuur belangrijke producten zoals elektriciteitskabels en -meters mee worden genomen?

Antwoord

Ja. Bij de implementatie van de CER-richtlijn (Critical Entities Resilience Directive) van de Europese Unie wordt invulling gegeven aan deze verdere concretisering. Zie ook de antwoorden op vragen 50, 51, 187 en 188.

95

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet ook in te gaan op de rol die de beschikbaarheid van grondstoffen op de lange termijn speelt in de keuzes die Nederland maakt bij de inrichting van het toekomstige energiesysteem. Op welke wijze wordt daar in het beleid en de plannen voor het energiesysteem rekening mee gehouden? Wordt in het Nationaal Plan Energiesysteem 2050 bijvoorbeeld rekening gehouden met de impact van het energiesysteem op de behoefte aan grondstoffen? Is het kabinet van mening dat ook de milieueffecten van grondstoffen in de gehele keten een rol moeten spelen in de keuzes die Nederland maakt in de energietransitie?

Antwoord

Zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de contouren van het Nationaal Plan Energiesysteem 2050 (NPE)24 is duurzaamheid één van de leidende publieke belangen waaraan de keuzes m.b.t. de inrichting van het energiesysteem getoetst worden. Hierbij wordt uitgegaan van een brede interpretatie van het begrip duurzaamheid en de impact op de nationale grondstof voetafdruk maakt hier dus ook onderdeel van uit. Dit betekent dat we kijken naar het zoveel mogelijk beperken van de energievraag vanwege de impact op de grondstofvoetafdruk én naar de impact van circulariteit op het energiesysteem. Concreet gaat het hierbij om de circulariteit van technieken en producten (bijv. windmolens, batterijen en kabels) in het energiesysteem en de inzet van energiedragers als grondstof (bijv. voor de productie van plastics). Op deze manier worden de afwegingen rondom de impact van het energiesysteem op de grondstofvoetafdruk meegenomen in de totstandkoming van het NPE.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze leden zien dat toegenomen globalisering leidt tot grotere strategische afhankelijkheid en dat Nederland als gevolg daarvan een kwetsbare positie inneemt in geopolitieke spanningen. Genoemde leden erkennen daarom het belang van het ontwikkelen van een strategie om ons voor te bereiden op deze risico’s. Deze leden zien in onderhavige stukken een probleemschets en een onderbouwing waarom een strategie belangrijk is, maar ontdekken hierin niet hoe het kabinet wil gaan handelen om de risico’s te verkleinen.

96

Zij vragen het kabinet om meer duidelijkheid te scheppen over hoe het de strategische afhankelijkheid wil afbouwen en daarbij ook in te gaan op het beschikbaar stellen van geld en middelen hiervoor. Daarbij verzoeken zij het kabinet om in te gaan op waar dit geld vandaan komt. Met andere woorden: welke verschuiving van inzet vindt hierdoor plaats? Deze leden constateren dat de energietransitie een verschuiving in het gebruik van grondstoffen met zich meebrengt. De leden van de SP-fractie lezen niet op welke manier het kabinet voornemens is om de inzet van geld en middelen aan te passen op deze verschuiving. Zij vragen het kabinet om hier meer inzicht in te geven en daarbij in het bijzonder in te gaan op de subsidies en belastingkortingen die nu gelden voor de fossiele industrie.

Antwoord

Wij streven ernaar uw Kamer rond de zomer van 2023 te informeren over het nader uitwerken van de vervolgacties in een programmatische aanpak voor leveringszekerheid van kritieke grondstoffen die nauw aansluit op het Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE). Bij het nader uitwerken van de programmatische aanpak zal dan ook nader worden bepaald welke additionele middelen hiervoor nodig zijn. Binnen Nederland zal het kabinet de grondstoffenstrategie inbedden in het missiegedreven innovatiebeleid door hierin een accent te leggen op circulariteit van kritieke grondstoffen. Daarnaast is recentelijk de Task Force Strategische Afhankelijkheden opgericht welke voor het meireces een Plan van Aanpak met uw Kamer zal delen waarin prioriteiten worden gesteld en een planning zal worden opgenomen. Verder wordt in reactie op de gewijzigde motie van het lid Klaver c.s. over de omvang van fossiele subsidies, in de kamerbrief van 20 december jongstleden de wijze uiteengezet waarop het kabinet het verzoek voor meer transparantie over de omvang van fossiele subsidies wil oppakken.25

97

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het kabinet zich moet voorbereiden op situaties waarin er zich problemen voordoen in de directe dan wel indirecte keten van kritieke grondstoffen en vragen het kabinet om probleemscenario’s uit te werken met de nadruk op mogelijk oplossingen voor deze probleemscenario’s.

Antwoord

In het kader van het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) wordt in 2023 een scenario-analyse uitgevoerd waarin wordt gezocht naar de manier waarop intensiever, langer, hoogwaardig gebruik van grondstoffen enerzijds en substitutie van grondstoffen anderzijds optimaal bijdragen aan reductie van de grondstoffenvoetafdruk én voorzien in de grondstoffenbehoefte voor de bouwopgave, de energietransitie en de vergroening en digitalisering van de industrie. Ook de (on)mogelijkheid om deze opgaven circulair in te vullen, wordt hierin meegenomen. Hierbij wordt gekeken naar een mogelijke uitsplitsing van het doel naar metalen, mineralen en fossiel. In deze scenariostudies worden medeoverheden en andere partners betrokken.

98

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat in de nadere uitwerking van de grondstoffenstrategie nagedacht moet worden over de gehele levensloop van producten en het mogelijk hergebruik van grondstoffen. Daarbij willen zij het kabinet meegeven dat hergebruik kritisch bezien moet worden en dat deze getoetst moet worden op duurzaamheid en bijdrage aan klimaatneutraliteit. Niet al het hergebruik kan even duurzaam gebeuren. Gedacht kan worden aan hoe de grondstoffen in zonnepanelen en windmolens na hun levensloop ook duurzaam gebruikt kunnen worden. Zij vragen het kabinet om dit aspect mee te nemen in de verdere uitwerking van de grondstoffenstrategie.

99

De leden van de SP-fractie vragen het kabinet om in de uitwerking ook de effectiviteit van de inzet van kritieke grondstoffen in de Nederlandse samenleving mee te wegen. Daarbij kan gedacht worden aan afwegingen over de inzet van collectieve middelen zoals buurtbatterijen versus individuele inzet van thuisbatterijen. Zij verzoeken het kabinet om in de uitwerking van de nationale grondstoffenstrategie inzicht te geven in het strategisch gebruik van deze kritieke grondstoffen.

Antwoord 98 en 99

In de uitwerking van de grondstoffenstrategie zal, in lijn met het verzoek van de SP, expliciet aandacht zijn voor duurzaam hergebruik. Terugwinning en hergebruik van kritieke grondstoffen uit energie-infrastructuur vormen een belangrijk onderdeel van het handelingsperspectief circulariteit waarmee op langere termijn het aanbod van secundaire kritieke grondstoffen vergroot wordt en zo een bijdrage geleverd aan leveringszekerheid. De grondstoffenstrategie richt zich uitsluitend op leveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor uiteenlopende toepassingen. Een weging tussen duurzame toepassingen waar deze grondstoffen voor ingezet kunnen worden, maakt hiervan geen onderdeel uit.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben kennisgenomen van de nieuwe Nationale Grondstoffenstrategie. Met de nieuwe Grondstoffenstrategie kunnen economische, ecologische en sociale uitdagingen integraal worden aangepakt en deze leden achten het van groot belang dat mens en milieu het focuspunt zijn in het nationale en Europese grondstoffenbeleid, des te meer in de landen waar zich problemen voordoen omtrent de winning van grondstoffen. Hieromtrent hebben deze leden nog vragen en opmerkingen.

100 en 101

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de energietransitie een vraagverschuiving veroorzaakt naar de hiervoor kritieke grondstoffen en mineralen en dat deze vraag invloed heeft op de grondstoffenwinning en de daarmee gepaard gaande effecten op milieu, mens en klimaat. Veel van de nu kritieke grondstoffen worden ook gebruikt voor producten die niet van nationaal strategisch belang zijn. In de strategie wordt dit als een gegeven gepresenteerd en niet als een punt waar de overheid op kan interveniëren. Wat is de reden hiervoor? Waarom wordt, gezien de schaarste en daarmee ook mogelijk oplopende prijzen van deze kritieke grondstoffen op de lange termijn, geen interventiestrategie ontwikkeld voor welke producten bij uitstek de kritieke grondstoffen moeten worden ingezet, zodat de energietransitie niet in gevaar komt? Hoe kan het kabinet verzekeren dat huishoudens met een laag inkomen niet disproportioneel hard worden geraakt in een economie die in toenemende mate afhankelijk wordt van steeds schaarsere grondstoffen?

Antwoord 100 en 101

De Nationale Grondstoffenstrategie is gericht op het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, omdat deze nodig zijn voor het realiseren van maatschappelijk opgaven, in het bijzonder de energietransitie. Sturen op producten waar kritieke grondstoffen wel en niet voor gebruikt mogen worden zou zeer vergaand overheidsingrijpen vereisen. Ook producten die niet van nationaal strategisch belang zijn, dragen bij aan welvaart. Op dit moment stuurt het kabinet daarom niet op waar grondstoffen voor gebruikt kunnen worden, maar op het vergroten van de leveringszekerheid voor de samenleving als geheel. In beginsel zijn en blijven bedrijven zelf verantwoordelijk voor hun eigen toeleveringsketen van grondstoffen en bewerkte producten.

Met de Nationale Grondstoffenstrategie beoogt het kabinet om grote schaarste in de toekomst tegen te gaan, zodat de energietransitie niet in gevaar komt en niet onbetaalbaar wordt. Om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen disproportioneel hard geraakt worden voert de overheid algemeen inkomensbeleid.

102

Zal het NPCE, dat vooruitblikt naar 2050, ook een scenario schetsen waarin de schaarste van kritieke grondstoffen zo groot is dat grootschalige verandering van ons consumptiegedrag noodzakelijk is? Kan het kabinet in deze notitie ook reflecteren op de groeiende impact van e-waste en het belang van wetgeving die praktijken als «planned obsolescence», oftewel producten opzettelijk een korte levensduur geven, bemoeilijkt? Zo niet, kan het kabinet hier dan nu al een reflectie op geven?

Antwoord

In een samenleving waarin het gebruik van elektrische en elektronische apparatuur alsmaar toeneemt zal uiteindelijk ook een toename in afdanken van deze apparatuur te verwachten zijn in de vorm van e-waste. Producenten en importeurs zijn wettelijk verantwoordelijk voor het afvalbeheer van hun afgedankte apparaten in de context van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Deze verantwoordelijkheid wordt in Nederland collectief uitgevoerd door producentenorganisatie Stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland). Stichting OPEN houdt een landelijk inzamelsysteem voor consumenten en bedrijven in stand en draagt zorg voor de correcte verwerking van ingezameld elektronisch afval (e-waste). Het voorkomen van vroegtijdig vrijkomen van e-waste door praktijken als planned obsolescence of simpelweg slechte kwaliteit van producten, moet natuurlijk worden tegengegaan. Dit kan het beste worden bereikt via Europese kaders die minimum eisen stellen aan producten die op de Europese markt worden gebracht. In het NPCE wordt dan ook ingezet op het realiseren van duurzame circulaire producten in het kader van de vernieuwde EU Ecodesign Verordening. De wettelijke producteisen die de komende jaren worden ontwikkeld zullen moeten zorgdragen voor circulaire producten die lang meegaan, repareerbaar zijn en hoogwaardig kunnen worden gerecycled. Daarnaast wordt verwacht dat het Europese voorstel voor het «Recht op reparatie» ook invloed zal hebben op de kwaliteit van producten hoewel de precieze inhoud van het voorstel op dit moment nog onbekend is. Wat betreft de producentenverantwoordelijkheid voor het voorkomen van afval (e-waste) zal worden nagegaan op welke wijze het nationale UPV-systeem daarin meer sturend kan zijn.

103

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden de houding van het kabinet wat betreft de rol van het bedrijfsleven en de overheid nog niet helder genoeg. Zo blijft onduidelijk waar de verantwoordelijkheid van bedrijven eindigt en die van de overheid begint. Welke informatie- en controleplicht komt er te liggen bij bedrijven, bij welke signalen grijpt de overheid in? De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties wijzen daarbij ook op het belang van klokkenluiders die autoriteiten of media durven te attenderen op onrecht. Deelt het kabinet de mening dat klokkenluiders een belangrijke rol spelen in het toezien op duurzame en menswaardige grondstoffenketens? Op welke manieren gaat het kabinet de veiligheid van klokkenluiders waarborgen? Bij welke nationale autoriteit kan een klokkenluider zich melden en wordt deze ook toegankelijk gemaakt voor melders buiten Nederland? Gaat het kabinet de rechten van klokkenluiders concreet maken in verder te sluiten partnerschappen?

Antwoord

In den brede zet het kabinet in op een beleidsmix van IMVO-maatregelen om de toepassing van de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen te bevorderen. Deze Richtlijnen vragen bedrijven de gepaste zorgvuldigheid toe te passen, wat onder meer transparantie inhoudt over hoe risico’s in de keten geadresseerd zijn en de ontvankelijkheid voor eventuele klachten. In overeenstemming met de Richtlijnen is eveneens het Nationaal Contactpunt OESO-Richtlijnen (NCP) ingericht. Het NCP behandelt meldingen van personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven die een schending van de OESO-Richtlijnen waarnemen, of een meningsverschil hebben over de toepassing ervan. Bij een melding staat het NCP de betrokken partijen bij om gezamenlijk tot een oplossing van het geschil te komen, bijvoorbeeld door bemiddeling tussen partijen.

Een andere IMVO-maatregel die een kernelement vormt van de beleidsmix is wetgeving. In lijn met het coalitieakkoord bevordert Nederland o.a. IMVO-wetgeving op Europees niveau, het Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Het Commissievoorstel voor de CSDDD bevat een verplichting om een toezichthoudende autoriteit in te stellen, waar natuurlijke en rechtspersonen bij gegronde zorgen over het niet naleven van de vastgestelde bepalingen door een bedrijf, melding kunnen maken. Een eerdere richtlijn van de EU (2019/1937) inzake de bescherming van klokkenluiders, is van toepassing op de melder. Tevens is sinds 2021 de IMVO-verplichting uit de Europese conflictmineralenverordening van kracht voor een selecte groep bedrijven.

Het kabinet zet zich in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Dit doen we o.a. via het Safety for Voices programma (20 mln, 2023–2028) dat de online en offline veiligheid van mensenrechtenverdedigers wereldwijd verbetert, waarbij aandacht is voor de juridische, mentale, digitale en fysieke veiligheid van mensenrechtenverdedigers. Ook multilateraal wordt de situatie van mensenrechtenverdedigers op de agenda gezet. Zo spreekt Nederland zich in de Mensenrechtenraad structureel uit tegen represailles jegens mensenrechtenverdedigers die samenwerken met de VN of dat in het verleden hebben gedaan. Tot slot dragen de Nederlandse ambassades bij aan de veiligheid van mensenrechtenverdedigers, bijvoorbeeld door via diplomatieke kanalen de situatie van mensenrechtenverdedigers aan de kaak te stellen. Deze inzet is gericht op mensenrechtenverdedigers in het algemeen, inclusief mensenrechtenverdedigers die schendingen van mensenrechten in grondstoffenketens aan de kaak stellen.

104

Deze leden zien ook dat de positie van de arbeider in de grondstoffenketen precair is en deze nog onvoldoende wordt meegenomen in de huidige notitie. Welke maatregelen ziet het kabinet voor zich om arbeidsrechten beter te beschermen in de hele keten? Op welke manieren kan het kabinet bij het sluiten van nieuwe partnerschappen waarborgen dat lokale vakbonden of vergelijkbare belangenpartijen en autoriteiten actief worden betrokken? Is het kabinet bereid dit voortaan als voorwaarde op te nemen bij het aangaan van partnerschappen die betrekking hebben op kritieke grondstoffen?

Antwoord

Via de inzet op ontwikkelingssamenwerking draagt Nederland (samen met de EU en flankerend aan EU-wetgeving) bij aan het verduurzamen en vergroenen van regionale en internationale handelsketens in brede zin. Hierbij is zowel aandacht voor mens als milieu. Via meerdere programma’s worden lokale maatschappelijke organisaties, waaronder vakbonden, ondersteund om arbeidsrechtenschendingen in de grondstoffensector te voorkomen. Dit gebeurt door pleiten en beïnvloeden, versterking van de lokale capaciteit voor het voeren van sociale dialoog (onder andere over het maken van eerlijke afspraken over arbeidsrechten- en omstandigheden) en de opzet en naleving van adequate wet- en regelgeving.

Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen toepassen. Arbeidsrechten zijn een van de aspecten die in de OESO-Richtlijnen aan bod komen.

105

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn enigszins kritisch op de puur Nederlandse dimensie van de Grondstoffenstrategie. Ieder land heeft recht op een duurzame toekomst. Alleen dan is deze transitie succesvol. Deelt het kabinet de mening dat de beschikbaarheid van kritieke metalen en mineralen een wereldwijde energietransitie moet stimuleren voor alle landen en niet alleen voor welvarende landen zoals Nederland?

106

Zo ja, hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat landen in het mondiale Zuiden zoals Zuid-Afrika en Congo, waar momenteel veel grondstoffen gewonnen worden voor de energietransitie, ook kunnen profiteren van de transitie?

107

Hoe verenigt het kabinet de ambitie voor een «just transition» met het verplaatsen van raffinage en verwerking naar Europa? Hoe helpt het kabinet de landen die economisch afhankelijk zijn van de export van deze grondstoffen richting een duurzame economie?

108

Ziet het kabinet bijvoorbeeld de mogelijkheid om tweedehands zonnecellen en batterijen te schenken aan landen die Nederland kritieke grondstoffen leveren?

Antwoord 105 t/m 108

Het kabinet is het er mee eens dat alle landen een omslag moeten maken naar een duurzaam, hernieuwbaar energiesysteem. Dit betekent dat alle landen baat hebben bij goede toegang tot hernieuwbare energietechnologie en/of de grondstoffen en halffabricaten om die technologie te produceren. In de grondstoffenstrategie stelt het kabinet voor Nederland vast dat we bovendien moeten inzetten op leveringszekerheid en het terugdringen van risicovolle strategische afhankelijkheden in dit domein. Andere landen formuleren voor zichzelf vergelijkbare ambities. Daarbij gaat het niet zozeer om het verplaatsen van mijnbouw en raffinagecapaciteit, maar om het opbouwen en opschalen op mondiaal niveau van een gediversifieerde en duurzame productie- en verwerkingsketen van kritieke grondstoffen waarin alle landen bovengenoemde doelstellingen verwezenlijkt zien. Dit ligt ook besloten in het behalen van de SDGs, in het bijzonder de inzet voor SDG7 (toegang tot betaalbare en duurzame energie). Grondstofrijke landen waaronder Democratische Republiek Congo en Zuid-Afrika zijn weliswaar rijk aan bepaalde ruwe grondstoffen, maar kunnen deze niet per definitie zelf ook aanwenden in het productieproces en ze zijn zelf nog steeds importafhankelijk van andere kritieke grondstoffen, halffabricaten en technologie. Het kabinet is dan ook van mening dat er, op basis van het transitiepad dat landen voor zichzelf definiëren, wederzijds profijtelijke partnerschappen met de EU kunnen worden ontwikkeld met landen op basis van onderlinge complementariteit in grondstofrijkheid, kennis en technologie. Zo kan de EU ook een aantrekkelijk alternatief bieden voor andere grootmachten waaronder China.

Het kabinet zet zich actief in om energietransities ook in ontwikkelingslanden te versnellen, gericht op betaalbare, betrouwbare duurzame energievoorziening voor iedereen. Energietransities moeten daarvoor eerlijk en inclusief worden vormgegeven, in de context van de specifieke uitdagingen van het betreffende land. In 2022 verhoogde Nederland haar ambitie om tot 2030 in totaal 100 miljoen mensen, die nu geen elektriciteit hebben of toegang tot schone brandstoffen om te koken, te bereiken met toegang tot hernieuwbare energie. De Nederlandse inzet wordt primair gericht op het mobiliseren van publieke en private investeringen in de best beschikbare hernieuwbare energie technologie, vergezeld van capaciteitsopbouw, lokale werkgelegenheid en de ontwikkeling van een faciliterend beleidskader. Hiervoor worden verschillende programma’s ondersteund die voornamelijk in sub-Sahara Afrika actief zijn, zoals het Energising Development-partnerschap (EnDev), het door FMO uitgevoerde Access to Energy Fund en op energietoegang gerichte samenwerking met de Wereldbank. Het kabinet is van mening dat ontwikkelingslanden minder baat hebben bij donatie van tweedehands zonnecellen of batterijen en geeft daar dan ook geen prioriteit aan.

109

Om toch de positie van Nederland nog in beschouwing te nemen: welke verantwoordelijkheid ligt er bij Nederland in haar unieke rol als exporteur en importeur?

110

Wat verwacht het kabinet van transportbedrijven die talloze dichte containers importeren en ongeopend weer exporteren?

111

Welke voorwaarden wil zij stellen aan het verwerken en transporteren van goederen die niet binnenlands worden gebruikt?

112

Welke partij controleert de ketens achter deze import- en exportproducten?

Antwoord 109 t/m 112

De Nederlandse overheid stelt geen specifieke eisen of voorwaarden aan de import en export van goederen door transportbedrijven in Nederland. Wel verwacht het kabinet van alle bedrijven dat zij zich houden aan internationale normen op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. De OESO-Richtlijnen vragen van bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. De controle op de ketens achter import- en exportproducten is onderdeel van het proces van gepaste zorgvuldigheid dat bedrijven toepassen.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat in de Grondstoffenstrategie wordt onderkend dat er veel water nodig is voor de mijnbouw van kritieke grondstoffen, terwijl 50% van die productie juist plaatsvindt in gebieden die gevoelig zijn voor droogte. Hiernaast is er bij het mijnen hoog risico op de vervuiling van nabijgelegen waterbronnen en ontwrichting van de biodiversiteit en creëert een hogere vraag naar grondstoffen een verslechtering van de kwaliteit van de voorraden. In het Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkelingssamenwerking wordt onder het thema Verkleinen Nederlandse klimaat-, land- en watervoetafdruk benadrukt dat Nederlandse productie, consumptie en handel in toenemende mate plaatsvindt binnen planetaire grenzen met positieve impact op bestrijding van armoede en ongelijkheid en dat Nederlands beleid niet leidt tot mogelijk negatieve gevolgen voor de voedselproductie, toegang tot water, bossen en biodiversiteit in ontwikkelingslanden.26

113

Hoe kan het kabinet verzekeren dat bij de mijnbouw naar kritieke grondstoffen in betreffende landen de waterkwaliteit en -kwantiteit zeker gesteld is voor lokale behoeften?

114

Hoe kan het kabinet garanderen dat het waterverbruik voor mijnbouw de natuurlijke ecosystemen en biodiversiteit niet beschadigt of aantast?

115

Op welke manier koppelt het kabinet de noodzaak van het verkleinen van de watervoetafdruk bij grondstofwinning ook aan een verandering in onze maatschappelijke levensstijl en vermindering in algeheel grondstoffenverbruik door consumptie te doen verkleinen, conform het R-laddermodel van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?

Antwoord 113 t/m 115

In het Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling legt het kabinet de ambitie neer om de totale klimaat-, land- en watervoetafdruk terug te brengen.

Het kabinet signaleert in de grondstoffenstrategie het risico dat mijnbouw nog verdere druk zal leggen op lokale waterkwaliteit en watervoorraden. Het is op dit moment al zo dat het verbruik door verschillende economische sectoren in gebieden, zoals ook de landbouw, niet in balans is met de voorspelde waterbeschikbaarheid en dat betere planning en beheer van watervoorraden noodzakelijk is. Dat geldt ook voor de waterbehoefte van mijnbouw. Daarbij bestaat het risico op vervuiling van water door het mijnbouwproces of door bijvoorbeeld lekken vanuit verouderde opslagen van mijnbouwafval (zogeheten «tailings dams»). Het kabinet kan niet garanderen dat er in andere landen geen aantasting van waterkwaliteit of voorraden zal plaatsvinden. Wat Nederland wel kan doen aan verduurzaming van grondstoffenketens is in de grondstoffenstrategie uiteengezet langs drie lijnen (zie ook de beantwoording van vraag 76 t/m 80, waarvan de eerste in dit verband heel belangrijk is: kwantificeren en internationaal agenderen van de totale voetafdruk van grondstoffenwinning. Nederland zet er allereerst op in om de bewustwording hierover ook bij lokale overheden te vergroten, zodat op termijn beter rekening gehouden wordt met de totale waterbehoefte in een gebied. De brede aanpak die Nederland vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid kent op het gebied van water draagt hier aan bij. In een aantal landen werkt Nederland samen met lokale overheden aan het verbeteren van Integraal Water Beheer, afhankelijk van de lokale situatie wordt daarin ook aandacht besteed aan de effecten van mijnbouw en landbouw op waterbeheer. Dit gebeurt onder meer via programma’s via de Wereldbank en via inzet van onder meer de Commissie Milieu Effect Rapportage (Cie MER) of het Blue Deal partnerschap van Nederlandse waterschappen die samenwerken met lokale overheden en water beheersorganisaties. In Zuid-Afrika ondersteunt de Blue Deal een samenwerking met de overheid gericht op het mitigeren van risico’s verbonden met de goudwinning in dit land.

Om de klimaatdoelstellingen te behalen is een omslag naar een circulaire economie nodig, waarmee Nederland haar totale voetafdruk terugbrengt. De maatregelen in het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 (NPCE), die u op 3 februari jl. is aangeboden (Kamerstuk 32 852, nr. 225), richten zich op vier aangrijpingspunten om te sturen op het grondstoffenverbruik die samenhangen met de treden van de R-ladder. Het gaat dan om vermindering van grondstoffengebruik; substitutie van primaire grondstoffen door secundaire grondstoffen of duurzame biogrondstoffen; levensduurverlenging, en hoogwaardige verwerking. Dit betekent dus ook een verandering in maatschappelijke levensstijl kijkend naar vermindering van grondstoffengebruik en levensduurverlenging.

116

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat Nederland zich bij de herziening van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zal inzetten voor aanbevelingen op het gebied van circulariteit, en klimaat- en milieurisico’s. Grondstoffenwinning kent echter ook ernstige problemen zoals genderongelijkheid en seksueel geweld, zoals de strategie ook onderkent. Op welke manier gaat het kabinet bij de herziening van de OESO-richtlijnen inzetten op een betere verankering van deze thema’s? De strategie stelt als reactie hierop tevens dat bedrijven en overheden moeten inzetten op verantwoorde, duurzame productie om de concurrentiepositie te waarborgen.

Antwoord

Uw Kamer is reeds geïnformeerd over de inzet van het kabinet bij de herziening van de OESO-richtlijnen in het begrotingsdebat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (zie Handelingen II 2022/23, nr. 18, items 4 en 8)). De thema’s genderongelijkheid en seksueel geweld zijn in principe al opgenomen in de OESO-richtlijnen. Maar om expliciete aandacht voor deze risico’s in het proces van gepaste zorgvuldigheid te bevorderen zijn handreikingen opgesteld: het belang van het werken met een zogenaamde gender lens ligt verankerd in de algemene OESO Due Diligence Handreiking voor IMVO. De Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas van de OESO werkt het specifieke risico op seksueel geweld bij grondstoffenwinning uit.

117

Hoe is het kabinet voornemens om de genderdimensie die de problematiek van grondstoffenwinning met zich meebrengt te integreren in haar handelsbeleid omtrent kritieke grondstoffen?

Antwoord

Het kabinet zet in op een actieve EU handelsagenda op het gebied van kritieke grondstoffen. Het aangaan van EU handelsakkoorden met derde landen kan bijdragen aan diversificatie en de markttoegang tot grondstoffen verbeteren. Onderdeel van deze EU handelsagenda is ook het bevorderen van gender gelijkheid en women’s economic empowerment. Het kabinet steunt de EU inzet om hierover afspraken op te nemen in toekomstige handelsakkoorden. Daarnaast is gendergelijkheid integraal onderdeel van het Nederlandse (handels)beleid. In het handelsbeleid is er extra aandacht voor vrouwelijke ondernemers, en wordt er rekening gehouden met gendergelijkheid via gendermainstreaming, bijvoorbeeld door te stimuleren dat er bij onderhandelingen vrouwen aan tafel zitten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Nationale Grondstoffenstrategie en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen aan het kabinet.

De leden van de PvdD-fractie constateren dat het belangrijk is om veel zuiniger met grondstoffen om te gaan. Zeker aangezien de Nederlandse Overshoot Day, de dag waarop we net zoveel grondstoffen hebben gebruikt als de aarde ons in een heel jaar kan bieden, dit jaar al valt op 12 april. Alles wat we de rest van het jaar consumeren doen we ten laste van komende generaties. Ook blijkt uit het recent gepubliceerde Circularity Gap Report 2023 dat de wereldeconomie de afgelopen jaren minder circulair is geworden, aangezien het hergebruik van materialen is gedaald van 9 naar 7%.27 Er is dus nog een hele lange weg te gaan voordat we daadwerkelijk een circulaire economie hebben bereikt. Deze leden zijn ervan op de hoogte dat het kabinet binnenkort met het NPCE komt, maar zijn van mening dat juist ook in de Nationale Grondstoffenstrategie moet worden uitgewerkt hoe circulariteit concreet wordt ingevuld. Deze leden zijn daarom teleurgesteld dat slechts heel summier wordt ingegaan op hoe circulariteit precies plaats krijgt in deze grondstoffenstrategie en zouden hier graag, vooruitlopend op het NPCE, inzicht in krijgen.

De leden van de PvdD-fractie lezen dat er wordt ingezet op circulaire strategieën, zoals vermindering van grondstoffengebruik, substitutie van grondstoffen, levensduurverlenging en hoogwaardige verwerking, maar vervolgens worden deze strategieën niet concreet uitgewerkt.

118

Hoe worden bedrijven en instanties eraan gehouden dat het circulair omgaan met grondstoffen, met name het verminderen van het grondstoffengebruik, als uitgangspunt worden genomen in de bedrijfsvoering?

119

Is het kabinet het met deze leden eens dat het «streven» naar een circulaire strategie zo hoog mogelijk op de R-ladder niet vrijblijvend moet zijn? Zo nee, waarom niet?

120

Zo ja, welke regelgeving is er in de maak die ervoor zorgt dat bedrijven en andere instanties daadwerkelijk circulaire strategieën implementeren en zich altijd moeten inspannen om grondstoffen te gebruiken volgens strategieën zo hoog mogelijk op de R-ladder?

121

Is het kabinet bereid om ervoor te zorgen dat bedrijven en andere instanties zich moeten kunnen verantwoorden over welke strategie zij hebben gekozen en waarom er niet is gekozen voor een strategie hoger op de R-ladder (als dit van toepassing is)?

Antwoord 118 t/m 121

Het op 3 februari verschenen Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) geeft een brede invulling van de opgave om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. Hierin zijn veel maatregelen opgenomen die niet alleen stimulerend zijn, maar ook beprijzing en normering komt aan bod. Zo heeft de Europese Commissie nieuwe wetgeving rond productontwerp voorgesteld voor alle producten die op termijn op de Europese markt worden verkocht. Nederland steunt dit ten volle. De algemene richting van het nationale programma circulaire economie is nog nadrukkelijker vooraan in de keten te beginnen met maatregelen en activiteiten zoals circulair ontwerpen, in aanvulling op meer ambitie rond hoogwaardige verwerking aan het einde van de keten. Naast nader uit te werken algemene doelen voor de gehele Nederlandse economie, zijn er ook voor 16 prioritaire productgroepen specifieke doelen en maatregelen opgesteld. Deze zullen ook op voortgang worden gemonitord om elkaar scherp te houden op gemaakte afspraken.

122

De leden van de PvdD-fractie valt het ook op dat er in de Nationale Grondstoffenstrategie geen doelstellingen worden verbonden aan circulair gebruik van grondstoffen. Is het kabinet bereid om aparte doelstellingen te verbinden aan elk van de genoemde circulaire strategieën in de grondstoffenstrategie? Zo nee, waarom niet?

123

Zo ja, kan het kabinet ingaan op hoe zij dan vervolgens wil borgen dat deze doelstellingen ook zullen worden behaald?

124

Deelt het kabinet de mening dat de grondstoffentransitie een belangrijke basis is voor de circulaire economie en dat integraliteit tussen de verschillende ministeries die met de grondstoffentransitie te maken hebben cruciaal is? Zo nee, waarom niet?

125

Zo ja, waarom heeft het kabinet dan niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om, vooruitlopend op het NPCE, circulariteit een prominentere plek te geven in deze grondstoffenstrategie?

126

Deelt het kabinet de mening dat dit een gemiste kans is?

Antwoord 122 t/m 126

Circulariteit vormt het belangrijkste handelingsperspectief nationaal van de Nederlandse Grondstoffenstrategie. Het NPCE met haar circulaire doelen, strategieën en maatregelen vormt hierbij het uitgangspunt. De uitwerking van circulaire doelen voor prioritaire productgroepen heeft plaatsgevonden binnen het NPCE. De aanvullende uitwerking van leveringszekerheidsdoelen van kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische componenten en finale producten zal plaatsvinden in het kader van de grondstoffenstrategie. Over de nadere uitwerking van de grondstoffenstrategie hoopt he kabinet u, zoals in de strategie aangegeven, rond de zomer nader te kunnen informeren.

Het kabinet deelt de mening dat grondstoffentransitie een belangrijke basis is voor de circulaire economie en dat een integrale benadering met betrekking tot het NPCE en de grondstoffenstrategie dan ook essentieel is. Beide documenten zijn dan ook in onderlinge samenhang opgesteld en de samenwerking tussen de betrokken departementen blijft een belangrijke voorwaarde voor het realiseren van de doelen van zowel de Nederlandse Grondstoffenstrategie als het NPCE.

De leden van de PvdD-fractie zien het nieuwe grondstoffenbeleid voorts als kans om rechtvaardiger en eerlijk beleid te gaan voeren ten aanzien van het verkrijgen en beheren van grondstoffen uit het Mondiale Zuiden. Mens en milieu moeten centraal komen te staan in het nieuwe grondstoffenbeleid. Het belang hiervan werd recent weer onderstreept in een nieuw onderzoek over mijnen, waaruit blijkt dat meer dan de helft van de mijnen ter wereld zich in het leefgebied van inheemse volkeren bevindt.28

127

Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat inheemse rechten en specifiek het recht op vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming, oftewel «free, prior and informed consent» (FPIC) en het «recht om nee te zeggen» gerespecteerd worden bij grondstofwinning?

128

Deze leden lezen dat het kabinet gelijkwaardige samenwerking een uitgangspunt maakt als het gaat om het verkrijgen van grondstoffen. Kan het kabinet toelichten hoe deze gelijkwaardige samenwerking, met name met landen in het Mondiale Zuiden, tot stand zal komen?

129

Welke voorwaarden zullen de samenwerking gelijkwaardig maken?

130

Hoe gaat het kabinet garanderen dat de waarborging van mensenrechten en milieu niet alleen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) blijft liggen maar door alle ministeries integraal wordt betrokken in het verkrijgen van grondstoffen?

Antwoord 127 t/m 130

Met de Nederlandse Grondstoffenstrategie heeft het kabinet een omvattende aanpak uiteengezet waarin verduurzaming van de winning, verwerking en handel een randvoorwaarde is, evenals een handelingsperspectief voor het bewerkstelligen van leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. Het kabinet werkt op basis van dit uitgangspunt. Nederland draagt in Brussel uit dat verduurzaming en respect voor mensenrechten een essentieel onderdeel is van een succesvolle Europese aanpak van kritieke grondstoffen.

Nederland heeft in 2007 de United Nations Declaration on the Rights of Indigenous Peoples29 (UNDRIP) gesteund waarin Free, Prior and Informed Consent (FPIC) is opgenomen. Daarnaast steunt Nederland de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests van de Verenigde Naties waarin eveneens expliciet het belang van FPIC wordt onderschreven. FPIC is onderdeel van de programma’s die Nederland steunt gericht op verbeterde governance in de mijnbouwsector, zoals het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development. Ook van bedrijven wordt gevraagd om FPIC en risico’s hieromtrent mee te nemen in hun proces van gepaste zorgvuldigheid, op basis van de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Middels een doordachte mix van vrijwillige en verplichte maatregelen op gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen zet het kabinet bedrijven aan tot het rekening houden met de effecten van hun onderneming op mens en milieu in den brede.

Een gelijkwaardige samenwerking rondom grondstoffen met Zuidelijke landen zoekt het kabinet vooral op het niveau van de Europese Unie (zie ook beantwoording vraag 7 en 8, VVD). Daarin moeten de Europese actoren zich zien te profileren als voorkeurspartner van grondstofrijke landen en producenten, en een «license to operate» verwerven ook van de gemeenschappen rondom mijnen door goed te presteren op environmental, social and governance aspecten (zie ook beantwoording vraag 14 en 15, VVD). Nederland roept in haar non-paper met betrekking tot de Critical Raw Materials Act de Europese Commissie om die reden ook op om als onderdeel van de aankomende maatregelen steun te bieden aan producenten en overheden van grondstofrijke landen op basis van door hen aangegeven prioriteiten. Onder andere door inzet van de beschikbare Europese instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking – in afstemming met de lidstaten.

Hoewel de Minister van Buitenlandse Zaken in algemene zin verantwoordelijk is voor het buitenlands mensenrechtenbeleid, hebben alle bewindslieden de verantwoordelijkheid om er op toe te zien dat activiteiten vallend binnen hun respectievelijke portefeuilles de mensenrechten eerbiedigen, niet alleen binnenslands, maar ook buitenslands.

131

Deze leden lezen dat de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en van BuZa) tijdens een stakeholdersessie ideeën en kennis hebben opgehaald bij bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, die gebruikt zijn voor de ontwikkeling van de voorliggende strategie. Hoeveel lokale en grassroots-(vrouwen)organisaties, -netwerken en vertegenwoordigers van inheemse gemeenschappen uit landen waarin Nederlandse bedrijven actief zijn in grondstoffenwinning en -verwerking waren er bij deze sessie aanwezig? Indien dit er geen of weinig waren, welke lessen trekt dit kabinet, dat beweert te hechten aan de stem van lokale gemeenschappen en in het bijzonder vrouwen in de mijnbouw en (politieke) besluitvorming, hieruit? Op welke manier is het kabinet van plan hen beter bij de strategie te betrekken?

Antwoord

De stakeholderssessie vond plaats met vertegenwoordigers van Nederlandse kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en de overheid. Het zij opgemerkt dat maar zeer weinig Nederlandse bedrijven zelf in landen actief zijn in de grondstoffenwinning- en verwerking.

De stakeholdersessie had twee thema’s: een deel gericht op de geopolitieke dimensie en een deel gericht op ketenverduurzaming en omstandigheden in de mijnbouw. Daarbij waren geenorganisaties uit ontwikkelingslanden direct vertegenwoordigd, maar wel Nederlandse maatschappelijke organisaties met kennis en expertise op dit gebied en die zelf actief zijn in grondstofrijke ontwikkelingslanden. Met betrekking tot de positie van vrouwen in de mijnbouw bouwt het kabinet ook op het Women’s Rights and Mining-netwerk30 dat op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is opgericht en waarin enkele overheden, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties samenwerken.

In de verdere ontwikkeling van het beleid, ook op internationaal niveau, houdt het kabinet er aandacht voor dat er voldoende ruimte is voor vertegenwoordigers van mijnbouwgemeenschappen en inbreng vanuit experts die de lokale situatie in mijnbouwgebieden kennen.

Ook schrijft het kabinet in de strategie dat grondstoffenwinning en onwettige handel in instabiele gebieden vaak de oorzaak of katalysator zijn van ongebalanceerde economische ontwikkeling, conflict(financiering) en corruptie en dat dit onder meer geldt voor kritieke grondstoffen zoals kobalt, wolfraam en tantaal. In het kader van conflictpreventie heeft het kabinet zich met het vierde Nationaal Actieplan 1325 gecommitteerd aan onder meer de ontwikkeling én het structurele gebruik van early warning-mechanismen, waarin het perspectief van lokale vrouwen en jongeren centraal staat en er samen wordt gewerkt met lokale vrouwenorganisaties om early warning signs op te vangen.

132

Waarom ontbreekt het in de grondstoffenstrategie aan handvatten om geweld als gevolg van grondstofwinning en onwettige handel te voorkomen?

133

Hoe gaat het kabinet hier alsnog proactief uitvoering aan geven, in samenwerking met onder andere lokale gemeenschappen en vrouwenorganisaties?

Antwoord 132 en 133

«Early Warning & Early Action» is onderdeel van de brede Women, Peace and Security-agenda en het NAP1325. De Nederlandse overheid en het maatschappelijk middenveld maken zich gezamenlijk sterk voor een wereld waarin vrouwen en meisjes op gelijke wijze en betekenisvol deelnemen in besluitvormingsprocessen ten behoeve van vrede en veiligheid ten behoeve van duurzame vrede en ontwikkelingskansen voor iedereen. Doel is ook dat conflictgerelateerd geweld tegen vrouwen, mannen, meisjes en jongens stopt. In het kader van de NAP1325-IV zijn in 2020thematische sessies georganiseerd over welke misstanden geadresseerd moeten worden. Bestrijding van geweld als gevolg van grondstofwinning en handel sluit hier zonder meer bij aan. In de uitwerking van de strategie zal het kabinet hieraan uitvoering geven, in samenwerking met betrokken bedrijven, lokale gemeenschappen en vrouwenorganisaties. Daarbij wordt waar mogelijk aangesloten bij lokale initiatieven die nu onder meer op het Afrikaanse continent worden gelanceerd.

In reactie op de katalyserende rol van grondstofwinning in conflict is voor de zogeheten «conflictmineralen» tin, tantaal, wolfraam en goud in de EU de conflictmineralenverordening sinds 2021 van kracht. Deze verordening verplicht importeurs van deze grondstoffen de OESO Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areaste implementeren. Annex II van deze Guidance schets een aantal van de meest belangrijke risico-categorieën waar bedrijven in grondstoffenketens rekening mee moeten houden, waarbij conflict en ook de meest ernstige mensenrechtenschendingen waaronder seksueel geweld centraal zijn.

Nederland heeft speciale aandacht voor de positie van vrouwen in mijnbouwgemeenschappen die actief zijn in artisanale, kleinschalige mijnbouw. Vanuit het Women’s Rights and Mining-kennisnetwerk beoogt Nederland bij te dragen aan kennis en bewustwording hierover, onder andere door onderzoek en informatieve bijeenkomsten. Zo is in 2020 het onderzoek Sexual- and Gender Based Violence in the mining sector in Africa gepubliceerd met steun van het Duitse GIZ.

De leden van de PvdD-fractie lezen voorts dat er in de grondstoffenstrategie wordt benoemd dat Nederland actieve betrokkenheid zal tonen bij de herziening van de conflictmineralenverordening.

134

Deelt het kabinet de mening dat de huidige situatie in Oost-Congo, waar hevig wordt gevochten, mensen overlijden en duizenden ontheemd raken door een conflict dat gelinkt wordt aan grondstoffen zoals kobalt, laat zien dat de conflictmineralenwet tot nu toe weinig tot geen impact heeft gehad?

135

Is het kabinet bereid te pleiten voor de uitbreiding van de wet naar meer mineralen en metalen die essentieel zijn voor de energietransitie, waaronder kobalt, lithium, nickel en mangaan, omdat nu slechts tin, tantaal, wolfraam en goud (3TG) onder de wet vallen?

136

Is het kabinet ook bereid te pleiten voor het verlagen van de invoerdrempel, omdat momenteel maar een beperkt aantal Nederlandse bedrijven aan deze wet hoeven te voldoen door de hoge invoerdrempel die gesteld is voor de 3TG-grondstoffen?

Antwoord 134 t/m 136

Nee, die mening deelt het kabinet niet. De Conflictmineralenverordening is in 2021 van kracht geworden. Dat wil zeggen dat bedrijven die onder de reikwijdte vallen in 2022 voor het eerst moesten rapporteren aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hoe zij in 2021 hadden voldaan aan de verplichtingen. Er zijn daarom nog maar weinig gegevens om een oordeel over de effectiviteit van de wetgeving op te baseren. Die effectiviteit kan bovendien niet los worden gezien van een aantal andere Europese wetstrajecten. De Batterijenverordening, waarover de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad in december 2022 een akkoord bereikten, bevat gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor importeurs van batterijen. De verplichtingen hebben betrekking op de waardeketen van de batterijenproductie, en daarmee op grondstoffen voor batterijen zoals kobalt, lithium en nikkel. De in februari 2022 voorgestelde brede gepaste zorgvuldigheidsrichtlijn Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wordt van toepassing op Europese ondernemingen met meer dan 500 medewerkers en meer dan € 150 miljoen netto-omzet, en daarnaast op ondernemingen met meer dan 250 medewerkers en meer dan € 40 miljoen netto-omzet, waarvan minstens 50% gegenereerd in een aantal hoogrisicosectoren waaronder de extractie van en handel in grondstoffen (incl. verwerking). Deze richtlijn zal dus ook van toepassing worden op bedrijven die actief zijn in grondstoffenwinning in Oost-Congo. Het kabinet zal, in samenspraak met de ILT, bijdragen aan de evaluatie van de Conflictmineralenverordening, die in de zomer van 2023 gereed moet zijn. Deze evaluatie onderzoekt het effect van de verordening in de landen van herkomst, met bijzondere aandacht voor de mate waarin is bijgedragen aan de beperking van negatieve effecten in de zogenoemde CAHRA's (conflict-affected and high-risk areas). Verder onderzoekt de studie het effect van de verordening op de bevordering van en de kosten van verantwoord inkopen voor Europese marktdeelnemers, met name het midden- en kleinbedrijf. De studie kijkt ook naar het effect van verschillende begeleidende maatregelen, de rol van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, en de invoerdrempels. Aan de hand van de resultaten van de evaluatie zal de Commissie nagaan of het nodig is de verordening te herzien.

137

De leden van de PvdD-fractie lezen dat het kabinet voornemens is een onderzoek te doen naar de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven en naar mogelijkheden om onder meer het exportkrediet instrumentarium van Atradius Dutch State Business, Invest International, Invest-NL en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in te zetten. Is het kabinet zich ervan bewust dat deze handelsinstrumenten primair de belangen van Nederlandse exporteurs dienen? Hoe neemt het kabinet andere doelstellingen, zoals het vormgeven van een eerlijke transitie en feministisch buitenlandbeleid, mee in dit onderzoek?

Antwoord

Handelsinstrumenten zet het kabinet in om internationaal ondernemen te ondersteunen. Zowel het grootbedrijf als het kleinere bedrijfsleven (met een bijzondere focus op mkb, start-ups/scale-ups en vrouwelijke ondernemers) wordt bijgestaan over de grens te ondernemen. Dat is inderdaad het primaire doel, omdat we daarmee het internationale verdienvermogen stimuleren nu en in de toekomst. Dat verdienvermogen is nodig om onze welvaart op peil te houden. Bijna een derde van ons BBP wordt in het buitenland verdiend.

Daarnaast kan het handelsinstrumentarium worden ingezet om diversificatie te stimuleren. Dit kan bijdragen aan het mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden en daarmee onze Open Strategische Autonomie vergroten.

Zoals aangegeven in de BHOS-nota zijn duurzaamheid en digitalisering belangrijke pijlers in het Nederlandse handelsbeleid. Het kabinet is bezig in kaart te brengen welke Nederlandse bedrijven actief zijn in de internationale grondstoffenketen, en hoe zij ondersteund kunnen worden door het handelsinstrumentarium. Naast het verdienvermogen kan dit bijdragen aan bevordering van duurzame winning van de grondstoffen die nodig zijn voor de energie- en digitaliseringstransities. Het onderzoek is primair gericht op het onderzoeken van de rol van Nederlandse bedrijven in de internationale grondstoffenketens. Het vormgeven van een eerlijke transitie en feministisch buitenlandbeleid vormen geen onderdeel van deze studie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de grondstoffenstrategie en de volgende vragen opgesteld voor het kabinet.

138

Beschikt het kabinet over een overzicht van welke kritieke grondstoffen er binnen vijf tot tien jaar een ernstig tekort verwacht wordt? Zo nee, wanneer kan dit overzicht worden verwacht?

139

Beschikt het kabinet over een prognose voor nieuwe ontdekkingen van deze grondstoffen in de EU, zoals recentelijk in Zweden?

140

Zo nee, wanneer kan deze prognose worden verwacht?

Antwoord 138 t/m 140

In de grondstoffenstrategie is aangekondigd dat het kabinet naast de bestaande Europese monitoring in zal zetten op een Nederlands monitoringssysteem met onder andere een methodiek ter bepaling van voor Nederland kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische componenten en eindproducten, een zogenaamde kritikaliteitsanalyse. In het kader van de Europese monitoring zijn overzichten gemaakt van kritieke grondstoffen waar de vraag het aanbod overstijgt de komende 10 tot 30 jaar.31 In Nederland zijn verschillende rapporten verschenen die ingaan op verschillen in vraag en aanbod van kritieke grondstoffen.32 Deze zijn echter nog niet volledig in lijn met de Europese systematiek en de gewenste Nederlandse uitbreiding naar gerelateerde strategische componenten en finale producten. Het komende jaar zal hier een start mee worden gemaakt. Het kabinet beschikt verder niet over prognoses over nieuwe ontdekkingen omdat die niet op voorhand te voorspellen zijn. Op het Europese niveau wordt er versterkt ingezet op de ontdekking van nieuwe voorraden van kritieke grondstoffen op het Europese continent en het verkrijgen van een scherper beeld van voorraden in de wereld via onder andere de EU geological survey.

141

Waarom acht het kabinet het nog nodig om te onderzoeken welke grondstoffen, die nu niet op de Europese lijst staan, wel voor Nederland kritiek zijn?

142

Zou een dergelijke Europese lijst niet elke grondstof moeten bevatten die voor minstens één lidstaat kritiek is?

Antwoord 141 en 142

De Europese beoordeling van de mate van kritikaliteit van grondstoffen wordt zowel bepaald door grondstoffen specifieke risico’s zoals concentratie van mijnbouw als het belang van een grondstoffen voor de Europese economie. In de structuur van de Europese economie zal het belang van de grootste economieën en daarvoor relevante kritieke grondstoffen de doorslag geven. Dit overzicht is belangrijk vanwege de verwevenheid van de nationale economieën in Europa onderling en het nemen van collectieve actie op Europees niveau in het licht van geopolitieke spanningen. Maar specifieke kwetsbaarheden van nationale economieën, die verschillen in hun economische structuren, blijven hierdoor onderbelicht. Daarom pleit Nederland voor aanvullende nationale lijsten in de Europese beoordelingssystematiek33 als basis voor beter geïnformeerde Europese en nationale grondstoffen strategieën.

143

Bestaat er op Europees niveau coördinerend beleid om het gebruik van kritieke grondstoffen te verminderen door het aanjagen van innovaties?

144

Lopen hier al subsidies voor? Kan Nederland kartrekker worden?

Antwoord 143 t/m 145

Op Europees niveau werkt de Europese Commissie aan het verminderen van het gebruik van kritieke grondstoffen via innovatie. Onder andere via verschillende uitvragen binnen Horizon Europe en krijgt het toenemende aandacht in verschillende innovatieprogramma’s zoals het European innovation partnership (EIP) on raw materials en het EIT manufacturing. Daarnaast is er veel aandacht voor het rondkrijgen van recyclingprojecten voor kritieke grondstoffen in de European Raw Materials Alliance in samenwerking met onder andere de Europese Investeringsbank. Nederland heeft vanuit haar economische structuur gezien belang bij een brede inzet rond circulaire strategieën, naast recycling wat met name aandacht krijgt op het Europese niveau. Als koploper zet Nederland zich er voor in om in verschillende EU-instrumenten inzet op alle circulariteit strategieën mogelijk te maken.

146

Onderhoudt het kabinet actief contact met Nederlandse startups die bijdragen aan verminderd gebruik van kritieke grondstoffen?

147

Wat hebben zij nodig?

148

Waar zijn nog drempels?

149

Passen deze technologieën, waaronder investeringen met een hoog risico, binnen het huidige investeringskader?

Antwoord 146 t/m 149

Ja. Binnen het investeringskader van fondsen zoals het Dutch Future Fund en het DeepTech Fonds, opgezet door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat met Invest-NL, valt het financieren van startups en scale ups welke gericht zijn op het op de markt brengen van de nieuwste wetenschappelijke en technologische kennis op gebieden als: verduurzaming van voedselsystemen, energievoorziening en toepassing van circulaire grondstoffen en materialen.

Het Versnellingshuis Nederland Circulair! Helpt sinds 2019 ondernemers in de circulaire economie. Een van de activiteiten is het jaarlijks in kaart brengen van de belemmeringen die ondernemers ondervinden in de circulaire economie: de Rode Draden notities. Dit doet het Versnellingshuis samen met bijna honderd partners, waaronder financiële instellingen, die ook ondernemers in de circulaire economie willen helpen. Deze belemmeringen (en kansen) worden ook naar de Tweede Kamer gestuurd. De financiering passend maken blijft een uitdaging, zeker bij ketensamenwerkingen en startups.

Recent is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onderzoek34 gedaan naar belemmeringen in de financiering van mkb-bedrijven in de circulaire economie. Daaruit blijkt dat het inderdaad vaak voor dit type bedrijven lastig is om financiering te vinden. Invest-nl heeft recent onderzoek35 gedaan naar de ondersteuning die nodig is om circulaire ondernemingen te bouwen en te laten groeien.

150

Voor welke kritieke grondstoffen bestaat er volgens het kabinet concurrentie tussen maatschappelijk essentiële toepassingen, zoals de energietransitie, defensie en de zorg, en andere toepassingen zoals luxegoederen?

151

Heeft het kabinet een beleid dat ervoor zorgt deze kritieke grondstoffen bij schaarste voor essentiële toepassingen worden gebruikt of is dit beleid in de maak?

152

Wanneer kan dit beleid worden verwacht?

Antwoord 150 t/m 152

Nederland zet zich in op het ontwikkelen van een nationaal monitoringsysteem waarin kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde componenten en finale producten centraal staan. Daarmee wordt het mogelijk om het belang van verschillende productgroepen voor meerdere essentiële toepassingen in kaart te brengen en kan er waar gewenst extra beleid op worden geformuleerd. Zie ook het antwoord op vraag 135 en 136. Onderzoek naar de rol van kritieke grondstoffen en risicovolle strategische afhankelijkheden is inmiddels ingezet. In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is een rapport verschenen over de rol van kritieke grondstoffen en defensie36 en heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek laten doen naar risicovolle strategische afhankelijkheden in de zorg37. In de ontwikkeling van het nationale monitoringsysteem is het de intentie om deze inzichten de komende jaren verder te harmoniseren en te verbreden naar de gehele economie.

153

Kan het kabinet aangeven welke producten die kritieke grondstoffen bevatten momenteel verplicht worden gerecycled?

154

Wordt dit Europees gecoördineerd?

155

Hoe komt dit terug in de European Critical Raw Materials Act (CRMA)?

Antwoord 153 t/m 155

De Europese Raad en het Europees Parlement hebben op 9 december 2022 een voorlopig akkoord gesloten over de EU-Batterijenverordening. Met de EU-Batterijenverordening worden verplichtingen gesteld (1) het verhogen van de inzamel- en recyclingpercentages van batterijen en (2) minimumniveaus van teruggewonnen kobalt (16%), lood (85%), lithium (6%) en nikkel (6%) moeten worden (her)gebruikt in nieuwe batterijen. Momenteel worden er geen recycling verplichtingen gesteld aan de kritieke grondstoffen die zijn geïdentificeerd op de Europese Critical Raw Materials List. De CRMA spoort lidstaten echter wel aan om in het kader van kritieke grondstoffen afvalverzameling en recyclingcapaciteit op te schalen, met daarbij specifieke aandacht voor permanente magneten.

156 t/m 158

Wacht het kabinet tot hoge marktprijzen innovatie aanjagen of heeft het kabinet een plan klaarliggen om innovatie aan te jagen waardoor we minder kritieke grondstoffen nodig hebben? Zijn er opties voor subsidiëren, beprijzen en/of normeren?

Antwoord 156 t/m 158

Het kabinet heeft meerdere instrumenten om innovatie aan te jagen waardoor we minder kritieke grondstoffen nodig hebben. Het missiegedreven innovatiebeleid wordt dit jaar geactualiseerd. Er zal in het bijzonder aandacht zijn voor de drie transities, waaronder de circulaire economie. Circulariteit van kritieke grondstoffen is daarbij een belangrijk onderwerp. Ook bij het ontwikkelen van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds legt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de focus op de drie transities, waaronder de circulaire economie. Verder neemt het Ministerie van EZK circulariteitseisen op in de aanbestedingen van windmolenparken en voor de ontwikkeling van zonnepanelen. Dit is een vorm van normering die innovatie aan kan jagen. Binnen de maatwerkafspraken verduurzaming industrie verkent het kabinet de mogelijkheden om bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren.

159 t/m 166

Mocht er nieuwe winning gaan plaatsvinden in de EU, is het kabinet dan van mening dat daar passende milieuwetgeving voor aanwezig is? Hoe voorkomt het kabinet dat de vergunningsaanvraag te lang duurt en hoe zorgen we ervoor dat deze gestandaardiseerd wordt binnen de EU? Welke trajecten lopen hier al voor? Mocht er nieuwe winning gaan plaatsvinden in de EU, hoe wordt er dan volgens het kabinet omgegaan met de rechten van de burgers die daar leven (zoals de Sámi in Zweden)? Welke waarborgen stelt het kabinet om ervoor te zorgen dat ook in tijden van economische crisis de Europese waarden (zoals milieu en mensenrechten) hoog gehouden worden? Kan het kabinet aangeven welke voorzorgsmaatregelen er worden genomen, zodat de raffinage van in de EU gewonnen grondstoffen ook in de EU plaatsvindt? Zijn de vergunningsprocedures er klaar voor om dat snel te kunnen regelen? Acht het kabinet het haalbaar om certificering in te voeren waarmee negatieve externaliteiten van winning buiten de EU kan worden beprijsd?

Antwoord 159 t/m 166

Het kabinet zet in op duurzame mijnbouw en raffinage op Europees niveau. De CRMA zet hier ook op in, onder andere middels inzet op de versnelling en versoepeling van vergunningverlening voor kritieke grondstoffen projecten (zoals winning, verwerking en/of recycling van kritieke grondstoffen).

Waar nieuwe winning in de EU voorzien wordt in gebieden waar inheemse bevolking woont (zoals de Sámi in Zweden), dienen zij conform de VN-Verklaring over de Rechten van Inheemse Volkeren geraadpleegd te worden voorafgaand aan de goedkeuring van mijnbouwprojecten. In lijn met de Nederlandse Polaire Strategie vindt het kabinet het van belang dat eventuele winning van grondstoffen in het noordpoolgebied op een verantwoorde manier plaatsvindt en voldoet aan zeer strenge milieu en veiligheidsnormen, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheid van het gebied.

Daarnaast draagt innovatie ertoe bij dat we kritieke grondstoffen op een duurzame manier, met respect voor mensenrechten, kunnen delven en raffineren. Het kabinet wil innovatie aanjagen door middel van het missiegedreven innovatiebeleid. In 2023 worden de kennis- en innovatieagenda’s van het missiegedreven innovatiebeleid geactualiseerd, in lijn met de prioriteiten van dit kabinet. Daarbij zal in het bijzonder aandacht zijn voor de drie transities (klimaat- en energietransitie, digitalisering en circulaire economie) en sleuteltechnologieën. Voor circulaire economie is ook circulariteit van kritieke grondstoffen een belangrijk onderwerp voor innovatie.

167 t/m 169

Welke mogelijkheden zijn er om een analogie van het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) te maken, maar dan voor alle aspecten van IMVO?

Antwoord 167 t/m 169

Het EU Carbon Border Adjustment Mechanisme (CBAM) moet de doeltreffendheid van EU klimaatbeleid waarborgen door koolstoflekkage te voorkomen. Op 1 oktober a.s. gaat een overgangsperiode van start. Vanaf 2026 moeten importeurs van specifieke goederen CBAM-certificaten overhandigen voor de uitgestoten CO2-emissies die zijn vrijgekomen bij de productie van die goederen buiten de EU. De hoogte van de CBAM is gebaseerd op het emissiehandelssysteem dat voor EU producenten geldt.

Het idee om voor IMVO-aspecten een maatregel vergelijkbaar met de CBAM in te stellen roept veel vragen op. Ten eerste omdat IMVO zich richt op bedrijven als centrale actoren, die worden geacht gepaste zorgvuldigheid toe te passen, gericht op het aanpakken en voorkomen van misstanden in de waardeketen, in samenwerking met ketenpartners. Daarbij staat het type product en de daaraan gerelateerde producent niet vast, in tegenstelling tot de CBAM waar specifieke goederen onder vallen. Ten tweede is het de vraag of een heffing bij import de gewenste uitwerking heeft, en welke neveneffecten hiermee gepaard gaan. Doordat voor IMVO er geen sprake is van een equivalent beprijzingssyteem binnen de EU, zoals de CBAM gelinkt is aan het EU-ETS, is het ook lastig om vast te stellen welke correctie er aan de grens betaald zou moeten worden. Zeker als de IMVO-thema’s niet nader zijn uitgewerkt, zou dit feitelijk een ophoging van de algehele tarieven van de EU kunnen betekenen. Met betrekking tot importtarieven is de EU gebonden aan bepaalde tarieven waarover zij in WTO-verband of onder bilaterale handelsakkoorden afspraken heeft gemaakt. Tenslotte zou een dergelijke aanpak waarschijnlijk strijdig zijn met de non-discriminatieprincipes van de WTO. Waar met de CBAM het speelveld op de EU interne markt gelijk wordt getrokken voor binnenlandse en buitenlandse producten, zou een IMVO importtarief alleen voor buitenlandse producten gelden. Het is om al deze overwegingen dat het kabinet zeer kritisch staat tegenover een Europees CBAM voor alle aspecten van IMVO.

170

Kan het kabinet aangeven met welke landen Nederland en de EU al een memorandum of understanding (MoU) hebben op het gebied van kritieke grondstoffen?

Antwoord

De Europese Commissie heeft MoU’s op het gebied van grondstoffen met o.a. Oekraïne, Namibië, en Kazachstan. Daarnaast is de Europese Commissie voornemens om partnerschappen te sluiten met verschillende andere landen. Zie verder de beantwoording op vraag 7 en 8, VVD.

171

Is het onderdeel van zowel de Nederlandse als de Europese grondstoffenstrategie om die landen en hun bedrijven ook mee te nemen in het verduurzamen van de processen, dus niet alleen eisen stellen, maar ook kijken naar wat zij nodig hebben om het op een duurzame manier te realiseren?

Antwoord

De Europese grondstoffenpartnerschappen zijn brede partnerschappen waarin ook de opbouw van lokale productiecapaciteit en ook verduurzaming van de sector en bijvoorbeeld het harmoniseren van standaarden hiervoor aan bod komen. De partnerschappen verschillen inhoudelijk onderling, al naargelang de wensen en ambities van de partnerlanden en de mogelijkheden voor bilaterale samenwerking. Zo gaat het recent afgesloten EU-partnerschap met Namibië over kritieke grondstoffen en groene waterstof, gericht op het integreren van de onderlinge ketens. Het EU-partnerschap met Kazachstan gaat eveneens over grondstoffen, groene waterstof en over batterijen en beoogt Europese investeringen in Kazachstan te bevorderen. Daarbij is het van belang dat Nederland en de EU zelf ook inzetten op verduurzaming van mijnbouw en raffinage binnen de EU om invloed uit te kunnen oefenen in de waardeketen, en dat zij actief bijdragen aan lokale waardecreatie in partnerlanden om zich internationaal te onderscheiden.

172

Wat is er Europees opgezet om een circulaire economie daadwerkelijk te realiseren?

173

Welke belemmeringen zijn er op dit moment?

174

Is er een centrum voor kennisdeling?

175

Kan de EU een faciliterende rol spelen tussen Europese partners?

Antwoord 172 t/m 175

Het Europese circulaire economiebeleid wordt vormgegeven onder het Circular Economy Action Plan (CEAP), dat onderdeel is van de Green Deal. Maatregelen zijn onder meer een breed scala aan wetgevende initiatieven die gericht zijn op een groei naar duurzame producten als norm binnen de EU en versterking van de rol van consumenten en overheidsinkopers. Het Plan heeft een focus op sectoren die de meeste grondstoffen gebruiken en waar het potentieel voor circulariteit het grootst is: elektronica en ICT, batterijen en voertuigen, verpakkingsmaterialen, plastics, textiel, bouw, voeding, water en nutriënten. Het Plan kent tevens externe aspecten, onder meer de Global Alliance on Circular Economy and Resource Efficiency (GACERE), gericht op verbinden van mondiale partners op weg naar volledige circulariteit. In het European Circular Economy Stakeholder Platform (bedrijven, kennisinstellingen, overheden, consumenten en andere geïnteresseerden) komen kansen, uitdagingen en belemmeringen aan bod. Uw Kamer heeft ook het nieuwe Nationaal Programma Circulaire Economie ontvangen, dat in nauwe verbinding staat met de Grondstoffenstrategie.

176

Hoe wordt bij het opzetten van de infrastructuur voor winning en raffinage rekening gehouden met toekomstige kwetsbaarheden, zoals sabotage vanuit buitenlandse statelijke actoren?

Antwoord

Het opzetten van infrastructuur voor winning en raffinage van kritieke grondstoffen vindt momenteel grotendeels buiten Nederland plaats. De rol van Nederland in het voorkomen van sabotage is in deze gevallen beperkt. Op 28 november jl. werd uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van statelijke dreigingen. Hierin is het Nederlandse beleid op dit terrein uiteen gezet.38

Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden voor winning en raffinage van kritieke grondstoffen binnen Nederland. Voor zover de winning en raffinage in Nederland zou plaatsvinden, is er allereerst sectorale wetgeving die bepaalde voorwaarden stelt die de continuïteit van de processen moet borgen. Daarnaast gelden er aanvullende vereisten als het proces als vitaal is aangemerkt, waarbij ook risicobeoordelingen moeten worden uitgevoerd ten aanzien van mogelijke (sabotage)kwetsbaarheden. Het huidige stelsel Vitaal legt de basis voor deze verantwoordelijkheden, en met meer sturing vanuit de EU – te weten de herziening van de Netwerk en Informatie Beveiligingsrichtlijn (NIB2) en de introductie van de Critical Entities Resilience (CER)-richtlijn – wordt dit verder aangescherpt om de weerbaarheid van vitale infrastructuur tegen een reeks bedreigingen, waaronder sabotage, te versterken.

177

Hoe wordt er op dit moment voorkomen dat kritieke grondstoffen die binnen de EU gewonnen worden in buitenlandse handen vallen?

178

Hoe worden bedrijven die grondstoffen voor cruciale processen gebruiken en deze grondstoffen zelf op dit moment via beleid binnen de EU beschermd, zodat deze niet zomaar naar buiten de EU gebracht worden en dat deze in Europese handen blijven?

Antwoord 177 en 178

Kritieke grondstoffen zijn niet specifiek beschermd. Dit betekent dat er geen specifiek beleid is om ervoor te zorgen dat kritieke grondstoffen niet buiten de EU terechtkomen. De wettelijke mogelijkheden om in de EU gedolven kritieke grondstoffen enkel in de EU te houden zijn zeer beperkt en de vraag is of je daar naar moet streven. Exportbeperkingen zijn volgens regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) alleen gerechtvaardigd onder bepaalde omstandigheden en moeten altijd tijdelijk van aard zijn (art. XI General Agreement on Tariffs and Trade). Ook de mogelijkheden om via gunning van mijnbouwconcessies restricties te leggen op de verkoop van de grondstoffen zijn wettelijk zeer beperkt. Daarbij zorgt internationale handel over het algemeen juist voor het voorkomen van tekorten en ondermijnen exportbeperkende maatregelen de weerbaarheid van mondiale leveringsketens.

Daarnaast zijn we in de EU, gezien onze beperkte productie en verwerking van kritieke grondstoffen, in sterke mate afhankelijk van import van grondstoffen van buiten de EU. We hebben er dus baat bij als handelspartners geen exportbeperkingen instellen op kritieke grondstoffen en zetten actief in op het vergroten van markttoegang hiervoor. Deze inzet zal onder druk komen te staan als de EU vervolgens zelf exportbeperkende maatregelen gaat nemen.

179 t/m 186

Welke afwegingen moeten er gemaakt worden bij keuzes over diepzeemijnbouw? Hoe worden deze afwegingen onderbouwt? Hoe gaat de Kamer bij deze afwegingen betrokken worden? Wat is het plan van het kabinet voor diepzeemijnbouw in internationale wateren? Is hiervoor extra wetgeving nodig en wordt daar al aan gewerkt? Wat is het afwegingskader van het kabinet om diepzeemijnbouw wel of niet toe te staan? Welke onderhandelingen worden er gevoerd? Hoe ziet het internationale speelveld eruit en met welke landen trekt Nederland op? Wat is de rol van de EU?

Antwoord 179 t/m 186

Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25 en 93 raakt het onderwerp aan verschillende beleidsterreinen, waaronder de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen voor de energie- en andere transities (grondstoffenleveringszekerheid) en het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden daarbij, de klimaatdoelen en de bescherming van biodiversiteit en de oceanen en zal het kabinet ten aanzien van al deze onderwerpen en belangen een integrale afweging maken. Onderdeel hiervan is een verkenning van het strategisch belang van diepzeemijnbouw voor Nederland, de verschillende vormen van Nederlandse publieke betrokkenheid bij diepzeemijnbouw (waaronder wetenschappelijk onderzoek en exploratie) en kansen voor het Nederlandse maritieme cluster. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden, op basis van het voorzorgsbeginsel en voldoende wetenschappelijke kennis over de potentiële gevolgen ervan. Nederland ondersteunt ook wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw op het mariene milieu. Voor diepzeemijnbouwactiviteiten in gebieden buiten de rechtsmacht van staten is inderdaad extra (nationale) wetgeving nodig ter implementatie van de regelgeving onder het VN-Zeerechtverdrag. Onder het vorige kabinet is gestart met een verkenning naar de mogelijkheden van nationale regelgeving voor diepzeemijnbouw. Het huidige kabinet beraadt zich nog op een nader standpunt over diepzeemijnbouw, zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25, 68 en 93 en zal daarbij ook ingaan op de opties voor implementatie van de internationale verplichtingen in nationale regelgeving.

Momenteel wordt in het kader van de Internationale Zeebodemautoriteit (hierna: Autoriteit), opgericht onder het VN-Zeerechtverdrag en aangewezen als de beheerder van de internationale zeebodem, gewerkt aan een volledige regeling voor de exploitatie van de internationale zeebodem. Deze regeling zal het afwegingskader vormen voor besluitvorming over aanvragen voor exploitatieactiviteiten (zie ook de beantwoording van vragen van de leden Van Raan en Teunissen (Partij voor de Dieren) over «de door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw» van 4 juli 202239).

Als lid van de Assemblee en de Raad van de Autoriteit draagt Nederland bij aan de ontwikkeling van beleid en regelgeving ten aanzien van diepzeemijnbouw. De inzet van Nederland is om diepzeemijnbouwactiviteiten op een verantwoorde manier en in lijn met het VN-Zeerechtverdrag te laten plaatsvinden. Hierbij is het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten pas worden toegestaan nadat door de Autoriteit een adequaat regelgevend kader is vastgesteld, waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd. Daarbij zijn het voorzorgsbeginsel, voldoende wetenschappelijke kennis over potentiële gevolgen van diepzeemijnbouw, strikte voorwaarden en voortdurende monitoring noodzakelijk om te voorkomen dat grondstofwinning de veerkracht en gezondheid van de ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen aantast. Nederland trekt op dit onderdeel op met gelijkgestemde landen.

In 2021 zijn de internationale ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt als gevolg van het inroepen van een spoedprocedure door Nauru («tweejaarsbepaling»). Op basis daarvan is de Autoriteit opgeroepen om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling vast te stellen. Mede als gevolg hiervan is zowel het mondiaal als Europees krachtenveld ten aanzien van diepzeemijnbouw sterk in beweging. In het mondiaal krachtenveld bestaat erkenning van de risico’s voor het mariene milieu en de noodzaak tot nader wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijke effecten van diepzeemijnbouw. Sommige landen bepleiten om die reden een verbod op diezeemijnbouw of om vooralsnog (tijdelijk) af te zien van exploitatieactiviteiten in de diepzee, ten minste totdat meer bekend is over de mogelijke risico’s. Tegelijkertijd is er positionering van landen op basis van andere belangen, zoals toegang tot grondstoffen op de internationale zeebodem, bescherming van nationale grondstoffenposities, en verdeling van opbrengsten op grond van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid.

De Europese landen die actief zijn op het onderwerp diepzeemijnbouw delen de milieuzorgen, waarbij Frankrijk, Duitsland en Spanje zich het afgelopen jaar nadrukkelijker zijn gaan profileren op dat aspect van het onderwerp. Tegelijkertijd verkent een aantal Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, België, Polen, Noorwegen, Denemarken en Portugal, maar ook Frankrijk en Duitsland, de strategische kansen voor de staat en het eigen bedrijfsleven. Enkele van deze landen hebben ook reeds exploratiecontracten (zie ook het antwoord op vraag 93).

De Europese Commissie en het Europees Parlement roepen op tot een voorwaardelijk verbod op exploitatie, dat ten minste zou moeten gelden totdat een internationale regeling is aangenomen die gebaseerd is op het voorzorgsbeginsel, de hoogste milieunormen en voldoende wetenschappelijke kennis om ervoor te zorgen dat exploitatieactiviteiten geen schadelijke gevolgen hebben voor het diepzeemilieu. Door de uiteenlopende standpunten van de lidstaten bestaat er op dit moment geen integraal EU-beleid voor diepzeemijnbouw en de inschatting is dat dit ook niet op korte termijn zal worden ontwikkeld.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Nationale Grondstoffenstrategie. Zij hebben daarover nog enkele vragen

187

De leden van de SGP-fractie constateren dat het belangrijk is voor het bedrijfsleven dat het aanbod van kritieke grondstoffen voldoende groot is. Is er enig zicht op hoe groot het aanbod van kritieke grondstoffen zou moeten zijn op termijn?

188

Wat is «voldoende» in dit verband?

189

Kan het kabinet enkele scenario’s schetsen voor de toekomst, waarin ook ingegaan wordt op het aanbod van kritieke grondstoffen?

Antwoord 187 t/m 189

Er bestaan al schattingen, onder andere van het IEA40, Metabolic e.a.41 en LSE42 waar we ons op kunnen baseren. Meer cijfermatig inzicht in de toekomstige behoefte en het aanbod van kritieke grondstoffen maakt deel uit van het handelingsperspectief «kennisopbouw en monitor». Dit wordt opgenomen in de aangekondigde programmatische aanpak. Het kabinet zal er in het kader van de CRMA voor pleiten dat hier op het niveau van de EU ook mee inzicht in komt.

190

De leden van de SGP-fractie lezen dat voor onze vitale infrastructuur gebruik wordt gemaakt van kritieke grondstoffen. Zij vragen deze vitale infrastructuur verder te concretiseren.

191

Kan het kabinet daarnaast aangeven hoe de energie-infrastructuur zich hiertoe verhoudt?

Antwoord 190 en 191

Specifiek op het terrein van energie-infrastructuur zijn de volgende processen vitaal verklaard: landelijk transport, distributie en productie van elektriciteit, regionale distributie van elektriciteit, gasproductie, landelijk transport en distributie van gas, regionale distributie van gas en olievoorziening.43 Dit zijn processen die zo essentieel zijn voor de Nederlandse samenleving dat uitval of verstoring tot ernstige maatschappelijke ontwrichting leidt en een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. Deze processen vormen de Nederlandse vitale infrastructuur.

192

De leden van de SGP-fractie constateren dat bij de analyse van de weerbaarheid van de vitale infrastructuur wordt ingegaan op kritieke grondstoffen en halffabricaten. Tegelijkertijd is het ook van belang dat hierbij producten worden betrokken die kritiek zijn voor de Nederlandse economie. Welke voornemens heeft het kabinet op dit punt?

193

Is het kabinet bereid, naast kritieke grondstoffen en halffabricaten, ook te bezien hoe (eind)producten hierbij betrokken kunnen worden?

Antwoord 192 en 193

Het belang van niet alleen kritieke grondstoffen maar ook de daaraan gerelateerde strategische componenten en finale producten wordt erkend in de grondstoffenstrategie. Via het te ontwikkelen nationale monitoringsysteem zullen deze stapsgewijs voor onder andere belangrijke vitale infrastructuur zoals die voor de energietransitie in beeld worden gebracht. Daarnaast zullen de vakdepartementen in het kader van de versterkte aanpak vitale infrastructuur de komende tijd weerbaarheidsanalyses uitvoeren ten aanzien van de als vitaal aangemerkte processen, waarbij ook expliciet aandacht zal worden geschonken aan risicovolle afhankelijkheden in brede zin.

194

De leden van de SGP-fractie constateren dat het kabinet erkent dat met name in landen die niet goed weerbaar zijn voor de effecten van klimaatverandering en daardoor waterstressgevoeliger zijn kritieke grondstoffen gemijnd worden. De mijnbouw draagt hoge risico’s voor watervervuiling en verminderde beschikbaarheid van water, welke lokale waterbehoeften en ecosystemen onder druk zetten. Deze leden missen een samenhangende visie op dit thema. Hoe is het kabinet van plan om zich, in het licht van het zesde Sustainable Development Goal (SDG) en klimaatverandering, die al waterstress veroorzaakt in ontwikkelingslanden, in te zetten bij de winning en productie van kritieke grondstoffen in ontwikkelingslanden zonder de waterkwaliteit en de beschikbaarheid voor de behoefte van de lokale bevolking en de natuurlijke ecosystemen extra in gevaar te brengen?

Antwoord

Zie antwoorden op vraag 76–80 (D66) en vraag 113 t/m 115, PvdA/GL

195 en 196

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de doelstellingen die het kabinet formuleert. Zij missen echter de kwantitatieve gegevens en een concretisering van doelstellingen. Daarnaast vragen zij zich af wat dit betekent voor het circulaire bedrijfsleven. Aangezien het bedrijfsleven afhankelijk is van kritieke grondstoffen, vragen de leden van de SGP-fractie zich af in hoeverre de voorgenomen handelingsperspectieven beantwoorden aan de verwachte toekomstige vraag naar kritieke grondstoffen. Hoe wordt gemonitord wat het aanbod van kritieke grondstoffen en de Nederlandse afhankelijkheid daarvan is? Hoe houdt het kabinet zicht op de vraag of de voorgenomen maatregelen voldoende zijn of dat opschaling eventueel noodzakelijk is?

Antwoord 195 en 196

Circulariteit is een belangrijk handelingsperspectief binnen de grondstoffenstrategie. Het nieuwe Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE) vormt de basis hiervoor en de uitwerking ervan zal in nauwe samenwerking met de grondstoffenstrategie plaatsvinden. In het NPCE is aangekondigd dat de doelstellingen voor 2030 en 2050 voor de gehele Nederlandse economie verder worden doorontwikkeld. Deze doelstellingen raken de internationale waardeketens van de Nederlandse als Europese economie. Deze circulaire doelen zullen binnen het NPCE nader worden uitgewerkt, terwijl de daaraan gerelateerde leveringszekerheidsvraagstukken en doelen in het kader van de grondstoffenstrategie worden uitgewerkt. Zie ook de beantwoording van de vragen 80 en 81. Binnen de grondstoffenstrategie zal het te ontwikkelen nationale monitoringsysteem de afhankelijkheden met kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische componenten en finale producten in kaart brengen. Hierin zal ook stap voor stap de toekomstige vraag en aanbod van kritieke grondstoffen en de inventarisatie van mogelijke maatregelen een plek gaan krijgen. De gegevens uit het monitoringsysteem zullen stap voor stap beschikbaar worden gesteld aan het bedrijfsleven via onder andere de bestaande Grondstoffenscanner.

197 t/m 202

De leden van de SGP-fractie brengen in herinnering dat in 2016 de doelstelling aangenomen is om in 2030 het gebruik van abiotische primaire grondstoffen te halveren. Uit de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het PBL leiden de leden van de SGP-fractie af dat er in 2030 hiervoor 125 Mton additionele secundaire grondstoffen en biogrondstoffen nodig zijn voor de Nederlandse economie. Herkent het kabinet zich in deze berekening van 125 Mton? Zo niet, wat is dan het juiste getal? Waar zullen deze 125 Mton secundaire en biogrondstoffen in 2030 vandaan komen? Welk deel zal naar verwachting geïmporteerd moeten worden om aan de behoefte te voldoen? Hoeveel residuen zullen vrijkomen bij de opwerking van deze stromen tot hoogwaardig bruikbare stromen? In hoeverre zal de huidige verwerkingscapaciteit voor recyclingresiduen bij afvalenergiecentrales afdoende zijn bij het behalen van de 2030-doelstelling? Is het kabinet bereid een kwantitatieve analyse van dit scenario te laten uitvoeren door het PBL?

Antwoord 197 t/m 202

Het reduceren van primaire grondstoffengebruik kan deels door deze te vervangen door secundaire grondstoffen- en hoogwaardige toepassing van duurzame biogrondstoffen. Dit zal echter niet voldoende zijn om de doelstelling te behalen. Net als bij primaire fossiele grondstoffen nu, zal het importeren van secundaire- en duurzame biogrondstoffen noodzakelijk zijn. Het kabinet herkent zich niet in de berekening van 125 Mton omdat het kabinet niet alleen inzet op het gebruik van secundaire- en duurzame biogrondstoffen om de doelen te halen. Meerdere circulariteitsstrategieën zijn nodig, zoals grondstofvermindering doordat producten worden gedeeld of efficiënter worden geproduceerd, en levensduurverlenging omdat producten en onderdelen langer en intensiever gebruikt worden door hergebruik en reparatie. De mate waarin welke strategie het beste kan worden ingezet verschilt per productgroep.

Daar waar materialen in de afvalfase zijn beland, is het noodzakelijk om te streven naar een zo hoogwaardig mogelijke verwerkingswijze. Het kabinet beseft zich dat bij het recyclen van materialen residuen vrij komen, die vervolgens moeten worden verwerkt in een afvalverbrandingsinstallatie of op een stortplaats. Daarom wordt ook ingezet op de hierboven beschreven circulariteitsstrategieën. Deze inzet leidt ertoe dat we binnen de circulaire economie verbranden en storten tot een minimum kunnen beperken. Meer informatie over concrete maatregelen die bij deze inzet horen, vindt u in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE).


X Noot
2

Metabolic & Copper, 2021, Een circulaire energietransitie.

X Noot
4

Kamerstuk 35 982, nr. 9.

X Noot
5

Kamerstuk 35 982, nr. 9.

X Noot
8

NL non-paper on the Action Plan on Critical Raw Materials and the Critical Raw Materials Act, 26 januari 2023, Bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 571.

X Noot
9

Kamerstuk 21 501-02, nr. 2602.

X Noot
10

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3380.

X Noot
11

Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1046.

X Noot
12

Kamerstuk 32 813, nr. 1143.

X Noot
13

Kamerstuk 34 682, nr. 92.

X Noot
22

Kamerstuk 33 043, nr. 108.

X Noot
23

Kamerstuk 32 852, nr. 225.

X Noot
24

Kamerstukken 31 239 en 32 813, nr. 1053.

X Noot
25

Kamerstuk 36 250, nr. 24.

X Noot
26

Bijlage bij Kamerstuk 36 180, nr. 29.

X Noot
27

Circularity Gap Reporting Initiative, z.d. (https://www.circularity-gap.world/2023).

X Noot
33

Bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 571.

X Noot
37

Bijlage bij Kamerstukken 29 477 en 32 805, nr. 794.

X Noot
38

Kamerstuk 30 821, nr. 175.

X Noot
39

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3380.

X Noot
41

Metabolic & Copper, 2021, Een circulaire energietransitie.

Naar boven