32 847 Integrale visie op de woningmarkt

Nr. 461 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2018

Met deze brief informeer ik u over de planning van de evaluatie van de herziene Woningwet, de evaluatie van het WWS, de vereenvoudiging van de huurtoeslag, en de daarmee samenhangende onderwerpen uit de Nationale woonagenda 2018–2021.

Samenhang trajecten betaalbaarheid en beschikbaarheid

Ik heb toegezegd uw Kamer voor het eind van dit jaar te informeren over de evaluatie van de herziene Woningwet, het onderzoek naar de liberalisatiegrens, de evaluatie van het WWS en de vereenvoudiging van de huurtoeslag. Bij deze onderwerpen wil ik ook de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Nationale woonagenda betrekken, alsmede de uitkomsten uit de gesprekken tussen de Woonbond en Aedes over een Sociaal Huurakkoord. Beleidskeuzes op één van deze onderwerpen kunnen directe gevolgen hebben voor andere. Naar verwachting zullen Aedes en de Woonbond binnenkort bekendmaken waartoe hun gesprekken over een Sociaal Huurakkoord hebben geleid.

Ik wil u daarom in samenhang over deze onderwerpen informeren en u in de gelegenheid stellen het geheel zo veel mogelijk in samenhang te bezien. De uitkomsten van de gesprekken tussen Aedes en de Woonbond over een nieuw Sociaal Huurakkoord zullen echter naar verwachting eerst binnenkort bekend worden gemaakt. Daarom zal ik u niet voor het eind van dit jaar kunnen informeren over deze onderwerpen. Ik verwacht dat begin 2019 wel te kunnen doen. Daarbij zal ik ook de inhoudelijke reactie op het in opdracht van Aedes opgestelde rapport van de commissie Van Bochove en de visie op de herziene Woningwet van de Vereniging van Toezichthouders betrekken.

Verdeling van de investeringscapaciteit

Verder heb ik toegezegd u nog voor het eind van het jaar een brief te sturen over de voortgang van de motie van de leden Koerhuis en Van Eijs (Kamerstuk 32 847, nr. 352), waarin de regering wordt verzocht naar herverdeling van corporatievermogen als flankerend beleid bij de verduurzamingsopgave te kijken. Op dit moment zijn de gesprekken over het Klimaatakkoord nog gaande en is nog niet bekend welke implicaties de afspraken hebben op het investeringsvermogen en de benodigde (langjarige) regionale investeringsopgave van corporaties.

Daarnaast heeft de motie van de leden Koerhuis en Van Eijs inhoudelijk sterke raakvlakken met de bij het wetgevingsoverleg van 12 november 2018 (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 78) ingediende motie van het lid Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). Daarin wordt de regering verzocht om te onderzoeken hoe, gegeven de financiële positie van corporaties, op de korte en lange termijn bereikt kan worden dat diverse maatschappelijke opgaven (waaronder verduurzaming) in voldoende mate worden opgepakt. De motie benoemt daarbij tevens de mogelijke rol van de verhuurderheffing, andere vormen van financiële prikkels en mogelijkheden om regionaal tot een goede balans te komen tussen de financiële mogelijkheden en maatschappelijke opgaven.

Daarom zal ik bij het uitvoeren van de motie van het lid Ronnes c.s. ook de motie van de leden Van Eijs en Koerhuis betrekken, alsmede de bij het AO Staat van de Volkshuisvesting van 21 juni 2018 (Kamerstukken 32 847 en 29 453, nr. 421) aan het lid Van Eijs gedane toezegging om de Tweede Kamer te informeren over eventuele onnodige belemmeringen in wet- en regelgeving voor collegiale ondersteuning binnen de corporatiesector. Het geheel aan benoemde onderwerpen vergt een breed onderzoek. De uitkomsten van het Aanjaagteam Collegiale ondersteuning, waar door het lid Van Eijs eveneens naar is gevraagd, zijn nog niet door Aedes bekendgemaakt.

Ik verwacht uw Kamer in het voorjaar van 2019 te kunnen informeren over de voortgang van de genoemde moties en toezeggingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven