TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Het organiseren van grote, uitzonderlijke tentoonstellingen met werken uit het buitenland
of uit niet openbaar toegankelijke particuliere collecties is voor museale instellingen1 van groot belang voor het vormgeven van hun presentatiefunctie. Tentoonstellingen
leiden tot toename van collectiemobiliteit en vergroting van het publieksbereik van
waardevolle collecties en daarmee tot een grotere cultuurparticipatie. Het behoort
tot de verantwoordelijkheden en ambities van de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (Minister van OCW) om deze wijze van cultuurparticipatie te ondersteunen.
Het organiseren van tentoonstellingen is tegelijkertijd een kostbare opgave. Dit komt
voor een belangrijk deel door de hoge verzekeringspremies voor bruiklenen. Door de
vaak spectaculaire waardestijging van cultuurgoederen in de laatste decennia zijn
de kosten van de verzekering navenant gestegen. Daarom kent Nederland sinds 1989 een
regeling voor indemniteit van bruiklenen (indemniteitsregeling).2 De indemniteitsregeling heeft tot doel om instellingen via een garantie in de vorm
van subsidie (indemniteit) in staat te stellen korting te bedingen op de verzekeringspremie,
wat hen in staat stelt deze tentoonstellingen te realiseren.
De indemniteitsregeling kent een maximaal budget voor het verstrekken van indemniteit.
Dit is en blijft € 300 miljoen. De voortzetting van dit budget is bij brief van 29 september
2014 (Kamerstukken II 2014/15, 32 820, nr. 121) aan de Tweede Kamer aangekondigd. In het licht van het versoberde beleid ten aanzien
van staatsgaranties is dit een positieve ontwikkeling. De afgelopen jaren is de druk
op de regeling echter steeds verder toegenomen, mede veroorzaakt door de (her)opening
van een aantal grote musea en door een toename van het aantal ‘blockbuster’-tentoonstellingen.
Het plafond is als gevolg daarvan regelmatig bereikt, waardoor een groeiend aantal
aanvragen moest worden afgewezen. Dit vraagt om een betere benutting van de beschikbare
ruimte van de indemniteitsregeling. Bij genoemde brief van 29 september 2014 is daarom
tevens aan de Tweede Kamer aangekondigd dat de uitvoering van de indemniteitsregeling
wordt herzien ten aanzien van de efficiëntie en transparantie. In overleg met de Museumvereniging
en in afstemming met de verzekeringswereld zijn de mogelijkheden tot efficiëntere
benutting van de ruimte onder het indemniteitsplafond verkend. In deze regeling is
hieraan uitvoering gegeven. Daarnaast zijn enkele procedurele en technische verbeteringen
doorgevoerd. Deze hebben deels tot doel de administratieve lasten voor de gebruikers
van de regeling te verminderen en anderzijds de uitvoering van de regeling te vereenvoudigen.
Bovenstaande heeft geleid tot een aantal wijzigingen en omdat er in het verleden de
nodige veranderingen in de indemniteitsregeling zijn aangebracht, is ervoor gekozen
een nieuwe regeling vast te stellen ter verbetering van de leesbaarheid en toegankelijkheid.
Hierdoor is het ook niet meer nodig om te verwijzen naar oude toelichtingen en kunnen
instellingen die gebruik willen maken van de indemniteitsregeling alle relevante informatie
bij elkaar vinden.
2. Doel van de regeling
Het doel van de regeling blijft ongewijzigd en is het beperken van de verzekeringskosten
van bruiklenen uit het buitenland of uit particuliere collecties, om zo bijzondere
tentoonstellingen mogelijk te maken en collectiemobiliteit en publieksparticipatie
te stimuleren.
Dit doel wordt bereikt doordat het Rijk een deel van het risico in verband met verlies
van of schade aan in bruikleen gegeven cultuurgoederen overneemt. Dat gebeurt door
middel van het toekennen van een garantie. Die garantie houdt in dat subsidie wordt
verleend onder de opschortende voorwaarde dat zich een onzekere gebeurtenis voordoet,
te weten het verlies van of de schade aan in bruikleen gegeven cultuurgoederen. Pas
bij dat verlies of die schade komt de subsidieverlening tot leven en wordt er daadwerkelijk
geld uitgekeerd ter compensatie van het verlies of de schade. Doet zich geen schade
of verlies voor, dan wordt niet aan de opschortende voorwaarde voldaan en heeft er
ook geen subsidieverlening plaatsgevonden. Tot nu toe heeft het Rijk slechts een enkele
keer moeten overgaan tot uitkering van geld en dus tot subsidiebetaling. De uitgekeerde
bedragen waren bovendien zeer gering (gemiddeld € 5.000,– per geval).
3. Wijzigingen ten opzichte van de vorige regeling
Zoals aangegeven was het nodig te bezien hoe de regeling en het beschikbare budget
effectiever ingezet konden worden. In overleg met alle betrokken partijen zijn de
mogelijkheden verkend en is gekomen tot een aantal wijzigingen waarbij het maximum
bedrag waarvoor de Minister van OCW garant staat, gebruikt kan worden voor meer tentoonstellingen.
Hieronder worden de wijzigingen ten opzichte van de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen
2008 afzonderlijk toegelicht.
Van vast naar maximaal indemniteitspercentage van 30%
Bij de uitvoering van de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008 werd, onafhankelijk
van de verzekerde waarde of korting op de verzekeringspremie, altijd een vast indemniteitspercentage
van 30 procent gehanteerd. Het indemniteitspercentage is dat deel in procenten van
de totale verzekerde waarde van de voorwerpen die voor een indemniteitsverklaring
in aanmerking komen. Uit cijfers van de afgelopen jaren is gebleken dat een hoge korting
vaak al bij een lager percentage bereikt wordt. Dit is uiteraard afhankelijk van de
samenstelling en omvang van de tentoonstelling, maar een hoge korting kan al het geval
zijn bij een indemniteitspercentage van 10 tot 15%. Om meer flexibiliteit mogelijk
te maken, marktwerking te stimuleren en een betere verhouding tussen de premiekortingen
en de indemniteitspercentages te bereiken is het vaste percentage van 30% indemniteit
losgelaten. Dit is vervangen door een maximum van 30% indemniteit. De verwachting
is dat ook bij een lager indemniteitspercentage substantiële premiekortingen mogelijk
blijven. Het is aan de musea om, in onderhandeling met de verzekeraars, te komen tot
een substantiële premiekorting bij de beoogde verzekering van hun tentoonstellingen.
Het wijzigen van een vast naar een maximaal indemniteitspercentage zorgt naar verwachting
voor een efficiënter gebruik van de beschikbare ruimte van de indemniteitsregeling
waardoor meer tentoonstellingen kunnen worden ondersteund.
Invoeren van een maximum indemniteitsbedrag
Naast het flexibele indemniteitspercentage is een maximaal indemniteitsbedrag per
tentoonstelling van € 75 miljoen ingevoerd. Er is voor dit bedrag gekozen omdat dit
het gemiddelde indemniteitspercentage is waarvoor de afgelopen jaren aanvragen zijn
ingediend. Dit maximum per tentoonstelling of langdurige bruikleen zal een positief
effect hebben op het aantal tentoonstellingen waarvoor indemniteit verleend kan worden.
Met een maximum van € 75 miljoen per tentoonstelling kunnen op enig moment minimaal
vier tentoonstellingen tegelijkertijd plaatsvinden waarvoor indemniteit kan worden
verleend. Onder de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008 kwam het in de praktijk
voor dat één enkele tentoonstelling de gehele ruimte onder het plafond van € 300 miljoen
in beslag nam. Dit wordt onwenselijk geacht. Het instellen van een maximum indemniteitsbedrag
zal naar verwachting beperkte negatieve invloed hebben op de premiekorting van een
tentoonstelling, en ook alleen die tentoonstellingen beïnvloeden met een dergelijk
hoge verzekerde waarde dat het indemniteitsbedrag de € 75 miljoen zou overstijgen.
In de praktijk wordt de meeste premiekorting namelijk gegeven op het eerste deel van
de verleende indemniteit. Na dat deel stijgt de premiekorting relatief nog maar beperkt
mee met het indemniteitsbedrag. Een verzekeraar hecht relatief veel waarde aan het
door de Minister van OCW instaan voor de eerste procenten van de verzekerde waarde
van de voorwerpen waarvoor indemniteit is verleend, het zogenoemde ‘premier risque’.
Invoeren ondergrens aan premiekorting
De indemniteitsregeling beoogt een aanzienlijke korting op de verzekeringspremie voor
een tentoonstelling te bewerkstelligen. Tot op heden was hier geen minimum voor bepaald.
Om een substantiële premiekorting te garanderen, is een drempelwaarde ingesteld voor
de premiekorting. De korting moet minimaal 20% bedragen wil een aanvrager in aanmerking
komen voor indemniteit. Zo wordt een minimale verhouding tussen de premiekorting en
het door de Minister van OCW te aanvaarden risico gegarandeerd.
Invoeren indieningstermijn
Om de transparantie en een efficiënt gebruik van de regeling te bevorderen, wordt
een indieningstermijn van maximaal één jaar ingevoerd. Dit betekent dat musea niet
eerder dan één jaar voorafgaand aan de indemniteitsperiode (de periode van twee weken
vóór tot en met twee weken ná de desbetreffende tentoonstelling of langdurige bruikleen)
een aanvraag kunnen doen. De praktijk leert dat tijdens het ontwikkelingsproces van
tentoonstellingen de samenstelling van de tentoonstelling nog sterk kan veranderen.
In de museale praktijk is een jaar voor de tentoonstelling de verzekerde waarde van
de beoogde tentoonstelling zodanig uitgekristalliseerd dat een degelijke en realistisch
onderbouwde aanvraag kan worden gedaan. De maximale termijn van één jaar voor de indemniteitsperiode
heeft zodoende enerzijds als voordeel dat de verstrekte indemniteiten het daadwerkelijk
benodigde bedrag betreffen en anderzijds dat er meer flexibiliteit is doordat niet
al jaren voor aanvang het beschikbare budget – voor een vaak hoger dan uiteindelijk
noodzakelijk bedrag – bezet wordt gehouden.
De volgorde van ontvangst van de aanvragen blijft net als in de voorgaande regeling
leidend. Een eerder ingediende aanvraag wordt dus afgehandeld voor een nadien ingediende
aanvraag. Dit stelt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), die de regeling
namens de Minister van OCW uitvoert, in staat om een indicatie van de beschikbare
ruimte onder het plafond zo transparant mogelijk te delen met het museale veld. Dit
gebeurt via de website van de RCE: www.cultureelerfgoed.nl.
Betrokkenheid Minister van Financiën
Indemniteitsverklaringen worden in de praktijk niet meer uitdrukkelijk mede namens
de Minister van Financiën verleend. Daarom is in artikel 2, eerste lid, het bepaalde
‘mede namens de Minister van Financiën’ geschrapt.
Verduidelijking en technische aanpassingen
Een aantal zaken in de regeling is verhelderd. Zo is expliciet gemaakt dat de Minister
van OCW de verzekeraar volgt. Als volgens de verzekeraar verlies of schade in aanmerking
komt voor uitkering dan valt dit onder de indemniteit van de Minister van OCW. De
indemniteit heeft immers tot doel de verzekeringspremie te verlagen en een verzekeraar
gaat hier alleen mee akkoord als de Minister van OCW in een geval van verlies of schade
ook daadwerkelijk hiervoor instaat. Verder is verduidelijkt gedurende welke periode
een indemniteit op het plafond van de regeling rust: van twee weken voor tot en met
twee weken na de tentoonstelling of langdurige bruikleen. Verder zijn de verplichtingen
die op de instelling rusten na verlening van een indemniteitsverklaring verhelderd
en wordt niet langer verwezen naar de Regeling op het specifiek cultuurbeleid. Tot
slot is in de regeling een eigen risico voor de instellingen opgenomen. Tot op heden
werd dit bij de beschikking opgenomen. Omdat het feitelijk gaat om vaste berekeningen
en er alleen variatie is tussen tentoonstellingen en langdurige bruiklenen, zijn de
bedragen nu opgenomen in de regeling (in de bijlage staan de tabellen).
Horizonbepaling
Op grond van artikel 24a van de Comptabiliteitswet hebben subsidieregelingen uiterlijk
een gelding van vijf jaar. Voor het einde van de vijf jaar wordt een regeling geëvalueerd
en in overleg met de Tweede Kamer al dan niet verlengd.
4. Werking van de regeling
Om overzichtelijk weer te geven hoe de regeling werkt, wordt in dit hoofdstuk per
stap in het proces aangegeven hoe de verlening van indemniteit in zijn werk gaat.
Waar nodig zijn hierin de wijzigingen zoals uiteengezet in het vorige hoofdstuk meegenomen.
Aanvraag
Om in aanmerking te komen voor indemniteit moet een instelling een aanvraag indienen
bij de RCE. Deze aanvraag wordt alleen behandeld als de aanvraag binnen één jaar en
minimaal acht weken voorafgaand aan de start van de indemniteitsperiode (de periode
van twee weken vóór tot en met twee weken ná de desbetreffende tentoonstelling of
langdurige bruikleen) wordt ontvangen. De aanvraag bestaat uit het door de RCE opgestelde
aanvraagformulier, de offerte van de verzekeraar, een bruikleenlijst bij meer dan
één voorwerp en een tentoonstellingsplan als de aanvraag een tentoonstelling betreft.
De verzekeringsofferte bevat in ieder geval de totale verzekerde waarde van de voor
indemniteit in aanmerking komende voorwerpen, de verzekeringspremie zonder korting
en een opgave van de korting bij het aangevraagde indemniteitspercentage (dat niet
hoger is dan 30 procent en niet zo hoog dat het tot meer dan € 75 miljoen indemniteit
zou leiden).
Op de website van de RCE is hierover meer informatie te vinden.
Beoordeling
De RCE beoordeelt of de aanvraag voldoet aan de eisen die in de indemniteitsregeling
zijn gesteld. De RCE kijkt daarbij ook of de minimale premiekorting 20% bedraagt en
of het aangevraagde indemniteitspercentage niet hoger is dan 30% en het maximum indemniteitsbedrag
niet meer bedraagt dan € 75 miljoen.
Plafond
Zoals hierboven al aangegeven, kent de regeling een plafond van € 300 miljoen. De
Minister van OCW kan nooit voor meer dan € 300 miljoen op enig moment aan indemniteit
verlenen. Indien een aanvraag wordt ingediend voor een periode waarin het plafond
bereikt is, wordt de aanvraag afgewezen. Als een aanvraag wordt ingediend voor een
periode waarin het plafond onvoldoende ruimte laat voor algehele honorering van de
aanvraag, zal de aanvraag ook afgewezen worden. De instelling heeft in dat geval wel
de mogelijkheid een nieuwe aanvraag in te dienen voor het nog wel onder het plafond
beschikbare budget. Dit kan bijvoorbeeld door met de verzekeraar tot een verzekering
te komen waarbij minder indemniteit door de Minister van OCW wordt gegeven. Door voorafgaand
aan de aanvraag op het overzicht op de website van de RCE te kijken, kan een instelling
een indicatie krijgen van het nog beschikbare budget voor de periode van de voorgenomen
tentoonstelling. Dat overzicht biedt echter geen garanties, maar wel een redelijk
actuele indicatie van de uitputting van de beschikbare ruimte tot indemniteit. Aangezien
aanvragen op volgorde van binnenkomst worden behandeld, is het altijd mogelijk dat
intussen een andere aanvraag is ingediend, waar nog niet op is besloten en de nieuwe
informatie zodoende nog niet verwerkt is in het overzicht.
Besluit
De RCE neemt binnen 8 weken na de indieningsdatum namens de Minister van OCW een besluit.
Als dit besluit positief is, dan legt de RCE het besluit vast in een beschikking tot
subsidieverlening. Van die beschikking maakt deel uit dat de voorwaarden die worden
overeengekomen ij de (particuliere) verzekering voor de tentoon te stellen voorwerpen
van overeenkomstige toepassing zijn. Deze voorwaarden zullen betrekking hebben op
de uitsluiting van bepaalde risico’s, de berekening van de kosten van herstel in geval
van beschadiging, overgang van rechten bij verlies van voorwerpen na betaling van
schadevergoeding en de handelwijze na het terugvinden van vermiste voorwerpen.
Zoals hierboven al is aangegeven, leidt het besluit tot subsidieverlening niet tot
een uitkering van geld. Daarvan kan pas sprake zijn, als verlies of schade zich daadwerkelijk
voordoet. De aanspraak berust op grond van deze regeling bij de ontvanger van de subsidiebeschikking.
Er wordt naast deze regeling een protocol ontwikkeld waarin uitgangspunten voor verdere
afwikkeling worden neergelegd. De beschikking tot subsidieverlening is een besluit
in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom staat op grond van die wet bezwaar
en beroep open tegen de beschikking.
Schade of diefstal
Subsidiebetaling is pas aan de orde als zich verlies of diefstal voordoet. De instelling
meldt verlies of schade zo spoedig mogelijk aan de verzekeringsmaatschappij, conform
de voorwaarden van de polis, en tevens aan de RCE. Daarbij dient de oorzaak van het
verlies of de schade uiteengezet te worden. In geval van schade bevat die melding
ook een exacte omschrijving van de schade zelf. Voorts worden relevante stukken voor
zover die (al) zijn opgesteld, zoals een proces-verbaal en een schaderapport, bijgevoegd.
Maatgevend is het oordeel van de verzekeringsmaatschappij of de geleden schade wordt
gedekt door de polis waarop de korting is verleend. Als de verzekeraar van oordeel
is dat de schade of het verlies onder de polis valt, dan zal de Minister van OCW tot
maximaal de hoogte van de indemniteit overgaan tot subsidievaststelling. Hierbij wordt
het eigen risico van het uit te betalen bedrag afgetrokken. Voor de subsidievaststelling
dient de geleden schade exact te worden bepaald. Met het oog op een soepele afhandeling
in een dergelijk geval is het van belang dat de verzekeringsmaatschappij en de RCE
zo spoedig mogelijk op de hoogte zijn van het incident dat zich heeft voorgedaan.
De documenten die vereist zijn om de hoogte van het door de Minister van OCW uit te
keren bedrag te bepalen, dienen tevens als aanvraag voor subsidievaststelling. Het
besluit tot subsidievaststelling wordt binnen 13 weken na ontvangst van de juiste
documenten genomen. Ook tegen dit besluit is bezwaar en beroep op grond van de Algemene
wet bestuursrecht mogelijk.
Ten opzichte van de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008 moet schade zo snel
mogelijk in plaats van binnen vier maanden na de schade of het verlies worden gemeld.
Reden hiervoor is dat de periode waarvoor de indemniteit wordt verleend in absolute
zin niet vaststaat. Verzekeraars passen de periode ‘van spijker tot spijker’ toe bij
de verzekering. Dit houdt feitelijk het vervoer van de vaste locatie tot en met het
terugbrengen naar de vaste locatie in. Omdat aan het vervoer heen en terug van de
voorwerpen geen vaste termijnen in de verzekering zijn vastgelegd en het toch voor
de uitvoering van de regeling duidelijk moet zijn gedurende welke periode een indemniteit
beslag legt op het budget van € 300 miljoen, is per tentoonstelling of langdurige
bruikleen gekozen voor een vaste termijn van 2 weken vóór tot en met 2 weken ná de
tentoonstellingsperiode. Deze periode is gebaseerd op de praktijk, omdat de meeste
transporten in die periode plaatsvinden. De verzekeraar geeft een korting op de premie
omdat de Minister van OCW voor een deel van de schade of het verlies instaat. Daarom
keert de Minister van OCW uit zolang de schade of het verlies onder de polis valt
en is dit dus niet beperkt tot die periode van twee weken voor tot en met twee weken
na de tentoonstelling of langdurige bruikleen. Wel is van groot belang dat schade
of verlies zo spoedig mogelijk plaats vindt nadat dit zich voordoet. Het is voor alle
partijen cruciaal om een dergelijke constatering zo spoedig mogelijk te doen, zodat
de feiten kunnen worden geconstateerd en actie kan worden ondernomen tot genoegdoening
van de rechthebbenden.
5. Evaluatie
De indemniteitsregeling zal in 2019 worden geëvalueerd. Hierbij zullen de effecten
van de doorgevoerde maatregelen onderzocht worden. Met name de ontwikkeling van het
indemniteitspercentage en de premiekorting zal onder de loep worden genomen. De vraag
die daarbij beantwoord zal worden is of de doorgevoerde maatregelen inderdaad de beoogde
benodigde ruimte onder het plafond opleveren. Ook zal onderzocht worden of de doorgevoerde
maatregelen nog onvoorziene neveneffecten tot gevolg hebben. Aan de hand van de resultaten
wordt bekeken of aanpassingen in de regeling nodig zijn.
6. Administratieve lasten
De totale administratieve lasten van deze regeling zijn relatief beperkt. Jaarlijks
worden slechts enkele tientallen aanvragen ingediend. Het streven naar het inbouwen
van meer zekerheid voor musea dat een indemniteitsaanvraag zal worden verleend, zal
een lastenverlichting inhouden doordat minder aanvragen ingediend zullen worden waarop
een afwijzing volgt.
De indieningsvereisten zijn beperkt aangepast en zullen naar verwachting niet tot
een lastenverzwaring of -verlichting leiden ten opzichte van de Subsidieregeling indemniteit
bruiklenen 2008. De aanvraagprocedure en voorbereidende handelingen voor aanvragers
zijn ten opzichte van de voorgaande regeling niet veranderd. Enkel de in te dienen
gegevens zijn beperkt gewijzigd, maar daarvoor hoeven niet meer handelingen door de
aanvragers voor te worden verricht.
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De RCE beoordeelt de regeling als goed uitvoerbaar. De aanvraag- en beslisprocedure
is slechts marginaal gewijzigd en leidt niet tot meer uitvoeringslasten.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
De begrippen in deze regeling komen grotendeels overeen met de begrippen in de Subsidieregeling
indemniteit bruiklenen 2008. In enkele begripsomschrijvingen zijn technische wijzigingen
aangebracht.
Het begrip ‘instelling’ in onderdeel b ziet zowel op instellingen die een vaste museale
collectie beheren – musea – als op instellingen zonder vaste collectie maar wel gespecialiseerd
in het organiseren van tentoonstellingen.
Bij het begrip ‘voorwerp’ wordt verwezen naar de Erfgoedwet die een uniforme omschrijving
van cultuurgoed geeft. Omdat de cultuurgoederen die onder deze regeling vallen aan
enkele bijzondere criteria moeten voldoen, is de term ‘voorwerp’ gehandhaafd.
In de begripsomschrijving van ‘tentoonstelling’ in onderdeel d zijn ook andere cultuurgoederen
genoemd dan de voorwerpen die voor indemniteit in aanmerking komen, omdat de compilatie
niet slechts uit cultuurgoederen uit buitenlandse of niet openbaar toegankelijke privécollecties
hoeft te bestaan.
In onderdeel e wordt het begrip ‘langdurige bruikleen’ gedefinieerd. Het gaat alleen
om in bruikleen gegeven voorwerpen. Daaronder moet in dit verband worden verstaan
het om niet in gebruik geven van een voorwerp aan een instelling onder voorwaarde
van teruggave. Onder het woord langdurig wordt een periode van tenminste één en ten
hoogste vijf jaar verstaan.
Tot slot is een begrip toegevoegd aan de regeling, namelijk ‘indemniteitspercentage’.
Dit begrip ziet op het deel van de verzekerde waarde van de voorwerpen waarvoor de
Minister indemniteit verleent. Dit deel wordt uitgedrukt in percentages. Het verlenen
van indemniteit van € 25 miljoen voor voorwerpen met een totale verzekerde waarde
van € 100 miljoen betekent bijvoorbeeld een indemniteitspercentage van 25 procent.
Artikel 2. Indemniteitsverklaring
Eerste lid. Dit lid komt overeen met artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling indemniteit
bruiklenen 2008 en bepaalt wat een indemniteitsverklaring inhoudt. De verklaring is
een aanspraak op middelen die wordt verstrekt bij verlies van of schade aan de voorwerpen
waar deze op ziet. Verstrekking van de subsidie is pas aan de orde als het verlies
of de schade zich daadwerkelijk voordoet.
Tweede lid. De verstrekte indemniteit heeft tot doel dat de instelling korting krijgt op de
premie die zij aan een verzekeraar zou moeten betalen voor het verzekeren van de voorwerpen
voor de tentoonstelling of langdurige bruikleen. De indemniteit is daarom van kracht
gedurende de periode waarvoor de verzekering is afgesloten voor de tentoonstelling
of langdurige bruikleen.
Artikel 3. Subsidieplafond
Eerste en tweede lid. In totaal kan op enig moment voor niet meer dan € 300 miljoen aan indemniteit worden
verleend, waarvan ten hoogste 10 procent aan langdurige bruiklenen. Deze leden zijn
gelijk aan het derde en vierde lid van artikel 2 van de Subsidieregeling indemniteit
bruiklenen 2008.
Derde lid. De verzekering van voorwerpen voor een tentoonstelling of langdurige bruikleen geldt
‘van spijker tot spijker’. Dit wil zeggen dat de verzekering van toepassing is vanaf
het moment dat het voorwerp voor transport naar Nederland van zijn normale verblijfplaats
wordt verwijderd tot en met het tijdstip dat het weer op zijn normale verblijfplaats
is aangekomen, een en ander met inbegrip van verblijf, opslag, tentoonstelling of
anderszins. Omdat aan het vervoer heen en terug geen vaste termijnen in de verzekering
zijn verbonden en het toch duidelijk moet zijn gedurende welke periode een indemniteit
beslag legt op het budget van € 300 miljoen, is per tentoonstelling of langdurige
bruikleen gekozen voor een vaste termijn gedurende welke de indemniteit op het budget
rust. Uit de praktijk blijkt dat bij vrijwel alle bruiklenen het vervoer binnen twee
weken voor de tentoonstelling en twee weken na de tentoonstelling plaatsvindt. Daarom
is voor deze termijn gekozen bij het bepalen van het beslag op het plafond.
Artikel 4. Voorwaarden
Eerste lid. Indemniteit wordt alleen verleend als blijkt dat de instelling hierdoor een korting
verkrijgt op de verzekeringspremie van ten minste 20 procent. Deze korting wordt gezien
de ervaringen met de regeling als een minimum gezien tegenover het risico dat de Minister
van OCW aanvaardt door het verlenen van de indemniteit. Daarnaast behoort er een acceptabele
verhouding te zijn tussen het belang van de tentoonstelling en het door de Minister
van OCW te aanvaarde risico.
Tweede lid. De indemniteit volgt de verzekering. Dit wil zeggen dat de voorwaarden die op de
verzekering van toepassing zijn ook voor de indemniteit gelden. Te denken valt dan
onder meer aan beperkende voorwaarden waaronder bij verlies of schade wordt uitgekeerd.
Artikel 5. Aanvraag
Eerste lid. Aanvragen voor indemniteit worden niet eerder ingediend dan een jaar en twee weken
voor aanvang van de tentoonstelling of langdurige bruikleen en ten hoogste 10 weken
voor de tentoonstelling of langdurige bruikleen (8 weken voorafgaand aan de twee weken
van vervoer voor de tentoonstelling of langdurige bruikleen). Buiten deze periode
ingediende aanvragen worden afgewezen.
Tweede tot en met vijfde lid. Bij een aanvraag wordt het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier gebruikt. Bij
de aanvraag gaat een verzekeringsofferte, waarin in ieder geval de verzekeringspremie
zonder korting is opgenomen en de bedongen korting bij een bepaald indemniteitspercentage
van ten hoogste 30 procent. Dit aangevraagde indemniteitspercentage mag bovendien
niet zo hoog zijn dat het tot een indemniteit van meer dan € 75 miljoen zou leiden.
Een aanvraag waarin meer dan € 75 miljoen indemniteit wordt gevraagd, wordt afgewezen.
Als de aanvraag ziet op meerdere voorwerpen dan wordt hier een overzicht van gegeven
en bij een tentoonstelling wordt een tentoonstellingsplan overgelegd. Tot slot verklaart
de aanvrager te voldoen aan veiligheidsvoorschriften in deze regeling en worden op
verzoek de documenten over de veiligheid overgelegd.
Artikel 6. Subsidieverlening
Eerste en tweede lid. De minister beslist binnen acht weken op een aanvraag en behandelt de aanvragen
in de volgorde waarin zij door de minister (voor deze de RCE) zijn ontvangen.
Derde lid. Bij het verlenen van een indemniteitsverklaring bepaalt de minister de hoogte van
de indemniteit. De indemniteit bedraagt ten hoogste € 75 miljoen en het indemniteitspercentage
is niet hoger dan 30 procent. Dit betekent dat bij een verzekerde waarde van € 250
miljoen nog ten hoogste 30 procent indemniteit kan worden verleend. Bij een hogere
verzekerde waarde zal het indemniteitspercentage dus per definitie lager dan 30 liggen.
Het percentage kan ook lager liggen als in de aanvraag voor een lager percentage wordt
aangevraagd. Met het maximum van € 75 miljoen per indemniteitsverklaring kunnen op
enig moment dus altijd ten minste vier tentoonstellingen of langdurige bruiklenen
tegelijkertijd in aanmerking komen.
Vierde lid. Als verlies of schade zich voordoet wordt een eigen risico toegepast. De toepasselijke
eigen bijdrages staan in de bijlage bij deze regeling en zijn onderverdeeld naar verzekerd
bedrag en tentoonstelling/langdurige bruikleen. Tot op heden werd dit in de beschikking
geregeld.
Artikel 7. Algemene verplichtingen
Ten opzichte van de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008 zijn nog alleen de
daadwerkelijk relevante verplichtingen uit de Regeling op het specifiek cultuurbeleid
(Rsc) opgenomen. De drietal verplichtingen die voor deze regeling zijn:
-
– Doelmatig gebruik van de subsidie (overeenkomstig artikel 2.12 van de Rsc);
-
– Melden van relevante feiten en omstandigheden voor de subsidieverstrekking (overeenkomstig
artikel 2.14, tweede lid, Rsc);
-
– Meewerken aan onderzoek ten behoeve van het beleid van de minister (overeenkomst artikel
2.20, eerste lid, Rsc).
Artikel 8. Verplichtingen in verband met de veiligheid
Naast de algemene verplichtingen in artikel 7 gelden nog bijzondere verplichtingen
voor de veiligheid van de voorwerpen. De instelling behoort ervoor te zorgen dat de
kans op verlies of schade zo beperkt mogelijk is. Ten behoeve hiervan is een aantal
verplichtingen opgenomen. In de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008 stonden
deze verplichtingen in de bijlage bij die regeling. Omdat de voorschriften in omvang
redelijk beperkt zijn, hebben zij nu een plek in de regeling zelf gekregen.
Artikel 9. Melding schade
Eerste lid. Bij verlies of schade wordt dit aan de minister gemeld. Hierbij wordt een berekening
van de schade door de verzekeraar gevoegd. Op verzoek van de minister wordt een nadere
onderbouwing hiervan voorgelegd.
Tweede lid. Melding van schade of verlies vindt zo spoedig mogelijk na de gebeurtenis plaats.
Artikel 10. Vaststelling subsidie
Binnen 13 weken na melding van de schade en ontvangst van de relevante documenten
stelt de minister de subsidie vast. Het bedrag ligt ten hoogste op het bedrag waarvoor
indemniteit is verleend met aftrek van het toepasselijke eigen risico.
Artikel 11. Melding gewijzigde kosten en wijziging vaststelling
Als na de vaststelling blijkt dat de kosten lager zijn dan vastgesteld door de minister,
dan wordt dit aan de minister gemeld. Te denken valt aan lagere restauratiekosten
of de vondst van gestolen of verloren gewaande voorwerpen. Als de kosten voor de instelling
hierdoor lager zijn dan kan de minister de subsidievaststelling wijzigen.
Artikel 13. Overgangsbepalingen
Er gelden twee overgangsbepalingen. Allereerst blijft op verleende indemniteiten op
grond van de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008 die regeling van toepassing.
Ook blijft die regeling van toepassing op reeds ingediende aanvragen waar nog niet
op is beslist. Als beperking daarbij geldt wel dat aanvragen die worden ingediend
na publicatie van deze regeling, maar voor inwerkingtreding op 1 januari 2016, worden
geweigerd als zij zien op een tentoonstelling die aanvangt na 2016. Dit zou namelijk
ingaan tegen de bepaling in artikel 5 dat aanvragen niet eerder dan een jaar voor
aanvang van de tentoonstelling of langdurige bruikleen ingediend kunnen worden. Aanvragen
die nog snel in 2015 worden ingediend zouden het doel van die bepaling kunnen frustreren.
Voor de duidelijkheid: het gaat hier dus om tentoonstellingen die na 31 december 2016
aanvangen en niet de aanvang van de indemniteitsperiode (de twee weken voorafgaand).
Artikel 14. Inwerkingtreding en horizonbepaling
Op grond van de Comptabiliteitswet 2001 lopen subsidieregelingen in beginsel niet
langer door dan vijf jaar. Een verlenging van de regeling wordt eerst aan de Tweede
Kamer voorgelegd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker