TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Deze regeling wijzigt het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Zowel de Wet modern migratiebeleid
(Stb. 2010, 290) als het Besluit modern migratiebeleid (Stb. 2010, 307) eisen met betrekking tot een aantal onderwerpen nadere regeling bij ministeriële
regeling. Voorts nopen zij tot de nodige redactionele wijzigingen van het Voorschrift
Vreemdelingen 2000.
2. Het moderne migratiebeleid
Deze ministeriële regeling strekt tot uitvoering van de Wet modern migratiebeleid
en het Besluit modern migratiebeleid, waarin onder meer de positie van de referent
in het Nederlandse vreemdelingenrecht is versterkt en de reguliere vreemdelingenrechtelijke
procedures zijn versneld en vereenvoudigd.
Ingevolge het coalitieakkoord (Kamerstukken II 2006/07, 30 891, nr. 4) is de herijking van het reguliere vreemdelingenbeleid conform de nota ‘Naar een
modern migratiebeleid’ van 22 mei 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 30 573, nr. 1) nader uitgewerkt in een meerjarenprogramma voor de immigratie ten behoeve van de
arbeidsmarkt en door continuering en verdere verbetering van het beleid ten aanzien
van kennismigranten. In de Blauwdruk Modern Migratiebeleid (Kamerstukken II 2007/08,
30 573, nr. 10), die op 27 juni 2008 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is de toelatingssystematiek
die in de beleidsnotitie van mei 2006 op hoofdlijnen is geschetst, nader uitgewerkt.
De Tweede Kamer heeft hiermee na schriftelijke voorbereiding tijdens het algemeen
overleg op 29 oktober 2008 en 11 november 2008 ingestemd.
Voor een uitgebreide toelichting op de inhoud en achtergronden van de uit de beleidsnota,
de blauwdruk en de Wet modern migratiebeleid voortvloeiende wijzingen wordt verwezen
naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2008/09, 32 052, nr. 3), de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2009/10, 32 052, nr. 7), de memorie van antwoord (Kamerstukken I 2009/10, 32 052, D) en de nadere memorie van antwoord (Kamerstukken I 2009/10, 32 052, F).
Hieronder worden in de paragrafen 2.1 tot en met 2.5 de belangrijkste uitwerkingen
in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 nader toegelicht.
2.1 Referenten
Niet iedere persoon of organisatie met enig belang bij het verblijf van een vreemdeling
in Nederland kan als referent optreden. Als regel moet de referent voldoende belang
hebben bij de overkomst en het verblijf van die vreemdeling om zich duurzaam te committeren
aan zijn verplichtingen.
Dat vergt tevens een bestendige band tussen de vreemdeling en diens referent. Zo kan
bij gezinsmigratie slechts als referent optreden de natuurlijke persoon bij wie de
vreemdeling als gezinslid in Nederland wil verblijven, en kan bij arbeidsmigratie
de werkgever als referent optreden.
Als referent voor het (voorgenomen) verblijf van een vreemdeling kunnen, kort gezegd,
natuurlijke personen, rechtspersonen, ondernemingen, vestigingen, kerkgenootschappen
en onderwijsinstellingen optreden. In de artikelen 1.8 tot en met 1.17 van het Vreemdelingenbesluit
2000 en de artikelen 1.9 en 1.10 van deze regeling is dit nader uitgewerkt naar gelang
het doel, waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven. Dat verblijfsdoel komt
tot uitdrukking in de beperking, waaronder de machtiging tot voorlopig verblijf en
de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden aangevraagd en verleend.
2.2 Informatieplichten
Ten aanzien van referenten zijn verplichtingen tot het al dan niet in persoon verstrekken
van gegevens en bescheiden opgenomen, die van belang kunnen zijn voor de toepassing
van de Vreemdelingenwet 2000 en de daarop gebaseerde regels (artikel 54, tweede lid,
onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000). De informatie moet volledig en binnen
de gestelde termijn aan de minister (IND) worden verstrekt.
De aard en omvang van de concrete informatieverplichtingen voor de referent is afhankelijk
van de concrete informatiebehoefte van de IND en de verdere ontwikkeling van (basis)registers,
waaruit de nodige gegevens kunnen worden verkregen.
Bij arbeidsmigratie geldt bijvoorbeeld de volgende informatieplicht als een arbeidsmigrant
die voor een andere werkgever gaat werken. De oorspronkelijke werkgever (referent)
moet in dat geval doorgeven dat de arbeidsmigrant niet langer voor hem werkt. De nieuwe
werkgever zal zich vervolgens melden als hij zich schriftelijk referent stelt voor
deze arbeidsmigrant.
Bij gezinsmigratie moet de referent de verbreking van de samenwoning met de hoofdpersoon
bij wie de vreemdeling als gezinslid is toegelaten doorgeven.
Bij studiemigratie dient de referent een melding te doen indien de buitenlandse student
onvoldoende studievoortgang boekt of indien de student niet meer aan de instelling
is ingeschreven.
Ook kan het voorkomen dat de vreemdeling naar het land van herkomst is teruggekeerd
of dat de referent geen zicht meer heeft op de vreemdeling wiens referent hij is.
In dergelijke gevallen is de referent gehouden hiervan binnen vier weken mededeling
bij de minister (IND) te doen. Met deze mededeling geeft de referent tevens aan, dat
zijn belang bij het verblijf van de vreemdeling is geëindigd, waarmee zijn zorg- en
informatieplichten eindigen. Wel moet de gewezen referent zijn administratie met betrekking
tot de vreemdeling nog vijf jaar bewaren en desgevraagd gegevens daaruit verstrekken.
De referent moet de minister (IND) verder gegevens verstrekken over de nakoming van
zijn verplichtingen als referent. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de wijze, waarop
hij invulling heeft gegeven aan zijn (zorg)plichten, maar ook moet hij kunnen aantonen,
dat hij zich aan zijn informatieverplichtingen heeft gehouden en gegevens moeten verstrekken
over zijn positie als referent.
In deze regeling is nader uitgewerkt welke gegevens voor de overheid noodzakelijk
zijn. Die uitwerking is in nauw overleg met de betrokken bedrijven en instellingen
tot stand gekomen om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden. Waar mogelijk
en verantwoord, zullen reeds aan andere overheidsinstellingen aangeleverde gegevens
worden hergebruikt om dubbele gegevensuitvraag te voorkomen. De referent moet relevante
wijzigingen aan de IND doorgeven.
2.3 Administratieplichten
Op de referent is de verplichting gevestigd om bepaalde gegevens te bewaren en te
administreren, onder meer met betrekking tot de vreemdeling wiens referent hij is
en met betrekking tot de nakoming van zijn verplichtingen als referent. In de artikelen
4.27 tot en met 4.42 van deze regeling is uitgewerkt welke gegevens moeten worden
geadministreerd en aan welke minimumeisen de administratie moet voldoen.
De administratie wordt zo ingericht dat die gegevens door de toezichthoudende ambtenaar
binnen een redelijke termijn kunnen worden gecontroleerd. Bij de uitwerking daarvan
is in samenwerking met de betreffende partijen, waar mogelijk, aangesloten bij reeds
bestaande administratieverplichtingen om zo de administratieve lasten zo laag mogelijk
te houden.
De gegevensdragers moeten vijf jaar worden bewaard om controle op de naleving van
de verplichtingen als referent, ook na de beëindiging van het referentschap, mogelijk
te maken. De administratieplichtige moet de benodigde medewerking – en inzicht in
de opzet en de werking van de administratie – verlenen om controle mogelijk te maken.
2.4 Zorgplichten
Met de zorgplichtbepalingen (artikel 2a, tweede lid, onderdeel b, van de Vreemdelingenwet
2000) is de verantwoordelijkheid van de referent voor bepaalde belangen van de vreemdeling
expliciet vastgelegd. Deze zijn in het Vreemdelingenbesluit 2000 en deze regeling
nader uitgewerkt. Daarmee is beoogd een flexibel instrument in het leven te roepen.
De zorgplichten maken de referenten er van bewust dat zij verantwoordelijkheden hebben
jegens de vreemdelingen die zij in Nederland (willen) laten verblijven.
De referenten – buiten het domein van gezinsmigratie veelal professionele organisaties
– beschikken als regel over een zeker kennisniveau en worden in staat geacht voldoende
kennis te vergaren om hun gedrag af te kunnen stemmen op hetgeen wordt verlangd. Zij
beschikken over de nodige kennis en ervaring om invulling te geven aan de zorgplichten
en de juiste middelen te kiezen om de gewenste doelstellingen te bereiken. Voorwaarde
is uiteraard dat de zorgplichten in de lagere regelgeving voldoende helder zijn geformuleerd,
zodat de referenten hun gedrag jegens de vreemdeling daarop kunnen afstemmen en de
juiste middelen kunnen kiezen om aan de zorgplichten te voldoen.
Bij de concrete invulling van de wijze waarop referenten aan hun zorgplichten voldoen,
kunnen zij onder meer kiezen voor aansluiting bij een gedragscode, uiteraard voor
zover daarin een adequate invulling is opgenomen. Het overheidstoezicht op de naleving
van de zorgplichten door de referent kan worden afgestemd op de naleving van een dergelijke
code en de mate, waarin de aangesloten organisaties zelf hebben voorzien in adequaat
toezicht op de naleving van die code. Van belang is in dit verband dat de betreffende
gedragscode ook daadwerkelijk adequaat invulling geeft aan de zorgverplichtingen van
de referent.
Van belang is voorts in hoeverre een dergelijke code ook regels bevat over de daadwerkelijke
naleving van die regels en het toezicht daarop door een onafhankelijke en ter zake
kundige instantie. Dit toezicht op de naleving van de door hen vanuit hun expertise
ontwikkelde gedragsregels zal het toezicht op naleving van de zorgplichten door de
ambtenaren belast met het toezicht op referenten niet geheel en al vervangen, maar
kan wel bijdragen tot een efficiëntere inrichting van het overheidstoezicht, waarmee
de toezichtslasten tot een minimum kunnen worden beperkt.
De concrete zorgplichten van de referent jegens de vreemdeling zijn in artikel 1.16
van het Vreemdelingenbesluit 2000 en de artikelen 1.4 tot en met 1.8 van het Voorschrift
Vreemdelingen 2000 nader uitgewerkt. Artikel 1.16, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000 is nader geconcretiseerd in artikel 1.7. Het tweede lid van artikel 1.16 van
het Vreemdelingenbesluit 2000 bevat een zorgplicht van de referent van de geestelijke
bedienaar met betrekking tot de aanvaarding door die geestelijke bedienaar van en
deelname aan de inburgeringsvoorziening op grond van artikel 19, eerste lid, onder
b, van de Wet inburgering. Van de referent van geestelijke bedienaren wordt verlangd
dat deze bewerkstelligt dat de aangeboden voorziening door de geestelijke bedienaar
wordt aanvaard en dat de geestelijke bedienaar ook feitelijk in de gelegenheid wordt
gesteld om deel te nemen aan die voorziening. Om een snel inburgeringsaanbod te faciliteren
wordt op grond van artikel 1.7 aan de referent van een vreemdeling die arbeid voor
een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie verricht of wil gaan verrichten
de verplichting opgelegd er voor te zorgen dat de vreemdeling binnen vier weken na
verlening van de verblijfsvergunning bekend wordt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs.
De Dienst Uitvoering Onderwijs kan dan op grond van deze gegevens onderzoeken of de
vreemdeling inburgeringsplichtig is.
Het derde lid van artikel 1.16 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft betrekking
op de selectie en werving van uitwisselingsjongeren, kennismigranten en studenten.
Werkgevers, uitwisselingsorganisaties en onderwijsinstellingen hebben een grote vrijheid
in de werving en selectie van de vreemdelingen, die zij naar Nederland willen laten
overkomen. Gelet op de mogelijk negatieve impact op zowel de vreemdeling zelf als
op de Nederlandse samenleving als geheel van een onzorgvuldige werving en selectie,
past daarbij de nodige zorgvuldigheid.
Uitwisselingsjongeren en studenten vormen relatief kwetsbare groepen. Naar verwachting
bevordert zorgvuldige werving en selectie en goede voorlichting, dat deze vreemdelingen
ook daadwerkelijk naar Nederland komen voor culturele uitwisseling of studie en vermindert
het de kans op uitval en daarmee op verblijf in de illegaliteit. In de artikelen 1.4
tot en met 1.6 en 1.8 zijn voor referenten van vreemdelingen die in het kader van
uitwisseling, arbeid als kennismigrant of studie naar Nederland komen de zorgplichten
nader geconcretiseerd.
2.5 Erkenning als referent
In de artikelen 2c en verder van de Vreemdelingenwet 2000 en 1.18 tot en met 1.22
van het Vreemdelingenbesluit 2000 zijn regels gesteld met betrekking tot de erkende
referent. Erkenning als referent brengt toegang tot de versnelde procedure met zich
mee. De erkende referent kan in die procedure binnen (een streeftermijn van) twee
weken de overkomst van bijvoorbeeld een arbeids- of kennismigrant, een wetenschappelijk
onderzoeker of een au pair bewerkstelligen.
In deze regeling zijn nadere regels gesteld omtrent de aanvrager om erkenning als
referent die niet op grond van de Handelsregisterwet 2007 inschrijvingsplichtig is
(artikel 1.12). Voorts zijn er nadere regels gesteld omtrent de continuïteit en solvabiliteit
van de referent (artikel 1.13). De aanvrager dient, op verzoek van de minister, een
verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvordelijke
gegevens te overleggen (artikel 1.15). In artikel 1.16 wordt geregeld welke gegevens
niet door de aanvrager om erkenning als referent dienen te worden verstrekt omdat
de minister deze uit administraties elders bij de overheid kan verkrijgen.
Daarnaast zijn in deze regeling enkele kleine wijzigingen aangebracht, waarop in de
artikelsgewijze toelichting nader is ingegaan.
3. Administratieve lasten
In de Wet modern migratiebeleid, het Besluit modern migratiebeleid en de aanpassingen
van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 ter uitwerking van het moderne migratiebeleid
zijn enkele maatregelen opgenomen, waardoor de lastendruk ten gevolge van administratieve
verplichtingen, toezicht en naleving enigszins kan stijgen, zoals de erkenningsregeling
van referenten en het bijhouden van een administratie. Anderzijds is een groot aantal
maatregelen ingevoerd, waardoor de lastendruk voor burgers en bedrijven zal verminderen.
In algemene zin is steeds gezocht naar alternatieven die het minst belastend zijn
voor burgers en bedrijven. Administratieve verplichtingen zijn echter in bepaalde
gevallen noodzakelijk in verband met de mogelijkheden tot toezicht en handhaving van
de regelgeving.
In opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn de maatregelen door
een extern bureau doorgerekend op de gevolgen voor de lastendruk voor burgers en bedrijven.
Uit dit onderzoek blijkt dat de totale lasten voor de bedrijven na de voorgenomen
wijzigingen zullen dalen van € 2,6 miljoen naar € 2,2 miljoen per jaar. De administratieve
lasten voor bedrijven zullen derhalve met ongeveer 15% dalen, terwijl de toezichtlasten
en nalevingskosten gelijk zullen blijven.
De totale lasten voor burgers (inclusief migranten) worden na de voorgenomen wijzigingen
in het kader van het moderne migratiebeleid geraamd op 1.008.900 uur en ongeveer € 733.000
aan externe (out-of-pocket) kosten. Voor de administratieve lasten voor burgers (inclusief
migranten) geldt dat deze na de voorgenomen wijzigingen worden geraamd op 765.000
uur en € 567.000. De administratieve lasten voor burgers zullen hierdoor met ca. 20%
en de out-of-pocket kosten met 8% afnemen. De toezichtlasten en nalevingskosten voor
burgers zullen naar verwachting gelijk blijven. Mede naar aanleiding van dit onderzoek
is de verplichting tot het bijhouden van een administratie door de migrant komen te
vervallen.
4. Totstandkoming
In het kader van de voorbereiding van de Blauwdruk Modern Migratiebeleid heeft de
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) in oktober 2007 het advies ‘Migratie
op maat’ uitgebracht. Begin 2008 zijn diverse, al dan niet maatschappelijke organisaties,
waaronder sociale partners, het onderwijsveld, au pairorganisaties, niet-gouvernementele
humanitaire organisaties, en religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, geconsulteerd
en is het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) om advies gevraagd.
In september 2008 heeft de Europese Commissie haar reactie op de Blauwdruk Modern
Migratiebeleid gegeven.
Op het wetsvoorstel modern migratiebeleid, het ontwerp-besluit tot wijziging van het
Vreemdelingenbesluit 2000 en de ontwerp-regeling tot wijziging van het Voorschrift
Vreemdelingen 2000 ter uitvoering van het moderne migratiebeleid zijn in de eerste
helft van 2009 adviezen en reacties uitgebracht. De koepelorganisaties HBO Raad, PAEPON,
SAIL en VSNU hebben daarnaast een voorstel gedaan ten aanzien van de studievoortgang
van buitenlandse studenten.
De IND heeft in deze periode een ex ante uitvoeringstoets verricht.
Op 15 april 2009 heeft Sira Consulting gerapporteerd over de administratieve lasten,
de nalevingskosten en de toezichtlasten van het modern migratiebeleid.
In de eerste helft van 2010 is de ontwerp-regeling nogmaals afzonderlijk ter consultatie
aan diverse, al dan niet maatschappelijke organisaties voorgelegd. Adviezen en reacties
zijn uitgebracht door VNO NCW, MKB-NL, AWVN, Ernst & Young Belastingadviseurs LLP,
PricewaterhouseCoopers N.V., de Vereniging van Universiteiten (VSNU), Nuffic, de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de TU Eindhoven, de HBO Raad, de Landelijke
Commissie Gedragscode internationale student hoger onderwijs, het Platform van Aangewezen/Erkende
Particuliere Onderwijsinstellingen (PAEPON), Shell International B.V., de Nederlandse
Au pair Organisatie, de Stichting Buitenlandse Partner, de Stichting Nidos, Comensha,
de Konferentie Nederlandse Religieuzen, Everaert Advocaten, de Universiteit Leiden,
de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten, de Raad
voor de Rechtspraak, de taakorganisatie vreemdelingenzorg van de politie, de Koninklijke
marechaussee, de Arbeidsinspectie, het UWV Werkbedrijf, Vluchtelingenwerk Nederland
en de ACVZ.
De ontvangen reacties en adviezen zijn verwerkt in de onderhavige regeling tot wijziging
van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en de toelichting daarop.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
C
Artikel 1.4
Ingevolge artikel 1.17, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan een nadere
concretisering worden gegeven van de in artikel 1.16 van het Vreemdelingenbesluit
2000 opgenomen zorgplichten waaraan de referent dient te voldoen. Concretisering kan
noodzakelijk zijn, aangezien de rechtszekerheid vereist dat de referent zijn verplichtingen
moet kennen om die ook te kunnen naleven. De niet-naleving ervan is beboetbaar.
In artikel 1.4 is een nadere uitwerking van artikel 1.16, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000 opgenomen. Van de referent wordt verwacht dat hij aan vreemdelingen die in het
kader van arbeid als kennismigrant worden toegelaten goede voorlichting over de relevante
regelgeving verstrekt. Het doel is om hiermee de vreemdeling zich bewust te laten
zijn van zijn rechten en plichten tijdens het verblijf in Nederland. De IND zal de
erkende referenten hier voor een deel in faciliteren door een folder ter beschikking
te stellen waarin naast algemene informatie over het verblijfsdoel en de procedure
ook de rechten en plichten van de referent en de vreemdeling in het moderne migratiebeleid
worden weergegeven.
Artikel 1.5
In het eerste lid is een concrete invulling van de zorgplicht voor de erkende referent
van een vreemdeling die als au pair in Nederland verblijft of wil verblijven opgenomen.
Bij de werving en selectie van de au pair en het gastgezin dient de referent van de
au pair zorg te dragen voor het op zorgvuldige wijze selecteren en bemiddelen tussen
de au pair en het gastgezin. Indien een referent van de au pair op de hoogte is of
vermoedens heeft van eerder misbruik van een au pair door een gastgezin dient de referent
van de au pair plaatsing bij dit gastgezin achterwege te laten. Hiervan is bijvoorbeeld
sprake in een situatie waarin uitbuiting aan de orde is geweest. Voorts draagt de
referent van de au pair zorg voor een goede voorlichting over de rechten en plichten
aan de au pair en het gastgezin. De referent van de au pair brengt de au pair en het
gastgezin al bij de werving en selectie op de hoogte van hun beider rechten en plichten.
In het bijzonder is van belang dat het culturele karakter als hoofddoel van het verblijf
van de au pair wordt benoemd en dat wordt benadrukt dat de au pair, in ruil voor faciliteiten
die het gastgezin verleent, geen arbeid mag verrichten die in strijd is met de Wet
arbeid vreemdelingen en het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.
De referent van de au pair vergewist zich ervan dat zowel het gastgezin als de au
pair zich aan de plichten en gemaakte afspraken houden. Tevens heeft de referent van
de au pair de plicht toe te zien op het welzijn en welbevinden van de au pair gedurende
het verblijf bij het gastgezin. Au pairs vormen een kwetsbare groep vreemdelingen
die mogelijk sneller dan andere groepen vreemdelingen slachtoffer kunnen worden van
misbruik en uitbuiting. Het is de verantwoordelijkheid van de referent van de au pair
om situaties waarin de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de au pair worden
bedreigd zoveel als mogelijk te voorkomen. Onder het welzijn en welbevinden van de
au pair wordt ook verstaan dat de au pair in voldoende mate in de gelegenheid wordt
gesteld om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur (bijvoorbeeld
door participatie in het dagelijks leven van het gastgezin). De wijze waarop de referent
van de au pair toeziet op de naleving van de gemaakte afspraken en het welzijn en
welbevinden van de au pair is niet vastgelegd, maar te denken valt aan de mogelijkheid
om met een zekere regelmaat bij het gastgezin en de au pair op bezoek te gaan of door
op andere wijze zowel bij het gastgezin als de au pair te informeren naar de gang
van zaken.
De referent van de au pair draagt ervoor zorg dat de au pair zich te allen tijde kan
wenden tot de referent van de au pair met vragen en klachten. De referent van de au
pair informeert de au pair dat deze bij misstanden, vragen en klachten contact kan
opnemen met de referent van de au pair. De referent van de au pair stelt de au pair
tevens op de hoogte van het bestaan en werking van het Meldpunt Misbruik au pairs.
Als zich misstanden voordoen, dan ligt bij de referent van de au pair een inspanningsverplichting
om de problemen op te lossen. De wijze waarop de referent van de au pair hiertoe passende
maatregelen treft, mag de referent van de au pair zelf bepalen. De referent van de
au pair heeft dus de vrijheid om van geval tot geval te bezien welke maatregelen getroffen
zouden moeten worden. Te denken valt bijvoorbeeld aan het voeren van een gesprek met
gastgezin en vreemdeling.
Artikel 1.6
Dit artikel kent voor het merendeel dezelfde invulling van de zorgplicht als in het
voorgaande artikel. Belangrijke nuance is hierin gelegen dat een uitwisselingsjongere,
niet zijnde een au pair, niet altijd bij een gastgezin wordt gehuisvest en dat uitwisselingsjongeren,
niet zijnde au pairs, die wel in een gastgezin verblijven in een gastgezin in de regel
geen werkzaamheden verrichten voor dit gastgezin. Voorts ontbreekt voor deze categorie
uitwisselingsjongeren een meldpunt.
Artikel 1.7
Om een snel inburgeringsaanbod te faciliteren is aan de referent van een vreemdeling
die arbeid voor een religieuze of levensbeschouwelijk organisatie verricht of wil
gaan verrichten de verplichting opgelegd er voor te zorgen dat de vreemdeling binnen
vier weken na verlening van de verblijfsvergunning bekend wordt bij de Dienst Uitvoering
Onderwijs.
Artikel 1.8
In het artikel is een concretisering voor de zorgplicht van de onderwijsreferent in
het hoger onderwijs opgenomen. De onderwijsreferent mag alleen studenten werven die
toelaatbaar zijn tot de opleiding.
Artikel 1.9
Op grond van artikel 1.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kunnen nadere regels worden
gesteld omtrent de referent. In artikel 1.9 zijn de voorwaarden opgenomen waaronder
een onderwijsinstelling voor het voortgezet onderwijs als referent kan optreden in
het kader van het Internationale Baccalaureaat Diplomaprogramma (IBDP). Deze criteria komen voort uit het beleid zoals dat
met WBV 2009/29 is geintroduceerd.
Met het eerste criterium wordt de instroom van minderjarige niet EU-leerlingen beperkt
tot leerlingen die het tweejarige Internationale Baccalaureaat diplomaprogramma gaan
volgen en daarmee tot leerlingen ouder dan 16 jaar. Het tweede criterium, de erkenning
door de Internationale Baccalaureaat Organisatie (IBO) te Genève garandeert de kwaliteit
van de geboden opleiding/instelling.
Het derde criterium, bekostiging onder de Wet op het voortgezet onderwijs, vormt eveneens
een kwaliteitsgarantie en draagt bij aan de betaalbaarheid van de opleiding. Volgens
het vierde criterium komt de keuze voor Nederland op een bepaalde georganiseerde wijze
tot stand of wordt de leerling in een internaat geplaatst. Hiermee wordt gewaarborgd
dat de leerlingen op een goede wijze in Nederland worden opgevangen.
Artikel 1.10
Religieuze of levensbeschouwelijke organisaties die als referent willen optreden moeten
onder andere voldoen aan het vereiste dat de organisatie in het handelsregister ingeschreven
is, voor zover dat verplicht is op grond van de Handelsregisterwet 2007. Religieuze
of levensbeschouwelijke organisaties die aan de gestelde voorwaarden voldoen, worden
opgenomen in een openbare lijst.
In de meeste gevallen zullen religieuze of levensbeschouwelijke organisaties over
rechtspersoonlijkheid beschikken omdat ze een verenigings- of stichtingsstructuur
hebben, dan wel rechtspersoon zijn op grond van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Organisaties die niet zelf over rechtspersoonlijkheid beschikken, maar wel onderdeel
zijn van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie met rechtspersoonlijkheid,
kunnen ook optreden als referent. Met dit artikel is beoogd veilig te stellen dat
alle religieuze of levensbeschouwelijke organisaties die als referent willen optreden
rechtspersoonlijkheid hebben zodat zij drager kunnen zijn van de rechten en plichten.
Artikel 1.11
De leges voor de aanvraag om erkenning als referent zijn vastgesteld op € 5.000, met
uitzondering van een aanvraag om erkenning als referent in het kader van uitwisseling,
waarvoor het bedrag is vastgesteld op € 2.500. De uitzondering is gemaakt omdat het
veelal (zeer) kleine bureaus betreft, en dat voor de au pairs en uitwisselingsjongeren
niet de mogelijkheid bestaat om zonder erkend referent een vergunning te vragen. Een
hoger tarief zou een belemmering kunnen vormen voor toetreding van nieuwe referenten
tot de markt. Voor arbeid in loondienst blijft nog wel de mogelijkheid bestaan om
zonder erkenning als referent een vergunning te vragen. Er is dan geen sprake van
een verkorte procedure. Voor werkgevers van kennismigranten staat ook de mogelijkheid
open om zonder erkenning als referent een verblijfsvergunning voor verblijf als ‘houder
van de Europese blauwe kaart’ aan te vragen.
De onderneming of rechtspersoon die voor de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid
een convenant met betrekking tot de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 heeft
gesloten wordt op grond van artikel XI van de Wet modern migratiebeleid, uiteraard
indien aan de gestelde voorwaarde is voldaan, op het tijdstip waarop de Wet modern
migratiebeleid in werking treedt, van rechtswege erkend als referent in de zin van
artikel 2c van de Vreemdelingenwet 2000. Daarvoor zijn geen leges verschuldigd.
Artikel 1.12
Indien het niet mogelijk is om via het handelsregister de gegevens van de bestuurders
van een onderneming, organisatie of rechtspersoon te verkrijgen dient de aanvrager
deze zelf aan de minister te verstrekken.
Artikel 1.13
Als onderdeel van de toets naar de continuïteit en solvabiliteit van de te erkennen
referent wordt een verklaring van betalingsgedrag als bedoeld in artikel 1.1.12 van
de Leidraad Invordering 2008 vereist. Op deze manier wordt informatie bij de rijksbelastingdienst
opgevraagd omtrent de premie- en belastingafdracht.
Op verzoek van de te erkennen referent geeft de rijksbelastingdienst een verklaring
af, dat op dat moment geen belastingaanslagen of andere vorderingen openstaan waarvan
de invordering is opgedragen. Tevens verklaart de rijksbelastingdienst desgevraagd
dat zich in het verleden – voor wat betreft de invordering – geen moeilijkheden hebben
voorgedaan. In de verklaring van betalingsgedrag kan de rijksbelastingdienst voorts
nadere bijzonderheden vermelden.
Door de IND te machtigen hoeft de aanvrager niet zelf zorg te dragen voor de verklaring
van betalingsgedrag maar kan de IND als gemachtigde de verklaring direct van de rijksbelastingdienst
verkrijgen.
In het tweede lid is een uitzondering gemaakt voor startende ondernemingen. Zij hebben
immers nog geen historie omtrent de premie- en belastingafdracht. Aan de hand van
het ondernemingsplan kan desgevraagd de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming
worden getoetst. Een startende onderneming is een onderneming die pas zo kort bestaat
dat geen verklaring als bedoeld in het eerste lid kan worden afgegeven. Om toch een
goed beeld te krijgen van de positie van een onderneming kan in deze gevallen worden
verzocht om een ondernemingsplan over te leggen. Om te kunnen beoordelen of de continuiteit
van de startende onderneming voldoende is gewaarboorgd vraagt de IND, op grond van
het derde lid, advies aan AgentschapNL.
Artikel 1.14
Indien een uitzendonderneming als referent erkend wil worden kan dat alleen maar als
de uitzendonderneming is opgenomen in het register van de Stichting normering arbeid.
De Stichting houdt een register bij gebaseerd op een nationaal keurmerk (NEN-4400).
Dit betekent dat de uitzendbureaus die in dat register staan opgenomen, de wet- en
regelgeving op het gebied van arbeid nakomen.
Artikel 1.15
Indien na controle in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) blijkt dat er sprake
is van strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 1.19 van het Vreemdelingenbesluit
2000 ten aanzien van de rechtspersoon of ten aanzien van de bij de rechtspersoon betrokken
natuurlijke personen, verzoekt de IND om overlegging van een verklaring omtrent het
gedrag. De rechtspersoon of de betrokken natuurlijke personen kunnen zich daarvoor
rechtstreeks wenden tot het Centraal Orgaan Verklaring omtrent het Gedrag dat beoordeelt
of de gebleken antecedenten ten aanzien van de rechtspersoon of bij de rechtspersoon
betrokken natuurlijke personen dienen te leiden tot weigering van de afgifte van de
verklaring omtrent het gedrag.
Artikel 1.16
Het is van belang dat voor de aanvrager om erkenning als referent duidelijk is welke
gegevens en bescheiden niet door hemzelf bij de aanvraag hoeven te worden overgelegd.
Uitgangspunt is niet dat ieder afzonderlijk gegeven wordt benoemd, maar dat voor de
aanvrager om erkenning als referent duidelijk is welke (soort) gegevens en bescheiden
uit administraties worden gehaald. In het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is een overzicht
opgenomen van de aangewezen administraties en het soort gegevens dat daaruit wordt
betrokken. In de Vreemdelingencirculaire 2000 is aangegeven om welke exacte gegevens
en bescheiden het gaat. Er zijn verschillende mogelijkheden om een aanvrager om erkenning
als referent hierover te informeren. Zo gaat de IND bijvoorbeeld gebruik maken van
het aanvraagformulier of de website van de IND om de referent hierover te informeren.
In de Vreemdelingencirculaire 2000 is geregeld dat de aanvrager om erkenning als referent
bij de aanvraag wordt geïnformeerd over de gegevens en bescheiden die zijn aangewezen
in het tweede lid die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De basis
voor het gebruik van authentieke gegevens ligt dan wel niet in de vreemdelingenwetgeving,
maar vanuit het oogpunt om de aanvrager om erkenning als referent te informeren over
de gegevens en bescheiden die hij niet zelf hoeft te verstrekken, ligt het voor de
hand bij de aanvraag om erkenning als referent kenbaar te maken welke authentieke
gegevens en bescheiden bij de beoordeling van de aanvraag om erkenning als referent
worden gebruikt. Op dezelfde wijze worden de niet-authentieke gegevens behandeld die
uit de in het eerste lid aangewezen administraties worden verkregen.
In de tabel is uitgewerkt welke gegevens en bescheiden uit de vermelde administratie
niet door de aanvrager bij de aanvraag om erkenning als referent hoeven te worden
overgelegd. De tabel is als volgt opgebouwd. In kolom B staan de gegevens en bescheiden
vermeld die uit de administratie in kolom A worden verkregen.
D
Het derde lid van artikel 3.1 geeft de arbeidsmarktaantekeningen die op het verblijfsdocument
geplaatst kunnen worden. Ingevolge artikel 4.21, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000, dient op het verblijfsdocument van de vreemdeling met rechtmatig verblijf als
bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Vreemdelingenwet 2000 te worden
aangetekend of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of daarvoor
een tewerkstellingsvergunning is vereist. In onderstaand overzicht zijn de oude en
nieuwe verblijfsbeperkingen voor de vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld
in artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 met de daarbij behorende arbeidsmarktaantekeningen
opgenomen. Deze arbeidsmarktaantekeningen zijn opgenomen in het derde lid van artikel
3.1.
Overzicht bestaande en nieuwe verblijfsbeperkingen en arbeidsmarktaantekeningen
Beperkingen oud
|
Arbeidsmarktaantekeningen oud
|
Beperkingen nieuw
|
Arbeidsmarktaantekeningen nieuw
|
Verblijf als au pair
|
Arbeid niet toegestaan.
|
Uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag
|
TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan.
|
|
|
|
|
Uitwisseling particuliere organisatie (niet WHS/WHP)
|
Arbeid niet toegestaan.
|
Uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag
|
TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan.
|
|
|
|
|
Uitwisseling WHS
|
Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.
|
Uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
|
|
|
|
Uitwisseling WHP
|
Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.
|
Uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
Het volgen van studie
|
Arbeid niet toegestaan met uitzondering van arbeid van bijkomende aard. TWV vereist.
|
Studie
|
TWV vereist voor arbeid van bijkomende aard, andere arbeid niet toegestaan.
|
|
|
|
|
De voorbereiding op studie
|
Arbeid niet toegestaan met uitzondering van arbeid van bijkomende aard. TWV vereist.
|
Studie
|
TWV vereist voor arbeid van bijkomende aard, andere arbeid niet toegestaan.
|
Het verrichten van arbeid in loondienst
|
Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.
|
Seizoenarbeid
|
Arbeid toegestaan mits TWV is verleend.
|
|
|
|
|
Verblijf als stagiaire of practicant
|
Specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV. Andere arbeid niet
toegestaan.
|
Lerend werken
|
TWV vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan.
|
Het verrichten van arbeid in loondienst
|
Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.
|
Arbeid in loondienst
|
Arbeid toegestaan mits TWV is verleend.
|
|
|
|
|
Het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar
|
TWV vereist. Andere arbeid niet toegestaan.
|
Arbeid in loondienst
|
Arbeid toegestaan mits TWV is verleend.
|
|
|
|
|
Verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel
|
Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.
|
Arbeid als niet- geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel
|
TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend.
|
|
|
|
|
Grensoverschrijdende dienstverlening
|
TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan.
|
Grensoverschrijdende dienstverlening
|
TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan.
|
|
|
|
|
Arbeid in loondienst aan boord van NL’s zeeschip, mijnbouwinstallatie, boorplatform
|
Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.
|
Arbeid in loondienst
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
|
|
|
|
Afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een NL’s
zeeschip of mijnbouwinstal-latie op het continentaal plat
|
|
Arbeid in loondienst
|
TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend.
|
|
|
|
|
Het doorbrengen van verlof in Nederland
|
Arbeid niet toegestaan
|
Arbeid in loondienst
|
TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend.
|
Verblijf als kennismigrant
|
TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan.
|
Arbeid als kennismigrant
|
Arbeid als kennismigrant toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV.
|
|
|
|
|
Onbezoldigde gastdocenten
|
TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan (TWV wel vereist indien duur gastcollege
langer dan één jaar).
|
Arbeid als kennismigrant
|
Arbeid als kennismigrant toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV.
|
|
|
|
|
Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart
|
TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan.
|
Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart
|
Arbeid als houder van de Europese blauwe kaart toegestaan, andere arbeid toegestaan
met TWV.
|
|
|
|
|
Het verrichten van arbeid als zelfstandige
|
Arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.
|
Arbeid als zelfstandige
|
Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV.
|
|
|
|
|
Verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG
|
TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan.
|
Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG
|
Arbeid als wetenschappelijk onderzoeker toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV.
|
|
|
|
|
Onbezoldigde wetenschappelijk onderzoekers
|
TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan.
|
Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG
|
Arbeid als wetenschappelijk onderzoeker toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Zoekjaar (regeling voor afgestudeerden)
|
Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.
|
Het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
|
|
|
|
Zoekjaar (regeling voor hoogopgeleiden)
|
Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.
|
Het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst
|
Arbeid toegestaan mits TWV is verleend
|
Gezinshereniging/-vorming
|
Afhankelijk van positie arbeidsmarkt van de verblijfsgever.
|
Verblijf als familie- of gezinslid
|
*
|
|
|
|
|
Adoptie
|
Afhankelijk van positie arbeidsmarkt van de verblijfsgever.
|
Verblijf als familie- of gezinslid
|
*
|
|
|
|
|
Afwachten onderzoek geschiktheid aspirant adoptief ouders
|
Afhankelijk van positie arbeidsmarkt van de verblijfsgever.
|
Verblijf als familie- of gezinslid
|
*
|
|
|
|
|
Pleegkind
|
Afhankelijk van positie arbeidsmarkt van de verblijfsgever.
|
Verblijf als familie- of gezinslid
|
*
|
Het ondergaan van medische behandeling
|
Arbeid niet toegestaan.
|
Medische behandeling
|
Arbeid niet toegestaan.
|
|
|
|
|
Slachtoffer mensenhandel
|
Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.
|
Tijdelijke humanitaire gronden
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
|
|
|
|
Buitenschuld
|
Arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over TWV.
|
Tijdelijke humanitaire gronden
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
|
|
|
|
AMV
|
Arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over TWV.
|
Tijdelijke humanitaire gronden
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
|
|
|
|
Artikel 17 RWN
|
Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.
|
Het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de RWN
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
|
|
|
|
Eergerelateerd geweld
|
Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist
|
Tijdelijke humanitaire gronden
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
Wedertoelating
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
Niet-tijdelijke humanitaire gronden
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
|
|
|
|
Voortgezet verblijf
|
Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist (indien eerder vvr is verleend onder beperking
medische behandeling of medische nood, dan arbeid uitsluitend toegestaan mits werkgever
beschikt over TWV).
|
Niet-tijdelijke humanitaire gronden
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
|
|
|
|
Economisch niet-actieven
|
Arbeid toegestaan. TWV alleen gedurende eerste 12 maanden vereist.
|
Verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene
|
Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.
|
* Bij gezinshereniging of gezinsvorming met een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning
regulier voor onbepaalde tijd of van een verblijfsvergunning asiel luidt de arbeidsmarktaantekening:
‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’. Bij gezinshereniging of gezinsvorming
met een houder van een verblijf regulier voor bepaalde tijd luidt de arbeidsmarktaantekening
hetzelfde als van de hoofdpersoon. Hierop geldt een uitzondering voor gezinsleden
van vreemdelingen die houder zijn van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde
tijd onder beperking ‘arbeid als kennismigrant’ of ‘verblijf als wetenschappelijk
onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG’. Voor deze gezinsleden luidt de arbeidsmarktaantekening:
‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Voor kennismigranten luidt de arbeidsmarktbeperking: ‘Arbeid als kennismigrant toegestaan,
andere arbeid toegestaan met TWV’. Voor derdelanders die toegelaten worden voor het
verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de zin van de richtlijn 2005/71/EG van
de Raad van 12 oktober 2005, PbEU L 289/15 van 3 november 2005, betreffende een specifieke
procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk
onderzoek luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid als wetenschappelijk onderzoeker
toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’. Met het oog op de mobiliteit van de
wetenschappelijk onderzoekers tussen de lidstaten (artikel 13 van de richtlijn), die
vereist dat de onderzoekers als zodanig kunnen worden onderscheiden van andere vreemdelingen
als bijvoorbeeld kennismigranten, wordt in de beperking en arbeidsmarktaantekening
aangegeven dat het hier gaat om onderzoekers in de zin van de richtlijn.
In het vierde lid van artikel 3.1 staat de tekst van de aantekening vermeld die op
grond van artikel 3.4, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 op het verblijfsdocument
geplaatst kan worden indien een beroep op de algemene middelen gevolgen kan hebben
voor het verblijfsrecht. In welke gevallen de aantekening wordt geplaatst is geregeld
in de Vreemdelingencirculaire 2000.
E
In het derde lid van artikel 3.9 is de bevoegdheid geregeld tot afgifte van verblijfsdocumenten
of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf blijkt van een vreemdeling
die een aanvraag tot verlening, verlenging of wijzigingen van een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd met een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire
gronden in het kader van mensenhandel of eergerelateerd geweld. Deze worden door tussenkomst
van de korpschef, verstrekt.
F, G
Artikel 3.17 (oud) is komen te vervallen. Artikel 3.17a (oud) is overgeheveld naar
artikel 3.17 (nieuw). De verblijfsvergunning wordt niet meer verleend onder een beperking
verband houdend met verblijf als meerderjarige ex-bama. Derhalve is de beperking in
het nieuwe artikel 3.17 verwijderd.
H
Artikel 3.18 geeft uitvoering aan de verplichting, neergelegd in artikel 3.79, tweede
lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, tot het aanwijzen van de landen wier onderdanen
geen onderzoek naar tuberculose hoeven te ondergaan. Met het verval van artikel 3.31,
tweede lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is dit artikel ook in artikel
3.18 vervallen. De artikelen 3.24a, eerste lid, onder c, 3.30c, eerste lid, onder
d en 3.33, eerste lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 zijn in artikel
3.18 toegevoegd.
I
In het eerste lid van artikel 3.41 van het Vreemdelingenbesluit 2000 worden niet langer
de instellingen voor hoger of wetenschappelijk onderwijs bij ministeriële regeling
aangewezen. De opleidingen die in onderdeel b en c van artikel 3.18a stonden vermeld,
staan nu in het eerste lid van artikel 3.21. Artikel 3.18a komt daarmee te vervallen.
De inhoud van artikel 3.18b en 3.18c is opgenomen in het nieuwe artikel 1.13 van het
Vreemdelingenbesluit 2000 en is onderdeel geworden van de referentensystematiek.
J
De vreemdeling die in Nederland wil verblijven voor een beperking verband houdend
met studie dient te beschikken over middelen van bestaan ter hoogte van het bedrag,
bedoeld in artikel 3.74, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
K
Het puntensysteem dat wordt gehanteerd bij de beoordeling of er sprake is van een
wezenlijk Nederlands belang, is opgenomen in bijlage 8a behorend bij het eerste lid
van artikel 3.20a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Concurreren in de huidige, globaliserende wereldeconomie vraagt steeds meer inzet
van hoogwaardige, vernieuwende kennis. De als gevolg daarvan mondiaal sterk stijgende
vraag naar deze schaarse kennis, belichaamd in kenniswerkers, is ook in ons land waar
te nemen. Ook kenniswerkers van buiten de Europese Unie (waaronder uit landen die
met de Europese Unie zijn geassocieerd, uitgezonderd Turkije vanwege het Associatieverdrag
EU-Turkije) die in Nederland komen werken of zelfstandig ondernemen kunnen die kennis
leveren. Met het oog hierop heeft het kabinet maatregelen getroffen die het toelaten
en het verlengen van het verblijf van deze kenniswerkers dienen te versnellen en te
vergemakkelijken. Om hooggekwalificeerde kenniswerkers aan te trekken die een hoogwaardige
kennisbijdrage aan de Nederlandse economie kunnen leveren in de vorm van zelfstandig
ondernemerschap, is het huidige toelatingssysteem zo aangepast dat het voldoet aan
de eisen en de keuzen van een moderne, door kennis gedreven economie.
Er is een puntensysteem ontwikkeld dat de gewenste aanpassing van het toelatingssysteem
mogelijk maakt. Dit puntensysteem vormt de basis voor de beoordeling over de ‘wezenlijke
bijdrage’ van de vreemdeling die zelfstandig een beroep of ondernemersactiviteit uitoefent,
aan de Nederlandse economie. De hoogwaardige (kennis)bijdrage aan de economie komt
in dit systeem tot uiting in de door de vreemdeling in te brengen ervaring, in een
gedegen onderbouwing van de plannen voor de onderneming en in de toegevoegde waarde
voor de economie. Met het oog daarop worden punten gegeven voor drie onderdelen: de
genoten opleiding en de economische positie en activiteiten tot nu toe, de onderbouwing
van ideeën en plannen in het ondernemingsplan en de met de economische activiteit
te leveren bijdrage aan ons land in de vorm van innovatie (in product, proces, markt
en activiteit), werkgelegenheid en investeringen. Voor deze drie onderdelen zijn maximaal
300 punten te behalen. Voor een positief advies op basis van de toets dient een aanvrager
ten minste 30 punten per onderdeel (totaal 90 punten) te halen.
Per onderdeel kan een zwak subonderdeel worden gecompenseerd door subonderdelen waarop
hoog wordt gescoord zodat het totaal minimaal 30 punten behaald kan worden voor het
betreffende onderdeel. Zo kan een laag aantal punten voor opleiding gecompenseerd
worden door een hoog aantal punten voor ondernemerschapservaring. Voor het kunnen
bepalen van de punten dient de vreemdeling stukken en bescheiden aan te leveren. Deze
stukken dienen ter onderbouwing en staving van de kwaliteiten en capaciteiten van
de vreemdeling. Hierdoor wordt een transparant en selectief systeem gecreëerd.
Transparant door vooraf zichtbaar te maken wat wordt verwacht aan activiteiten en
aan in te dienen bescheiden ter staving daarvan. Hierdoor kan de vreemdeling zelf
vóóraf de kans op toelating inschatten.
Selectief door vooraf duidelijk te maken dat het systeem selecteert op hoogwaardige,
op kennis gebaseerde economische activiteiten die een meerwaarde hebben voor de economie.
L
In dit artikel zijn de op grond van artikel 3.41, eerste lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit
2000 opleidingen of studies aangewezen. Het betreft hier de opleidingen die in het
voormalige artikel 3.18a, onder b en c stonden vermeld.
M
Met het komen te vervallen van de beperking verband houdend met arbeid in loondienst
als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, bedoeld in het voormalige artikel 3.33
van het Vreemdelingenbesluit 2000, is de schriftelijke verklaring tevens komen te
vervallen. Daarom is het oorspronkelijke artikel 3.22 vervangen door een nieuwe inhoud.
In het nieuwe artikel 3.22 zijn de normen opgenomen voor het middelenvereiste in het
kader van studie. De normen zijn ontleend aan het voormalige artikel 3.42 van het
Vreemdelingenbesluit 2000.
N
Met de wijziging van artikel 3.43 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is de schriftelijke
verklaring van de vreemdeling en het gastgezin, waarin zij ondermeer verklaren dat
de vreemdeling als au pair tijdelijk in het gastgezin verblijft, niet meer opgenomen.
Het oorspronkelijke artikel 3.23 is daarmee vervallen. Het opnieuw vastgestelde artikel
3.23 heeft betrekking op het volgende.
Op grond van artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kunnen vreemdelingen maximaal
een jaar verblijf in Nederland krijgen om een baan als kennismigrant te vinden of
een innovatief bedrijf te starten. De regeling hoogopgeleiden en het bijbehorend puntenstelsel
waren voorheen in paragraaf B15/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen.
De regeling is op 1 januari 2009 in werking getreden. Zoals in de toelichting bij
WBV 2008/30 is vermeld is de regeling na 2 jaar geëvalueerd. De regeling heeft in
de eerste twee jaar minder hoogopgeleiden getrokken dan verwacht. Bij brief van 27 februari
2012 is de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2011/12, 30 573, nr. 95) geïnformeerd over de verlenging van de regeling en een nieuwe evaluatie na twee
jaar, die in 2013 plaatsvindt.
O
In het eerste lid van artikel 3.24 is bepaald dat uitwisseling kan plaatsvinden tussen
de leeftijd van 18 tot en met 30 jaar. De organisaties die verplicht zijn zich te
laten erkennen, kunnen in hun uitwisselingsprogramma’s binnen deze bandbreedte zelf
keuzes maken ten aanzien van de leeftijdseisen. In het tweede lid is een uitzondering
opgenomen op de algemene regel die in het eerste lid staat. Uitwisselingsjongeren
tussen de 15 en 18 jaar kunnen vanwege hun minderjarigheid slechts onder specifieke
voorwaarden van een cultureel uitwisselingsprogramma gebruik maken. Zij komen bijvoorbeeld
niet in aanmerking voor verblijf als au pair.
In het derde lid zijn voorwaarden opgenomen waaraan de uitwisselingsprogramma’s tenminste
moeten voldoen. Allereerst wordt het doel van het uitwisselingsprogramma nader omschreven.
Buitenlandse jongeren kunnen als deelnemer aan een cultureel uitwisselingsprogramma
tijdelijk in Nederland verblijven om kennis te maken met de Nederlandse samenleving
en cultuur. De wijze waarop het au-pairbureau of uitwisselingsorganisatie deze kennismaking
faciliteert, wordt beschreven in het uitwisselingsprogramma.
Het au-pairbureau maakt inzichtelijk op welke wijze het invulling geeft aan de zorgplicht.
Het au-pairbureau bepaalt zelf op welke wijze de verschillende aspecten van de zorgplicht
in de praktijk worden vormgegeven. Uit het uitwisselingsprogramma moet blijken dat
de zorgvuldigheid van de werving en selectie en het toezicht in voldoende mate zijn
gewaarborgd. Tevens moet uit het programma naar voren komen dat het au-pairbureau
in afdoende mate in staat is om adequaat op te treden bij misstanden.
Het uitwisselingsprogramma vermeldt voorts de aard en de omvang van de werkzaamheden
die de vreemdeling gaat verrichten. Uit deze vermelding moet blijken dat het programma
zodanig is ingericht dat de uitwisselingsjongere geen arbeid in strijd met de Wet
arbeid vreemdelingen gaat verrichten. Voor uitwisselingsjongeren, niet zijnde au pairs,
is het alleen geoorloofd vrijwilligerswerk te verrichten. Au pairs mogen alleen licht
huishoudelijke werkzaamheden verrichten van maximaal 30 uren per week, niet meer dan
acht uren per dag en de au pair dient minimaal twee hele dagen per week vrij te zijn.
Uit het uitwisselingsprogramma moet ten slotte blijken dat het au-pairbureau er zorg
voor draagt dat de au pair en gastgezin afspraken over de aard en de omvang van de
werkzaamheden neerleggen in een dagindeling.
P
In de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 naar aanleiding van de uitspraak
in de zaak-Chakroun (Stb. 2010, 306) is opgenomen (art. 3.74, eerste lid, onder b) dat in bepaalde gevallen een middelenvereiste
van 150% van het wettelijk minimumloon in ieder geval voldoende is. In de toelichting
is opgenomen dat dit onder meer betrekking heeft op gastgezinnen van au pairs.
In de Blauwdruk modern migratiebeleid is opgenomen dat het middelenvereiste voor culturele
uitwisselingprogramma’s gelijk wordt getrokken met dat van au pairs (behalve bij uitwisselingsprogramma’s
voor jongeren uit Australië, Canada en Nieuw-Zeeland). Dit betekent dat ook gastgezinnen
van uitwisselingsscholieren over 150% van het wettelijk minimumloon zouden moeten
beschikken. Uitwisselingsjongeren – vaak scholieren – hebben echter vaak een andere
positie dan au pairs en logeren vaak in feite alleen bij hun gastgezin. Zij verrichten
geen huishoudelijke werkzaamheden en krijgen geen zakgeld van het gastgezin. De enige
werkzaamheden die zij mogen verrichten zijn vrijwilligerswerkzaamheden. Anders dan
au pairs hebben uitwisselingsjongeren in het gastgezin geen taken. Uitwisselingsjongeren
worden alleen toegelaten wanneer een door de IND erkende uitwisselingsorganisatie,
die een door de IND goedgekeurd uitwisselingsprogramma uitvoert, de aanvraag indient.
In het onderhavige artikel 3.24a is opgenomen dat de uitwisselingsjongere in zijn
eigen onderhoud moet kunnen voorzien. Op deze manier wordt voorzien in het vereiste
dat er zelfstandig en duurzaam moet worden beschikt over voldoende middelen van bestaan.
In de Vreemdelingencirculaire 2000 is dit nader ingevuld met de beleidsregel, dat
de IND aanneemt dat een uitwisselingsjongere niet in zijn eigen levensonderhoud kan
voorzien als hij een beroep doet op de algemene middelen. De IND kan de verblijfsvergunning
intrekken als sprake is van een beroep op de algemene middelen.
Q
Ingevolge artikel 3.77, zevende lid, en het nieuwe artikel 3.86, negentiende lid,
van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt het model van de antecedentenverklaring vastgesteld
bij ministeriële regeling. Het negentiende lid van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit
2000 komt inhoudelijk overeen met het twaalfde lid van het voormalige artikel 3.86
van het Vreemdelingenbesluit 2000. In artikel 3.25 is de verwijzing naar het nieuwe
artikel 3.86, negentiende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 opgenomen.
R
Doordat de werkgever die voornemens is kennismigranten te laten overkomen verplicht
is zich als referent te laten erkennen is de verklaring, bedoeld in artikel 1d van
het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen komen te vervallen.
S
Op grond van het derde lid van artikel 3.99 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan
worden bepaald dat de vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven in
het kader van uitwisseling of studie of voor het verrichten van arbeid als kennismigrant
of wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG, de aanvraag indient
door tussenkomst van de erkende referent. In het eerste lid van artikel 3.26 is bepaald
dat de aanvraag door tussenkomst van de erkende referent moet worden ingediend.
Het tweede lid van artikel 3.26 maakt het mogelijk dat door de erkende referent naast
de aanvraag ten behoeve van de hoofdpersoon de aanvraag ten behoeve van de echtgeno(o)t(e)
of geregistreerde partner, de ongehuwde partner en de minderjarige kinderen van de
hoofdpersoon kan worden ingediend. De hoofdpersoon is verantwoordelijk voor de bij
de aanvraag behorende gegevens en bescheiden. De aanvraag wordt door tussenkomst van
de erkende referent van de hoofdpersoon ingediend zonder dat de erkende referent van
de hoofdpersoon een verplichting heeft om de aanvraag van de gezinsleden te toetsen.
T
Met de wijziging van artikel 3.99 van het Vreemdelingenbesluit 2000 komen de artikelen
3.26a, 3.29 tot en met 3.32, waarin de aanvraagformulieren in het Voorschrift Vreemdelingen
2000 worden vastgesteld, te vervallen. De aanvraagformulieren zullen door de IND namens
de minister worden vastgesteld en schriftelijk of via de website van de IND ter beschikking
worden gesteld.
U
Dit betreft een redactionele wijziging.
V
Met de wijziging van het eerste lid van artikel 3.101 van het Vreemdelingenbesluit
2000 wordt de plaats waar de aanvraag moet worden ingediend voortaan niet meer in
het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bekendgemaakt. De artikelen 3.33a, 3.33b en 3.33c
komen daarmee te vervallen.
W, X, Y, AA
Bij het vaststellen van de legestarieven voor het moderne migratiebeleid is over het
algemeen aangesloten bij de tarieven zoals die voor inwerkingtreding van de Wet modern
migratiebeleid van toepassing zijn. In de huidige legestarieven is reeds voorzien
in vrijstellingen voor categorieën vreemdelingen van wie niet kan worden verwacht
dat zij leges kunnen opbrengen of voor wie legesheffing tegen het beleid in zou kunnen
gaan.
Bij het vaststellen van het nieuwe legeshuis is gestreefd naar een vereenvoudiging
van het huidige legesstelsel. De vereenvoudiging komt als volgt tot uitdrukking. Er
is geen verschil meer tussen het legestarief voor de Toelating- en verblijfprocedure
en het tarief voor de aanvraagprocedure voor de verblijfsvergunning regulier voor
bepaalde tijd zonder machtiging tot voorlopig verblijf en de aanvraagprocedure voor
de wijziging van de beperking. Dit komt de eenduidigheid van het stelsel ten goede.
Het tarief voor de Toelating- en verblijfprocedure is daardoor in de meeste gevallen
wat lager dan het huidige bedrag dat geldt voor de combinatie van een machtiging tot
voorlopig verblijf en de verblijfsvergunning regulier met machtiging tot voorlopig
verblijf. Het tarief voor de verblijfsvergunning voor vreemdelingen uit landen waarvoor
geen verplichting tot het aanvragen van een machtiging tot voorlopig verblijf geldt
is veelal iets hoger vastgesteld.
Met de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid worden verblijfsvergunningen
in vrijwel alle gevallen voor een langere verblijfsduur verleend waardoor minder vaak
om een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur hoeft te worden gevraagd en is
het minder vaak nodig om een wijziging beperking aan te vragen. Hierdoor neemt na
de eerste verblijfaanvraag het aantal legesfeiten behoorlijk af.
Op het aansluiten bij de huidige tarieven in het nieuwe legeshuis geldt een enkele
uitzondering. De leges voor tijdelijke arbeid zijn verlaagd tot € 750,-. Het tarief
is daarmee iets lager dan het voormalige legesbedrag voor deze verblijfsdoelen en
dat voor arbeid in loondienst (€ 850). De reden hiervoor is dat verblijfsvergunningen
voor tijdelijke arbeid (lerend werken en seizoenarbeid) voor korte duur worden afgegeven
en de geldigheidsduur niet te verlengen is. De verblijfsvergunning voor seizoenarbeid
wordt voor maximaal 24 weken afgegeven, de verblijfsvergunning voor lerend werken
voor maximaal 1 jaar.
Z
Vanwege de bevoegdheid ingevolge het tweede lid van artikel 3.99 van het Vreemdelingenbesluit
2000 om de vreemdeling of dienst wettelijk vertegenwoordiger in persoon de aanvraag
te laten indienen is artikel 3.34i komen te vervallen. Vooralsnog is geen invulling
aan artikel 3.99, tweede lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 voorzien.
BB
Het is van belang dat voor de aanvrager duidelijk is welke gegevens en bescheiden
niet door hemzelf bij de aanvraag hoeven te worden overgelegd. Uitgangspunt is niet
dat ieder afzonderlijk gegeven wordt benoemd, maar dat voor de aanvrager duidelijk
is welke (soort) gegevens en bescheiden uit welke administraties worden gehaald. In
het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is een overzicht opgenomen van de aangewezen administraties
en het soort gegevens dat daaruit wordt betrokken. Er zijn verschillende mogelijkheden
om een aanvrager hierover te informeren: het schriftelijke aanvraagformulier, informatie
bij het elektronisch indienen van een aanvraag of de website van de IND.
In de Vreemdelingencirculaire 2000 is geregeld dat de aanvrager bij de aanvraag wordt
geïnformeerd over de authentieke gegevens en de gegevens en bescheiden die zijn aangewezen
in het tweede lid die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De basis
voor het gebruik van authentieke gegevens ligt dan wel niet in de vreemdelingenwetgeving,
maar vanuit het oogpunt om de aanvrager te informeren over de gegevens en bescheiden
die hij niet zelf hoeft te verstrekken, ligt het voor de hand bij de aanvraag kenbaar
te maken welke authentieke gegevens en bescheiden bij de beoordeling van de aanvraag
worden gebruikt. Op dezelfde wijze worden de niet-authentieke gegevens behandeld die
uit de in het eerste lid aangewezen administraties worden verkregen.
In de tabel is uitgewerkt welke gegevens en bescheiden uit de vermelde administratie
niet door de aanvrager bij de aanvraag om een verblijfsvergunning hoeven te worden
overgelegd. De tabel is als volgt opgebouwd. In kolom B staan de gegevens en bescheiden
vermeld die uit de administratie in kolom A worden verkregen.
Artikel 3.34m ziet op gevallen waarin de erkende referent over de gegevens geen eigen
verklaring kan afleggen, hetzij omdat hij twijfelt, hetzij omdat hij heeft vastgesteld
dat aan een bepaalde voorwaarde niet wordt voldaan. In dat geval kan hij als referent
de aanvraag wel indienen, maar wordt deze niet versneld afgedaan.
CC
Op grond van het tweede lid van artikel 37 van de Vreemdelingenwet 2000 is legesheffing
mogelijk ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning
voor onbepaalde tijd asiel. Het legesbedrag voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde
tijd asiel is gelijk aan het legesbedrag voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde
tijd regulier.
EE
Informatieplichten
Artikel 4.44a van het Vreemdelingenbesluit 2000 brengt een uitbreiding mee van de
informatieplicht van de referent. De referent dient op grond van het eerste lid van
dit artikel binnen vier weken mededeling te doen aan de Minister als de vreemdeling
niet langer voldoet aan de beperking.
Ingevolge het derde lid van artikel 4.44a van het Vreemdelingenbesluit 2000 moet de
referent ook andere gegevens verstrekken met betrekking tot de vreemdeling wiens referent
hij is, over de wijze waarop hij invulling heeft gegeven aan zijn zorgplichten jegens
de vreemdeling en zijn informatieverplichtingen, en over zijn positie als referent.
Ingevolge artikel 4.44a, derde lid, en 4.44b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000 is in artikel 4.17 allereerst nader ingevuld hoe een melding bij de IND moet
worden gedaan, alsmede wat in ieder geval in de melding moet worden opgenomen.
In de artikelen 4.18 tot en met 4.26 is nader uitgewerkt welke gegevens de referent
in welke gevallen moet verstrekken.
Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de administratieve lasten zo beperkt mogelijk
worden gehouden en tegelijkertijd een efficiënte inrichting van het toezicht op naleving
van de wet moet zijn gewaarborgd.
Bij overtreding van deze informatieverplichting kan op grond van artikel 55a van de
Vreemdelingenwet 2000 de desbetreffende referent een bestuurlijke boete worden opgelegd.
In ernstige gevallen kan op grond van artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000 strafvervolging
worden ingesteld en kan de erkenning als referent worden geschorst of ingetrokken.
In het eerste lid van artikel 4.18 is een informatieplicht voor alle referenten opgenomen.
In het tweede lid is nader uitgewerkt welke relevante wijzigingen in de omstandigheden
door alle (erkende) referenten in het kader van de informatieplicht aan de IND moeten
worden doorgegeven. De in dit artikel genoemde wijzigingen die de erkende referent
verplicht is door te geven aan de IND zijn van belang voor de beoordeling van de erkenning
als referent. De IND zal aan de hand van de mededeling beoordelen of de erkende referent
nog steeds voldoet aan de voorwaarden voor erkenning. Ook kan de IND op grond van
de mededeling bezien of er aanleiding bestaat om de erkenning van de referent te schorsen.
In de artikelen 4.19 tot en met 4.26 zijn aanvullende informatieplichten voor de referent
in het kader van een specifieke beperking opgenomen.
De mededelingen genoemd in de eerste leden van deze artikelen zien voornamelijk op
relevante wijzigingen die wellicht gevolgen kunnen hebben voor het verblijfsrecht
van de vreemdeling. Uit de artikelen blijkt bijvoorbeeld dat de referent bij de IND
moet melden dat de arbeidsmigrant, kennismigrant of houder van de Europese blauwe
kaart niet meer beschikt over respectievelijk middelen van bestaan of niet meer voldoet
aan het looncriterium. Ook als een student onvoldoende studievoortgang boekt, moet
de referent dat melden. Als een au pair niet langer in het gastgezin van de referent
van de au pair verblijft, moet de (eerste) referent van de au pair dit melden aan
de IND. Als een student niet meer studeert aan de onderwijsinstelling moet deze (eerste)
onderwijsinstelling dit doorgeven aan de IND. Als een arbeidsmigrant, een kennismigrant,
een houder van de Europese blauwe kaart of een wetenschappelijk onderzoeker niet meer
werkzaam is bij de werkgever of niet meer aan de onderzoeksinstelling is verbonden,
moet de (eerste) werkgever dat melden aan de IND.
De IND onderzoekt vervolgens of de vreemdeling nog steeds voldoet aan de beperking
waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Als bijvoorbeeld blijkt dat de au pair
bij een ander gastgezin van een andere referent verblijft, de student aan een andere
onderwijsinstelling studeert en de arbeids- of kennismigrant een andere werkgever
heeft, kan het zijn dat nog steeds aan de beperking wordt voldaan. De nieuwe belanghebbende
zal zich dan moeten aanmelden, zich schriftelijk referent moeten stellen voor de vreemdeling
en met eigen verklaringen dan wel met bescheiden moeten aantonen dat de vreemdeling
nog aan alle voorwaarden voor verblijf in Nederland voldoet. Indien de vreemdeling
niet meer voldoet aan de beperking, wordt door de IND onderzocht of er aanleiding
bestaat om de verblijfsvergunning in te trekken.
Een aantal artikelen wordt hierna nader toegelicht. In artikel 4.19 zijn de informatieplichten
voor de referent van een au pair opgenomen. Op de referent van de au pair rust een
zorgplicht, die nader is geconcretiseerd in de artikelen 1.4 en 1.5. Deze concretisering
houdt onder meer in dat de referent van de au pair zich vergewist van het welzijn
en welbevinden van de vreemdeling en er op toeziet dat het gastgezin en de vreemdeling
zich aan de gemaakte afspraken houden ten aanzien van de aard en de omvang de werkzaamheden.
Als zich misstanden of onregelmatigheden voordoen, dan ligt in beginsel bij de referent
van de au pair een inspanningsverplichting om de problemen op te lossen. Dit laat
onverlet dat de referent van de au pair op grond van de informatieplicht, zoals genoemd
in artikel 4.19, eerste lid, aan de IND melding moet maken.
De uitwisselingsorganisatie meldt te allen tijde de plaatsing van een uitwisselingsjongere
in een ander gastgezin. De melding is in ieder geval voorzien van de naam van de hoofdpersoon
van het nieuwe gastgezin, de gezinssamenstelling en het adres. Als de wijziging een
au pair betreft, dan meldt de referent van de au pair ook of het nieuwe gastgezin
voldoet aan het middelenvereiste. De referent van de au pair draagt er zorg voor dat
tussen het nieuwe gastgezin en de au pair een dagindeling wordt overeengekomen. Ook
als de uitwisselingsjongere in afwachting van plaatsing bij een nieuw geschikt gastgezin
tijdelijk elders wordt ondergebracht, meldt de uitwisselingsorganisatie dit aan de
IND, onder vermelding van het adres waarop de jongere tijdelijk zal verblijven en
de verwachte duur van het tijdelijke verblijf. In het tweede lid van artikel 4.19,
4.20 en 4.23 is een inlichtingenplicht opgenomen voor het geval dat de referent zijn
verplichtingen om zorgvuldig te werven en te selecteren niet kan nakomen.
In artikel 4.25 is geregeld dat de referent van een vreemdeling die in Nederland verblijft
of wil verblijven als familie- of gezinslid, een inlichtingenplicht heeft indien de
gezinsband met de vreemdeling is verbroken of de vreemdeling en de referent niet meer
samenwonen. Beide meldingen worden verlangd, omdat het feit dat de vreemdeling en
de referent niet langer samenwonen, nog niet hoeft te betekenen dat de gezinsband
is verbroken. Omgekeerd kan sprake zijn van verbreking van de gezinsband, ook al wonen
de vreemdeling en de referent nog samen. Voor het antwoord op de vraag wanneer sprake
is van het verbreken van de gezinsband wordt verwezen naar de paragrafen B7/3.1.4
en B7/3.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Voor het antwoord op de vraag wanneer
wordt aangenomen dat de vreemdeling en de referent samenwonen, wordt verwezen naar
paragraaf B7/3.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Uit artikel 4.26 blijkt dat de vreemdeling die in het kader van uitwisseling, studie,
seizoenarbeid, lerend werken, arbeid in loondienst, arbeid als kennismigrant of wetenschappelijk
onderzoek in het kader van richtlijn 2005/71/EG aan de IND mededeling doet in het
geval dat hij van referent wijzigt. Dit past in de volgende systematiek. Indien bijvoorbeeld
een arbeidsmigrant voor een andere werkgever gaat werken moet de oorspronkelijke werkgever
in dat geval aan de IND doorgeven dat de arbeidsmigrant niet langer voor hem werkt.
De nieuwe werkgever zal zich vervolgens moeten melden als hij zich schriftelijk referent
stelt voor de arbeidsmigrant.
Administratieplichten
Ingevolge artikel 4.53, eerste lid en derde lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit
zijn in de artikelen 4.27 tot en met 4.42 de administratie- en bewaarplicht nader
uitgewerkt.
Allereerst is in artikel 4.27 opgenomen dat elke referent, met uitzondering van de
referent van een vreemdeling die verblijft als familie- of gezinslid, het woonadres
van de vreemdeling van de vreemdeling in zijn administratie opneemt.
Vervolgens is in de navolgende artikelen voor de vermelde specifieke beperking bepaald
welke gegevens en bescheiden onder de administratie- en bewaarplicht worden geschaard.
Zo geldt bijvoorbeeld ten aanzien van uitwisselingsorganisaties dat op grond van artikel
4.28, eerste lid, onder a, in de administratie van de referent van de au pair de actuele
tussen de au pair en het gastgezin overeengekomen dagindeling moet zijn opgenomen.
Als hierin wijzigingen optreden, dan moet dit tevens blijken uit de administratie.
Voorts moet de uitwisselingsorganisatie in de administratie een overzicht opnemen
van alle adressen waar de uitwisselingsjongere gedurende het verblijf in Nederland
heeft verbleven. Hierbij vermeldt de uitwisselingsorganisatie de naam van de hoofdpersoon
van het gastgezin, de gezinssamenstelling van het gastgezin en de periode waarin de
jongere bij het gastgezin heeft verbleven. Ook vermeldt de uitwisselingsorganisatie
het adres waar de jongere eventueel tijdelijk wordt ondergebracht in afwachting van
een nieuw geschikt gastgezin.
Tevens dient de uitwisselingsorganisatie op grond van artikel 4.28, tweede lid, onder
a, stukken in de administratie op te nemen waaruit blijkt welke maatregelen zijn getroffen
bij eventuele misstanden. Te denken valt hierbij aan (gespreks)verslagen naar aanleiding
van een huisbezoek, telefoonnotities en afschriften van correspondentie met het gastgezin
of de uitwisselingsjongere.
In artikel 4.41 is geregeld aan welke vereisten de administratie dient te voldoen
en dat binnen een termijn van vier weken desgewenst geadministreerde stukken schriftelijk
dienen te worden verstrekt. In het vierde lid is aangegeven dat deze termijn in bijzondere
gevallen kan worden verkort. Dat is bijvoorbeeld het geval als er een vermoeden bestaat
dat er sprake is van het verschaffen van onjuiste gegevens.
In artikel 4.42 is een algemene verplichting opgenomen voor de referent die op grond
van artikel 54 van de Vreemdelingenwet 2000 en 4.53 van het Vreemdelingenbesluit 2000
een administratieplicht heeft om in het geval dat er niet aan de verplichtingen kan
worden voldaan, dit binnen vier weken gemotiveerd bij de minister (IND) te melden.
HH
In de bijlage behorende bij artikel 6.2a zijn gestandaardiseerde tarieven van de kosten
van uitzetting opgenomen. De kosten zijn gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten
van de diverse bij de uitzetting betrokken instanties. Nadat de vreemdeling is uitgezet,
levert de Dienst Terugkeer en Vertrek aan de IND een overzicht van de kosten die zij
met betrekking tot de betreffende vreemdeling hebben gemaakt. Zij doen dit aan de
hand van de in de bijlage 22 opgenomen tarievenlijst.
II
Ingevolge artikel 23, aanhef en eerste lid, onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens
is het verbod op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens niet van toepassing
indien een dergelijke verwerking noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen
belang. In dat geval dienen passende waarborgen ter bescherming van de persoonlijke
levenssfeer te worden geboden en dient de verwerking bij wet te worden voorzien. Artikel
107a, eerste lid, van de Wet voorziet daarin. Ingevolge het derde lid van artikel
107a van de Wet worden bij ministeriële regeling binnen het kader van het eerste en
tweede lid nadere regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer.
In artikel 7.1a is opgenomen in welke gevallen bijzondere persoonsgegevens worden
verwerkt. In het nieuwe onderdeel i wordt de beoordeling van de aanvraag tot erkenning
als referent, bedoeld in artikel 2c van de Wet, toegevoegd.
JJ
Dit betreffen redactionele aanpassingen.
KK
Artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000 vormt de basis voor de bestaande praktijk
van uitwisseling van gegevens en inlichtingen van en naar de IND. Naast gegevens omtrent
de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling worden op grond van dit artikel
ook andere gegevens en inlichtingen uitgewisseld. Aangezien de versterking van de
positie van de referent en de verbetering van de verblijfsrechtelijke procedure meebrengt
dat veel gegevens worden verwerkt, is de vreemdelingenadministratie van een formeel-wettelijke
basis in de Vreemdelingenwet 2000 voorzien.
De exacte informatiebehoefte van de IND en haar ketenpartners in het moderne migratiebeleid
maakt een ontwikkeling door waardoor rekening wordt gehouden met snelle veranderingen
in de informatiebehoefte, bijvoorbeeld door beleidswijzigingen die met een minimum
aan bestuurslasten voor de overheid en aan administratieve lasten voor de burgers
en bedrijven moeten kunnen worden uitgevoerd en door de voortgaande ontsluiting van
relevante gegevens die bij andere overheidsdiensten bekend zijn. De hoofdlijnen van
de informatievoorziening zijn op formeel-wettelijk niveau geregeld, de nadere uitwerking
kan in de lagere regelgeving worden opgenomen.
Het tweede lid van artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt het doel van de
vreemdelingenadministratie. Dat is in de eerste plaats de verwerking van de in het
eerste lid bedoelde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering door de Minister van
Veiligheid en Justitie (IND) van de Vreemdelingenwet 2000 en de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Daarnaast bevat de vreemdelingenadministratie gegevens die noodzakelijk zijn voor
de uitvoering van andere wettelijke voorschriften. Die andere wettelijke voorschriften
zijn in het onderhavige artikel 7.1e van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 opgenomen.
De uitdrukkelijke en precieze doelomschrijving van de verzameling wordt daarmee bij
algemeen verbindend voorschrift gegeven. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het vereiste
dat het doel van de gegevenswerking welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd
is. In dit verband wordt als voorbeeld gewezen op de noodzaak van de verblijfsrechtelijke
gegevens in de vreemdelingenadministratie voor de uitvoering door andere instanties
van wettelijke voorschriften die onder het zogeheten koppelingsbeginsel vallen. Daarnaast
zijn er in en buiten de vreemdelingenketen nog andere instanties die informatie nodig
hebben van de IND om hun wettelijke taken goed te kunnen uitvoeren. Zo moet het UWV/WERKbedrijf
inlichtingen over de intrekking van verblijfsvergunningen voor het verrichten van
arbeid verkrijgen om de ten behoeve van die arbeid aan de werkgever van die vreemdeling
verleende tewerkstellingvergunning in te kunnen trekken. Gemeenten hebben voor de
uitvoering van de Wet inburgering informatie nodig over de verlening van verblijfsvergunningen
aan inburgeringsplichtige vreemdelingen. Inkomensgegevens van referenten die bij de
aanvraag om toelating van een vreemdeling hebben aangegeven zelfstandig en duurzaam
te beschikken over voldoende middelen van bestaan, maar tevens een uitkering krachtens
de Wet werk en bijstand ontvangen, zijn noodzakelijk voor de uitkeringsinstantie om
toezicht te kunnen uitoefenen op de rechtmatigheid van de uit te keren gelden. De
onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ressorterende ambtenaren
van de inspectie SZW hebben gegevens nodig voor het toezicht op naleving van de Wet
arbeid vreemdelingen.
In artikel 7.1f is een expliciete bepaling opgenomen waardoor de Dienst Uitvoering
Onderwijs in het geval dat een vreemdeling arbeid voor een religieuze organisatie
wil verrichten, door de minister (in de praktijk: de IND) wordt geïnformeerd over
de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Dit stelt de
Dienst Uitvoering Onderwijs in staat om te onderzoeken of de vreemdeling inburgeringsplichtig
is.
Ingevolge artikel 8.2a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 7.1g
van deze regeling worden door de rijksbelastingdienst op verzoek van de Minister gegevens
over fiscale vergrijpboetes die op grond van artikel 67d, 67e en 67f van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen zijn opgelegd verstrekt ten behoeve van de beoordeling
van de erkenning als referent. Het gaat hier niet alleen om gegevens die ten behoeve
van de beoordeling van aanvraag om erkenning als referent noodzakelijk zijn maar ook
worden gebruikt voor de periodieke ambtshalve controle waarin wordt beoordeeld of
nog steeds aan de voorwaarden voor erkenning als referent wordt voldaan. Artikel 7.1g
vormt in samenhang met artikel 67, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, het wettelijk voorschrift op grond waarvan de rijksbelastingdienst
is ontheven van haar geheimhoudingsplicht. In het tweede lid is vastgelegd dat de
door de rijksbelastingdienst verstekte gegevens niet mogen worden doorgeleverd.
LL
Dit betreft een redactionele aanpassing.
MM
Op grond van artikel X, derde lid, van het Besluit modern migratiebeleid kunnen nadere
regels worden gesteld omtrent de verblijfsvergunning, verleend onder een andere beperking
als bedoeld in artikel 3.4, derde lid. Artikel 7.2b regelt dat de oude beperkingen
vanaf het tijdstip waarop de Wet modern migratiebeleid in werking treedt, direct worden
aangemerkt als de corresponderende nieuwe beperkingen. Op deze beperkingen is het
nieuwe recht direct van toepassing.
Op grond van het tweede lid van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 verleent de
Minister de houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf binnen twee weken
(tien werkdagen) nadat deze zich overeenkomstig artikel 54, eerste lid, onder e, van
de Vreemdelingenwet 2000 bij de IND heeft gemeld, ambtshalve een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd onder dezelfde beperking als die waaronder de machtiging tot voorlopig
verblijf is verleend. Hiermee wordt verdere versnelling van de toelatingsprocedure
bewerkstelligd door de introductie van één aanvraagprocedure voor toegang en verblijf.
Voor aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf die zijn ingediend of waarop
(positief) is beslist voor inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid geldt
dat deze worden behandeld volgens het procedureel recht dat van toepassing was op
het moment dat de machtiging tot voorlopig verblijf is ingediend. In deze gevallen
wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet ambtshalve verstrekt
en moet (nog) een aanvraag om een verblijfsvergunning bij de IND worden ingediend
waarvoor ook het oude legestarief geldt.
NN
Als gevolg van het vervallen of wijzigen van de artikelen 3.22, 3.23, 3.24, 3.25a,
3.26, 3.26a, 3.29, 3.30 en 3.32 zijn de bijlagen 9, 10, 11, 12a, 13a, 13b, 13e, 13f
en 13 h vervallen.
Artikel II
De wijzigingen in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen
2005 houden verband met de nieuwe beperkingen in het modern migratiebeleid in de artikelen
3.4 en 3.5 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Artikel III
De documenten en schriftelijke verklaringen die op grond van de Vreemdelingenwet 2000
zijn vastgesteld, hetzij als bescheid waaruit het rechtmatig verblijf van de vreemdeling
blijkt (artikel 9, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000), hetzij als document waarover
een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit
en verblijfsrechtelijke positie (artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000),
zijn niet identiek aan de documenten die voor de inwerkingtreding van de Wet modern
migratiebeleid zijn verstrekt. Deze documenten worden vervangen door de documenten
die op grond van de Vreemdelingenwet 2000 zijn vastgesteld.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven.