Advies Raad van State betreffende ontwerpbesluit houdende enkele aanpassingen van het Besluit Bibob, het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Besluit politiegegevens, het Besluit controle op rechtspersonen, het Besluit omgevingsrecht, het Besluit strategische goederen en het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob (Verzamelbesluit evaluatie en uitbreiding Wet Bibob)

Nader Rapport

3 juni 2013,

Nr. 386977

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerpbesluit houdende enkele aanpassingen van het Besluit Bibob, het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Besluit politiegegevens, het Besluit controle op rechtspersonen, het Besluit omgevingsrecht, het Besluit strategische goederen en het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob (Verzamelbesluit evaluatie en uitbreiding Wet Bibob)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 oktober 2012, no.12.002303, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 15 november 2012, nr. W03.12.0395/II, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt daarbij kanttekeningen met betrekking tot het probleem waarvoor de rechtstreekse verstrekking van gegevens een oplossing beoogt te bieden, de effectiviteit van de rechtstreekse verstrekking, de verstrekking van politiegegevens en nadere voorschriften met betrekking tot de verwerking van gegevens. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Uitbreiding verstrekking van gegevens aan bestuursorganen

De Afdeling adviseert om in de nota van toelichting, mede gelet op de bestaande bevoegdheden tot het opvragen van gegevens, nader in te gaan op precieze aard en omvang van het probleem dat de voorgestelde uitbreiding van de rechtstreekse gegevensverstrekking aan bestuursorganen beoogt te verhelpen. Zij wijst daarbij onder andere op het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie uit 2011 (‘Aan de slag met Bibob’), op de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht en op de noodzaak om de persoonlijke levenssfeer te beschermen.

Ik wil graag vooropstellen dat de uitbreiding van de rechtstreekse gegevensverstrekking aan de bestuursorganen een logische stap is in de ontwikkeling van het Bibobinstrumentarium; de uitbreiding is aangekondigd in het

kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Bibob van 26 november 2008, Kamerstukken II 2009/08, 31 109, nr. 4, blz. 3). Bestuursorganen hebben een eigen verantwoordelijkheid om te voorkomen dat zij in hun bestuurlijke rol criminaliteit faciliteren. De Wet Bibob formuleert gronden waarop bestuursorganen de integriteit van de (beoogde) wederpartij kunnen toetsen. In het systeem van de huidige Wet Bibob zijn de bestuursorganen zelf maar beperkt in staat om de integriteit van hun wederpartij bij het aangaan of continueren van een rechtsrelatie te onderzoeken. Zo hebben zij slechts in enkele door de Wet Bibob bestreken rechtsverhoudingen de bevoegdheid om gegevens van de (beoogde) wederpartij bij de Justitiële informatiedienst, openbaar ministerie of de politie op te vragen. Met dit besluit wordt een meer eenduidig regime van gegevensbevraging voor alle bestuursorganen gecreëerd waarbij zij, indien dat noodzakelijk is voor het eigen Bibobonderzoek, bij de genoemde instanties strafrechtelijke gegevens van de (beoogde) wederpartij kunnen opvragen. Een eenduidig regime neemt onduidelijkheden bij de bestuursorganen en de genoemde instanties weg en zal kunnen bijdragen aan een meer uniforme toepassing van de wet in de praktijk. De nota van toelichting is in deze zin aangevuld. Voorts is zowel in het besluit (het voorgestelde artikel 15, tweede lid, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens en artikel 4:3, eerste lid, onder l van het Besluit politiegegevens) als in de nota van toelichting een verduidelijking aangebracht van de gegevensverstrekking indien de wederpartij van de overheid een rechtspersoon of vennootschap onder firma is. Ook is de nota van toelichting uitgebreid met een paragraaf over de beoogde uitbreiding van de verstrekking van gegevens in het licht van artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan de politiegegevens.

2. Effectiviteit van rechtstreekse verstrekking

De Afdeling plaatst twee kanttekeningen bij de opmerking dat de rechtstreekse verstrekking van gegevens aan het bestuursorgaan bijdraagt aan een meer gedegen eigen onderzoek en daarmee aan de kwaliteit van de bestuurlijke besluitvorming. Deze kanttekeningen betreffen in de eerste plaats de kleine gemeenten waarvan in het voornoemde onderzoek ‘Aan de slag met Bibob’ naar voren komt dat deze er op eigen kracht onvoldoende in slagen om invulling te geven aan de Wet Bibob. In het rapport wordt tevens geconstateerd dat ook de RIEC’s er momenteel nog onvoldoende in slagen om de gemeenten hierin te adviseren en te fungeren als informatieknooppunt. In de tweede plaats geeft de Afdeling aan dat het naar haar oordeel in veel gevallen nodig zal blijken dat bestuursorganen voor een adequate inschatting van de risico’s op criminele facilitering ook over gegevens met betrekking tot derden kunnen beschikken. Met name in gevallen van mogelijke versluieringsconstructies zal de rechtstreekse gegevensverstrekking van de wederpartij geen soelaas bieden om de risico’s boven water te krijgen. Aangezien de gegevens van derden als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder c, van de Wet Bibob ook niet aan de RIEC’s worden verstrekt zal het bestuursorgaan in die gevallen alsnog het Landelijk Bureau om advies dienen te verzoeken.

Ik onderschrijf de beide kanttekeningen van de Afdeling; het gaat in dit besluit om een beperkte uitbreiding van de rechtstreekse verstrekking van (strafrechtelijke) gegevens aan bestuursorganen. Hoewel een beperkte uitbreiding, draagt deze in mijn visie wel degelijk bij aan een meer gedegen eigen onderzoek. In paragraaf 2 van de nota van toelichting zijn de verschillende uitkomsten van het eigen onderzoek en de mogelijke vervolgstappen beschreven. Naar mijn overtuiging kunnen ook kleinere gemeenten van deze nieuwe mogelijkheid gebruik maken en daarmee een eerste barrière opwerpen tegen malafide ondernemers. Over de rol van de RIEC’s met betrekking tot de bevordering en de ondersteuning van de toepassing van de Wet Bibob merk ik het volgende op. In het tweede nadere voorlopige verslag over het wetsvoorstel voor de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob hebben de leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer een grotere rol bepleit voor de RIEC’s. Ik heb daarvan met belangstelling kennisgenomen. Gelet op de ontwikkeling die deze regionale samenwerkingsverbanden van decentrale overheden, politie, justitie en belastingdienst de afgelopen jaren hebben doorgemaakt (van pilot naar structurele voorziening), heb ik een verkenning aangekondigd van een mogelijk scenario – waarvoor een (nieuwe) wijziging van de Wet Bibob nodig zou zijn – waarin de door de RIEC’s ondersteunde gemeenten en provincies over ruimere bevoegdheden zouden beschikken om zelfstandig onderzoek naar risico’s van criminele facilitering te doen. Ik verwacht mijn verkenning eind 2013 aan de beide kamers der Staten-Generaal te kunnen toezenden (zie Kamerstukken I 2012/13, 32 676, G en H). De nota van toelichting is in deze zin aangevuld.

3. Nadere voorschriften met betrekking tot de verwerking van gegevens

De Afdeling adviseert, in navolging van het College bescherming persoonsgegevens, om in dit besluit nadere voorschriften op te nemen met betrekking tot de verwerking van (persoons)gegevens. Zoals ik in de toelichting bij het besluit heb aangegeven ben ik van mening dat de bestuursorganen een eigen verantwoordelijkheid hebben om binnen het kader van de Wet Bibob en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wb) op zorgvuldige wijze met de aan hen verstrekte (strafrechtelijke) gegevens om te gaan (opslag, bewaring, vernietiging en beveiliging van de gegevens).

Dat uit het onderzoek ‘Aan de slag met Bibob’ blijkt dat gemeenten verschillende werkwijzen hanteren ten aanzien van informatie-uitwisseling en meer specifiek de privacywetgeving, doet hier niet aan af. De Wet Bibob kent een strenge geheimhoudingsplicht en een gesloten verstrekkingenregime (artikel 28). De normen van de Wbp voor het verwerken van persoonsgegevens hebben een algemeen-abstract karakter die verschillende wijzen van uitwerking mogelijk maken. De nadere regelgeving in het kader van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Wet politiegegevens (Wpg) – die met het oog op de bescherming van persoonsgegevens met de Wbp vergelijkbare normen bevatten – laat eveneens verschillende uitwerkingen zien (zie bijvoorbeeld artikel 14 Wpg en artikel 4:3, vierde lid, Bpg en artikel 11a Bjsg). Verder wijs ik erop, dat in het in voorbereiding zijnde privacyprotocol RIEC-LIEC-bestel dat behoort bij het Geactualiseerd Bestuurlijk Akkoord bestuurlijke en geïntegreerde aanpak georganiseerde criminaliteit 2012 voorschriften zijn opgenomen over het bewaren en verwijderen van persoonsgegevens.

4. Politiegegevens

Over de voorgestelde verstrekking van politiegegevens van de wederpartij aan bestuursorganen, waaronder alle gemeenten, maakt de Afdeling twee aanvullende opmerkingen. Zij acht de voorgestelde verruiming ingrijpend gelet op de aard van deze gegevens (ook zachte CIE-informatie) en adviseert de verstrekking van deze gegevens te regelen naar analogie van artikel 4:3, tweede, derde en vierde lid, Bpg (verstrekking van politiegegevens ten behoeve van de betrouwbaarheidstoetsing van bepaalde personen in de financiële sector). In die regeling wordt met zoveel woorden bepaald dat de verstrekking geschiedt door tussenkomst van het openbaar ministerie. Bij artikel 4:3, eerste lid, Bpg is dat niet met zoveel woorden bepaald, maar volgt dit uit het systeem van de wet. In de nota van toelichting heb ik verduidelijkt dat de bevraging van de politie en daarmee de verstrekking aan het bestuursorgaan altijd via het openbaar ministerie verloopt. Verder bevat de voornoemde regeling een bepaling over de bewaartermijn (twaalf maanden na datum van verkrijgen) en een eventuele verlenging daarvan na verkregen toestemming van het openbaar ministerie waarbij nadere voorwaarden kunnen gesteld (vierde lid).

Daarnaast merkt de Afdeling op dat uit volgens het onderzoek ‘Aan de slag met Bibob’ de onderbouwing van een Bibob-besluit met gebruikmaking van zachte politiegegevens een probleem is. Het gaat dan om het waarderen en interpreteren van politiegegevens. Een kleine minderheid van de gemeenten zegt hier moeite mee te hebben (p. 39 van het rapport). De Inspectie concludeert dat dit lijkt samen te hangen met de mate van ervaring met het toepassen van de Wet Bibob. In de nota van toelichting is aandacht hieraan geschonken onder verwijzing naar de in de rechtspraak ontwikkelde beoordelingsmaatstaven.

5. Voorbehoud in verband met voorhang

De Eerste Kamer heeft het ontwerpverzamelbesluit dat aan haar is voorgelegd op grond van artikel 1, tweede lid, en 27, eerste lid, onder j, van de Wet Bibob op 26 maart 2013 voor kennisgeving aangenomen. Het overleg met de Eerste Kamer heeft geen aanleiding gegeven tot verandering van meer dan bijkomstige aard, zodat eventueel opnieuw voorleggen van het ontwerpbesluit aan de Afdeling advisering van de Raad van State niet aan de orde is.

6. Redactionele kanttekeningen

Aan de eerste redactionele kanttekening van de Afdeling is gevolg gegeven. Zoals de Afdeling heeft geconstateerd is bij het Besluit van 14 september 2012 (Stb. 2012, 441) aan artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht (Bor) een vijfde lid toegevoegd en is aan artikel 5.13b van dat besluit een zesde lid toegevoegd.

Vervolgens is bij het Besluit van 31 oktober 2012 (Stb. 2012, 558) aan artikel 2.2a van het Bor een zesde lid toegevoegd en zijn aan artikel 5.13b van het Bor een zevende en achtste lid toegevoegd. Tot slot is bij het Besluit van 25 maart 2013 tot wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met regels inzake bodemenergiesystemen en enkele technische verbeteringen (Stb. 2013, 112) aan artikel 2.2a van het Bor een zevende lid toegevoegd en is aan artikel 5.13b een negende lid toegevoegd.

In artikel 2.2b, eerste lid, is een verwijzing opgenomen naar artikel 2.2a, zevende lid. Als gevolg van het vervallen van artikel 2.2a, vierde lid, zijn het vijfde tot en met zevende lid van dat artikel vernummerd tot vierde tot en met zesde lid. De verwijzing in artikel 2.2b, eerste lid, naar artikel 2.2, zevende lid, is nu vervangen door een verwijzing naar artikel 2.2a, zesde lid.

In artikel 5.13b, zesde en zevende lid, zijn verwijzingen opgenomen naar artikel 2.2a, vijfde lid. In artikel 5.13b, achtste lid, is een verwijzing opgenomen naar artikel 2.2a, zesde lid, en in het negende lid van dat artikel is een verwijzing opgenomen naar artikel 2.2a, zevende lid. Als gevolg van het vervallen van artikel 2.2a, vierde lid, zijn, zoals hiervoor aangegeven, het vijfde tot en met zevende lid van dat artikel vernummerd tot vierde tot en met zesde lid. In artikel 5.13b,

zesde en zevende lid, wordt daarom nu verwezen naar artikel 2.2a, vierde lid. In artikel 5.13b, achtste lid, wordt verwezen naar artikel 2.2a, vijfde lid, en in artikel 5.13b, negende lid, wordt verwezen naar artikel 2.2a, zesde lid.

Ook de verwijzing in artikel 6.19 van het Bor naar artikel 2.2a, vijfde en zesde lid, is aangepast. Verwezen wordt naar artikel 2.2a, vierde en vijfde lid.

Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een omissie in artikel 2.4, tweede lid, van het Bor te herstellen. In het Besluit van 14 september 2012 (Stb. 2012, 441) is dit lid aangepast. In een daarop volgende wijziging van artikel 2.4, tweede lid, (artikel II, onder B, van het Besluit van 31 oktober 2012 (Stb. 2012, 558) is abusievelijk niet uitgegaan van de tekst van dat lid zoals dat luidde na de wijziging die met het Besluit van 14 september 2012 is aangebracht. Als gevolg daarvan kon de wijziging van artikel II, onder B, niet worden doorgevoerd. Met de onderhavige wijziging (artikel V, onderdeel 2) wordt de wijziging die artikel II, onder B, van het Besluit van 31 oktober 2012 (Stb. 2012, 558) beoogde, alsnog doorgevoerd.

Aan de tweede redactionele kanttekening over de aanhaling van artikelen in het Besluit strategische goederen is gevolg gegeven.

Aan de derde redactionele kanttekening over de verwijzing naar artikel 11a.2, vijfde lid, onder b, van de Wet milieubeheer is eveneens gevolg gegeven.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in artikel VIII de inwerkingtreding te regelen van zowel de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob als van het onderhavige besluit, per 1 juli 2013.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de nota van toelichting wederom doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Advies Raad van State

’s-Gravenhage, 15 november 2012

No. W03.12.0395/II

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 4 oktober 2012, no.12.002303, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende enkele aanpassingen van het Besluit Bibob, het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Besluit politiegegevens, het Besluit controle op rechtspersonen, het Besluit omgevingsrecht, het Besluit strategische goederen en het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob (Verzamelbesluit evaluatie en uitbreiding Wet Bibob), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit bevat wijzigingen van de hierboven genoemde zeven algemene maatregelen van bestuur welke samenhangen met het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Bibob).1 Eén van de wijzigingen betreft de uitbreiding van de rechtstreekse verstrekking van gegevens door politie, justitie en de Minister van Veiligheid en Justitie aan bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak ten behoeve van het onderzoek door dat bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak2 naar het risico van faciliteren van georganiseerde criminaliteit.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt daarbij kanttekeningen met betrekking tot het probleem waarvoor de rechtstreekse verstrekking van gegevens een oplossing beoogt te bieden, de effectiviteit van de rechtstreekse verstrekking, de verstrekking van politiegegevens en nadere voorschriften met betrekking tot de verwerking van gegevens. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Uitbreiding verstrekking van gegevens aan bestuursorganen

Doel van de Wet Bibob3 is te voorkomen dat door de overheid met het aangaan of continueren van een rechtsrelatie met een wederpartij, bijvoorbeeld door het verstrekken van een bepaalde vergunning, georganiseerde criminaliteit wordt gefaciliteerd.4 Bij de toepassing van de Wet Bibob verricht een bestuursorgaan in beginsel eerst zelf een onderzoek naar de risico’s van criminele facilitering door de overheid.5 Zo nodig kan het bestuursorgaan aan het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) verzoeken om een Bibob-advies uit te brengen. Het LBB heeft een bredere bevoegdheid om informatie over mogelijke criminele banden van de betrokkene na te gaan.6

Voor met name gemeenten is het opvragen van justitiële en strafvorderlijke gegevens al mogelijk als dat noodzakelijk is met het oog op het nemen van besluiten op grond van bepaalde wetten, zoals de Drank- en Horecawet en de Wet op de kansspelen en met het oog op vergunningverlening voor prostitutie.7 Volgens de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit heeft de wetgever zich uitgesproken voor een bredere benutting van relevante gegevens die in andere overheidsregistraties aanwezig zijn, mede in verband met het beperken van de uitvoeringslasten.8 Hiertoe wordt in de artikelen II, III en IV van het ontwerpbesluit een uitbreiding voorgesteld van de gegevensverstrekking door de Minister van Veiligheid en Justitie en door justitie en politie aan bestuursorganen ten behoeve van het ‘eigen’ onderzoek. Volgens de nota van toelichting draagt een meer gedegen eigen onderzoek bij aan de kwaliteit van bestuurlijke besluitvorming.9 Tevens stelt de minister dat het breder benutten van gegevens die in andere overheidsregistraties bekend zijn, door het Interprovinciaal Overleg (IPO) en door de G-4 ‘als een positieve bijdrage wordt gezien aan de waarde en volledigheid van het eigen onderzoek.’10

De Afdeling merkt op dat de nota van toelichting geen adequate beschrijving bevat van de aard en omvang van het probleem waarvoor de voorgestelde uitbreiding van de rechtstreekse verstrekking van gegevens aan bestuursorganen een oplossing beoogt te bieden. In dat verband wijst de Afdeling op het volgende.

  • a. In 2011 heeft de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie onderzoek gedaan naar de knelpunten in de toepassing van de Wet Bibob door gemeenten.11 Het onderzoek omvat drie onderdelen: beeldvorming, beleidsvorming en uitvoering. De centrale conclusie van het onderzoek luidt dat er geen wezenlijke juridische belemmeringen zijn voor een succesvolle toepassing van de Wet Bibob door gemeenten.12 Wel wordt als knelpunt bij de beeldvorming genoemd de gebrekkige informatie-uitwisseling tussen gemeenten en hun partners.13 De Afdeling begrijpt dat het hier vooral gaat om informatie-uitwisseling tussen gemeenten en hun partners met het oog op het algemene beeld dat gemeenten hebben van de invloed van georganiseerde criminaliteit in hun gemeente en niet zozeer om informatie in het kader van een concreet Bibob-besluit. Ook in het kader van de uitvoering wordt in het onderzoek als knelpunt genoemd de ‘informatie-uitwisseling’ tussen gemeenten en hun partners (zoals politie en openbaar ministerie)14: ‘De verschillende werkwijzen die de regionale politiekorpsen en de arrondissementen ten aanzien van de informatie-uitwisseling en meer specifiek de privacywetgeving hanteren, staan een brede uitwisseling van informatie echter nog in de weg.’ ‘Er is geen helderheid over welke informatie wel en welke niet mag worden gedeeld’, aldus een deelconclusie van het onderzoek.15

    De Afdeling leidt op basis van deze conclusie uit het onderzoek af dat het probleem met betrekking tot de informatie-uitwisseling vooral lijkt te liggen in onduidelijkheid over bevoegdheden tot uitwisseling en niet zozeer in de onmogelijkheid van rechtstreekse verstrekking van justitiële, strafvorderlijke en politiegegevens.

  • b. Voorts zij gewezen op een ander aspect waar de nota van toelichting vragen oproept met betrekking tot de problematiek waarvoor het ontwerpbesluit een oplossing beoogt te zijn. In de nota van toelichting wordt gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van bestuursorganen voor de besluitvorming. De Afdeling merkt op dat deze verantwoordelijkheid van bestuursorganen bij elke vorm van deskundigenadvisering in het bestuursrecht als regel in de vorm van de vergewisplicht bestaat.16 De naleving van die plicht kan lastiger zijn, indien het bestuur geen toegang heeft tot gegevens waarover het LBB als adviseur wel beschikt. Zo blijkt uit het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid naar de knelpunten in de toepassing van de Wet Bibob door gemeenten, dat gemeenten moeite hebben om invulling te geven aan de vergewisplicht omdat de onderliggende bronnen niet kunnen worden ingezien.17

  • c. In het voorgaande is gewezen op de onduidelijkheid ten aanzien van de aard en omvang van de aan de orde zijnde problematiek. Daarmee is ook de noodzaak van de uitbreiding van de rechtstreekse verstrekking van gegevens nog niet overtuigend aangetoond. Dit klemt temeer, nu het gevoelige gegevens betreft, in het bijzonder waar het gaat om politiegegevens. De noodzaak van de verstrekking is dan ook tevens van belang in het kader van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals neergelegd in onder meer artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: EVRM). De nota van toelichting gaat hier – naar aanleiding van het advies van het College Bescherming Persoonsgegevens – wel op in, maar slechts summier.18

    Mede gelet op de bestaande bevoegdheden tot het opvragen van gegevens adviseert de Afdeling om in de nota van toelichting nader in te gaan op de precieze aard en omvang van het probleem dat de voorgestelde uitbreiding van de rechtstreekse gegevensverstrekking aan bestuursorganen beoogt te verhelpen. Tevens adviseert de Afdeling nader in te gaan op de door het ontwerpbesluit beoogde uitbreiding van de verstrekking van gegevens in het licht van artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM, waarbij de politiegegevens bijzondere aandacht vergen.

2. Effectiviteit van rechtstreekse verstrekking

In de nota van toelichting wordt summier ingegaan op het doel van de uitbreiding van de rechtstreekse verstrekking van gegevens aan bestuursorganen, namelijk het bijdragen aan de kwaliteit van bestuurlijke besluitvorming.19 In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob wordt uitgebreider ingegaan op het doel van de rechtstreekse verstrekking van justitiële gegevens aan bestuursorganen: ‘Het doel van deze gegevensverstrekking is het openbaar bestuur in de gelegenheid te stellen om eigen onderzoek te verrichten ter beoordeling van de risico’s op criminele facilitering bij het aangaan van een rechtsverhouding. Dit eigen onderzoek kan leiden tot ofwel een zelfstandige weigering op de Bibob-grond (waarbij de motivering mede kan zijn gebaseerd op de justitiële en strafvorderlijke gegevens) ofwel tot een keuze om het Bureau Bibob in te schakelen.’20 In hun brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer over de Evaluatie van de Wet Bibob schrijven de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie dat in de praktijk is gebleken dat het rechtstreeks verstrekken van strafvorderlijke gegevens aan het bestuursorgaan wel degelijk een toegevoegde waarde kan hebben: ‘Afhankelijk van de aard van de strafvorderlijke gegevens is een Bibob-advies onder omstandigheden niet meer nodig. Daarmee kan op minder ingrijpende wijze hetzelfde resultaat worden bereikt’.21

De Afdeling plaatst twee kanttekeningen bij de effectiviteit van deze doelstelling van de rechtstreekse verstrekking, gericht op het meer gedegen eigen onderzoek.

  • a. Uit voornoemd onderzoek ‘Aan de slag met Bibob’ komt naar voren dat kleine gemeenten vaak niet beschikken over de benodigde capaciteit, kennis en ervaring om Bibob-onderzoek te doen.22 De regionale informatie en expertise centra (hierna: ‘RIEC’s’) zouden volgens het onderzoek een belangrijke rol kunnen vervullen in het ondersteunen van gemeenten die op eigen kracht onvoldoende invulling kunnen geven aan het op succesvolle wijze uitvoeren van de Wet Bibob. Deze gemeenten constateren echter dat de RIEC’s hier momenteel nog onvoldoende in slagen: ‘De RIEC’s geven nog onvoldoende invulling aan enkele kerntaken: het adviseren van gemeenten en het vormen van een informatieknooppunt’.23

    Gelet hierop rijst de vraag of de rechtstreekse verstrekking van gegevens zal bijdragen aan het eigen onderzoek door in het bijzonder kleine gemeenten die niet beschikken over de benodigde kennis en ervaring voor Bibob-onderzoek.

  • b. Voor een adequate inschatting van de risico’s op criminele facilitering zal het naar het oordeel van de Afdeling in veel gevallen nodig blijken om ook gegevens met betrekking tot derden op te vragen. Illustratief is de reactie van de minister bij het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob naar aanleiding van een vraag of een Bibob-onderzoek ook kan worden toegepast bij een eventuele doorverkoop van een door een bestuursorgaan verkocht pand: ‘Juist omdat een Bibob-onderzoek zich niet alleen richt op de potentiële koper, maar ook op diens (zakelijk) netwerk, zou uit een dergelijk onderzoek moeten blijken of een koper (B) feitelijk als stroman voor een ander waartegen bedenkingen rijzen, optreedt (C)’.24 Naar het oordeel van de Afdeling zal in gevallen van mogelijke versluieringsconstructies de rechtstreekse verstrekking van gegevens betreffende de betrokkene veelal geen soelaas bieden om de risico’s boven water te krijgen. Daar komt bij dat ook aan de RIEC’s deze gegevens met betrekking tot financiers of zakelijke relaties van de betrokkene niet worden verstrekt.25 In die gevallen zal het bestuursorgaan alsnog het LBB om advies dienen te verzoeken.

    In het licht van het doel van de uitbreiding van de rechtstreekse verstrekking van gegevens aan bestuursorganen adviseert de Afdeling in de toelichting nader in te gaan op de effectiviteit van dit onderdeel.

3. Nadere voorschriften met betrekking tot de verwerking van gegevens

In de nota van toelichting wordt opgemerkt dat op de door de bestuursorganen ten behoeve van de Bibob-toets opgevraagde gegevens alsmede op andere gegevens van het eigen onderzoek de Wet Bescherming Persoonsgegevens (hierna: Wbp) van toepassing is.26 De opslag, bewaring, vernietiging en beveiliging van de gegevens zal aan de Wbp dienen te voldoen. In het nader verslag bij het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob merkt de regering op dat het hier gaat om gevoelige gegevens waarmee door het bestuursorgaan zeer zorgvuldig dient te worden omgegaan.27 De verwerking kan op grond van de artikelen 9 en 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens bij algemene maatregel van bestuur aan nadere voorschriften worden gebonden: ‘Daarbij kan worden gedacht aan de voorschriften over het moment van verstrekken, over verwijdering en vernietiging van gegevens’. Naar aanleiding hiervan heeft het College Bescherming Persoonsgegevens geadviseerd om nadere voorschriften met betrekking tot de verwerking van deze gegevens op te nemen.28 In zijn reactie hierop stelt de minister dat de bestuursorganen binnen het kader van de Wet Bibob en de Wet Bescherming Persoonsgegevens een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het op zorgvuldige wijze omgaan met de gegevens.29

De Afdeling wijst op een conclusie uit het onderzoek ‘Aan de slag met Bibob’ dat gemeenten verschillende werkwijzen hanteren ten aanzien van de informatie-uitwisseling en meer specifiek de privacywetgeving.30 Gesteld wordt dat vooral de diverse uitleg die door de partners aan de privacywetgeving wordt gegeven, een brede uitwisseling van gegevens in de weg staat.31 Voorts acht de Afdeling van belang dat – zoals ook de regering heeft aangegeven – het hier gaat om gevoelige gegevens waarmee zorgvuldig dient te worden omgegaan.

Gelet hierop adviseert de Afdeling om in dit ontwerpbesluit nadere voorschriften met betrekking tot de verwerking van gegevens op te nemen.

4. Politiegegevens

In het conceptbesluit dat voor consultatie was gezonden, werd de verstrekking beperkt tot justitiële en strafvorderlijke gegevens. Naar aanleiding van de adviezen van de G-4 en het Korpsbeheerdersberaad is het ontwerpbesluit uitgebreid met de rechtstreekse verstrekking van politiegegevens.32 Over de voorgestelde verstrekking van politiegegevens heeft de Afdeling – naast hetgeen reeds is opgemerkt en geadviseerd onder punt 1 – twee opmerkingen.

  • a. De Afdeling acht de voorgestelde verstrekking van politiegegevens aan bestuursorganen, waaronder alle gemeenten, een ingrijpende verruiming. Politiegegevens kunnen informatie uit bronnen van uiteenlopende aard bevatten: van een proces-verbaal tot zachte CIE-informatie, dat wil zeggen informatie die nog niet tot een veroordeling heeft geleid. In verband daarmee is het van belang dat de verstrekking met waarborgen is omgeven.

    Op grond van het voorgestelde artikel 4:3, eerste lid, van het Besluit politiegegevens kan de verstrekking van politiegegevens rechtstreeks door de politie geschieden. De Afdeling wijst erop dat volgens het tweede lid van artikel 4:3 politiegegevens, als bedoeld in het eerste lid, door tussenkomst van het openbaar ministerie kunnen worden verstrekt aan genoemde personen of instanties. Bovendien bepaalt het vierde lid van artikel 4:3 dat de politiegegevens, bedoeld in het tweede lid, niet langer dan gedurende een termijn van twaalf maanden na de datum van verkrijgen worden bewaard. De verstrekking van gegevens op grond van het eerste lid kent deze waarborgen niet. Door de verstrekking te regelen in het tweede lid van artikel 4:3 van het Besluit politiegegevens wordt verzekerd dat de belangenafweging die de verstrekking van politiegegevens aan gemeenten met zich brengt, steeds plaatsheeft door de officier van justitie.

    Gelet hierop adviseert de Afdeling om de verstrekking van politiegegevens te regelen in artikel 4:3, tweede lid, van het Besluit politiegegevens.

  • b. Volgens het onderzoek ‘Aan de slag met Bibob’ is het gebruik van zachte politie-informatie als onderbouwing van een Bibob-besluit een probleem. Het gaat dan om het interpreteren van de informatie.33

    De Afdeling merkt op dat in de toelichting niet expliciet wordt ingegaan op dit probleem en mogelijke oplossingen. Wel wordt gesteld dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie de bestuursorganen zo goed mogelijk zal faciliteren.34 Het is echter onduidelijk of deze ondersteuning ook ziet op het waarderen en interpreteren van politiegegevens door bestuursorganen en zo ja, op welke wijze.

    De Afdeling wijst erop dat in de rechtspraak enige beoordelingsmaatstaven zijn ontwikkeld. Zo kan CIE-informatie in beginsel slechts in combinatie met andere feiten en omstandigheden die in dezelfde richting wijzen, een vermoeden opleveren voor ernstig gevaar.35

    De Afdeling adviseert in de nota van toelichting in te gaan op het gebruik en met name de waardering van politiegegevens door bestuursorganen en mogelijke oplossingen.

5. Voorbehoud in verband met voorhang

Bij brief van 3 april 2012 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet Bibob het ontwerp-verzamelbesluit aan de Tweede Kamer voorgelegd.36 De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie in de Eerste Kamer is van mening dat het voorgehangen ontwerp-verzamelbesluit pas goed kan worden beoordeeld na de afronding van de behandeling van het wetsvoorstel ‘Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob’37 De commissie behoudt zich derhalve het recht voor tot een week na afhandeling van het wetsvoorstel te reageren op het voorgehangen ontwerp-verzamelbesluit. De Afdeling gaat ervan uit dat, indien het overleg met de Eerste Kamer aanleiding geeft tot verandering van meer dan bijkomstige aard, het ontwerpbesluit nogmaals aan haar voor advies zal worden voorgelegd.

6. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend vice-president van de Raad van State, Van Dijk.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.12.0395/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • In artikel V, onderdeel 1, wordt voorgesteld om artikel 2.2a, vijfde lid, van het Besluit omgevingsrecht te vernummeren tot het vierde lid. Bij het Besluit van 14 september 2012 tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (agrarische activiteiten in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) (Stb. 2012, 441) is een zesde lid toegevoegd aan artikel 5.13b, van het Besluit omgevingsrecht. In dat zesde lid wordt gesproken van ‘een omgevingsvergunning voor de categorieën activiteiten, bedoeld in artikel 2.2a, vijfde lid’. Dit betekent dat ‘artikel 2.2a, vijfde lid’ in artikel 5.13b, zesde lid, moet worden gewijzigd in: artikel 2.2a, vierde lid.

  • In artikel VI, onderdeel A, in artikel 28, eerste lid, ‘Een vergunning als bedoeld in het eerste lid van de artikelen 4b, 4c, 7, 8, 14, 15, 21 en 23’ wijzigen in: Een vergunning als bedoeld in de artikelen 4b, eerste lid, 4c, 7, eerste lid, 8, 14, eerste lid, 15, 21, eerste lid, en 23.

  • In de Nota van toelichting, Artikel V, tweede alinea, laatste zin, ‘Artikel 11.2, vijfde lid, onder b, van de Wm’ wijzigen in: Artikel 11A.2, vijfde lid, onder b, van de Wm.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van .......... houdende enkele aanpassingen van het Besluit Bibob, het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Besluit politiegegevens, het Besluit controle op rechtspersonen, het Besluit omgevingsrecht, het Besluit strategische goederen en het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob (Verzamelbesluit evaluatie en uitbreiding Wet Bibob)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van ...., directie Wetgeving, nr. ...;

Gelet op de artikelen 1, tweede lid, en 27, eerste lid, onder j, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, de artikelen 2, tweede lid, 9, eerste lid, en 13, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens, artikel 6 van de Wet controle op rechtspersonen, de artikelen 2.1, eerste lid, onder i, de artikelen 2.17 en 2.20, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 1:4, eerste lid, en 3:1 van de Algemene douanewet en artikel 3 van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ...., nr. ...)

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van ...., directie Wetgeving, nr. ...;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Bibob wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 2 wordt ‘aanbestedende dienst’ vervangen door: rechtspersoon met een overheidstaak.

B

Artikel 4 vervalt.

C

Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

2. In onderdeel b wordt ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

3. In de onderdelen b en c wordt ‘Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie vervoer’ vervangen door: Inspectie Leefomgeving en Transport, domeinen Transport.

D

In artikel 7 wordt ingevoegd na ‘genoemd in artikel 27, eerste lid, van de wet’, alsmede de gerechten bedoeld in artikel 27a van de wet.

ARTIKEL II

Het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt gewijzigd als volgt:

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15
  • 1. Justitiële gegevens worden desgevraagd verstrekt aan:

    • a. het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, ten behoeve van de uitoefening van zijn wettelijke omschreven taak;

    • b. bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, voor zover dat noodzakelijk is in de gevallen waarin zij bevoegd zijn tot toepassing van die wet;

  • 2. De krachtens het eerste lid, onder b, verstrekte justitiële gegevens betreffen uitsluitend de betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Indien de betrokkene een rechtspersoon is betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon als de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van de rechtspersoon, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.

ARTIKEL III

Aan artikel 4:3, eerste lid, van het Besluit politiegegevens wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd:

  • 1. bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur, voor zover dat noodzakelijk is in de gevallen waarin zij bevoegd zijn tot toepassing van die wet, uitsluitend voor zover het betreft gegevens omtrent de betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van die wet. Indien de betrokkene een rechtspersoon is betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon als de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van de rechtspersoon, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.

ARTIKEL IV

Aan artikel 6, onderdeel g, van het Besluit controle op rechtspersonen wordt, voor de puntkomma aan het slot, toegevoegd: , en bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, voor zover dat noodzakelijk is voor de toepassing van die wet.

ARTIKEL V

Het Besluit omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 2.2a, vierde lid, vervalt en het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

2. Artikel 5.13b, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Voordat toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

ARTIKEL VI

Het Besluit strategische goederen wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 27 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 6. Integriteit
Artikel 28
  • 1. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid van de artikelen 4b, 4c, 7, 8, 14, 15, 21 en 23, kan worden geweigerd, respectievelijk ingetrokken, in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2. Een ontheffing als bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, 12, tweede lid, en 19, tweede lid, kan mede worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 3. Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste of tweede lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

B

1. Paragraaf 6 wordt vernummerd tot paragraaf 7.

2. De artikelen 28 tot en met 30 worden vernummerd tot de artikelen 29 tot en met 31

ARTIKEL VII

Artikel 5 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken vervalt.

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL IX

Dit besluit wordt aangehaald als: Verzamelbesluit evaluatie en uitbreiding Wet Bibob.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Dit besluit bevat wijzigingen van een zevental algemene maatregelen van bestuur. De wijzigingen hangen samen met de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob. Deze wet strekt enerzijds tot verbetering van de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) en anderszijds tot uitbreiding van de reikwijdte van de wet met nieuwe sectoren van economische bedrijvigheid (vastgoedsector, export van strategische goederen en diensten, vuurwerksector). Het doel van de Wet Bibob is het voorkomen dat – met het aangaan of continueren van een rechtsrelatie met een wederpartij – georganiseerde criminaliteit wordt gefaciliteerd en dientengevolge de integriteit van de overheid wordt beschadigd.

In de context van de (toepassing van de) Wet Bibob zijn de artikelen II, III en IV van meer inhoudelijke aard en de artikelen I, V, VI en VII van technische aard.

De artikelen II, III en IV (wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, Besluit politiegegevens en Besluit controle op rechtspersonen) zien op uitbreiding van de gegevensverstrekking door justitie, politie en de Minister van Veiligheid en Justitie aan bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak ten behoeve van het ‘eigen onderzoek’ in het kader van de Wet Bibob naar de integriteit van de wederpartij. Een meer algemene toelichting op deze wijzigingen wordt in de paragrafen 2 en 3 gegeven.

De artikelen I en VII betreffen wijziging van het Besluit Bibob en het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij vloeien mede voort uit twee bij de wetsbehandeling aangenomen amendementen (Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 11).

Artikel V (wijziging van het Besluit omgevingsrecht) betreft het vervallen van een overbodig geworden tijdelijke reparatie.

Artikel VI (wijziging van het Besluit strategische goederen) betreft invoeging van de Bibob-weigerings- en intrekkingsgrond ten behoeve van vergunningverlening in het kader van de exportcontrole op strategische goederen.

Ten behoeve van het nieuwe vergunningstelsel voor import van vuurwerk zal de Bibob-weigerings- en intrekkingsgrond voor de Minister van Infrastructuur en Milieu worden opgenomen in de te gelegener tijd tot stand te brengen algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.2.2.3 van de Wet milieubeheer.

2. Proportionaliteit en transparantie toepassing Wet Bibob

Met de Wet Bibob heeft het bestuur een concreet instrument in handen om bedrijven die er mede op uit zijn om illegaal verdiend geld te herinvesteren of die er blijk van geven de door de overheid uitgevaardigde regels niet na te leven, een halt toe te roepen.

In de praktijk is de toepassing van de Wet Bibob door een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak een onderdeel van het (bredere) beleidsmatig afwegingskader dat voor de desbetreffende besluiten (o.a. vergunning, subsidie), aanbestedingen of vastgoedtransacties geldt. Met name bij bestuursrechtelijke besluiten vindt de beleidsmatige inkadering plaats binnen de toepasselijke (sectorale) wet- en regelgeving. Veelal zal het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak voor de toepassing van de Wet Bibob een (aparte) beleidslijn hebben ontwikkeld. De onderbouwing voor zulk Bibobbeleid is gestoeld op bestuurlijke rapportages van de politie, criminaliteitsbeeldanalyses, of andere informatie over criminele beïnvloeding van de desbetreffende sector.

Met de beleidslijn als uitgangspunt, kunnen de bestuursorganen het Bibob-instrument op een proportionele, risicogerichte wijze inzetten binnen de desbetreffende sector. Een proportionele en risicogerichte inzet is voor de betrokkene (bedrijf, burger) met name van belang in verband met het voor hem ingrijpende karakter van de Bibobtoetsing en het recht op respect voor zijn privéleven zoals verankerd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en artikel 10 van de Grondwet. Het kenbaar maken van het Bibobbeleid is tevens van belang in verband met beginselen van tranparatie van overheidsbeleid en rechtsgelijkheid.

Het Bibobbeleid dient daarnaast rekening te houden met administratieve lasten voor het bedrijfsleven en bestuurlijke en financiele lasten voor de overheid.

Ook voor de nieuwe sectoren die onder de reikwijdte van de Wet Bibob zijn of komen te vallen, ligt het in de rede dat de bestuursorganen die het betreft, de opstelling van Bibobbeleidslijnen ter hand nemen. Waar nodig biedt het Ministerie van Veiligheid en Justitie de bestuursorganen ondersteuning bij de opstelling van deze beleidslijnen.

Bij de daadwerkelijke toepassing van de Wet Bibob in het kader van een beschikking (o.a. vergunning, subsidie), aanbesteding of vastgoedtransactie, verricht het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak in beginsel eerst een eigen onderzoek naar de risico’s van criminele facilitering. Het eigen onderzoek is erop gericht om vast te stellen in hoeverre het bestuursorgaan ernstige risico’s loopt dat met het aangaan of continueren van een rechtsverhouding met een wederpartij, criminaliteit wordt gefaciliteerd en of, in verband daarmee, het bestuursorgaan moet weigeren een relatie aan te gaan, dan wel een lopende relatie moet verbreken.

Het eigen onderzoek kan verschillende uitkomsten hebben:

  • er blijkt niet van ernstige risico’s (de rechtsrelatie kan worden aangegaan of gecontinueerd);

  • ernstige risico’s leiden tot een zelfstandige Bibobtoepassing;

  • gerede twijfel maakt aanvraag Bibobadvies noodzakelijk.

Een zelfstandige Bibobtoepassing is mogelijk als het een wederpartij betreft waarover het bestuursorgaan zelf de nodige informatie heeft waarmee een negatieve beslissing kan worden onderbouwd, bijvoorbeeld eerder door het bestuursorgaan eerder opgelegde dwangsommen en bestuurlijke boetes en/of relevante justitiële gegevens en politiegegevens over de wederpartij.

Als het bestuursorgaan niet voldoende informatie over de wederpartij heeft maar bijvoorbeeld wel signalen heeft van het openbaar ministerie dat, gelet op de zakelijke omgeving van betrokkene, risico’s bestaan op criminele facilitering, dan kan dat voor het bestuursorgaan aanleiding zijn om een advies te vragen aan het Landelijk Bureau Bibob (onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie). In 2011 was bij ongeveer 20% van de adviezen van het Landelijke Bureau een tip van het OM aan het bestuursorgaan aan de orde (artikel 26 Wet Bibob).

Het Landelijk Bureau heeft een brede bevoegdheid om informatie te vergaren (artikelen 12 en 27 van de Wet Bibob), zowel over (het strafrechtelijke leven van) betrokkene, als over (het strafrechtelijke leven van) personen die in een nader bepaalde zakelijke relatie staan of hebben gestaan tot de (beoogde) wederpartij van de overheid (artikel 3, vierde lid, onder c, van de Wet Bibob). Anders dan het bestuursorgaan heeft het Landelijk Bureau daarmee de mogelijkheid onderzoek te doen naar het zakelijk netwerk rondom een wederpartij. Juist vanwege de noodzaak om – gelet op artikel 8 EVRM en 10 Grondwet – niet onnodig inbreuk te maken op het privéleven van personen in de omgeving van de wederpartij, heeft de wetgever dit onderzoek belegd bij een centrale instantie, zijnde het Landelijk Bureau Bibob en kent de Wet Bibob aanvullende waarborgen op het vlak van geheimhouding en rechtsbescherming van de betrokkenen.

Als een bestuursorgaan tot een adviesaanvraag aan het Landelijk Bureau Bibob besluit, heeft het eigen onderzoek het karakter van een vooronderzoek. Ten behoeve van de uitvoering van het eigen onderzoek en de verslaglegging van de bevindingen is bij ministeriële regeling een formulier vastgesteld, dat het bestuursorgaan bij de adiesaanvraag meezendt aan het Landelijk Bureau Bibob (artikel 30 Wet Bibob). Het Landelijk Bureau zal bij de aanpak van zijn onderzoek op de bevindingen van het bestuursorgaan uit het vooronderzoek voortbouwen; in dat opzicht is het eigen onderzoek mede richtinggevend.

3. Eigen onderzoek Wet Bibob; uitbreiding gegevensverstrekking

Met de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob beoogt de wetgever een meer gedegen eigen onderzoek te laten plaatsvinden. Dit sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheid van bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak om – bij concrete bestuurlijke besluitvorming – criminele facilitering te voorkomen. Een meer gedegen eigen onderzoek draagt bij aan de kwaliteit van de bestuurlijke besluitvorming. Het eigen onderzoek is verankerd in het gewijzigde artikel 30 van de Wet Bibob. Daarin is o.a. geregeld dat de gegevensuitvraag – door het bestuursorgaan – bij de betrokkene geschiedt op basis van een bij ministeriële regeling vastgesteld vragenformulier. Het Bibobformulier zoals dat in de ministeriële regeling is vastgesteld, bevat verschillende componenten die afhankelijk van de aard van het besluit door het bestuursorgaan in het eigen beleid kunnen worden ingepast en zo nodig kunnen worden aangevuld.

Gelet op het transparantiebeginsel van artikel 34 Wet bescherming persoonsgegevens zal het bestuursorgaan er eveneens voor moeten zorgen – uiterlijk op het moment van het uitreiken van het Bibobformulier – dat voor de wederpartij duidelijk is welke gegevensverwerkingen plaatvinden in het kader van het Bibobonderzoek.

Daarnaast heeft de wetgever in het kader van het eigen onderzoek uitgesproken voor een bredere benutting van relevante gegevens die in andere overheidsregistraties aanwezig zijn, mede in verband met beperking van de uitvoeringslasten.

Dit voornemen is met de totstandkoming van de Evaluatie- en uitbreidingswet op twee onderdelen reeds gerealiseerd:

  • de mogelijkheid van bevraging van het Landelijke Bureau Bibob (artikel 11a van de Wet Bibob);

  • doorzoeking van het handelsregister op naam van personen (artikel 28, derde lid, Handelsregisterwet 2007).

Daarnaast heeft de wetgever een (beperkte) verruiming beoogd van de rechtstreekse verstrekking aan het bestuursorgaan van:

  • justitiële en strafvorderlijke gegevens;

  • gegevens uit het systeem van de Wet controle op rechtspersonen (de opvolger van het ‘oude’ systeem Vennoot).

Op deze onderdelen wordt de verruiming met dit verzamelbesluit gerealiseerd.

Naar aanleiding van de ontvangen adviezen over dit besluit (met name G-4, IPO, Korpsbeheerdersberaad) is tevens voorzien in een (beperkte) verruiming van de verstrekking van politiegegevens.

De rechtstreekse verstrekking van justitiële gegevens, strafvorderlijke gegevens en politiegegevens door respectievelijk de Justitiële informatiedienst, openbaar ministerie (parketten) en politie is beperkt tot de verstrekking van gegevens van de wederpartij van de overheid. Dit is de betrokkene als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van d eWet Bibob. De rechtstreekse verstrekking van strafrechtelijke gegevens geldt niet de personen in de zakelijke omgeving van betrokkene.

Deze beperking vloeit voort uit het doel en de opzet van de Wet Bibob. In de Wet Bibob is het – ingrijpende en vaak complexe – onderzoek naar de betrokkenheid bij gepleegde strafbare feiten van personen in de zakelijke omgeving van betrokkene, zoals gedefinieerd in artikel 3, vierde lid, onder c, van de Wet Bibob, aan het Landelijke Bureau Bibob opgedragen.

Met de wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Besluit politiegegevens en het Besluit controle op rechtspersonen wordt aan deze voornemens uitvoering gegeven.

Het openbaar ministerie heeft eenzelfde wijziging doorgevoerd in de Aanwijzing inzake verstrekking van strafvorderlijke gegevens (PM in voorbereiding).

4. Bestuurlijke, administratieve en financiële lasten

Een toename van bestuurlijke lasten kan zijn gelegen in het vaker opvragen van gegevens bij de Justitiële informatiedienst, parketten of bij de politie door bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak ten behoeve van de toepassing van de Wet Bibob in concrete gevallen. Voor met name gemeenten was deze bevraging – ook in het kader van Bibob – al mogelijk op grond van artikel 13 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens en artikel 4:3, vijfde lid, van het Besluit politiegegevens (o.a. Drank- en horecawet, Wet op de kansspelen, Gemeentewet/vergunningverlening prostitutie). Met dit besluit wordt een meer eenduidig regime gecreëerd. De opgevraagde gegevens zullen met name in het kader van het eigen onderzoek door het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak in de beoordeling worden betrokken.

Het opvragen van gegevens uit de registratie als bedoeld in de Wet controle op rechtspersonen is ook nu reeds mogelijk, de wijziging strekt er uitsluitend toe bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak de status van ‘vaste gebruiker’ te geven om de toepassing ervan in de praktijk zo soepel mogelijk, te laten verlopen, met inachtneming uiteraard van de waarborgen ten aanzien van beveiliging van de gegevens.

Het is in dat verband goed om voor ogen te houden dat de bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak met een proportionele en risicogerichte inzet van de Wet Bibob er mede voor zullen moeten waken dat onnodige Bibobtoetsingen plaatsvinden.

De uitbreiding van de reikwijdte van de Wet Bibob met vastgoedtransacties brengt uit de aard der zaak een stijging van bestuurlijke en administratieve lasten met zich. Verwezen wordt naar de bespreking van deze aspecten in paragraaf 5 van de memorie van toelichting bij de Evaluatie- en uitbreidingswet (Kamerstukken II 2010/11, 32 676, nr. 3, blz. 17).

Het besluit heeft geen additionele financiële gevolgen.

5. Totstandkoming van het besluit

Een conceptbesluit is ter advisering voorgelegd aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het IPO, de G-4, het College van Procureurs-Generaal, het Korpsbeheerdersberaad, de Nederlandse Orde van Advocaten, de Nederlandse Vereniging voor rechtspraak, MKB Nederland/VNO-NCW en het College bescherming persoonsgegevens. Het besluit is gelijktijdig, in verband met de wijziging van het Besluit Bibob, bij de beide Kamers der Staten-Generaal voorgehangen (artikelen 1, tweede lid, en 27, eerste lid, onder j, van de Wet Bibob).

Het breder benutten van gegevens die in andere overheidsregistraties bekend zijn wordt door IPO en G-4 als een positieve bijdrage gezien aan de waarde en volledigheid van het eigen onderzoek door bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak. Zoals in paragraaf 4 is vermeld verzocht de G-4 om, in het belang van een doeltreffende uitvoering van het eigen onderzoek, in het Besluit politiegegevens eenzelfde wijziging door te voeren als die in het conceptbesluit ten aanzien van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens was opgenomen. In het belang van een meer gedegen eigen onderzoek is aan deze behoefte tegemoetgekomen. De Wet politiegegevens staat een verruiming toe. Het doel van de Wet Bibob – het voorkomen dat de overheid door het aangaan of continueren van een rechtsrelatie criminaliteit faciliteert – is een zwaarwegend algemeen belang dat een – beperkte – rechtstreekse verstrekking van de politiegegevens rechtvaardigt. Gelet op de door het College bescherming persoonsgegevens gemaakte opmerkingen over de noodzaak en proportionaliteit van de toepassing van de Wet Bibob en de waarborging van het transparantiebeginsel is de nota van toelichting op deze onderdelen aangevuld (met name de paragrafen 2 en 3). Anders dan het College bescherming persoonsgegevens ben ik van mening dat de bestuursorganen – binnen het kader van de Wet Bibob en de Wet bescherming persoonsgegevens – een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het op zorgvuldige wijze omgaan met de ontvangen gegevens. Uiteraard zal het Ministerie van Veiligheid en Justitie de bestuursorganen zo goed mogelijk hierin faciliteren.

De Nederlandse Orde van Advocaten heeft enkele principiële bezwaren geuit over de informatiepositie van het Landelijk Bureau Bibob, de rechtsbescherming van betrokkene en het beperkt loslaten van sectoren in de artikelen 6 en 7 van de Wet Bibob als gevolg van het amendement van de leden Hennis-Plasschaert en Çörüz (Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 11). Deze opmerkingen laten zich binnen de context van dit besluit minder goed adresseren, al kan worden opgemerkt dat de uitbreiding van de onderzoeksmogelijkheden van het bestuur, de samenwerking met het Landelijk Bureau ten goede komt.

Wat betreft de parlementaire voorhang tenslotte: de Tweede Kamer heeft het ontwerp voor kennisgeving aangenomen ...... PM Eerste Kamer reactie volgt.

Artikelsgewijs

Artikel I (wijziging Besluit Bibob)
A

De wijziging van artikel 2 is technisch van aard. Het begrip ‘aanbestedende dienst’ wordt, net als in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, en artikel 2, eerste lid, vervangen door het begrip: rechtspersoon met een overheidstaak.

Ingevolge artikel 2 van het Besluit Bibob zijn in de bijlage bij het besluit de zelfstandige bestuursorganen aangewezen die bevoegd zijn tot toepassing van de Wet Bibob bij aanbestedingen (voor zover de betreffende sector in artikel 3 van het Besluit is aangewezen, thans: bouw, ict en milieu) en vastgoedtransacties.

B

Artikel 4 is overbodig geworden door het aanvaarden van het amendement van de leden Hennis-Plasschaert en Çoruz (Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 11). Dit amendement voorziet in een beperkte loslating van de sectorenbenadering die de Wet Bibob kenmerkt. Voor de toepasselijkheid van de Wet Bibob op gemeentelijke vergunningen voor inrichtingen of bedrijven die noodzakelijk zijn op grond van de algemene plaatselijke verordening (zoals bijvoorbeeld een evenementenvergunning of vuurwerkverkoopvergunning) is niet langer een voorafgaande aanwijzing van de desbetreffende branche of sector in het Besluit Bibob vereist. De toepasselijkheid volgt rechtstreeks uit artikel 7, eerste lid, van de Wet Bibob. De toepasselijkheid van de Wet Bibob op de gemeentelijke vergunningen op grond van de huisvestingsverordening volgt uit de Huisvestingswet zelf (amendement Bontes, Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 12, zie ook artikel 1, eerste lid, onder c, 15°, van de Wet Bibob). Voor gemeentelijke vergunningverlening op grond van de Drank- en horecawet, de Wet op de kansspelen en de – in voorbereiding zijnde – Wet regulering prostitutie en misstanden seksbranche, volgt de toepasselijkheid van de Wet Bibob ook reeds uit de genoemde wetten zelf (zie ook artikel 1, eerste lid, onder c, sub 2, 9 en 11 van de Wet Bibob).

Artikelen II en III (wijziging Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens en Besluit politiegegevens)
Algemeen

Deze wijzigingen betreffen de rechtstreekse verstrekking van justitiële, strafvorderlijke en politiegegevens ten behoeve van het eigen onderzoek door bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak:

  • naar de toepassing van de weigerings- of intrekkingsgrond bij beschikkingen (artikel 30, eerste lid, onder a, Wet Bibob);

  • in het kader van het aangaan of ontbinden van vastgoedtransacties (artikel 30, eerste lid, onder a, Wet Bibob), of

  • in het kader van de gunning van een overheidsopdracht of het niet verlenen van toestemming voor acceptatie van een onderaannemer of ontbinding van een overheidsopdracht (artikel 30, eerste lid, onder a en b, Wet Bibob).

Verstrekking blijft beperkt tot betrokkene

Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, bepalen beide besluiten dat het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak uitsluitend kan verzoeken om gegevens van de betrokkene in de zin van artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet Bibob. Dit is de aanvrager van een beschikking, de subsidieontvanger, de vergunninghouder, de gegadigde bij een aanbesteding, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer, of de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is of zal worden aangegaan. Bij het aanvragen van een vergunning komt het voor dat de aanvrager zich op grond van een machtiging door een andere persoon laat vertegenwoordigen (art. 2:1 Awb); in dat geval wordt – in het eigen onderzoek – de aanvrager onderzocht en niet de gemachtigde.

Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een publieke taak kan dus niet de gegevens opvragen van de personen, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder c, van de Wet Bibob; de feitelijk leidinggevenden, zeggenschaphebbers, financiers of andere personen met wie de betrokkene in een zakelijk samenwerkingsverband staat of heeft gestaan. Dit is een belangrijk verschil met het Landelijk Bureau Bibob, dat ook onderzoek doet naar het strafrechtelijke verleden van de relaties van betrokkene als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder c, van de Wet Bibob, en daartoe gegevens mag opvragen.

Verstrekking ingeval betrokkene rechtspersoonlijkheid heeft

Wel is met zoveel woorden bepaald dat indien de betrokkene een rechtspersoon is, de gegevens betrekking kunnen hebben op de strafbare feiten op naam van de rechtspersoon en van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Deze verstrekking sluit aan op de toetsing die de Minister van Veiligheid en Jusititie verricht in het kader van de VOG-rechtspersonen (artikel 35 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens)

Gegevensbeschermingsregime

Op de door de bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak ten behoeve van de Bibob-toetsing opgevraagde gegevens (waaronder justitiële, strafvorderlijke en politiële gegevens) en de andere gegevens van het eigen onderzoek is de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) van toepassing. De opslag, bewaring, vernietiging en beveiliging van de gegevens zal aan de Wbp moeten voldoen. Dit betekent o.a. dat de gegevens niet langer mogen worden bewaard dan voor de concrete Bibobtoetsing door het bestuursorgaan noodzakelijk is, met inbegrip van het afwikkelen van een eventuele juridische procedure.

In verband met de doorwerking van de geheimhoudingsplicht van artikel 52 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en artikel 7, tweede lid, van de Wet politiegegevens op de voor het eigen onderzoek door het bestuursorgaan ontvangen justitiële en politiële gegevens is voorts van belang het nieuwe artikel 30, zesde lid, van de Wet Bibob. In dat artikellid is voor alle door het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak ten behoeve van het eigen Bibob-onderzoek verkregen informatie (op basis van de Wet Bibob of op basis van andere wetten zoals de Kadasterwet, Handelsregisterwet 2007, GBA-wet, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Wet politiegegevens) aangesloten bij artikel 28, tweede lid, van de Wet Bibob. Doorverstrekking van de bevindingen uit het eigen onderzoek is alleen toegestaan voor zover de Wet Bibob verstrekking toelaat. De Wet Bibob regelt limitatief aan wie en voor welke doeleinden de bevindingen uit het eigen onderzoek kunnen worden doorgegeven. Dit verstrekkingenregime is gelijk aan dat van de Bibob-adviezen. De Wet Bibob voorziet er o.a. in dat justitiële en politiële gegevens in de motivering van een afwijzende beslissing kunnen worden opgenomen (artikel 28, tweede lid, onder a) en dat het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak de voorgenomen beslissing in de lokale driekhoek of met de RIEC-partners kan bespreken (artikel 28, tweede lid, onder c en d).

Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (wijziging artikel 15)

Artikel 15 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Bjsg) wordt opnieuw vastgesteld. De bestaande tekst is ondergebracht in het eerste lid, onderdeel a. Hierin is geregeld dat Onze Minister van Veiligheid en Justitie (de Justitiële informatiedienst) desgevraagd justitiële gegevens verstrekt aan het Bureau Bibob, ten behoeve van de uitoefening van zijn in de Wet Bibob omschreven taak. In aanvulling hierop wordt in het nieuwe onderdeel b van het eerste lid bepaald dat justitiële gegevens desgevraagd eveneens worden verstrekt aan bestuursorganen en rechtspersonen met een publieke taak, in de gevallen waarin zij bevoegd zijn tot toepassing van de Wet Bibob.

Welke gegevens betreft het

Van de betrokkene kunnen bij de Justitiële Informatiedienst gegevens worden opgevraagd die in het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Bjsg) als justitieel gegeven worden aangemerkt (artikelen 6 en 7 Bjsg). Dit betreft onder meer de beslissingen die door het openbaar ministerie of de strafrechter zijn genomen, zoals (onherroepelijke) veroordelingen, uitgevaardigde strafbeschikkingen, transactievoorstellen en (de meeste) sepotbeslissingen.

Inrichting proces bevraging Just-ID

Over de inrichting van het proces van bevraging van de Justitiële infomatiedienst wordt het volgende opgemerkt. Bij alle bestuursorganen en rechtspersonen met een publieke taak zullen medewerkers – op naam – worden aangewezen die uit hoofde van hun functie gemachtigd zijn om een uittreksel uit de justitiële documentatie bij de Justitiële documentatiedienst op te vragen. Een en ander geschiedt volgens de bij de Justitiële documentatiedienst gangbare procedures.

Besluit politiegegevens (wijziging artikel 4:3, eerste lid, onder l)

In artikel 4:3, eerste lid, onder g, van het Besluit politiegegevens (hierna: Bpg) is de verstrekking van politiegegevens aan het Bureau Bibob geregeld. De verstrekking van politiegegevens aan bestuursorganen en rechtspersonen die bevoegd zijn tot toepassing van de Wet Bibob is in een nieuw onderdeel l geregeld.

Welke gegevens betreft het

Van de betrokkene kunnen politiegegevens worden opgevraagd als bedoeld in de artikelen 8, 9, 10 en 13 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg). Het betreft een bevoegdheid van de politie om gegevens te verstrekken, geen verplichting. De politie zal van geval tot geval een afweging maken, in beginsel na overleg met de officier van justitie, of en welke gegevens kunnen worden verstrekt, rekening houdend met de aard en de betrouwbaarheid van de gegevens, het type Bibob-relatie en de fase van het onderzoek, alsmede de in geding zijnde strafvorderlijke belangen.

Inrichting proces bevraging politie

Bij alle bestuursorganen en rechtspersonen met een publieke taak zullen medewerkers – op naam – worden aangewezen die uit hoofde van hun functie gemachtigd zijn om politiegevens op te vragen. De informatieverstrekking door de politie geschiedt in beginsel steeds na overleg met de officier van justitie. Het ligt in de rede dat daarbij onderscheid wordt gemaakt al naar gelang de aard van de gegevens (art. 8, 9, 10 en 13 Wpg). Voor verstrekking van informatie op grond van artikel 8 en 13 (basispolitiezorg en ondersteunende taken) zal een minder zware procedure kunnen gelden dan voor verstrekking van informatie op grond van artikel 9 Wpg (handhaving rechtsorde) en artikel 10, eerste lid, onder a en c, Wpg (CIE-informatie). Het ligt in de rede dat bestuursorganen die Bibob veelvuldig toepassen werkafspraken met politie en openbaar ministerie maken.

Artikel IV (wijziging Besluit controle op rechtspersonen)

De wijziging van artikel 6, onderdeel g, van het Besluit controle op rechtspersonen strekt ertoe om, naast het Landelijk Bureau Bibob, ook de bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak, voor zover dat noodzakelijk is voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, als vaste gebruiker als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a, van de Wet controle op rechtspersonen aan te wijzen. Dit betekent dat de minister van Veiligheid en Justitie, op verzoek, in individuele gevallen, gegevens uit de registratie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet controle op rechtspersonen, verstrekt. Deze registratie wordt gevoerd met het oog op het voorkomen en bestrijden van misbruik van rechtspersonen.

Bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak die bevoegd zijn tot toepassing van de Wet Bibob kunnen in het kader van het eigen onderzoek de Dienst Justis verzoeken om informatie te verstrekken die de Dienst Justis verwerkt in verband met de controle op rechtspersonen. Het is niet zo dat de betreffende instantie zelf inzage heeft in de systemen van de Dienst Justis. De Dienst Justis verstrekt deze informatie bijvoorbeeld in de vorm van een netwerkanalyse van een rechtspersoon. Een netwerkanalyse kan het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een oveheidstaak helpen bij het in kaart brengen van risicovolle verbanden.

Artikel V (wijziging Besluit omgevingsrecht)

In artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een aantal categorieën van activiteiten aangewezen waarvoor een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (een zogenaamde omgevingsvergunning beperkte milieutoets), is voorgeschreven.

Een van die categorieën van activiteiten was de volgende: het opbulken van grond die afkomstig is van buiten de inrichting van de klasse wonen en de klasse industrie, baggerspecie van klasse A of B en grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 39 van het Besluit bodemkwaliteit, voor zover het betreft een inrichting met een capaciteit voor de opslag van grond en baggerspecie van ten minste 25 kubieke meter en ten hoogste 10.000 kubieke meter.

Een vergunning voor deze categorie van activiteiten kon op grond van artikel 5.13b, vijfde lid (oud), van het Bor, worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

Dit was een tijdelijke voorziening, in afwachting van een grondslag voor de erkenning inzake de kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kwalibo-erkenning) voor deze categorie van activiteiten (het opbulken van grond) in de Wet Bibob. Deze grondslag maakt voor de Kwalibo-erkenning de toets op grond van de artikel 3 van de Wet Bibob (Bibob-toets) mogelijk.

Met de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob, waarmee in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Bibob een nieuw onderdeel 10° is opgenomen, is voorzien in de vereiste grondslag voor de Kwalibo-erkenning.

Het is dan ook niet langer nodig de Bibob-toets aan de omgevingsvergunning beperkte milieutoets te koppelen voor het opbulken van grond. De artikelen 2.2a, vierde lid, en artikel 5.13b, vijfde lid (oud), zijn derhalve vervallen.

Op grond van artikel 11, vijfde lid, van het Besluit bodemkwaliteit kan de erkenning op grond van de Bibob-toets worden geweigerd en op grond van artikel 23, derde lid, van dat besluit worden ingetrokken. Het Besluit bodemkwaliteit is gebaseerd op artikel 11.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 11.2, vijfde lid, onder b, van de Wm is de basis voor de weigerings- en intrekkingsgronden.

Op de plaats van het vervallen vijfde lid (oud) is een nieuw vijfde lid opgenomen. Abusievelijk was eerder niet voorzien in het overnemen van een bepaling als 2.20, tweede lid, van de Wabo in het Bor. Dat artikel geldt namelijk niet voor de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo. Dit gebrek kon pas hersteld worden op het moment dat daarvoor in een wettelijke basis is voorzien. Dit is nu gebeurd met artikel 2.20, derde lid, van de Wabo, welk lid met de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob aan artikel 2.20 van de Wabo is toegevoegd.

Artikel VI (wijziging Besluit strategische goederen)

Met de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob is de vergunningverlening in het kader van de exportcontrole onder de reikwijdte van de Wet Bibob gebracht (zie toelichting op de tweede nota van wijziging (Kamerstukken 2011/12, 32 676, nr. 8). Voor de uitvoer van strategische diensten is dit in de Wet strategische diensten geregeld. Om te bereiken dat Bibob kan worden toegepast bij vergunningen voor de uitvoer van strategische goederen, moet echter ook het op de Algemene Douanewet gebaseerde Besluit strategische goederen (hierna: BSG) worden aangepast, opdat daarin een grondslag wordt opgenomen om een vergunning te weigeren of in te trekken. Deze grondslag wordt gecreëerd in het nieuwe artikel 28 van het voornoemde besluit.

Het betreft alle vergunningen die op grond van het BSG worden verstrekt of aangevraagd (artikel 28, eerste lid), dus:

  • een individuele vergunning

  • een globale vergunning

Tevens kan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bij de aanvraag om een individuele ontheffing Bibob toepassen (artikel 28, tweede lid). In al deze gevallen kan bij het onderzoek voor de verlening of intrekking ook een onderzoek gedaan worden naar de integriteit van de betrokkene. In eerste instantie zal dat onderzoek door de Minister gedaan worden, maar hij kan ook, indien dat eigen onderzoek onvoldoende uitsluitsel geeft, het Bureau Bibob verzoeken een onderzoek te doen en een advies aan hem uit te brengen (artikel 28, derde lid).

De inhoudelijke weigering- en intrekkingsgrond van de Wet Bibob houdt verband met de integriteit van de aanvrager (exporteur) en is aanvullend ten opzichte van het bestaande toetsingskader bij doorvoer-, uitvoer of overdrachtsvergunningen, dat met name ziet op het eindgebruik en de eindgebruiker van de goederen en technologie. Daartoe wordt getoetst aan de overwegingen genoemd in artikel 12, eerste lid van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PbEU 2009, L 134) en de criteria genoemd in het gemeenschappelijke standpunt nr. 2008/944/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie. De bestaande toetsingsgronden zijn overigens niet limitatief en worden dat evenmin met deze wijziging.

Artikel VII (wijziging Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Artikel 5 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken is overbodig geworden door het aanvaarden van het amendement van de leden Hennis-Plasschaert en Çörüz (Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 11). Dit amendement voorziet in een beperkte loslating van sectoren. De toepasselijkheid van de Wet Bibob bij subsidieverlening door een bestuursorgaan volgt rechtstreeks uit artikel 6 van de Wet Bibob.

De Minister van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Voorstel tot wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur naar aanleiding van de evaluatie van die wet, alsmede uitbreiding van de reikwijdte ervan en wijziging van enige andere wetten (Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob). Het wetsvoorstel is in behandeling in de Eerste Kamer. Het nader voorlopig verslag is op 23 oktober 2012 uitgebracht (Kamerstukken I 2012/13, 32 676, E).

X Noot
2

In het vervolg van het advies wordt, waar wordt gesproken van bestuursorgaan, tevens bedoeld: rechtspersoon met een overheidstaak.

X Noot
3

Wet van 20 juni 2002, houdende regels inzake de bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen of overheidsopdrachten (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur).

X Noot
4

Nota van toelichting, par. 1, eerste alinea.

X Noot
5

Nota van toelichting. par. 2, vierde alinea.

X Noot
6

Nota van toelichting, par. 2, voorlaatste alinea.

X Noot
7

Artikel 13 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. Nota van toelichting, par. 4, eerste alinea.

X Noot
8

Nota van toelichting, par. 3, tweede alinea.

X Noot
9

Nota van toelichting, par. 3, eerste alinea.

X Noot
10

Nota van toelichting, par. 5.

X Noot
11

Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, Aan de slag met Bibob, Onderzoek naar knelpunten in de toepassing van de Wet Bibob door gemeenten, maart 2011.

X Noot
12

Aan de slag met Bibob, blz. 7.

X Noot
13

Aan de slag met Bibob, blz. 8.

X Noot
14

Aan de slag met Bibob, blz. 8.

X Noot
15

Aan de slag met Bibob, blz. 9

X Noot
16

Artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht luidt: Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

X Noot
17

Aan de slag met Bibob, blz. 37 en 46.

X Noot
18

In par. 2 , 3 en 5 van de nota van toelichting wordt in verband met de opmerkingen van het CBP summier ingegaan op noodzaak en proportionaliteit van de toepassing van de Wet Bibob.

X Noot
19

Nota van toelichting, par. 3, eerste alinea.

X Noot
20

Kamerstukken II 2010/11, 32 676, nr. 6.

X Noot
21

Kamerstukken II 2008/09, 31 109, nr. 4, blz. 3.

X Noot
22

Aan de slag met Bibob, blz. 49.

X Noot
23

Aan de slag met Bibob, blz. 10.

X Noot
24

Kamerstukken II 2010/11, 32 676, nr. 3, blz. 19.

X Noot
25

Artikel 28 van de Wet Bibob. Zie voorts Kamerstukken I 2012/13, 32 676, E, blz. 2–4.

X Noot
26

Toelichting op de artikelen II en III, Gegevensbeschermingsregime.

X Noot
27

Kamerstukken II 2010/11, 32 676, nr. 6, blz. 32.

X Noot
28

Advies van 12 juni 2012, blz. 4.

X Noot
29

Nota van toelichting, par. 5.

X Noot
30

Aan de slag met Bibob, blz. 9.

X Noot
31

Aan de slag met Bibob, blz. 38.

X Noot
32

In de nota van toelichting (par. 3, tweede alinea, laatste zin) is vermeld dat naar aanleiding van de ontvangen adviezen (met name G-4, IPO en het Korpsbeheerdersberaad) tevens is voorzien in een verruiming van de verstrekking van politiegegevens. Het IPO heeft in zijn advies van 3 april 2012 echter niet geadviseerd om de verstrekking uit te breiden tot politiegegevens.

X Noot
33

Aan de slag met Bibob blz. 30 en 39.

X Noot
34

Nota van toelichting. par. 5.

X Noot
35

ABRvS 27 februari 2008, AB 2008, 182.

X Noot
36

Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 16.

X Noot
37

Kamerstukken I 2011/12, 32 676, D.

Naar boven