TOELICHTING
1. Inleiding
Met deze regeling worden regels gesteld omtrent de verdeling van vergunningen in de frequentiebanden 791 MHz–821 MHz gepaard
met 832 MHz–862 MHz (hierna ook: 800 MHz band), 880 MHz–915 MHz gepaard met 925 MHz–960 MHz (hierna ook: 900 MHz band), 1710
MHz–1780 MHz gepaard met 1805 MHz–1875 MHz (hierna ook: 1800 MHz band), 1900 MHz–1904,9 MHz en 2010–2019,7 MHz (hierna ook:
1900 MHz band), 1959,7 MHz–1969,7 MHz gepaard met 2149,7 MHz–2159,7 MHz (hierna ook: 2100 MHz band), en 2565 MHz–2620 MHz
(hierna ook: de 2,6 GHz band). Deze vergunningen zijn bestemd voor het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten.
Het kabinet zet stevig in op ICT voor innovatie en economische groei. In de Digitale Agenda.nl (Kamerstukken II 2010/11, 29 515, nr. 331) heeft het kabinet voor de periode van 2011 tot 2015 zijn ambities met het ICT-beleid vastgelegd. Nederland loopt nu al voorop
als het gaat om de beschikbaarheid van breedband via vaste netwerken maar door de groeiende vraag moet blijvend in netwerken
worden geïnvesteerd, vast en mobiel. Nu en in de toekomst dient voldoende frequentieruimte voor mobiele (breedbandige) communicatietoepassingen
beschikbaar te zijn om te waarborgen dat een concurrerend aanbod aan betaalbare, hoogwaardige (breedbandige) mobiele diensten
ontstaat.
Met de Nota Frequentiebeleid 2005 (Kamerstukken II 2005/06, 24 095, nr. 188) is meer aandacht gekomen voor de economische waarde van frequenties en is gekozen voor verdere flexibilisering. Met flexibilisering
hebben vergunninghouders – binnen randvoorwaarden – de vrijheid gekregen zelf te kiezen welke diensten zij willen aanbieden
en welke technologie zij daarvoor willen gebruiken. Inmiddels zijn bij besluiten van de Staatssecretaris van Economische Zaken
van 10 januari 2010 (Stc. 2010, 668), van de Minister van Economische Zaken van 6 juli 2010 (Stc. 2010, 10985) en van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 23 mei 2011 (Stc. 2011, 8903), de 900 MHz, 1800 MHz, 1900 MHz, 2100 MHz, en 3,5 GHz frequentiebanden geflexibiliseerd. Vergunninghouders kunnen deze frequentiebanden
gebruiken voor het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten en daartoe de technologie van hun keuze toepassen.
Deze flexibiliteit biedt hen ook de mogelijkheid om sneller in te spelen op veranderende economische en technologische ontwikkelingen.
Door deze flexibiliteit worden innovatie en concurrentie bevorderd en blijft tegelijkertijd continuering van de dienstverlening
mogelijk. De consument krijgt een zo ruim mogelijke keuze in (breedbandige) mobiele communicatietoepassingen en (eventueel
nieuwe) aanbieders. Te verwachten is dat dit een gunstig effect zal hebben op de prijs en het aanbod van nieuwe, innovatieve
diensten voor de consument.
De GSM 900 vergunningen die op 15 maart 1995 zijn verleend, zijn bij besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken
van 29 maart 2007 (Stcrt. 2007, 64) met drie jaar verlengd tot 26 februari 2013. Op die datum lopen deze vergunningen samen met de vergunningen in de Extended
GSM band (880 MHz tot 890 MHz gepaard met 915 MHz tot 925 MHz) en in de 1800 MHz band, die in 1998 zijn verleend, af.
Met zijn brief van 10 december 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de Strategische nota mobiele
communicatie (hierna ook: ‘strategische nota’) aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstukken II 2010/11, 24 095, nr. 264). De strategische nota geeft helderheid over de wijze waarop de overheid tot 2017 omgaat met de uitgifte van de schaarse
frequentieruimte voor mobiele communicatie en bevat een aantal belangrijke uitgangspunten voor de verdeling van de frequentieruimte,
waar deze regeling op ziet. Zowel in de strategische nota als in deze regeling zijn de resultaten van de evaluatie van de
2,6 GHz veiling van april 2010 verwerkt (Kamerstukken II 2009/10, 24 095, nr. 262). In de regeling is rekening gehouden met opmerkingen die de Tweede Kamer in het algemeen overleg van 15 december 2010 over
de strategische nota heeft gemaakt.
De Tweede Kamer heeft zich in 2011 bij verschillende gelegenheden uitgesproken over de regeling. De minister heeft achtereenvolgens
bij brief van 18 mei 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 24 095, nr. 283), bij brief van 7 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 24 095, nr. 284), bij brief van 23 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 32 459, nr. 43) en bij brief van 6 oktober 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 24 095, nr. 290) gereageerd op opmerkingen van de Tweede Kamer. In de regeling en de vergunningen is daarmee rekening gehouden. Als gevolg
hiervan zijn er ten opzichte van de strategische nota wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot de omvang van de reservering
voor nieuwkomers en de voorwaarden voor de 800 MHz vergunningen.
De Nota Frequentiebeleid 2005, de strategische nota en de uitkomsten van het overleg met de Tweede Kamer vormen het kader
waarbinnen de verdeling van de vergunningen die onderwerp zijn van deze regeling plaatsvindt. Daarbij wordt tevens rekenschap
gegeven van de aanbevelingen die uit de evaluatie van de 2,6 GHz veiling van april 2010 naar voren zijn gekomen.
Belangrijke Europeesrechtelijke randvoorwaarde voor deze verdeling is beschikking 2008/477/EG van de Commissie van 13 juni
2008 betreffende de harmonisering van de 2 500–2 690 MHz frequentieband voor terrestrische systemen die elektronischecommunicatiediensten
kunnen verschaffen in de Gemeenschap (PbEU 2008, L 163). Doelstelling van deze beschikking is het tot stand brengen van harmonisatie
van de 2,6 GHz band binnen de Europese Unie. Daarnaast zijn ook richtlijn 2009/114/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 16 september 2009 tot wijziging van Richtlijn 87/372/EEG van de Raad inzake de voor een gecoördineerde invoering van openbare
pan-Europese digitale cellulaire mobiele communicatie te land in de Gemeenschap beschikbaar te stellen frequentiebanden (PbEU
2009, L 274) alsmede beschikking 2009/766/EG van de Commissie van 16 oktober 2009 betreffende de harmonisatie van de 900 MHz-
en de 1 800 MHz-frequentieband voor terrestrische systemen die pan-Europese elektronische communicatiediensten kunnen verschaffen
in de Gemeenschap (PbEU 2009, L 274) van belang. Deze richtlijn en beschikking hebben tot doel de 900 MHz en 1800 MHz band
open te stellen opdat ook andere systemen dan GSM hierin mogen worden toegepast. Tot slot is besluit 2010/267/EU van de Commissie
van 6 mei 2010 betreffende de geharmoniseerde technische gebruiksvoorwaarden in de 790–862 MHz-frequentieband voor terrestrische
systemen die elektronische-communicatiediensten kunnen verschaffen in de Europese Unie (PbEU 2010, L 117) van belang. Dit
besluit heeft als oogmerk de technische voorwaarden te harmoniseren voor de beschikbaarheid en het doelmatig gebruik van de
800 MHz band voor terrestrische systemen die elektronische communicatiediensten kunnen verschaffen in de Europese Unie. Deze
geharmoniseerde voorwaarden zijn overgenomen in de vergunningen.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Frequentiebesluit wordt voor de verdeling van frequentieruimte voor zakelijk gebruik
de procedure van veiling of van vergelijkende toets toegepast indien er sprake is van schaarste. De verdeling van de in de
regeling genoemde banden geschiedt door middel van de procedure van veiling. In het geval van deze banden is er mede op grond
van extern onderzoek van uitgegaan dat er schaarste is (PriceWaterhouseCoopers, Quick scan spectrum awards in the Netherlands,
Amsterdam, 6 december 2010).
2. Uitgangspunten voor de vergunningverlening
2.1 Doelstelling van beleid en uitwerking
Doel van de overheid is om via bestendig en voorspelbaar frequentiebeleid bij te dragen aan effectieve concurrentie op de
markt voor mobiele communicatie, ook op langere termijn. Daarbij wordt ten eerste ruimte geboden voor continuïteit van dienstverlening
en innovatie en ten tweede wordt marktconforme beprijzing van frequentieruimte nagestreefd. Met deze doelstelling wordt invulling
gegeven aan een hoger doel, namelijk een mobiele communicatiemarkt, waar sprake is van blijvend betaalbare toegang tot hoogwaardige
mobiele dienstverlening voor alle gebruikers in Nederland.
Bij het bepalen van deze doelstelling, die in de strategische nota is vastgelegd, is de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie
Autoriteit (hierna: OPTA) gevraagd een concurrentieanalyse uit te voeren (OPTA, Advies en analyse mobiele communicatiemarkten,
Den Haag, 3 november 2010). In deze analyse heeft OPTA vastgesteld dat er op dit moment sprake is van daadwerkelijke concurrentie
en er dus geen sprake is van (collectieve) aanmerkelijke marktmacht. Wel constateert OPTA dat er een risico bestaat op stilzwijgende
coördinatie van marktgedrag. Er is volgens haar dan ook de dreiging van het ontstaan van collectieve aanmerkelijke marktmacht.
Zij adviseert daarom het frequentiebeleid zo in te richten dat toetreding van potentiële nieuwkomers mogelijk is. Hiermee
neemt de dynamiek in de markt toe evenals de prikkel om te concurreren. Het risico op stilzwijgende coördinatie neemt in het
verlengde hiervan af. Bij de totstandkoming van de strategische nota is onderzocht of er potentiële nieuwkomers zijn die de
concurrentie kunnen en willen aangaan. Uit dit onderzoek blijkt dat deze partijen er inderdaad zijn (zie PriceWaterhouseCoopers,
Quick scan spectrum awards in the Netherlands, Amsterdam, 6 december 2010).
Om de toetredingsbarrières voor nieuwkomers te verlagen is in de strategische nota aangekondigd dat 2x10 MHz aan frequentieruimte
exclusief voor nieuwkomers wordt gereserveerd in de 800 MHz band. In overleg met de Tweede Kamer is in het najaar van 2011
besloten om tevens 2x5 MHz aan frequentieruimte exclusief voor nieuwkomers te reserveren in de 900 MHz band. Door het reserveren
van deze ruimte wordt ruimte geboden voor nieuwkomers met verschillende businessmodellen om toe te kunnen treden tot de markt
voor mobiele communicatie en daarop daadwerkelijk en duurzaam in concurrentie te kunnen treden met de huidige (landelijke)
aanbieders. In lijn met de strategische nota wordt een aanvrager slechts als nieuwkomer aangemerkt als de aanvrager op het
tijdstip dat de aanvraag uiterlijk moet zijn ingediend (artikel 9, eerste lid) geen vergunninghouder is van een of meer (Nederlandse)
vergunningen voor frequentieruimte binnen het bereik van 880–915 MHz en 925–960 MHz en ook geen deel uitmaakt van een groep
waarvan een of meer leden vergunninghouder zijn van een of meer vergunningen voor voornoemde frequentieruimte.
De verlening van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte die onderwerp is van deze regeling geschiedt door middel
van een veiling. De veiling heeft, passend binnen de doelen van de strategische nota, als doelstellingen (in volgorde van
prioriteit) lage toetredingsdrempels, efficiënte allocatie en een realistische veilingopbrengst. Lage toetredingsdrempels
worden met name gerealiseerd door het reserveren van frequentieruimte zoals hierboven beschreven. Efficiënte allocatie krijgt
allereerst vorm door de verschillende frequentiebanden zo te verkavelen dat de biedende partijen zoveel mogelijk zelf in staat
zijn de totale omvang van de te verwerven hoeveelheid spectrum te bepalen. Ten tweede wordt de veiling zo ingericht dat frequentieruimte
aaneengesloten wordt vergund, hetgeen de meest technisch efficiënte uitkomst oplevert. Bovendien wordt de veiling ook zodanig
ingericht dat concurrentie tussen de deelnemers mogelijk is. Hiermee worden de deelnemers geprikkeld om een marktconform bod
neer te leggen. Op deze wijze komt de vergunning terecht bij de partij die er de meeste waarde mee verwacht te kunnen genereren.
Daardoor komt een marktconforme beprijzing tot stand en kent de veiling een realistische opbrengst.
2.2 Voldoende laag spectrum en ruimte voor nieuwkomers
2.2.1 Achtergrond
Met het doel de dreiging van (collectieve) aanmerkelijke marktmacht te beperken is onderzocht welke businessmodellen nieuwkomers
kunnen hanteren, en welke frequentieruimte zij voor die onderscheiden businessmodellen nodig hebben (zie PA Consulting Group,
Study on comparability of frequency bands in different business models, London, September 2010). In dit onderzoek worden grofweg
drie verschillende modellen geïdentificeerd die alle drie een andere behoefte hebben qua frequentieruimte:
Tabel 1: Benodigde frequentieruimte voor verschillende businessmodellen
|
Model
|
Benodigde frequentieruimte
|
I
|
Nichemodel gericht op leveren van veel bandbreedte en een ruime beschikbaarheid van capaciteit aan de zijde van het netwerk.
Voorbeelden zijn:
– een dienst die als alternatief dient voor een vaste internetverbinding, of
– een gespecialiseerd netwerk voor PMSE-diensten (Program Making en Special Events, bijvoorbeeld live-verbindingen voor verslag
door media).
|
Hoog in het spectrum gelegen frequentieruimte. Bijvoorbeeld de 1800 MHz, 2100 MHz of 2,6 GHz band.
|
II
|
Nichemodel gericht op het tegen lage kosten leveren van bijvoorbeeld:
– een telefoniedienst, of
– een netwerk voor machine-to-machine communicatie.
|
Laag in het spectrum gelegen frequentieruimte. Bijvoorbeeld de 800 MHz of 900 MHz band.
|
III
|
Massamarktmodel dat ziet op het op landelijke schaal leveren van zowel spraakdiensten als mobiel breedband, en als zodanig
overlap vertoont met voornoemde nichemodellen.
|
Een mix van zowel hoog als laag in het spectrum gelegen frequentieruimte. Bijvoorbeeld een samenstel van frequenties in de
800 MHz, 900 MHz, 1800 MHz, 2100 MHz of 2,6 GHz banden.
|
Model I Aanbieder van grote netwerkcapaciteit
Partijen die zich richten op het onder model I beschreven businessmodel hebben hoog in het spectrum (boven de 1 GHz) gelegen
frequentieruimte nodig. Met deze hoge frequenties kan een aanbieder een grote netwerkcapaciteit aanbieden. Hoge frequenties
hebben slechts een beperkt bereik. De cellen die daarmee worden gecreëerd zijn daardoor relatief klein. De beschikbare bandbreedte
in een cel wordt door een beperkt aantal gebruikers gedeeld, waardoor de bandbreedte per gebruiker groot is. In een tijd waarin
de vraag naar capaciteit voor dataverkeer explosief groeit – tussen juni 2008 en eind december 2010 is het dataverkeer op
mobiele netwerken verdertienvoudigd (OPTA, Structurele monitoring mobiele telefonie – rapportages Q4 2010, Den Haag, 11 mei
2011) en voorspeld wordt dat die groei zal aanhouden – is het kunnen bieden van voldoende capaciteit van groot belang.
Model II Nichespeler
Een partij die qua businessmodel kan worden geschaard onder het in tabel 1 aangeduide model II heeft behoefte aan lage frequenties
(onder de 1 GHz). Lage frequenties reiken namelijk verder dan hoge frequenties en zijn daarom bij uitstek geschikt om dekking
te leveren in gebieden met slechts een beperkt aantal gebruikers. Het bedekken van eenzelfde gebied met hoge frequenties kost
een veelvoud en is dus economisch minder efficiënt. Bovendien kan met lage frequenties een betere dekking in gebouwen worden
gerealiseerd en daarmee een betere gebruikservaring (PA Consulting Group, Study on comparability of frequency bands in different
business models, London, September 2010, paragrafen 2.2.4 en 2.2.5).
Een partij die zich richt op businessmodel II zal geen behoefte hebben aan hoge frequenties. Kenmerkend voor de markten die
een dergelijke aanbieder wil bedienen is dat daar geen enorme vraag naar breedbandige diensten bestaat. Vooral het kunnen
bieden van goede inpandige en landelijke dekking is van belang. Daartoe kan worden volstaan met minder frequentieruimte en
lagere datasnelheden. Dergelijke overwegingen zijn ook van belang voor zo’n nieuwkomer om een keuze te maken in de technologie
die hij wil toepassen. Voor een dergelijke dienstverlening is het kunnen leveren van hoge doorvoersnelheden bijvoorbeeld geen
vereiste.
Model III Aanbieder van combinatie mobiel breedband en mobiele telefonie
Een partij die qua businessmodel kan worden geschaard onder het in tabel 1 aangeduide model III heeft zowel hoge frequenties
als lage frequenties nodig voor een landelijk dekkend netwerk. Enerzijds moet hij kostenefficiënt gebieden kunnen bedekken
met een beperkt aantal gebruikers en een goede inpandige dekking kunnen leveren – vereist lage frequenties. Anderzijds moet
hij in drukke gebieden voldoende capaciteit kunnen leveren aan grote groepen gebruikers – vereist hoge frequenties.
Gezien deze drie businessmodellen en de voor hen noodzakelijke frequentieruimte kunnen er in wezen twee relevante soorten
frequenties worden onderscheiden: (a) lage frequenties, waarmee de frequenties onder de 1 GHz worden bedoeld, en (b) hoge
frequenties, waarmee de frequenties boven de 1 GHz worden bedoeld.
2.2.2 Reserveringen voor nieuwkomers
In de strategische nota is vastgesteld dat er voor het behouden van effectieve concurrentie op de lange termijn geen noodzaak
is om speciale maatregelen te nemen om nieuwkomers te helpen bij het verkrijgen van hoge frequenties. Het is de verwachting
dat er ook zonder maatregelen via het marktmechanisme een efficiënte verdeling van deze frequenties kan worden bereikt. Zo
zijn er veel meer hoge frequenties beschikbaar dan lage frequenties en bovendien beschikken er sinds de in april 2010 gehouden
veiling van de 2,6 GHz band al twee nieuwkomers over hoge frequenties.
Voor nieuwkomers worden om die reden geen hoge frequenties gereserveerd.
Lage frequenties zijn een stuk schaarser dan hoge frequenties. De hoeveelheid frequentieruimte aan laag spectrum is dusdanig
beperkt en nieuwkomers hebben een dusdanige achterstand op de bestaande spelers, dat niet kan worden uitgesloten dat de bestaande
spelers alle beschikbare lage frequenties bemachtigen als er geen drempelverlagende maatregelen worden genomen. Om het doel,
effectieve concurrentie ook op de langere termijn, te behouden, is het van belang dat voldoende spelers toegang hebben tot
lage frequenties. In de strategische nota is daarom bepaald dat er in de veiling 2x10 MHz aan frequentieruimte in de 800 MHz
band wordt gereserveerd voor nieuwkomers. Deze reservering wordt uitgebreid toegelicht in paragraaf 2.2.2.1.
In overleg met de Tweede Kamer is vervolgens eind 2011 vastgesteld dat deze reservering op zichzelf onvoldoende is om de doelstelling
te bereiken. Om die reden is besloten tevens 2x5 MHz aan frequentieruimte in de 900 MHz band te reserveren voor nieuwkomers.
Deze reservering wordt uitgebreid toegelicht in paragraaf 2.2.2.2.
Voor het binnen deze gereserveerde ruimte te verwerven aantal vergunningen wordt een maximum gehanteerd (te weten 2x10 MHz),
zodat nieuwkomers niet meer worden geholpen dan nodig om tot de markt toe te kunnen treden (zie verder paragraaf 2.2.3 Cap op maximum aantal te verwerven gereserveerde frequenties). Buiten de gereserveerde ruimte kunnen nieuwkomers overigens, net als de overige deelnemers, zonder beperkingen frequentieruimte
proberen te verwerven.
Op basis van artikel 2a van het Frequentiebesluit wordt 2x10 MHz in de 800 MHz band en 2x5 MHz in de 900 MHz band gereserveerd
voor nieuwkomers (hierna ook: ‘reservering’’ of ‘gereserveerde vergunningen’). Deze reservering heeft als doel om toetredingsmogelijkheden
voor nieuwkomers te creëren en daarmee effectieve concurrentie op landelijk niveau, ook op de lange termijn, tussen aanbieders
van elektronische communicatiediensten, te bevorderen.
Zoals in paragraaf 2.2.1 is vermeld bestaan er technische – en daarmee samenhangend bedrijfseconomische – verschillen tussen
frequentiebanden. Een nieuwkomer die niet over lage frequenties beschikt zal – behalve dat hij initiële investeringen moet
doen in zijn netwerk en in het winnen van marktaandeel – extra moeten investeren om eenzelfde dekking te realiseren als een
partij die wel over lage frequenties beschikt. Bovendien zijn er extra investeringen nodig om de dekking binnen gebouwen op
eenzelfde niveau te krijgen. Al deze extra investeringen brengen een nieuwkomer in een dusdanig ongunstige concurrentiepositie
dat hij zonder reservering niet effectief zou kunnen concurreren.
Om ruimte vrij te maken voor nieuwkomers zou er ook voor gekozen kunnen worden om bestaande partijen te beperken in de hoeveelheid
frequentieruimte die zij kunnen verwerven (hierna ook: spectrum cap of cap). Hierdoor zou ook ruimte kunnen ontstaan waarop
alleen nieuwkomers aanspraak kunnen maken (vergelijk de inzet hiervan in de 2,6 GHz veiling). Met een dergelijke maatregel
zouden partijen echter verdergaand worden beperkt in hun mogelijkheden dan met een reservering voor nieuwkomers. Omdat de
reservering, mede op basis van onderzoek (zie met name DotECon, Advice on the features of the forthcoming multi-band radio spectrum auction in the Netherlands, november 2010), wordt beschouwd als een voldoende sterk instrument om ruimte te creëren voor nieuwkomers is er voor gekozen
om af te zien van het stellen van een maximum aan de hoeveelheid door bestaande partijen te verwerven frequenties.
Het wordt, anders dan bij de 2,6 GHz-veiling, ook niet nodig geacht om voor hoge frequenties een cap toe te passen. Het aanbod
van hoge frequenties is in zijn totaliteit groot en de schaarste daardoor beperkter. De verwachting is dat via het veilingmechanisme
een efficiënte verdeling van hoge frequenties zal plaatsvinden. In dat kader moeten nieuwkomers in staat worden geacht om
een deel van deze frequenties te verwerven. Overigens hebben twee potentiële nieuwkomers (recente toetreders tot de markt
voor mobiele communicatie) al de beschikking over hoge frequenties in de 2,6 GHz band.
Het verschil met de 2,6 GHz-veiling, waarbij wél een cap op hoge frequenties werd gehanteerd, is dat de doelstelling van die
veiling een ander zwaartepunt had. Waar in de huidige veiling de nadruk ligt op het faciliteren van nieuwkomers om ook op
de lange termijn op landelijk niveau effectief de concurrentie aan te kunnen gaan, lag in de 2,6 GHz-veiling de nadruk op
het faciliteren van simpelweg ‘toegang tot de markt voor elektronische communicatie voor nieuwkomers’.
2.2.2.1 Reservering van frequentieruimte voor nieuwkomers in de 800 MHz band
Er is gekozen voor een reservering voor nieuwkomers van 2x10 MHz in de 800 MHz band, omdat er in die band mogelijkheden liggen
voor innovatie op de korte termijn: zo is apparatuur voor het gebruik van LTE (‘Long term Evolution’, de opvolger van UMTS)
in de 800 MHz band al beschikbaar (Vodafone biedt in Duitsland bijvoorbeeld met een modem LTE-diensten aan in de 800 MHz).
LTE is de volgende stap in de technologische vooruitgang van mobiele netwerktechnologieën. In vergelijking met de huidige
mobiele netwerktechnologieën (GSM en UMTS) kunnen er hogere datasnelheden worden geleverd en kan de gebruikservaring worden
verbeterd door kortere wachttijden (latency). Vooral een nieuwkomer die zich wil gaan richten op het aan de massa leveren
van onder meer mobiel breedbandinternet op landelijke schaal (model III uit tabel 1) is gebaat bij het kunnen toepassen van
deze technologie. Allereerst kan hij hiermee tegemoet komen aan de enorme vraag naar capaciteit voor mobiel dataverkeer zoals
hiervoor beschreven. Ten tweede kan hij zo ook de kwaliteit van zijn dienst garanderen in die gebieden waar kan worden volstaan
met minder opstelpunten omdat het aantal gebruikers daar lager ligt, zonder dusdanige investeringen te hoeven verrichten dat
hij niet langer in staat is om effectief te kunnen concurreren.
Op basis van onderzoek wordt 2x10 MHz in de 800 MHz band beschouwd als de minimale hoeveelheid lage frequenties die nodig
is voor een dergelijke nieuwkomer om – ook in de toekomst – effectief te kunnen concurreren. Om meer dan één nieuwkomer de
gelegenheid te bieden een deel hiervan te verwerven, wordt de reservering opgedeeld in twee vergunningen van 2x5 MHz. Hiermee
wordt, in lijn met hetgeen is bepaald in de strategische nota, de overheidsinterventie zo veel als mogelijk beperkt en worden
partijen zo veel als mogelijk vrij gelaten in het samenstellen van het voor hen meest wenselijke pakket aan frequenties.
Mogelijke uitkomsten van de veiling kunnen zijn dat één nieuwkomer 2x10 MHz aan gereserveerd spectrum in de 800 MHz band verwerft,
of dat er twee nieuwkomers zijn die beiden elk 2x5 MHz aan gereserveerd spectrum in de 800 MHz band verwerven. Een vergunning
van 2x5 MHz is net voldoende om een met het bestaande aanbod vergelijkbare dienstverlening te bieden, maar stelt beperkingen
aan het bieden van (toekomstige) breedbandige diensten (PA Consulting Group, Study on comparability of frequency bands in different business models, London, september 2010). Het staat nieuwkomers echter vrij om, naast gereserveerde ruimte in de 800 MHz band, ten behoeve
van hun toekomstige concurrentiepositie ook buiten de reservering frequentieruimte te verwerven, of (voorzover dat past binnen
de cap binnen de gereserveerde ruimte) gereserveerde ruimte in de 900 MHz band.
2.2.2.2 Reservering van frequentieruimte voor nieuwkomers in de 900 MHz band
Daarnaast is er na overleg met de Tweede Kamer gekozen voor een reservering van 2x5 MHz in de 900 MHz band. Voor die band
is een enorm ‘ecosysteem’ aan apparatuur beschikbaar op basis van GSM. Ook voor UMTS in die band komt steeds meer apparatuur
beschikbaar (Global Mobile Suppliers Association,UMTS900 Global Status, Sawbridgeworh, juli 2011). Met zowel GSM als UMTS kunnen zowel spraak- als datadiensten worden aangeboden. Ook in deze band
zal naar verwachting in de loop van de tijd apparatuur voor LTE beschikbaar komen. Het is echter de verwachting dat grootschalige
adoptie hiervan pas plaatsvindt nadat uitrol van LTE in de 800 MHz band heeft plaatsgevonden.
Een partij die zich wil gaan richten op het leveren van goedkope spraakdiensten, beperkte datadiensten of machine-to-machine
communicatie (in tabel I aangeduid als model II, potentieel ‘een nichespeler’) is gebaat bij het bezit van frequentieruimte
in de 900 MHz band. Door de beschikbaarheid van apparatuur, de schaalvoordelen die er bestaan met betrekking tot die apparatuur,
de mogelijkheden van de beschikbare technologieën voor het leveren van spraak- en datadiensten, en het feit dat er gebruik
kan worden gemaakt van bestaande opstelpunten die al zijn aangelegd door huidige vergunninghouders in die band (op basis van
artikel 3.11 Telecommunicatiewet), wordt het voor een dergelijke nieuwkomer mogelijk gemaakt om snel en relatief goedkoop
een netwerk aan te leggen en klanten te trekken.
Op basis van onderzoek wordt 2x5 MHz in de 900 MHz band beschouwd als de minimale hoeveelheid lage frequenties die nodig is
voor een dergelijke nieuwkomer. Met deze hoeveelheid frequentieruimte kunnen immers, zoals uit onderzoek blijkt (PA Consulting
Group, Study on comparability of frequency bands in different business models, London, september 2010), diensten worden aangeboden die vergelijkbaar zijn met het bestaande aanbod. 2x5 MHz stelt zo’n
nieuwkomers dus in de gelegenheid om de door hem voorziene diensten te kunnen leveren.
De in de 800 MHz band gereserveerde ruimte is weliswaar ook geschikt voor dit type dienstverlening, maar, zoals hiervoor is
uitgelegd, ligt het voor de hand dat nieuwkomers die de ambitie hebben om op landelijke schaal diensten voor de massa aan
te gaan bieden zich primair op die ruimte zullen richten. Het is aannemelijk dat zij deze frequentieruimte hoger zullen waarderen
en als zodanig een hoger bod kunnen uitbrengen in de veiling. Hun marktpotentieel (massamarkt) is immers veel groter dan dat
van een nichespeler. Teneinde met minimale overheidsinterventie zowel een nichespeler als een partij met massamarktambities
gelijke kansen te bieden is het reserveren van ruimte in de 900 MHz band dus een noodzakelijke maatregel. In het verlengde
hiervan, en om te voorkomen dat alle gereserveerde frequentieruimte naar één nieuwkomer gaat is er bovendien een maximum gesteld
aan het aantal gereserveerde frequenties die een nieuwkomer kan verwerven in de veiling (zie paragraaf 2.2.3 Cap op maximum aantal te verwerven gereserveerde frequenties).
Eerder werd in de strategische nota overwogen dat juist in de 800 MHz band 2x10 MHz voor nieuwkomers zou worden gereserveerd,
omdat een reservering voor nieuwkomers in de 900 MHz band van een dergelijke omvang de continuïteit van de dienstverlening
in gevaar zou kunnen brengen. Het reserveren van 2x5 MHz in de 900 MHz band is op voorhand echter geen bedreiging voor de
continuïteit van de dienstverlening die (onder meer) met behulp van de frequenties in de 900 MHz band geborgd wordt.
Het ligt ook niet voor de hand dat de reservering van 2x5 MHz in de 900 MHz band het voor nieuwkomers eenvoudiger maakt om
bijvoorbeeld 2x10 MHz in de 900 MHz band te verwerven, hetgeen ten minste één van de bestaande vergunninghouders meer dan
de andere twee zou raken. Uit onderzoek blijkt dat bestaande vergunninghouders in de 900 MHz band in een sterke positie zijn
om hun huidige hoeveelheid aan frequenties in de 900 MHz band, voor zover mogelijk gezien de reservering, opnieuw te verwerven.
De oorzaak hiervoor is dat zij al een omvangrijk dekkend netwerk hebben liggen en een groot aantal klanten dat daar gebruik
van maakt (PA Consulting Group, Study on comparability of frequency bands in different business models, London, september 2010, paragraaf 2.5). Het gevolg is dat zij een hogere waardering van de frequentieruimte zullen hebben
en daardoor een hoger bod kunnen uitbrengen in de veiling dan een nieuwkomer. Oftewel, het blijft mogelijk voor alledrie de
bestaande vergunninghouders om ieder 2x10 MHz in de 900 MHz band te verwerven.
De hoeveelheid frequentieruimte die bestaande vergunninghouders op dit moment in de 900 MHz band bezitten is respectievelijk
2x10 MHz, 2x11,4 MHz en 2x12,4 MHz. In de situatie waarin de bestaande vergunninghouders alle drie 2x10 MHz in de 900 MHz
band verwerven verwerven zij respectievelijk 2x1,4 MHz en 2x2,4 MHz minder dan zij nu bezitten. Aangezien deze vergunninghouders
ook de beschikking hebben over frequentieruimte in de 2100 MHz en 2,6 GHz banden, en in de veiling bovendien (opnieuw) ruimte
kunnen verwerven in de 1800 MHz band, brengt deze geringe beperking de continuïteit van de dienstverlening niet in gevaar.
2.2.3 Cap op maximum aantal te verwerven gereserveerde frequenties
Om te voorkomen dat alle gereserveerde frequentieruimte (2x15 MHz in totaal) naar één nieuwkomer gaat, is besloten om een
cap in te stellen op basis van artikel 6a van het Frequentiebesluit. Onder deze cap is het maximum aantal frequenties dat
een nieuwkomer mag verwerven in de categorie gereserveerde frequentieruimte beperkt tot 2x10 MHz, oftewel twee van de drie
gereserveerde vergunningen (artikel 2, vierde lid). Dit om een zo evenwichtig mogelijke verdeling over nieuwkomers mogelijk
te maken binnen de categorie gereserveerde lage frequenties (zie de paragrafen 2.2.1 t/m 2.2.2.2). Deze cap is om twee redenen
noodzakelijk.
Allereerst moeten zowel nieuwkomers met een massamarktambitie als nieuwkomers die beogen een niche te gaan bedienen gelijke
kansen krijgen. Zoals hierboven uitgelegd is het aannemelijk dat nieuwkomers die de massamarkt willen gaan bedienen meer zullen
kunnen betalen voor frequentieruimte dan nieuwkomers die zich op een niche richten. Om toch beide typen nieuwkomers een kans
te bieden gereserveerde frequenties te verwerven is er een maximum van 2x10 MHz gesteld aan het aantal te verwerven gereserveerde
frequenties.
Daarnaast is 2x10 MHz voldoende om te voorzien in zowel de behoefte naar een zekere hoeveelheid frequentieruimte die een nieuwkomer
met massamarktambitie nodig heeft als de hoeveelheid frequentieruimte die een nichepartij nodig heeft. Door niet meer frequentieruimte
ter beschikking te stellen dan strikt noodzakelijk is om toetreding voor beide typen nieuwkomers mogelijk te maken wordt de
interventie vanuit de overheid bovendien zo veel als mogelijk beperkt.
Teneinde die interventie zo minimaal mogelijk te houden zijn er bovendien bepalingen in de regeling opgenomen waardoor het
aantal te reserveren vergunningen afhankelijk is van de vraag naar deze vergunningen zoals die blijkt uit de aanvragen van
partijen (de artikelen 3 tot en met 7). Alleen indien uit de aanvragen blijkt dat er vraag is naar alle drie de gereserveerde
vergunningen worden ze apart gehouden voor nieuwkomers. Blijkt echter dat er maar vraag is naar twee of zelfs maar één van
de drie vergunningen, dan wordt of worden de vergunningen waar geen of beperkte vraag naar is, (gedeeltelijk) toegevoegd aan
de ‘algemene voorraad’ waar zowel nieuwkomers als bestaande partijen op kunnen bieden (zie ook Hoofdstuk 3). Zo kan het zelfs
voorkomen dat er in zijn geheel geen vergunningen worden gereserveerd als er geen enkele nieuwkomer geïnteresseerd blijkt
te zijn in de gereserveerde vergunningen. In het verlengde hiervan heeft de cap dus ook alleen materiële werking indien uit
de aanvragen vraag blijkt naar alledrie de gereserveerde vergunningen.
Met deze maatregelen wordt bewerkstelligd dat de markt zo veel mogelijk leidend is bij het bepalen van het aantal nieuwe partijen
dat toetreedt tot de markt. Er van uitgaande dat er voldoende vraag is, worden nieuwkomers met deze maatregelen gefaciliteerd
bij het verwerven van gereserveerde vergunningen. De cap is in dat kader slechts een instrument om zo veel als mogelijk gelijke
kansen te bieden aan meerdere typen nieuwkomers en een evenwichtige verdeling van de gereserveerde frequenties over hen te
bewerkstelligen. Bovendien zorgt de cap er voor dat een nieuwkomer niet meer wordt gefaciliteerd dan strikt noodzakelijk door
te voorkomen dat hij meer dan 2x10 MHz van de gereserveerde frequenties verwerft.
2.2.4 Geen cap om bestaande vergunninghouders te ondersteunen
Het hanteren van een cap op lage frequenties, om zeker te zijn dat ook de drie bestaande vergunninghouders opnieuw lage frequenties
kunnen verwerven, is niet nodig. Bestaande vergunninghouders hebben een groot belang bij het opnieuw verwerven van deze frequenties
en het is aannemelijk dat zij voldoende prikkels hebben om laag spectrum te bemachtigen (PriceWaterhouseCoopers, Quick scan spectrum awards in the Netherlands, Amsterdam, 2010). Er is daarom ook geen reden voor het stellen van een maximum aan de hoeveelheid te verwerven laag spectrum.
2.3 Beschikbare frequentieruimte
De beschikbare frequentieruimte is als volgt ingedeeld.
800 MHz band: 2x30 MHz (gepaard spectrum) aangeboden in 6 vergunningen van elk 2x5 MHz.
900 MHz band: 2x35 MHz (gepaard spectrum) aangeboden in 7 vergunningen van elk 2x5 MHz.
1800 MHz band: 2x70 MHz (gepaard spectrum) aangeboden in 14 vergunningen van elk 2x5 MHz.
1900 MHz band: 1x14,6 MHz (ongepaard spectrum) aangeboden in 1 vergunning van 1x14,6 MHz.
2100 MHz band: 2x10 MHz (gepaard spectrum) aangeboden in 2 vergunningen van elk 2x5 MHz.
2,6 GHz band: 1x50 MHz (ongepaard spectrum) aangeboden in 10 vergunningen van elk 1x5 MHz.
Er is, volledigheidshalve, nog een elfde vergunning van eveneens 1x5 MHz beschikbaar in de 2,6 GHz band (‘vergunning H’) maar
in verband met de beperkingen die daaraan worden opgelegd in verband met het voorkomen van interferentie wordt deze hier niet
vermeld (zie hierover ook paragraaf 2.4).
2.3.1 De 800 MHz band
De 800 MHz band bestaat uit de frequentieruimte van 790 MHz–862 MHz. Het Nationaal Frequentie Plan (hierna ook: NFP) is bij
besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 26 augustus 2011 (Stc. 2011, 15033) gewijzigd waarbij de bestemming van de band van 791 MHz–821 MHz en 832 MHz–862 MHz is gewijzigd in mobiele communicatie.
De onderband van 791 MHz–821 MHz is beschikbaar voor de zendsignalen van de basisstations en de bovenband van 832 MHz–862
MHz is beschikbaar voor de zendsignalen van de bijbehorende terminals.
Om een geleidelijke migratie van de bestaande vergunninghouders van televisie-omroep naar alternatieve frequentieruimte mogelijk
te maken, wordt de bestemming omroep aangehouden tot 1 januari 2013.
Gebruikers van draadloze microfoons mogen nog tot eind 2015 gebruik blijven maken van de frequentieruimte die thans wordt
gebruikt voor draadloze audioverbindingen in de band 790 MHz–862 MHz. Deze termijn is opgenomen in het (gewijzigd) NFP en
wordt opgenomen in de (gewijzigde) Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning 2008. Draadloze microfoons veroorzaken
geen storing op terrestrische netwerken, maar omgekeerd zal een draadloze microfoon wel storing kunnen ondervinden. Het zal
na vergunningverlening voor elektronische communicatiedoeleinden in een deel van de 800 MHz band voor terrestrische communicatienetwerken
enige tijd duren voordat de netwerken zijn uitgerold. De uitfasering van draadloze microfoons kan daarom op natuurlijke wijze
verlopen.
De Europese Commissie heeft een besluit genomen voor de technische gebruiksvoorwaarden in de band 790 MHz–862 MHz. Dit betreft
besluit 2010/267/EU van de Commissie van 6 mei 2010 betreffende de geharmoniseerde technische gebruiksvoorwaarden in de 790–862
MHz-frequentieband voor terrestrische systemen die elektronische-communicatiediensten kunnen verschaffen in de Europese Unie
(PbEU 2010, L 117).
De onderste 1 MHz van de 800 MHz band wordt gebruikt als guardband. Tussen de frequentieruimte van de basisstation en de terminals
bevindt zich een spectrum gap van 11 MHz.
Naastliggende banden
De band onder de 790 MHz wordt gebruikt voor omroep (aardse digitale televisie) en laagvermogen-audioverbindingen zoals draadloze
microfoons. De Electronic Communications Committee (hierna: ECC) van de European Conference of Postal and Telecommunications
Administrations (hierna: CEPT) heeft de compatibiliteit tussen mobiele netwerken en digitale omroepzenders bestudeerd. Het
rapport (CEPT report 30) van de ECC is de basis voor het besluit van de Europese Commissie over technische gebruiksvoorwaarden.
Uit het rapport blijkt dat met name rekening gehouden moet worden met de gebieden waarin digitale omroep de frequentieruimte
gebruikt die het dichtst bij de 790 MHz ligt. Op de website van Agentschap Telecom (www.agentschaptelecom.nl) staat een overzicht
met de opstelplaatsen van digitale omroepzenders. Het digitale omroepnetwerk kan nog veranderen onder andere vanwege de verplaatsing
van de omroepzenders die nu nog gebruik maken van de 790 MHz–862 MHz band.
De band boven de 862 MHz wordt voornamelijk gebruikt voor vrijgestelde toepassingen. De 832 MHz–862 MHz band wordt gebruikt
voor de zendsignalen van de terminals. Vanwege het lage vermogen van beide systemen worden geen storingen verwacht.
Tabel 2: 800 MHz band
Voor deze en de andere in paragraaf 2.3 opgenomen tabellen geldt dat de uplink de ontvangstzijde van de basisstations is (de
frequentieband waarin de basisstations de signalen van de terminals ontvangen) en de downlinkde zendzijde van de basisstations
(de frequentieband voor zendsignalen van de basisstations) betreft. In de tabellen zijn niet het direct naastliggende gebruik
of de direct naastliggende vergunninghouder weergegeven. Zie voor een compleet overzicht hiervan het Nationaal Frequentieplan
en het Nationaal Frequentieregister.
2.3.2 De 900 MHz band
De 900 MHz band bestaat uit de frequentieruimte van 880 MHz–915 MHz en 925 MHz–960 MHz. De band wordt nu gebruikt voor GSM
door drie vergunninghouders. In het Nationaal Frequentie Register (hierna: NFR) is terug te vinden welke frequentieruimte
aan welke vergunninghouder is toegewezen. De huidige vergunningen eindigen op 26 februari 2013.
De onderband van 880 MHz tot 915 MHz is beschikbaar voor de zendsignalen van de terminals. De bovenband van 925 MHz tot 960
MHz is beschikbaar voor de zendsignalen van de basisstations.
De Europese Commissie heeft een beschikking aangenomen over de technologieën die in ieder geval mogen worden toegepast (beschikking
2009/766/EG van de Commissie van 16 oktober 2009 betreffende de harmonisatie van de 900 MHz- en de 1 800 MHz-frequentieband
voor terrestrische systemen die pan-Europese elektronische communicatiediensten kunnen verschaffen in de Gemeenschap (PbEU
2009, L 27)). Naar aanleiding van studies van de ECC is deze beschikking gewijzigd waarbij in de bijlage bij de beschikking
de technologieën LTE en WiMAX zijn toegevoegd (uitvoeringsbesluit 2011/251/EU van de Commissie van 18 april 2011 tot wijziging
van Beschikking 2009/766/EG betreffende de harmonisatie van de 900 MHz- en de 1 800 MHz-frequentieband voor terrestrische
systemen die pan-Europese elektronische communicatiediensten kunnen verschaffen in de Gemeenschap (PbEU 2011, L 106)).
Naastliggende banden
De banden onder de 880 MHz en 925 MHz worden gebruikt voor het GSM-R netwerk. Dit is een landelijk netwerk langs de spoorwegen
specifiek voor het spoorwegbedrijf. Het belangrijkste doel van het netwerk is de veiligheid op en rond de spoorwegen. Het
netwerk wordt beheerd door ProRail. Vergunninghouders van de 900 MHz band dienen rekening te houden met dit netwerk en mogen
hierop geen storingen veroorzaken. De ECC heeft een studie laten uitvoeren naar de praktische aspecten van samenleving tussen
een GSM-R netwerk aan de ene kant en de openbare telecommunicatienetwerken aan de andere kant (ECC Rapport 162, ‘Practical
mechanism to improve the compatibility between GSM-R and public mobile networks and guidance on practical coordination’, te
vinden op www.cept.org/eco).
De band boven de 915 MHz wordt gebruikt door het Ministerie van Defensie voor analoge en digitale mobiele communicatiesystemen.
Er wordt geen storing verwacht tussen het gebruik van de onderhavige frequentieband en het gebruik van Defensie.
Tabel 3: 900 MHz band
De band boven de 960 MHz wordt gebruik voor luchtvaartmobiele vluchtveiligheid en luchtvaart radionavigatie. Er zijn verschillende
systemen in deze band operationeel of in ontwikkeling. De ECC heeft twee studies (CEPT report 41 en report 42) verricht naar
de compatibiliteit tussen openbare communicatienetwerken en luchtvaartgebruik boven de 960 MHz. Er zijn wederzijds storingen
mogelijk. Operators van terrestrische communicatienetwerken kunnen deze storingen beperken door maatregelen te nemen in de
configuratie van de basisstations afhankelijk van de toe te passen technologie.
2.3.3 De 1800 MHz band
De 1800 MHz band bestaat uit de frequentieruimte van 1710 MHz–1780 MHz en 1805 MHz–1875 MHz. Deze band wordt nu gebruikt voor
GSM door drie vergunninghouders. De huidige vergunningen eindigen op 26 februari 2013. De band 1780 MHz–1782,1 MHz en 1875
MHz–1877,1 MHz wordt tot 26 februari 2013 gebruikt voor GSM, maar zal daarna beschikbaar gesteld worden voor mobiele elektronische
communicatienetwerken met een laag vermogen. Het gaat hier om vrijgesteld gebruik van bijvoorbeeld picocellen in een kantooromgeving
(Kamerstukken II 2010/11, 24 095, nr. 264, blz. 22 en 23 van de bijlage).
De onderband van 1710 MHz tot 1780 MHz is beschikbaar voor de zendsignalen van de terminals. De bovenband van 1805 MHz tot
1875 MHz is beschikbaar voor de zendsignalen van de basisstations.
De Europese Commissie heeft een beschikking aangenomen over de technologieën die in ieder geval mogen worden toegepast (beschikking
2009/766/EG van de Commissie van 16 oktober 2009 betreffende de harmonisatie van de 900 MHz- en de 1 800 MHz-frequentieband
voor terrestrische systemen die pan-Europese elektronische communicatiediensten kunnen verschaffen in de Gemeenschap (PbEU
2009, L 27)). Naar aanleiding van studies van de ECC is deze beschikking gewijzigd waarbij in de bijlage bij de beschikking
de technologieën LTE en WiMAX zijn toegevoegd (uitvoeringsbesluit 2011/251/EU van de Commissie van 18 april 2011 tot wijziging
van Beschikking 2009/766/EG betreffende de harmonisatie van de 900 MHz- en de 1 800 MHz-frequentieband voor terrestrische
systemen die pan-Europese elektronische communicatiediensten kunnen verschaffen in de Gemeenschap (PbEU 2011, L 106)).
Naastliggende banden
De band onder de 1710 MHz wordt gebruikt voor meteorologische satellietwaarnemingen. De communicatierichting is vanuit de
satelliet naar de aarde. De band onder de 1805 MHz is niet in gebruik en de uitgangspunten van vergunningverlening zijn onderwerp
van studie.
De banden 1780 MHz tot 1785 MHz en 1875 MHz tot 1880 MHz worden vrijgesteld voor mobiele elektronische communicatienetwerken
met een laag vermogen. Het gaat hier om vrijgesteld gebruik van bijvoorbeeld picocellen in een kantooromgeving.
Tabel 4: 1800MHz band
2.3.4 De 1900 MHz band
De beschikbare frequentieruimte is 1900 MHz–1904,9 MHz en 2010 MHz–2019,7 MHz. Deze frequentieruimte ligt in de band die nu
gebruikt wordt voor UMTS-netwerken. De frequentieruimte 2010 MHz–2019,7 MHz is ongepaarde frequentieruimte waarvoor tijdens
de veiling van de 2,6 GHz band geen vergunning is verleend. Een overzicht van de vergunninghouders is te raadplegen in het
NFR.
De beschikbare frequentieruimte wordt uitgegeven in één vergunning. Zowel basisstations als terminals zenden in 1900 MHz–1904,9
MHz en 2010 MHz–2019,7 MHz.
Naastliggende banden
De band beneden 1900 MHz wordt gebruikt door DECT-systemen en de band boven 1904,9 MHz is uitgegeven voor UMTS maar is op
dit moment niet in gebruik. De band beneden 2010 MHz is in gebruik door satellietsystemen voor mobiele communicatie.
Tabel 5: 1900 MHz band
2.3.5 De 2100 MHz band
De beschikbare frequentieruimte betreft 1959,7 MHz - 1969,7 MHz en 2149,7 MHz - 2159,7 MHz. Deze frequentieruimte ligt in
de band die nu gebruikt wordt voor UMTS-netwerken en op de langere termijn ook voor 4G-toepassingen. Deze frequentieruimte
is beschikbaar gekomen nadat de vergunning op verzoek van de betreffende vergunninghouder is ingetrokken door Agentschap Telecom.
Een overzicht van de huidige vergunninghouders is te raadplegen in het NFR.
De onderband van 1959,7 MHz tot 1969,7 MHz is beschikbaar voor de zendsignalen van de terminals. De bovenband van 2149,7 MHz
tot 2159,7 MHz is beschikbaar voor de zendsignalen van de basisstations.
Naastliggende banden
De beschikbare frequentieruimte ligt midden in de band waarin de huidige vergunningen tot 1 januari 2017 geldig zijn. Op dit
moment is UMTS de enige gebruikte technologie.
Tabel 6: 2100 MHz band
2.3.6 De 2,6 GHz band
De beschikbare frequentieruimte is 2565 MHz–2620 MHz. Dit is de ongepaarde frequentieruimte waarvoor na de veiling van de
2,6 GHz band geen vergunningen zijn verleend. Deze frequentieruimte ligt tussen de gepaarde frequentieruimte van de 2,6 GHz
band. Een overzicht van de vergunninghouders staat in het NFR. Zowel basisstations als terminals zenden in de 2565 MHz–2620
MHz band.
Naastliggende banden
De frequentieruimte 2565 MHz–2620 MHz ligt tussen de reeds uitgegeven gepaarde frequentieruimte van de 2,6 GHz band.
Tabel 7: 2,6 GHz band
2.4 Guardbands in de 2,6 GHz band
In de 2,6 GHz band is ter voorkoming van storing in de volgende twee situaties een guardband nodig:
-
a. tussen naast elkaar gelegen gepaarde en ongepaarde frequentieruimte, en
-
b. tussen naast elkaar gelegen ongepaarde frequentieruimte indien het gebruik van die frequentieruimtes wordt verkregen door
verschillende vergunninghouders.
In beide situaties wordt storing voorkomen door een aanvrager van een vergunning voor ongepaarde frequentieruimte (vergunning
G) één extra vergunning G te verlenen die als guardband fungeert (zie artikel 2, vijfde lid). De guardband betreft steeds
de vergunning G die betrekking heeft op de laagst gelegen frequentieruimte van de aanvrager. Daarnaast is er in de eerste
situatie nog een guardband nodig op de frequentie 2620 MHz tussen ongepaarde frequentieruimte en gepaarde frequentieruimte.
Om storing te voorkomen wordt daarom voor de frequentieruimte tussen 2615 MHz–2620 MHz een vergunning H verleend aan de aanvrager
waaraan de vergunning G betreffende de frequentieruimte 2610 MHz–2615 MHz wordt verleend (zie artikel 2, zesde lid). De frequentieruimte
waarop vergunning H betrekking heeft, is evenals de andere guardbands minder goed bruikbaar dan de vergunningen die geen guardband
vormen en deze vergunningen hebben dan ook geen ingebruiknameverplichting.
2.5 Kavelgrootte
Conform de uitgangspunten van het frequentiebeleid zoals geformuleerd in de Nota Frequentiebeleid 2005 is ervoor gekozen om
vergunningen technologieneutraal uit te geven. Hierdoor worden vergunninghouders in staat gesteld om zelf de techniek van
hun keuze in te zetten. Daarmee kunnen zij optimaal inspelen op veranderende technologische en marktontwikkelingen. Tevens
worden er zo klein mogelijke frequentiekavels gehanteerd. Hierdoor wordt voorkomen dat er oneigenlijke schaarste wordt gecreëerd.
Om in dit kader de technisch meest optimale omvang van de kavels in de 800 MHz, 900 MHz en 1800 MHz banden te bepalen is onderzoek
verricht door de Universiteit Twente (Universiteit Twente, Onderzoek technische voorwaarden 800, 900 en 1800 MHz-verdeling(en),
Enschede, september 2010).
Aangezien de vergunningen technologieneutraal worden uitgegeven heeft de Universiteit Twente de verschillende technieken in
kaart gebracht die naar verwachting zullen worden toegepast in de 800 MHz, 900 MHz, en 1800 MHz frequentiebanden. De technieken
die hieruit naar voren komen zijn GSM, UMTS, LTE, en WiMAX. Deze technieken werken met verschillende kanaalbreedtes, maar
kunnen in principe allemaal opereren in een kanaal van 5 MHz breed. De UMTS en LTE standaarden voorzien in kanaalbreedtes
van 2x5 MHz en de GSM standaard gaat uit van kanalen van 2x200 KHz. In één kavel van 2x5 MHz passen dus 25 GSM kanalen. De
WiMAX standaard tot slot voorziet voor ongepaarde frequentieruimte onder meer in een kanaal van 1x5 MHz breed en voor de mobiele
WiMAX standaard zijn kanalen van 2x5 MHz mogelijk. Om deze reden raadt de Universiteit Twente aan om de 800 MHz, 900 MHz,
en 1800 MHz banden op te delen in kavels (die een veelvoud zijn) van 5 MHz.
Verder stelt de Universiteit Twente vast dat de 900 MHz en 1800 MHz banden oorspronkelijk zijn bestemd voor FDD (Frequency-Division
Duplexing, dat wil zeggen gepaarde) technieken. Het is niet de verwachting dat hier TDD (Time-Division Duplexing, dat wil
zeggen ongepaarde) technieken in toegepast gaan worden. Toepassing van een TDD techniek is minder efficiënt omdat de vergunninghouder
in dat geval een deel van zijn frequentieruimte als guardband zal moeten inzetten om interferentie te voorkomen. Dit geldt
ook voor de 800 MHz band.
Als gevolg van besluit 2010/267/EU van de Commissie van 6 mei 2010 betreffende de geharmoniseerde technische gebruiksvoorwaarden
in de 790–862 MHz-frequentieband voor terrestrische systemen die elektronische-communicatiediensten kunnen verschaffen in
de Europese Unie (PbEU 2010, L 117), wordt de band uitgegeven in blokken van 2x5 MHz.
Gezien het voorgaande is besloten om de 800 MHz, 900 MHz en 1800 MHz banden in te richten voor FDD systemen en kavels te hanteren
van 5 MHz. Zodoende zijn de vergunningen in deze banden allemaal voor 2x5 MHz. Hierdoor ontstaan er zes vergunningen in de
800 MHz band, zeven in de 900 MHz band en veertien in de 1800 MHz band.
Voor gepaarde frequentieruimte in de 2100 MHz band was oorspronkelijk in één vergunning van 2x10 MHz voorzien. Uit onderzoek
blijkt dat de technieken die voor de voorziene vergunningperiode redelijkerwijs verwacht mogen worden, UMTS en LTE zijn (PA
Consulting Group, Study on comparability of frequency bands in different business models, London, september 2010, tabellen
3 en 4). Gezien het feit dat deze beide technieken overweg kunnen met een kanaalbreedte van 2x5 MHz, de doelstelling om toetredingsdrempels
laag te houden en het uitgangspunt om kavels zo klein mogelijk te houden, is ervoor gekozen om de oorspronkelijke vergunning
van 2x10 MHz op te knippen in twee vergunningen van 2x5 MHz elk.
Behalve gepaarde frequentieruimte in de 2100 MHz band omvatte de voornoemde vergunning ook 5 MHz in de 1900 MHz band aan ongepaarde
frequentieruimte. Daarnaast is in de 2,6 GHz veiling één vergunning voor 9,7 MHz aan ongepaarde frequentieruimte in de 1900
MHz band aangeboden. Deze vergunning is destijds niet verkocht omdat de deelnemers, binnen de voor hun geldende beperkingen,
de voorkeur gaven aan de gepaarde frequenties in de 2,6 GHz band. Voor de onderhavige verdeling is deze frequentieruimte om
frequentie- en veilingtechnische redenen nu gebundeld tot één vergunning van 14,6 MHz aan ongepaarde frequentieruimte.
Voor de frequentieruimte in de 2,6 GHz band geldt dat er geen reden is om af te wijken van het beleid zoals geformuleerd in
het kader van de 2,6 GHz veiling. Gezien het CEPT bandplan voor deze band en de standaarden voor LTE en WiMAX (de technieken
die naar verwachting in deze band ingezet gaan worden) is het nog steeds de verwachting dat deze frequentieruimte zal worden
ingezet voor TDD systemen. Daarom is besloten om de beschikbare frequentieruimte in deze band te verdelen in vergunningen
van 1x5 MHz aan ongepaarde frequentieruimte elk. Hierdoor zijn er in totaal elf vergunningen beschikbaar in deze band (zie
ook paragraaf 2.4).
2.6 Aaneengesloten frequentieruimte
Het is technisch efficiënt wanneer alle vergunningen die een aanvrager in een frequentieband verleend krijgt aaneengesloten
zijn. Dit stelt hem in staat bredere kanalen in te zetten, hetgeen noodzakelijk is voor het in de toekomst kunnen bieden van
(meer) breedbandige diensten. Bovendien wordt hiermee fragmentatie van de verschillende vergunningen in een frequentieband
voorkomen hetgeen technisch inefficiënt(er) is. Tot slot wordt hiermee strategisch gedrag van de aanvragers voorkomen. Als
alle vergunningen die een aanvrager in een frequentieband verleend krijgt aaneengesloten zijn, is het immers niet mogelijk
voor de ene aanvrager om een andere aanvrager te frustreren in het verkrijgen van aaneengesloten frequentieruimte.
Hierom voorziet artikel 2, zevende tot en met tiende lid, onder b, erin dat iedere aanvrager de frequentieruimte die aan hem
wordt vergund aaneengesloten verkrijgt. Daarnaast voorziet artikel 2, zevende tot en met tiende lid, onder a, erin dat alle
vergunningen van de verschillende aanvragers aaneengesloten worden verleend. Bovendien worden deze vergunningen zo verleend
dat er wordt begonnen aan een van de uiterste randen van de betreffende frequentieband. Op die manier wordt verzekerd dat
eventueel overgebleven frequentieruimte eveneens aaneengesloten is.
In het geval van de vergunningen A1 en B wordt begonnen met vergunningverlening aan de bovenkant van de 800 MHz band omdat,
mocht het in het onwaarschijnlijke geval zo zijn dat niet alle vergunningen worden verkocht, de onderkant van de band in deze
veiling dan vrij blijft. Worden er bijvoorbeeld vier van de zes vergunningen verworven, dan worden deze verleend voor de frequentieruimte
801 MHz tot en met 821 MHz gepaard met 842 MHz tot en met 862 MHz. De frequentieruimte van 791 MHz tot 801 MHz gepaard met
832 tot 842 MHz blijft dan vrij. De ratio hierachter is dat dit de kans op eventuele storing van mobiele communicatiesignalen
in de 800 MHz band op de omroepsignalen in de aangrenzende, lager gelegen frequentieruime (zie paragraaf 2.9), vermindert.
2.7 Waarborgsom of bankgarantie
De onderhavige regeling gaat uit van een vast bedrag tot zekerheidsstelling voor de gehele duur van de veiling. De zekerheidstelling
kan worden voldaan in de vorm van een waarborgsom of in de vorm van een bankgarantie. Daarbij is de keuze tussen deze twee
mogelijkheden geheel aan de aanvrager. De hoogte van dit bedrag is, behoudens voor een vergunning A1 of A2, afhankelijk van
het aantal activiteitspunten waarop de aanvraag betrekking heeft (zie artikel 15, vierde tot en met zesde lid). Voor een vergunning
A1 geldt een vast bedrag van € 35 miljoen (artikel 15, tweede lid). Voor een vergunning A2 geldt een vast bedrag van € 28,9
miljoen (artikel 15, derde lid). De activiteitspunten die de vergunningen A1 en A2 vertegenwoordigen tellen overigens niet
ook nog mee voor het bepalen van de totale zekerheidsstelling. Het vaste bedrag treedt daarvoor in de plaats. De hoogte van
dit bedrag komt overeen met de reserveprijzen van deze vergunningen (zie paragraaf 5.3.1). Nieuwkomers zullen zich nog moeten
bewijzen: de exclusieve reservering voor nieuwkomers van de vergunningen A1 en A2 (in frequentiebanden waar bovendien naar
verwachting de schaarste groot zal zijn), rechtvaardigt de eis dat zij in ieder geval in staat zijn de reserveprijs voor deze
vergunningen te kunnen betalen.
In het geval van een waarborgsom ter zekerheidstelling, dient deze waarborgsom op het tijdstip van sluiting van termijn voor
het indienen van een aanvraag genoemd in artikel 9, eerste lid, in zijn geheel te zijn ontvangen (artikel 8, veertiende lid).
Een vergelijkbare eis geldt ten aanzien van de bankgarantie. Indien een deelnemer niet heeft voldaan aan de verplichtingen
ten aanzien van de waarborgsom of de bankgarantie, krijgt de aanvrager een termijn van zeven werkdagen om het verzuim te herstellen
(artikel 10, derde en vierde lid). Wordt het verzuim niet hersteld, dan zal de aanvraag in beginsel niet in behandeling worden
genomen. Heeft de aanvrager wel tijdig aan zijn verplichtingen voldaan en wordt hij toegelaten tot de veiling dan is hij gerechtigd
in de eerste primaire ronde of in de procedure, bedoeld in artikel 36 en verder, een bieding uit te brengen.
2.8 Ingebruiknameverplichting
In de strategische nota zijn handvatten aangereikt voor de ingebruiknameverplichting. Een ingebruiknameverplichting behelst
enerzijds de verplichting voor een vergunninghouder om een openbare elektronische communicatiedienst aan te bieden en anderzijds
de verplichting om dat in een gebied met een zekere omvang te doen. De ingebruiknameverplichting waarborgt daarmee dat vergunninghouders
ook daadwerkelijk door middel van de aan hen vergunde frequenties commercieel actief worden en er een dienst mee aanbieden.
Behalve dat zij dus dient om strategisch opkopen van frequentieruimte tegen te gaan, gaat er een zekere investeringsplicht
van uit. Tegelijkertijd moet een ingebruiknameverplichting licht en flexibel zijn. Daarmee wordt de ruimte geboden aan uiteenlopende
business cases van zowel partijen met ambities op een massamarkt als een innovatieve nieuwkomer of nichespeler.
De ingebruiknameverplichting is erop gebaseerd dat een vergunninghouder in een relatief beperkt gebied kan starten met het
aanbieden van een dienst om deze vervolgens in de jaren daarna uit te rollen naar andere gebieden. De verplichting geldt per
kavel, waardoor de zwaarte toeneemt naarmate meer kavels worden verworven. Aangezien lagere frequenties verder reiken dan
hogere frequenties, is ook de ingebruiknameverplichting voor de lagere frequenties zwaarder dan voor de hogere frequenties.
Door aan te sluiten bij de relatieve kosten die gemoeid zijn bij het uitrollen van een landelijk dekkend netwerk met verschillende
frequentiebanden geldt voor iedere band een min of meer gelijke investeringsplicht.
Op verzoek van de Tweede Kamer krijgt de ingebruiknameverplichting in de 800 MHz band per 2x10 MHz zodanig vorm, dat na vijf
jaar in 40% van Nederland een openbare elektronische communicatiedienst moet worden aangeboden (Kamerstukken II 2010/11, 24 095, nr. 284). Dit komt neer op 20% van Nederland per vergunning van 2x5 MHz (7471 km2).
Tabel 8: ingebruiknameverplichting
Mocht een partij in het bezit komen van alle zes de vergunningen in de 800 MHz band dan is hij in feite verplicht om in 120%
van Nederland een openbare elektronische communicatiedienst aan te bieden. Omdat dit niet mogelijk is, kan de vergunninghouder
in dat geval volstaan met het aanbieden van een openbare elektronische communicatiedienst in 100% van Nederland.
De ingebruiknameverplichting geldt voor alle vergunningen met uitzondering van vergunning H en vergunning G indien deze vergunning
G de laagste frequentieruimte betreft van een aaneengesloten blok frequentieruimte van een vergunninghouder in de band 2565
MHz–2615 MHz. Er geldt voor deze vergunningen geen ingebruiknameverplichting omdat zij slechts beperkt bruikbaar zijn (zie
paragraaf 2.4). De 5 jaar-verplichting geldt overigens niet voor de vergunningen E en F (de vergunningen in de 1900 MHz en
2100 MHz banden). Hiertoe is besloten omdat deze vergunningen E en F slechts een beperkte looptijd kennen. Deze korte looptijd
beperkt enerzijds de terugverdienmogelijkheden van de investeringen waar de ingebruiknameverplichting toe verplicht en anderzijds
de verdienmogelijkheden in algemene zin. Het hanteren van een ingebruiknameverplichting na vijf jaar wordt in dat licht als
disproportioneel beschouwd. Bovendien wordt, door deze verplichting niet te stellen, de commerciële aantrekkelijkheid van
deze vergunningen vergroot.
Het toezicht op het frequentiegebruik is volledig belegd bij Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie. Ten behoeve van het toezicht op het frequentiegebruik zal meer dan voorheen gebruik worden gemaakt
van monitoring, dat wil zeggen het verzamelen van gegevens over de mate of vorm van spectrumgebruik om daarmee actuele gegevens
te kunnen opleveren ten aanzien van de ontwikkelingen in en rond het spectrum. Hierbij zal ook informatie worden gebruikt
over apparatuur die op de markt verschijnt, met name ten behoeve van het monitoren en vergunningvrij gebruik. Deze gegevens
zijn van belang om waar nodig handhavend op te treden.
De informatie uit het huidige monitoringproces gaat ook dienen om marktpartijen van betrouwbare en actuele informatie over
de stand van zaken in het frequentiegebruik te voorzien. Dit geeft potentiële toetreders inzicht in de mogelijkheden die er
zijn.
2.9 Storing/interferentie
Uit onderzoek is gebleken dat mobiele communicatiesignalen in de 800 MHz band kunnen leiden tot storing op de kabel en bijbehorende
randapparatuur, zoals een settop-box, coax-kabel of tv (zie Agentschap Telecom en Universiteit Twente, Onderzoek naar storing
op kabeltelevisie door mobiel gebruik van het Digitaal Dividend, juli 2010). De Tweede Kamer is hierover in juli 2010 ingelicht
(Kamerstukken II 2009/10, 21 501, nr. 286).
De kans dat die storing ook daadwerkelijk wordt waargenomen, afgezet tegen het totale gebruik, is zeer klein (ver beneden
de 1%) en gebonden aan lokale omstandigheden. Daardoor kan de beleving en intensiteit variëren. De kans op storing kan worden
teruggedrongen door het nemen van passende maatregelen, door kabelexploitanten, mobiele telecommunicatieaanbieders en consumenten.
Het vervangen van randapparatuur draagt ook bij aan het verminderen van de kans op storing. Dit is opgepakt door de Europese
Commissie, die aan ETSI (European Telecommunications Standards Institute) en CENELEC (Comité Européen de Normalisation Electrotechnique)
heeft gevraagd nader onderzoek te verrichten naar de standaarden voor gebruiksapparatuur. Onderzocht wordt of dit aanleiding
kan geven voor een aanpassing van de geharmoniseerde standaarden.
In verband met de sterk lokale aard van de storing is overleg tussen de betrokken marktpartijen (mobiele operators en de kabelsector)
de meest aangewezen manier om tot een oplossing voor de storing te komen. Het stellen van strenge generieke voorwaarden in
de vergunningen A1 en B om deze kans op storing te beperken zouden gezien de lokale aard van de storing leiden tot inefficiënt
spectrumgebruik. Deze strenge voorwaarden zouden dan immers ook gelden op plaatsen waar zij niet bij voorbaat nodig zijn.
Het stellen van dergelijk strenge voorwaarden past daarmee ook niet goed in het door de Nota Frequentiebeleid 2005 ingezette
beleid om zo min mogelijk voorwaarden te verbinden aan vergunningen.
Betrokken partijen zijn op 27 juni 2011 een overeenkomst aangegaan die erop is gericht om – binnen de grenzen van de Telecommunicatie-
en Mededingingswet – op basis van gezamenlijke afspraken in alle gevallen een passende oplossing te bieden voor storingsproblematiek
bij klanten van kabelexploitanten, die kan ontstaan als gevolg van gebruik van elektronische communicatiediensten in de 800
MHz band.
Bovengenoemde overeenkomst tussen private partijen laat de maatregelen die de toezichthouder bij of krachtens de Telecommunicatiewet
kan nemen, onverlet.
Op basis van artikel 16 van het Frequentiebesluit kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen worden verbonden
die betrekking hebben op het veroorzaken van belemmeringen in radiozend- of ontvangapparaten of in elektrische of elektronische
inrichtingen door het gewenste signaal van een radiozendapparaat. Mede op verzoek van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2010/11,
32 546, nr. 27), is in de vergunning voor de 800 MHz band een bepaling opgenomen waarmee de minister de vergunninghouder kan verplichten
de nodige maatregelen te nemen om een zich voordoende storing op te heffen, bijvoorbeeld ingeval kabelexploitanten en mobiele
telecommunicatieaanbieders op basis van uit bovengenoemde overeenkomst voortvloeiende onderlinge afspraken niet tot een passende
oplossing komen. Dit moet dan redelijk en verantwoord zijn mede met het oog op de bescherming van de consument. Daarnaast
kan de consument zelf al het nodige doen wat in zijn macht ligt om de storing op te lossen, zoals het gebruik van betere (meer
immune) kabels.
Behalve storing op de kabel en bijbehorende randapparatuur kan de toepassing van mobiele communicatie in de 800 MHz band ook
leiden tot storing op de etheromroepdistributie (Digitenne). Het vergt nog nadere aandacht om te komen met een passende oplossing.
Overigens handelen mobiele operators die partij zijn bij een overeenkomst die erop is gericht om – binnen de grenzen van de
Telecommunicatie- en Mededingingswet – op basis van gezamenlijke afspraken in alle gevallen een passende oplossing te bieden
voor storingsproblematiek bij klanten van kabelexploitanten, die kan ontstaan als gevolg van gebruik van elektronische communicatiediensten
in de 800 MHz band, naar het oordeel van de minister niet in strijd met artikel 16 van deze regeling louter om het enkele
feit dat zij partij zijn bij een dergelijke overeenkomst.
2.10 Verhandelbaarheid
Een vergunning kan op aanvraag van de betreffende vergunninghouder geheel of gedeeltelijk aan een ander worden overgedragen.
Daarvoor is wel toestemming vereist van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij advies van OPTA
en NMa kan worden gevraagd. Bij de beoordeling van verzoeken van vergunninghouders om (gehele of gedeeltelijke) overdracht
van de bij deze veiling verworven vergunningen zal de minister, op de wijze zoals verwoord in de brief aan de Tweede Kamer
van 7 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 24 095, nr. 284), rekening houden met de wens van de Tweede Kamer om verworven vergunningen niet aan andere eigenaren van het spectrum door
te verkopen (Kamerstukken II 2010/11, 24 095, nr. 276).
In de strategische nota is daarnaast voor de gereserveerde vergunningen A1 aangegeven dat deze gedurende de looptijd van de
ingebruiknameverplichting niet mogen worden verkocht aan een van de drie bestaande partijen (hieronder worden tevens leden
van diens groep begrepen). In de praktijk betekent dit dat de minister zijn beoordelingsbevoegdheid zodanig zal invullen dat
hij in beginsel voor de eerste vijf jaar na vergunningverlening negatief zal besluiten op een verzoek om de vergunningen A1
over te dragen aan een van de drie bestaande partijen. Het is namelijk de bedoeling dat deze vergunningen worden gekocht door
een partij die zelf actief wil worden en niet door een partij die de frequenties beoogt door te verkopen. Met toestemming
van de minister mogen deze vergunningen wel gedurende de looptijd van de ingebruiknameverplichting worden overgedragen aan
een andere partij dan een van de drie bestaande partijen. De verkrijger van een vergunning A1 zal tenminste moeten voldoen
aan de daaraan gekoppelde ingebruiknameverplichting na vijf jaar.
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de gereserveerde vergunning A2. Ook met betrekking tot deze vergunning
geldt namelijk dat het de bedoeling is dat hij wordt gekocht door een partij die zelf actief wil worden, en niet door een
partij die beoogt om de frequenties door te verkopen.
Als het een nieuwkomer niet lukt na vijf jaar een levensvatbare business case te hebben, moet hem de mogelijkheid worden geboden
om de vergunning over te dragen aan een andere partij, die wel in staat is concurrerende diensten te leveren en innovatie
te bewerkstelligen. Een langere termijn dan vijf jaar kan in dat geval leiden tot verminderde concurrentiewerking, het uitblijven
van innovatie en tot minder doelmatig gebruik van de frequentieruimte. Uit oogpunt van mededinging zal de OPTA en NMa om advies
worden gevraagd indien tussen vijf en tien jaar na vergunningverlening een verzoek om toestemming voor overdracht van de gereserveerde
vergunningen wordt gedaan.
3. Aanvraagprocedure
Voor het gebruik van frequentieruimte is op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet een vergunning vereist
van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Om een vergunning te kunnen verkrijgen, moet een aanvraag worden
ingediend. Ter uitvoering van artikel 4 van het Frequentiebesluit geeft de onderhavige regeling aan op welke wijze een aanvraag
voor een vergunning voor mobiele communicatietoepassingen moet worden ingediend en welke gegevens bij de aanvraag moeten worden
overgelegd. In de regeling is tevens neergelegd aan welke van de in artikel 6 van het Frequentiebesluit bedoelde eisen een
aanvrager moet voldoen om tot de verdeelprocedure te worden toegelaten (toelatingseisen). Daarnaast strekt de onderhavige
regeling tot uitvoering van artikel 8 van het van het Frequentiebesluit, op grond waarvan, in het kader van de behandeling
van een aanvraag voor een vergunning, regels worden gesteld over de wijze waarop de veiling plaatsvindt.
De aanvraagprocedure start met het indienen van de aanvraag overeenkomstig artikel 8, eerste lid. Iedere aanvrager dient één
aanvraag in waarop is aangegeven op hoeveel activiteitspunten, met inachtneming van de totaal te verwerven frequentieruimte,
zijn aanvraag betrekking heeft. Wordt de aanvrager toegelaten tot de veiling, dan is het aantal door de aanvrager bij de aanvraag
opgegeven activiteitspunten een bovengrens tijdens de veiling. Met het oog op het vaststellen van de noodzaak tot veilen (zie
Hoofdstuk 4) moeten de aanvragers voorts in hun aanvraag aangeven of ze voorkeur hebben voor specifieke frequentieruimte.
Bij de veiling van frequentiegebruiksrechten in de 2,6 GHz-band is gebleken dat het toen gehanteerde groepsbegrip onvoldoende
was om te voorkomen dat sterk gelieerde partijen zowel in een samenwerkingsverband als afzonderlijk daarvan aan de veiling
konden deelnemen. De uitbreiding van het groepsbegrip in de onderhavige veiling ten opzichte van de Regeling aanvraag- en
veilingprocedure vergunningen 2,6 GHz heeft tot doel een herhaling van die situatie te voorkomen.
Per groep mag slechts één aanvraag worden gedaan. Teneinde vast te stellen of aanvragers tot eenzelfde groep behoren zijn
zij allen verplicht om bij hun aanvraag een juridisch organogram bij te sluiten (zie Bijlage I, onder A.3). Aanvragers doen
er goed aan zo volledig mogelijk te zijn bij het verstrekken van de gevraagde informatie. Indien de informatie onvoldoende
is om een goed oordeel te kunnen vormen over de groepsverhoudingen kan toepassing worden gegeven aan artikel 18.7 van de wet.
Op basis van dat artikel kunnen alle inlichtingen worden gevorderd die nodig zijn voor het uitvoeren van het bepaalde bij
of krachtens de wet.
In artikel 11 zijn eisen opgenomen waaraan een aanvrager dient te voldoen. In het tweede lid van dat artikel is een aantal
eisen neergelegd dat enige zekerheid moet bieden aangaande de kredietwaardigheid van een aanvrager. Het is de bedoeling hiermee
te voorkomen dat een aanvrager niet in staat zou zijn om zijn biedingen gestand te doen. In dit kader mag de aanvrager bijvoorbeeld
niet in staat van faillissement of liquidatie verkeren, mag hem geen surseance van betaling zijn verleend en er mag geen beslag
zijn gelegd op een aanmerkelijk deel van zijn vermogen of bedrijfsmiddelen. Gezien voornoemde bedoeling van deze bepaling
vormt een aanmerkelijk deel van het vermogen in ieder geval een beslaglegging die van zodanige omvang is dat in redelijkheid
moet worden getwijfeld aan de mogelijkheden van die aanvrager om zijn biedingen gestand te doen.
De aanvraag en de gegevens en bescheiden die bij de aanvraag gevoegd moeten worden, dienen in beginsel in het Nederlands gesteld
te zijn. Hierop is enkel uitzondering mogelijk voor marktpartijen die zijn gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie
of een van de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (zie artikel 8,
elfde tot en met dertiende lid). De gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage I, mogen zijn gesteld in de taal van die staten.
In dat geval dient er wel een Nederlandse vertaling van die documenten te worden bijgevoegd.
Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht biedt de mogelijkheid tot verzuimherstel wanneer de aanvrager niet heeft voldaan
aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens onvoldoende
zijn voor beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. In artikel 10, zevende lid, is voor de
minister de discretionaire bevoegdheid opgenomen om een aanvraag niet in behandeling te nemen indien een aanvraag na de mogelijkheid
van verzuimherstel niet of niet geheel voldoet aan de gestelde eisen.
Voor de wijze waarop hij van de in artikel 10, zevende lid, aan hem toegekende bevoegdheid gebruik zal maken is het volgende
van belang. Bij een verdeling staan grote commerciële belangen op het spel. Voor toekomstige vergunninghouders en hun investeerders
is het van belang dat zij een reële inschatting kunnen maken van de (juridische en commerciële) consequenties van de besluiten
van de minister. Wanneer een aanvrager onverhoopt onterecht is toegelaten tot een veiling of onterecht is uitgesloten van
een veiling kan dat grote gevolgen hebben. Daarom is het van belang dat zoveel mogelijk duidelijkheid wordt geboden. Voor
zover het wettelijke kader dit toelaat, is het beleid erop gericht om aanvragers één kans te geven tot verzuimherstel. Indien
een aanvrager daarna niet (geheel) aan de gestelde eisen voldoet, zal zijn aanvraag in beginsel niet in behandeling worden
genomen.
Mocht een aanvraag worden ingediend die betrekking heeft op meer activiteitspunten dan waarvoor de aanvrager in aanmerking
komt, dan zal die aanvraag (na de mogelijkheid voor verzuimherstel) worden afgewezen voor zover die aanvraag de toegestane
hoeveelheid activiteitspunten overtreft (artikel 10, derde lid, onder c, en negende lid). Het is niet proportioneel om een
dergelijke aanvraag in zijn geheel af te wijzen. In het kader van de vaststelling of er noodzaak is tot veilen (artikel 12)
zal de aanvraag dienen te worden aangepast zodat deze geen betrekking heeft op meer activiteitspunten dan waarvoor de aanvrager
in aanmerking komt. Zonder een dergelijke aanpassing kan namelijk niet worden vastgesteld of er inderdaad sprake is van schaarste.
Voorts is de aanpassing nodig om tot vergunningverlening over te kunnen gaan indien op grond van artikel 12 blijkt dat er
geen sprake is van schaarste. Voordat een aanvraag die betrekking heeft op meer dan de toegestane activiteitspunten wordt
afgewezen, wordt de aanvrager derhalve verzocht om aan te geven voor welke vergunningen of frequentieruimte hij voorkeur heeft.
Hoewel zeer onwaarschijnlijk, kan de situatie zich voordoen dat geen of onvoldoende geldige aanvragen worden ingediend voor
het gereserveerde spectrum (vergunningen A1 en A2). In dat uitzonderlijke geval is, mede gelet op de verwachte schaarste in
de 800 MHz en 900 MHz band, geen grond meer aanwezig om de exclusieve reservering van dit spectrum voor nieuwkomers in stand
te houden:
-
• Artikel 3, eerste lid, regelt dat indien er, naast (geldige) aanvragen voor twee of meer vergunningen A1, geen (geldige) aanvragen
zijn voor de vergunning A2, deze categorie vervalt en de vergunning A2 als zevende vergunning wordt toegevoegd aan categorie
C.
-
• Artikel 4, eerste lid, regelt dat indien uit de (geldige) aanvragen slechts vraag blijkt voor één vergunning A1 en er geen
(geldige) aanvraag is voor een vergunning A2, één vergunning A1 als vijfde vergunning wordt toegevoegd aan de categorie B
en de categorie A2 in zijn geheel vervalt, waarbij de vergunning A2 wordt toegevoegd aan categorie B.
-
• Artikel 5, eerste lid, regelt dat indien uit de (geldige) aanvragen slechts vraag blijkt voor één vergunning A1, naast vraag
naar één of meer vergunningen A2, er één vergunning A1 als vijfde vergunning wordt toegevoegd aan categorie B.
-
• Artikel 6, eerste lid, regelt dat indien er uit de (geldige) aanvragen geen vraag blijkt voor de vergunningen A1 en vraag
naar één of meer vergunningen A2, beide vergunningen A1 als vijfde en zesde vergunning worden toegevoegd aan categorie B.
-
• Artikel 7, eerste lid, regelt dat indien er geen (geldige) aanvragen zijn voor de vergunningen A1 en A2, beide categorieën
in zijn geheel vervallen, waarbij de vergunningen A1 worden toegevoegd aan de categorie B, en de vergunning A2 wordt toegevoegd
aan de categorie C.
Hierdoor komt het oorspronkelijk gereserveerde spectrum ter beschikking van alle aanvragers. Dit voorkomt dat spectrum onnodig
gereserveerd blijft en er zodoende een minder efficiënte veiling plaatsvindt. Aanvragers dienen deze alternatieven in hun
aanvraag uit te werken. De alternatieven zijn schematisch weergegeven in onderstaande tabel:
Tabel 9: Overzicht beschikbare vergunningen
4. Vaststellen noodzaak tot veilen
Hoewel de verwachting is dat de vraag naar de vergunningen A1 tot en met G groter is dan het aantal beschikbare vergunningen,
voorziet artikel 12 van de regeling in de situatie dat het houden van de (hele) veiling niet nodig is. De schaarstevaststelling
vindt hierbij plaats voor het geheel aan vergunningen en niet per type vergunning, omdat alle vergunningen als substitueerbaar
worden beschouwd. Hierbij kan het volgende voorbeeld worden gegeven. Stel dat uit de aanvragen blijkt dat er schaarste is
voor de vergunningen A1, A2, B en C, maar niet voor D, E, F, G en H. Uit deze aanvragen blijkt echter niet dat partij X zijn
vraag naar vergunningen B bij een te hoge vraagprijs wil omzetten in een vraag naar vergunningen D. Indien de schaarstevaststelling
per type vergunning plaatsvindt, dan worden de vergunningen D, E, F, G en H echter zonder veiling verdeeld en wordt het partij
X onmogelijk gemaakt om deze overstap gedurende de veiling alsnog te maken indien daar voor hem aanleiding toe is.
Ten eerste kan de situatie zich voordoen dat het houden van een veiling in het geheel onnodig is. Dit is het geval wanneer
er volledig voldaan kan worden aan de vraag naar de beschikbare vergunningen en geen van de aanvragers voorkeur heeft voor
specifieke frequentieruimte (artikel 12, tweede lid, onder a, of derde, vierde, vijfde, zesde of zevende lid) of wanneer er
slechts één aanvraag is ingediend (artikel 12, tweede lid, onder b). In dat geval zal geen veiling plaatsvinden (artikel 12,
tweede lid). Voor de vergunningen wordt in dat geval geen prijs in rekening gebracht. Op basis van de jaarlijks opnieuw vastgestelde
Regeling vergoedingen Agentschap Telecom worden bij de vergunninghouder wel verlening- en toezichtkosten in rekening gebracht.
Naast bovenstaande situatie waarin in het geheel niet wordt geveild, kan zich de situatie voordoen dat wel moet worden geveild,
maar het niet zinvol is om alle fasen van de veiling te doorlopen. Dit betreft de situatie waarin er kan worden voldaan aan
de vraag naar beschikbare vergunningen, maar er door aanvragers een voorkeur is aangegeven voor specifieke frequentieruimte.
In deze situatie kan meteen worden overgegaan naar de toewijzingsbiedronde (artikel 12, negende, tiende, elfde, twaalfde,
dertiende of veertiende lid). Immers, alleen de (eventuele) voorkeur van de aanvragers voor specifieke frequentieruimte is
nog niet bekend. Op grond van artikel 41, derde lid, wordt er in dat geval alleen de zogenoemde extra prijs betaald voor de
vergunningen.
Ten slotte is er nog de mogelijkheid dat aan het einde van de aanvullende biedronde blijkt dat het niet zinnig is om een toewijzingsbiedronde
te houden. Dit kan zich voordoen in twee situaties. Ten eerste kan zich de situatie voordoen dat er voor alle vergunningen
A1, A2, B, C, D, E of G, of enig alternatief dat zich voordoet onder de artikelen 3 tot en met 7 (en aldus voor alle deelnemers
wiens bieding deel uitmaakt van de combinatie van winnende biedingen), slechts één alternatief voor frequentieruimte bestaat.
Ten tweede kan zich de situatie voordoen dat de combinatie van winnende biedingen uitwijst dat er voor een type vergunning
(bijvoorbeeld vergunning E) sprake is van slechts één winnaar (de combinatie van winnende biedingen bevat slechts één bod
dat betrekking heeft op vergunningen E). In beide gevallen kan reeds op basis van artikel 2, vijfde tot en met twaalfde lid,
of 3, tweede of derde lid, 4, tweede of derde lid, 5, tweede lid, 6, tweede of derde lid, of 7, tweede, derde of vierde lid,
worden bepaald voor welke frequentieruimte die vergunningen moeten worden verleend. Derhalve is in artikel 35, eerste lid,
bepaald dat in een dergelijke situatie de betrokken vergunningen zonder toewijzingsbiedronde kunnen worden verleend. In dat
geval wordt uitsluitend de op grond van artikel 32 afgeronde basisprijs betaald.
Opgemerkt wordt dat indien de combinatie van winnende biedingen slechts één bod bevat dat betrekking heeft op de vergunningen
A1 en/of A2, met betrekking tot die vergunningen nog niet kan worden bepaald voor welke frequentieruimte die vergunningen
moeten worden verleend. Dit komt omdat de vergunningen A1 en A2 gelegen zijn in dezelfde frequentieband als de vergunningen
B respectievelijk C. Alleen als de combinatie van winnende biedingen één winnaar aanwijst van zowel de vergunningen A1 als
B, danwel één winnaar van zowel de vergunningen A2 als C, zal zich met betrekking tot deze vergunningen de situatie voordoen
dat geen toewijzingsbiedronde meer nodig is.
5. Veilingmodel: combinatorische klokveiling
Het model dat gebruik wordt voor deze veiling is, evenals bij de 2,6 GHz-veiling, de zogeheten combinatorische klokveiling.
De veiling zal plaatsvinden via internet. Iedere partij die beschikt over een computer met internetverbinding kan technisch
gezien deelnemen aan de veiling.
5.1 Overwegingen voor dit model
Het veilingmodel heeft tot doel de haalbaarheid van de veilingdoelstellingen te waarborgen. Voor de veiling zijn deze in volgorde
van prioriteit: lage toetredingsdrempels (kansen voor nieuwkomers), efficiënte allocatie (vergunningen moeten bij die partijen
komen die er de meeste waarde mee weten te creëren en te verwerven spectrum dient zo veel mogelijk aaneengesloten te zijn)
en realistische veilingopbrengst (marktconforme beprijzing en voorkomen ‘winner’s curse’, onder meer door het hanteren van
de ‘tweede prijsregel’). Verder dient het veilingmodel te borgen dat de veiling efficiënt en praktisch uitvoerbaar is, er
zo veel mogelijk samenspanning door partijen (collusie) of strategisch inkoopgedrag wordt vermeden, alsook zo veel mogelijk
transparantie en keuzevrijheid tijdens het biedproces voor en aan de deelnemers wordt geboden.
Het veilingmodel waarin zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan bovenstaande uitgangspunten, is de combinatorische klokveiling.
De keuze voor het veilingmodel is gebaseerd op twee externe onderzoeken (SEOR, Advies over de verdeling van TDAB-, 2,6 GHz-
en FM-/AM-frequenties, juni 2007 en DotECon, Auction model and electronic system for the Dutch 2.6 GHz auction, november 2007).
Het onderzoek uitgevoerd door DotEcon vormt de basis voor het veilingmodel maar wijkt op een aantal punten (gedeeltelijk)
af, zoals ten aanzien van het hanteren van waarborgsommen, sancties, aantal activiteitspunten, termijnen voor bijstorten,
het hanteren van een ‘noodremprocedure’ (de artikelen 3 tot en met 7 van de regeling) en het mededelen van informatie aan
de deelnemers van de veiling. Dit veilingmodel is een efficiënte benadering om meerdere vergunningen te veilen die zowel substitueerbaar
als aanvullend aan elkaar zijn. De veiling zal via een elektronisch veilingsysteem plaatsvinden waarbij gebruik wordt gemaakt
van het internet. De veiling van de 2,6 GHz frequenties heeft in het voorjaar van 2010 ook via internet plaatsgevonden en
ook in andere landen (zoals Noorwegen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) hebben veilingen van frequenties via internet plaatsgevonden.
In Zwitserland zal naar verwachting in 2012 een soortgelijke veiling plaatsvinden als de veiling die onderwerp is van deze
regeling. Elektronisch veilen over het internet heeft als grootste voordeel dat er minder kosten voor het bedrijfsleven zijn.
Niet alleen reis- en verblijfskosten worden bespaard, maar vooral ook communicatie- en afstemmingskosten tussen bieders ‘on
site’ en beslissingsbevoegden op het hoofdkantoor zijn significant hoger wanneer een veiling op locatie plaatsvindt.
Uitgangspunt van de veiling is bovendien dat er zo veel mogelijk transparantie is voor deelnemers aan de veiling. Transparantie
moet er echter niet toe leiden dat collusie in de hand wordt gewerkt en nieuwkomers op achterstand worden gezet. Om die reden
is er voor gekozen dat bij aanvang van de veiling bekend wordt gemaakt hoeveel deelnemers er zijn, maar niet welke deelnemers
het betreft.
5.2 De werking van het model
De combinatorische klokveiling bestaat uit twee fasen :
-
1.
De hoofdfase van de veiling, bestaande uit de primaire biedronden en de aanvullende biedronde. In deze fase bieden de deelnemers uitsluitend op aantallen
vergunningen A1, A2 B, C, D, E, F of G. De specifieke frequentieruimte waarop een vergunning ziet, blijft in deze fase nog
onbepaald. De hoofdfase kent primaire biedronden waarin vraag, aanbod en prijs op elkaar afgestemd worden. Bij iedere ronde
gaat de prijs van de vergunningen (A1, A2, B C, D, E, F of G) omhoog en kunnen deelnemers aangeven hoeveel vergunningen zij
tegen die prijs zouden willen verwerven. De rondeprijs wordt verhoogd totdat de vraag niet meer groter is dan het aanbod.
De hoofdfase wordt afgesloten met in beginsel één aanvullende biedronde waarin deelnemers op verschillende door hen aan te
geven combinaties van vergunningen A1, A2, B, C, D, E, F of G kunnen bieden. Deelnemers kunnen dan ook switchen tussen vergunningen.
Aan het einde van de aanvullende biedronde wordt bepaald welke deelnemers vergunningen A1, A2, B, C, D, E, F of G hebben ‘gewonnen’
en hoeveel vergunningen zij hebben ‘gewonnen’.
-
2.
De toekenningsfase, die in beginsel uit één toewijzingsbiedronde bestaat. In deze toewijzingsbiedronde wordt bepaald op welke specifieke plaats in de frequentieband de vergunningen zien die de deelnemer in de hoofdfase
heeft ‘gewonnen’. Aan deze biedronde doen uitsluitend de deelnemers mee die in de hoofdfase vergunningen hebben gewonnen.
In de hiernavolgende paragrafen wordt specifieker op de hoofd- en toekenningsfase ingegaan.
5.3 De hoofdfase van de veiling (primaire biedronde en aanvullende biedronde)
5.3.1 Primaire biedronden
Doel van de primaire biedronde
De primaire biedronden hebben tot doel te bepalen wat ongeveer de waarderingen voor de vergunningen A1, A2, B, C, D, E, F
en G zijn. De primaire biedronden volgen het principe van de klokveiling. In iedere ronde doen bieders één bieding op vergunningen
A1, A2, B, C, D, E, F of G (bijvoorbeeld 2 vergunningen B, 2 vergunningen C en 4 vergunningen D) voor de geldende rondeprijs
per vergunning. Hierbij wordt op vergunningen A1, A2, B, C, D, E, F of G geboden, zonder dat bepaald is op welke specifieke
frequentieruimte de vergunningen A1, A2, B, C, D, E of G betrekking hebben. De primaire biedronden gaan door totdat de totale
vraag kleiner of gelijk is aan het totale aanbod aan vergunningen.
Hoewel het doel van de primaire ronden is om te bepalen wat ongeveer de waarderingen voor de verschillende vergunningen zijn,
kan iedere geldige bieding in een primaire ronde uiteindelijk deel uitmaken van de combinatie van winnende biedingen (artikel
31, tweede lid). Deelnemers zijn onvoorwaardelijk en onherroepelijk aan hun biedingen gebonden (zie artikel 19, tweede lid)
en doen er dus goed aan om ook in de primaire biedronden uitsluitend serieuze biedingen te doen.
Rondeprijzen in de primaire biedronde
Bij aanvang van de eerste primaire biedronde wordt gestart met een minimumbedrag van € 35.000.000,– voor een vergunning A1
of B, € 28.900.000,– voor een vergunning A2 of C, € 4.125.000, voor een vergunning D, € 810.000,– voor een vergunning E, €
590.000,– voor een vergunning F en € 585.000,– voor een vergunning G (artikel 26, eerste lid).
Dit minimumbedrag wordt ook de ‘reserveprijs’ genoemd. Met een reserveprijs wordt beoogd om niet-serieuze bieders te weren,
maar ook om de veiling vlotter te laten verlopen. De reserveprijs moet niet te laag zijn (anders schrikt het niet-serieuze
bieders onvoldoende af), maar ook niet zo hoog zijn dat (kleinere) partijen erdoor worden geweerd. Voorkomen moet worden dat
serieuze bieders niet in staat zijn om binnen de vergunningduur en de ingebruiknameverplichting de reserveprijs terug te verdienen.
Om de reserveprijzen vast te stellen is allereerst een zo realistisch mogelijke inschatting gemaakt van de waarde van een
800 MHz vergunning, het meest waardevolle deel van het te vergunnen spectrum. Daartoe is de opbrengst van de 800 MHz band
in Duitsland, waar deze band in april/mei 2010 is geveild, als referentiepunt genomen. Daarbij is rekenschap gegeven van de
marktverschillen tussen Duitsland en Nederland. De reserveprijs voor de 800 MHz vergunningen is op circa 30% van deze ingeschatte
waarde gesteld. Bij het bepalen van de reserveprijzen van de overige vergunningen is de reserveprijs van de 800 MHz vergunningen
als startpunt genomen. Vervolgens is een aantal correctiefactoren toegepast. Zo is er rekening gehouden met de verwachte uitrolkosten,
verschil in looptijden tussen vergunningen, het verschil in kavelgroottes en het verschil tussen gepaard en ongepaard spectrum
(zie ook Creed, Advies: Veiling van vergunningen 800, 900, 1800 MHz, Amsterdam, 31 januari 2011).
Tijdens de primaire biedronden verhoogt de minister (zolang er schaarste is) de prijs voor iedere afzonderlijke categorie
vergunningen per biedronde. Deelnemers geven met hun bieding aan hoeveel vergunningen van welk type zij voor de door de minister
vastgestelde rondeprijs willen verwerven. Voor de vergunningen A1 en A2 geldt dat alleen nieuwkomers daarvoor in aanmerking
komen.
Uitgangspunt is dat de rondeprijs van een vergunning wordt verhoogd indien uit de biedingen blijkt dat die vergunning schaars
is (zie artikel 26, tweede tot en met veertiende lid). Die verhoging kan per categorie van vergunningen verschillen. Zo kan
het bijvoorbeeld zijn dat de prijs van de vergunningen C met 5% stijgt terwijl die van de vergunningen D met 12% stijgt. Ten
aanzien van de mate waarin de rondeprijzen worden verhoogd geldt het uitgangspunt dat de rondeprijs van een vergunning in
beginsel niet meer dan 100% verhoogd wordt ten opzichte van de rondeprijs voor die vergunning in de daaraan voorafgaande ronde.
De minister kan van dit uitgangspunt afwijken indien dit naar zijn oordeel nodig is voor een evenwichtige vraagontwikkeling
of een efficiënt verloop van de veiling (artikel 26, vijftiende en zestiende lid).
Activiteitsniveau en -punten in de primaire ronde
Een voorwaarde voor de geldigheid van de bieding van een deelnemer is dat het activiteitsniveau van zijn bieding in een ronde
gelijk is aan of kleiner is dan het activiteitsniveau van die deelnemer in die betrokken ronde (zie artikel 22, vijfde lid).
Het stellen van deze voorwaarde is nodig om de totale vraag naar vergunningen vanaf het begin van de veiling inzichtelijk
te maken (ofwel voorkomen dat deelnemers om strategische redenen hun vraag achterhouden).
Iedere vergunning staat gelijk aan een aantal activiteitspunten (zie artikel 22, eerste lid). Zo staat een vergunning A1 ,A2,
B of C gelijk aan vijftien activiteitspunten. Een bieding op twee vergunningen B staat daarmee gelijk aan een bieding met
een activiteitsniveau van 30 (2x15) activiteitspunten. Vergunning D staat gelijk aan twee activiteitspunten. De overige vergunningen
staan ieder gelijk aan één activiteitspunt, met uitzondering van de vergunningen G waarvoor een afwijkende regel geldt (artikel
22, eerste lid, onder e). Deze uitzondering houdt verband met de noodzaak om guardbands aan te brengen tussen verschillende
vergunninghouders in het ongepaarde deel van de 2,6 GHz band (zie paragraaf 2.4).
De hoeveelheid vergunningen waarop een bieding betrekking heeft, is gemaximeerd door:
-
– enerzijds de maximale frequentieruimte waarvoor aan een aanvrager vergunningen worden verleend (artikelen 2, elfde en twaalfde
lid, of 3, derde lid, 4, derde lid, 5, tweede lid, 6, derde lid, onderscheidenlijk 7, vierde lid) – ofwel het maximum aan
activiteitspunten –, en
-
– anderzijds het activiteitsniveau van een deelnemer in de ronde waarin hij een bieding wil indienen (artikel 22, derde en vijfde
lid).
Het maximum van 220 respectievelijk 190 activiteitspunten (artikel 2, elfde en twaalfde lid) is een constant maximum in de
zin dat dit maximum altijd geldt (in iedere primaire biedronde alsmede in de aanvullende biedronde). Dit maximum voor overige
deelnemers ligt hoger wanneer de situatie als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 7 van de regeling zich voordoet. Het activiteitsniveau
van een deelnemer is afhankelijk van de ronde waarin hij biedt (zie de volgende twee alinea’s en artikel 22, derde lid).
In de eerste primaire biedronde is hetgeen een deelnemer kan bieden, ingevolge artikel 22, derde lid, onder a, en vijfde lid
gemaximeerd door het activiteitsniveau dat hij heeft. Als hij bijvoorbeeld een geldige aanvraag heeft ingediend ter grootte
van 30 activiteitspunten en hem ingevolge artikel 14, eerste lid, is meegedeeld dat hij voor 30 activiteitspunten vergunningen
mag verwerven tijdens de veiling, dan kan hij in de eerste primaire biedronde een bieding doen ter grootte van 30 activiteitspunten
(bijvoorbeeld een vergunning B – ofwel vijftien activiteitspunten – plus een vergunning C – ofwel vijftien activiteitspunten).
Hij kan er ook voor kiezen om in de eerste primaire biedronde een bieding te doen voor een lager aantal activiteitspunten
als waarop zijn aanvraag betrekking heeft. Dat heeft overigens wel gevolgen voor zijn biedmogelijkheden in de daaropvolgende
ronden (zie volgende punt).
In iedere volgende ronde van de primaire biedronden (tweede, derde, etc.) kan een deelnemer ingevolge artikel 22, derde lid,
onder b, en vijfde lid, een bieding doen voor hetzelfde aantal activiteitspunten als in de daaraan voorafgaande ronde, of
een lager aantal activiteitspunten. Als hij bijvoorbeeld in de eerste primaire biedronde een bieding heeft gedaan ter grootte
van 30 activiteitspunten, dan kan hij in de daaropvolgende ronde (in dit voorbeeld: de tweede primaire ronde) een bieding
doen voor datzelfde aantal of een lager aantal activiteitspunten (bijvoorbeeld 15). Hierdoor zal de totale vraag van iedere
deelnemer naar verwachting geleidelijk afnemen, naarmate de prijs toeneemt. Een vergroting van de totale vraag naar vergunningen
is voorts door deze aanpak niet mogelijk, waardoor het veilingproces inzichtelijk verloopt.
De software van het veilingsysteem controleert of een bieding van een deelnemer voldoet aan het maximum aan activiteitspunten
(artikelen 2, elfde en twaalfde lid, of 3, derde lid, 4, derde lid, 5, tweede lid, 6, derde lid, onderscheidenlijk 7, vierde
lid) en aan het maximum dat voor die deelnemer in die ronde geldt (artikel 22, derde en vijfde lid). Indien een deelnemer
een bieding uitbrengt die boven het gestelde maximum uitgaat, dan is die bieding ongeldig (artikel 20, tweede lid, onderdeel
b).
Een deelnemer is niet verplicht om in iedere primaire biedronde te blijven bieden. Hij mag stoppen met bieden wanneer hem
dat goeddunkt. Als hij in een primaire ronde (bijvoorbeeld ronde 7) geen bieding doet, dan is zijn activiteitsniveau voor
de daaropvolgende rondes (bijvoorbeeld 8, 9, etc.) nul en kan hij niet meer bieden.
Andere eisen in de primaire biedronde
Deelnemers mogen in iedere primaire biedronde ten hoogste één bieding per ronde uitbrengen (artikel 24, tweede lid). Daarnaast
worden alleen geldige biedingen geaccepteerd (zie artikel 20 en paragraaf 5.7.)
Duur van de primaire biedronde
Indien een deelnemer een biedronde laat verstrijken zonder dat hij een bieding uitbrengt, wordt die biedronde voor die deelnemer
eenmalig van rechtswege verlengd met een termijn van 30 minuten, met dien verstande dat in ten hoogste twee primaire biedronden
voor een deelnemer verlenging plaats vindt (artikel 23, eerste lid). De termijn van een verlenging duurt maximaal 30 minuten,
maar kan eerder eindigen als alle deelnemers die gebruik maken van verlengingsrechten hun bieding hebben uitgebracht. De verlengingsperiode
geldt alleen voor deelnemers die geen bieding hebben uitgebracht in de normale rondetijd, toestemming tot verlenging van de
minister hebben en nog beschikken over activiteitspunten. Deelnemers die al een bieding hebben uitgebracht, kunnen geen verdere
actie ondernemen tijdens de verlengingsperiode. Deelnemers wordt meegedeeld dat de ronde verlengd is en dat ze moeten wachten
op de aankondiging dat de verlengingsperiode voorbij is. Deelnemers die geen bieding hebben uitgebracht tijdens de primaire
biedronde en geen verlengingsrechten meer hebben, kunnen geen bieding uitbrengen tijdens de verlenging. Deze deelnemers kunnen
niet meer bieden in latere primaire biedronden.
De primaire biedronden eindigen ingevolge artikel 27, eerste lid, als voldaan kan worden aan de vraag naar vergunningen. Bij
uitzondering kan de minister de primaire biedronden beëindigen zonder dat de vraag naar vergunningen kleiner of gelijk is
aan het aanbod indien dat geboden is ten behoeve van een efficiënt veilingproces (artikel 27, tweede lid).
5.3.2 Aanvullende biedronde
Doel van de aanvullende biedronde
Op de primaire biedronden volgt de aanvullende biedronde. Dit is één biedronde (die op grond van artikel 31, derde lid, ten
hoogste drie maal opnieuw kan worden gehouden), waarin alle bieders de mogelijkheid hebben om verschillende biedingen te doen
op (combinaties van) vergunningen. De biedmogelijkheden in de aanvullende ronde worden bepaald door het biedgedrag in de primaire
biedronden.
Door het aantal categorieën vergunningen dat geveild wordt, is het mogelijk een zeer groot aantal biedingen in te dienen in
de aanvullende biedronde. Dit heeft gevolgen voor de tijd die benodigd is om de biedingen in te dienen, voor de werking van
het elektronische veilingsysteem en voor de tijd die nodig is om de ingediende biedingen te verwerken en de basisprijzen te
bepalen. Daarom is een maximum gesteld aan de hoeveelheid uit te brengen (pakket)biedingen in de aanvullende biedronde (artikel
29, tweede lid). Dit voorkomt mede dat niet-serieuze deelnemers in staat zijn het veilingproces te verstoren. Er is gekozen
voor een maximum van 2000 biedingen, zodat deelnemers voldoende mogelijkheden hebben om biedingen te kunnen doen maar niet
dusdanig veel biedingen kunnen doen dat het veilingproces kan worden gefrustreerd.
Activiteitsniveau en -punten in de aanvullende biedronde
De activiteitsregel levert ook beperkingen op voor de aanvullende biedronde. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat deelnemers
ook tijdens de primaire biedronden serieuze biedingen doen. Als een deelnemer bijvoorbeeld in een bepaalde primaire ronde
zijn activiteitsniveau heeft laten zakken (zijn totale vraag naar vergunningen ging omlaag bij een prijsverhoging), zou het
in beginsel niet redelijk zijn als deze deelnemer vervolgens in de aanvullende biedronde een bieding met een hoger activiteitsniveau
tegen een onverwacht hoog bedrag zou mogen doen. Dat zou hem immers in staat stellen om zijn vraag achter te houden in de
primaire biedronden, hetgeen een goed, transparant en efficiënt verloop van de veiling zou frustreren.
De hoeveelheid activiteitspunten waarop een bieding in de aanvullende ronde betrekking heeft is in beginsel gemaximeerd door:
-
– enerzijds de maximale frequentieruimte waarvoor aan een aanvrager vergunningen worden verleend (artikelen 2, elfde en twaalfde
lid, of 3, derde lid, 4, derde lid, 5, tweede lid, 6, derde lid, onderscheidenlijk 7, vierde lid) – ofwel het maximum aan
activiteitspunten –, en
-
– anderzijds het activiteitsniveau van een deelnemer, te weten het activiteitsniveau van diens bieding in de laatste primaire
biedronde (artikel 22, derde lid, onderdeel c, en vijfde lid).
Ingevolge artikel 22, zesde lid, kan het activiteitsniveau van een bieding in de aanvullende biedronde toch hoger zijn dan
het activiteitsniveau van de deelnemer (te weten het activiteitsniveau van diens bieding in de laatste primaire biedronde),
mits het activiteitsniveau van de bieding in de aanvullende biedronde niet hoger is dan het aantal activiteitspunten dat hem
op grond van artikel 14, eerste lid, is meegedeeld.
Minimumprijzen in de aanvullende biedronde
Artikel 30, eerste lid, bepaalt wat een deelnemer in de aanvullende ronde per vergunning (van een bepaald type) minimaal moet
bieden. Deze minimumbiedbedragen komen overeen met de prijzen voor de vergunningen in de eerste primaire biedronde. Indien
deelnemers in de aanvullende ronde biedingen zouden kunnen doen voor lagere bedragen, zou de aanvullende biedronde zijn effect
en nut verliezen hetgeen veilingtechnisch inefficiënt is.
Voorts stelt artikel 30, tweede lid, een minimum voor het biedbedrag dat een deelnemer kan bieden voor een bieding in de aanvullende
ronde die hij (wat aantallen en type betreft) ook heeft gedaan in een primaire biedronde. Indien een deelnemer voor die bieding
(bijvoorbeeld één vergunning B, twee vergunningen C en één vergunning D) in een primaire ronde bijvoorbeeld een bieding heeft
gedaan ter hoogte van € 127.495.000,– en hij wil in de aanvullende biedronde een bieding op hetzelfde pakket uitbrengen (dus
één vergunning B, twee vergunningen C en één vergunning D) dan moet zijn bieding in de aanvullende biedronde een hoger biedbedrag
betreffen dan € 127.495.000,–.
Maximumprijzen in de aanvullende biedronde
In de aanvullende biedronde gelden ook maximumprijzen per deelnemer, die gebaseerd zijn op de biedingen van deze deelnemer
in de primaire biedronden. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verschillende biedbeperkingen die op grond
van artikel 30, derde en vierde lid, in de aanvullende biedronde gelden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds
een bieder die vóór de laatste primaire biedronde is gestopt met bieden en anderzijds een bieder die tot en met de laatste
primaire biedronde heeft geboden. Verder gelden er beperkingen naar gelang het bod in de aanvullende biedronde betrekking
heeft op (a) het pakket waar de deelnemer voor het laatst op heeft geboden in de primaire biedronden, (b) een pakket met dezelfde
omvang qua activiteitspunten maar op een ander samenstel van vergunningen (c) een qua activiteitspunten groter of kleiner
pakket dan waar de deelnemer voor het laatst op heeft geboden in de primaire biedronden.
Tabel 10: Overzicht biedbeperkingen in de aanvullende biedronde
In de aanvullende biedronde bieden op het finale pakket
Als een deelnemer in de laatste primaire biedronde nog meedeed (een bieding met een activiteitsniveau hoger dan nul uitbracht)
geldt voor deze deelnemer voor biedingen op zijn finale pakket (de specifieke combinatie van vergunningen waarop de bieder
in de laatste primaire biedronde bood) geen maximumbedrag in de aanvullende biedronde (artikel 30, vijfde lid). Haakte een
deelnemer in een primaire biedronde af (bracht hij zijn laatste bieding met een activiteitsniveau hoger dan nul uit in een
andere primaire biedronde dan de laatste primaire biedronde) dan geldt voor deze deelnemer voor biedingen op zijn finale pakket
in de aanvullende ronde een maximumbedrag (artikel 30, vierde lid). Op zijn finale pakket (het laatste pakket van meer dan
nul activiteitspunten waarop de deelnemer in de primaire biedronde een bieding heeft gedaan) mag hij geen geen hoger bedrag
bieden, dan het bedrag dat dit pakket zou hebben gekost in de primaire biedronde na de biedronde waarin hij zijn finale primaire
biedronde uitbracht (de ronde waarin hij ‘uitstapte’).
In de aanvullende biedronde bieden op een ander pakket dan het finale pakket
Voor biedingen op een ander pakket dan het finale pakket (met een hoger of lager totaalaantal activiteitspunten, of hetzelfde
activiteitsniveau maar een andere combinatie van vergunningen) geldt op grond van artikel 30, vierde lid, een maximumbedrag.
De hoogte van dat maximumbedrag wordt berekend op basis van de volgende formule (artikel 30, vierde lid) die ook wel de ‘relatieve
capregel’ wordt genoemd:
SB(x) ≤ Bmax(Y) + (RPn(x) – Pn(Y))
Om de verschillende termen in de formule van de relatieve capregel te bepalen, en zo de maximale hoogte van het te bieden
bedrag voor een bepaald pakket in de aanvullende biedronde (pakket ‘X’) vast te stellen – oftewel, wat is het maximale supplementaire
bod dat op pakket X mag worden uitgebracht; ‘DB(x)’) – worden de volgende stappen gevolgd:
-
– Ten eerste wordt vastgesteld in welke biedronde de deelnemer voor het laatst een voldoende hoog activiteitsniveau had om een
bieding uit te brengen op het samenstel van vergunningen (‘pakket’) waarop hij in de aanvullende biedronde een bieding wil
uitbrengen. Dit pakket, het pakket waarop de deelnemer een bieding wil uitbrengen in de aanvullende biedronde, wordt aangeduid
als pakket ‘X’ en de betreffende primaire biedronde als ronde ‘n’.
-
– Ten tweede wordt bekeken op welk pakket de deelnemer in de ronde n daadwerkelijk een bieding heeft uitgebracht. De prijs van
dit ‘pakket Y’ vormt de term ‘Pn(Y)’. Oftewel, de prijs in ronde n van pakket Y.
-
– Ten derde wordt op basis van de rondeprijzen in ronde n berekend wat de prijs zou zijn van pakket X. De prijs van pakket X
in ronde n vormt de term ‘RPn(x)’. Oftewel, de prijs in ronde n voor pakket X.
-
– Ten vierde wordt bekeken wat het maximale bod is wat de deelnemer heeft uitgebracht op pakket Y. Dit bedrag wordt aangeduid
met ‘Bmax(Y)’. Oftewel, wat is het maximale bod dat de deelnemer heeft gedaan op pakket Y. Dit maximale bod hoeft overigens niet al te
zijn gedaan in ronde n, maar kan ook in een latere primaire biedronde, of zelfs in de aanvullende biedronde zijn gedaan. Het
kan bijvoorbeeld voorkomen dat de deelnemer in ronde n een bod uitbrengt op een bepaald pakket (‘pakket Y’) en dat hij vervolgens
tot aan de laatste primaire biedronde blijft doorbieden op dit pakket. Als hij vervolgens in de aanvullende biedronde nogmaals
een bieding op dit pakket uitbrengt dan is ‘Bmax(Y)’ dus de prijs van pakket Y in de aanvullende biedronde.
Het volgende voorbeeld dient ter illustratie van voorgaande en is puur fictief.
Stel er worden 14 vergunningen geveild. Het verloop van de veiling voor deelnemer A in de primaire biedronden is hieronder
weergegeven. De primaire biedronden eindigen na ronde 7:
Een bieding op het pakket van 4 vergunningen is onbeperkt (artikel 30, vijfde lid maar zie ook tabel 10). Deelnemer A biedt
in de aanvullende biedronde een bedrag van € 9.000.000,– voor dit pakket. Vervolgens wil hij een bieding uitbrengen op een
pakket van 6 vergunningen (‘pakket X’). Het maximumbedrag dat hij hiervoor mag betalen wordt bepaald door de formule van de
relatieve capregel (SB(x) ≤ Bmax(Y) + (RPn(x) – Pn(Y))). De uitkomst hiervan wordt als volgt berekend:
Allereerst wordt vastgesteld in welke primaire biedronde deelnemer A voor het laatst op 6 vergunningen mocht bieden (‘ronde
n’). Dat is de primaire biedronde 6. In die primaire biedronde bood hij echter op een pakket van 4 vergunningen (‘pakket Y’)
voor een totaalbedrag van € 8.400.000,–. Dit laatste bedrag is de term Pn(Y) in de formule (de prijs in ronde n van pakket Y).
Vervolgens moet worden berekend wat een pakket van 6 vergunningen in ronde 6 zou hebben gekost. Dat is € 12.600.000,– (6 x
€ 2.100.000,–). Dit bedrag is de term RPn(x) in de formule (de prijs in ronde n van pakket X).
Tot slot moet worden vastgesteld wat het maximale bod is dat deelnemer A op het pakket van 4 vergunningen heeft uitgebracht.
Dat is de bieding van € 9.000.000,– die hij heeft gedaan in de aanvullende biedronde en dus niet de bieding van € 8.800.000,–
die hij op dit pakket deed in ronde 7. Dit bedrag van € 9.000.000,– is de term Bmax(Y) in de formule (het maximale bod dat deelnemer A in de primaire of aanvullende biedronde(n) heeft uitgebracht op pakket Y).
Het maximale bedrag dat deelnemer A dus mag bieden op een pakket van 6 vergunningen is: € 9.000.000,– + (€ 12.600.000,– –
€ 8.400.000,–) = € 13.200.000,–.
Duur van de aanvullende biedronde
De deelnemers horen voor aanvang van de veiling hoeveel tijd er is uitgetrokken voor de aanvullende ronde. Mocht een deelnemer
er niet in slagen om binnen de gestelde duur van de aanvullende ronde een bieding in te dienen, dan krijgt hij op grond van
artikel 23, eerste lid, automatisch een half uur extra om alsnog te bieden. Voorts kan de minister in geval van bijzondere
omstandigheden of in geval van een elektronische storing nader uitstel verlenen (artikel 23, tweede lid).
5.3.3 Einde van de hoofdfase: Bepalen van de combinatie van winnende biedingen
Vaststellen combinatie van winnende biedingen
Na de aanvullende biedronde worden alle biedingen uit zowel de primaire biedronden als de aanvullende biedronde bij elkaar
genomen om te bepalen wie de winnaars zijn van de hoofdfase van de veiling (artikel 31). De voornaamste randvoorwaarden zijn
de uitgangspunten voor de vergunningverlening in de artikelen 2, derde tot en met twaalfde lid, of 3, tweede en derde lid,
4, tweede en derde lid, 5, tweede lid, 6, tweede en derde lid, onderscheidelijk 7, tweede, derde en vierde lid. Deze eisen
zien onder meer op een efficiënte verdeling van de frequentieruimte (zie hierover Hoofdstuk 2). Daarnaast is een absoluut
vereiste dat de combinatie van winnende biedingen ten hoogste één bieding per deelnemer bevat.
De combinatie van biedingen die aan bovenbedoelde eisen voldoet én de hoogste opbrengst oplevert, is de combinatie van winnende
biedingen. Zodra de combinatie van winnende biedingen is bepaald, weet de deelnemer wiens bieding deel uitmaakt van die combinatie
hoeveel vergunningen A1, A2, B, C, D, E, F of G hij verleend krijgt. De deelnemers weten daarmee nog niet voor welke specifieke
frequentieruimte zij een vergunning verleend krijgen. Dit wordt eerst duidelijk aan het einde van de toewijzingsbiedronde.
Als er geen unieke combinatie is van winnende biedingen, dan wordt de aanvullende biedronde maximaal driemaal herhaald. Is
er dan nog steeds geen unieke combinatie van winnende biedingen, dan wordt er geloot (artikel 31, derde en vierde lid). Deze
loting vindt plaats via de software van het veilingmodel onder toezicht van een notaris.
Vaststellen van de basisprijs
Voor iedere winnende bieding wordt een basisprijs vastgesteld op grond van bijlage III (artikel 32). Deze basisprijs wordt
gebaseerd op de ‘tweede-prijs-regel’, waarbij niet het geboden bedrag van de winnende deelnemers als uitgangspunt geldt, maar
de zogeheten opportuniteitskosten. Hiermee wordt in dit geval het bedrag bedoeld dat de alternatieve combinatie van winnaars
zou moeten betalen als de combinatie van winnende biedingen niet zou bestaan. De winnende deelnemers betalen niet wat ze hadden
geboden (in hun winnende bieding), maar betalen het bedrag dat de alternatieve combinatie van winnaars – in hiervoor beschreven
fictieve situatie – betaald zou hebben.
5.4 De toewijzingsbiedronde
Doel van de toewijzingsbiedronde
Deze ronde bepaalt hoe het beschikbare spectrum in de verschillende frequentiebanden zal worden verdeeld tussen de winnende
bieders. Na de hoofdfase zijn de winnaars namelijk al wel bekend, maar zij weten uitsluitend hoeveel vergunningen A1, A2,
B, C, D, E of G zij hebben gewonnen. Alleen de winnaar van de vergunning F is na afloop van de primaire ronden zeker van zijn
plaats in het spectrum. In de toewijzingsronde wordt de concrete plek in het spectrum bepaald, ofwel wordt bepaald voor welke
specifieke frequentieruimte de winnaars een vergunning krijgen. Indien de combinatie van winnende biedingen uitwijst dat er
voor de vergunningen A1 en B, A2 en C, D, E of G sprake is van slechts één winnaar, wordt er voor dat type vergunning geen
toewijzingsbiedronde gehouden.
Verloop van de toewijzingsbiedronde
In afwijking van de primaire biedronde en de aanvullende biedronde bestaat de toewijzingsbiedronde uit maximaal vijf afzonderlijke
biedronden die gelijktijdig plaatsvinden. Deze simultane biedronden leiden tot vijf finale combinaties van winnende biedingen:
een toewijzingsbiedronde en één finale combinatie van winnende biedingen voor vergunningen A1 en B, één finale combinatie
van winnende biedingen voor vergunningen A2 en C, en voor elk van de vergunningen D, E en G ook een toewijzingsbiedronde en
één finale combinatie van winnende biedingen. Het houden van vijf gescheiden toewijzingsbiedronden voor de vergunningen A1
en B (tezamen), A2 en C (tezamen), D, E en G heeft onder meer als voordeel dat de toewijzingsbiedronde bij een niet doorslaggevende
uitkomst (bijvoorbeeld meerdere finale combinaties van winnende biedingen voor vergunning D) niet voor alle vergunningtypen
herhaald hoeft te worden (zie artikel 40, derde lid).
Voor aanvang van de toewijzingsbiedronde stelt de minister voor iedere deelnemer een lijst op van de biedopties die hij per
type vergunning (A1 en B tezamen, A2 en C tezamen, D, E of G) in de toewijzingsbiedronde heeft (artikel 38). Aan de hand van
deze lijst kan iedere deelnemer zien voor welke specifieke frequentieruimte hem vergunningen verleend zouden kunnen worden.
Een deelnemer in de toewijzingsbiedronde kan uitsluitend een bieding uitbrengen op een biedoptie die op deze lijst staat (artikelen
37, zesde lid, en 38). Brengt hij een bieding uit op een optie die niet op deze lijst staat dan is zijn bieding ongeldig (artikel
20, tweede lid, onderdeel i).
Het staat de deelnemers in de toewijzingsbiedronde vrij om van deelname aan deze ronde af te zien als zij geen voorkeur hebben
voor een specifieke plek in het spectrum; in dat geval komen zij op een plek terecht die ‘overblijft’ nadat naar aanleiding
van de biedingen in de toewijzingsbiedronde is gebleken op welke plekken andere winnende bieders terecht komen. Ingevolge
artikel 39 hoeven zij in dat geval geen actie te ondernemen in deze biedronde (het is niet nodig om een bieding van nul euro
uit te brengen).
Vaststellen van de extra prijs en van de totaalprijs
Na de toewijzingsbiedronde wordt op grond van bijlage IV bepaald welke prijs de deelnemers met een winnende bieding moeten
betalen (artikel 41). Deze prijs bestaat uit de op grond van artikel 32, tweede lid, afgeronde basisprijs plus een afgeronde
extra prijs die de winnende deelnemer moet betalen voor zijn winnende bieding uit de toewijzingsbiedronde. Ook deze extra
prijs wordt gebaseerd op de zogenoemde ‘tweede-prijs-regel’. In het geval dat er geen schaarste is en er alleen een toewijzingsbiedronde
zou plaatsvinden, hoeft alleen de extra prijs voldaan te worden.
5.5 Einde van de veiling
Nadat de extra prijzen en de totaalprijzen bepaald zijn, deelt de minister de deelnemers zo spoedig mogelijk mee dat de veiling
is afgelopen, wie de winnende deelnemers zijn, welke vergunningen zij hebben gewonnen en de totaalprijzen die op grond van
artikel 41 zijn vastgesteld, waarbij tevens een overzicht van de basisprijzen en extra prijzen wordt verstrekt (artikel 42).
Binnen twee weken na deze mededeling vindt vervolgens op basis van artikel 44 betaling van de totaalprijzen plaats.
Na afloop van de veiling gaat de minister op basis van artikel 43 over tot verlening van de vergunningen.
5.6 Elektronische storing
Als een deelnemer door een elektronische storing niet in staat is in een primaire ronde een bieding uit te brengen met het
elektronische veilingsysteem, moet hij uiterlijk 10 minuten na het einde van die biedronde toestemming vragen aan de minister
om een bieding door middel van een fax uit te brengen (artikel 21, eerste lid). Hierbij wordt met name gedacht aan een overmachtsituatie,
zoals de situatie dat de computer of internetverbinding van een deelnemer niet of onvoldoende functioneert. De minister kan
deze toestemming geven voor een enkele primaire biedronde of voor meerdere primaire biedronden, voor de aanvullende biedronde
of voor de toewijzingsronde. Dit geldt ook als er sprake is van een verlengde biedronde. In geval van bijzondere omstandigheden
kan de minister communicatie per telefoon toestaan (artikel 17, tweede lid), bijvoorbeeld indien niet via het elektronisch
veilingsysteem en niet per fax kan worden gecommuniceerd.
5.7 Vereisten aan biedingen
Een ongeldige bieding kan ingevolge artikel 20, eerste lid, geen deel uitmaken van de (finale) combinatie van winnende biedingen.
Daarmee wordt bereikt dat ongeldige biedingen de facto ‘buiten de veiling’ blijven. Het uitgangspunt is dat een bieding in
alle ronden wordt ingediend via het elektronisch veilingsysteem (artikel 20, tweede lid). In het geval dat zich een elektronische
storing voordoet, kan (wanneer daarvoor toestemming is verkregen) een schriftelijke bieding worden gedaan door middel van
een biedkaart (zie bijlage V). De aanvullende eisen voor een schriftelijke bieding zijn geformuleerd in artikel 20, vierde
lid.
In artikel 20, tweede lid, onderdeel a, is bepaald dat een bieding moet worden bevestigd door middel van het elektronisch
veilingsysteem. Het gaat hierbij om het gebruik van de digitale handtekening, die bieders zetten als zij een bod uitbrengen.
Dit middel heeft als doel dat ook in juridische zin verifieerbaar is en onweerlegbaar kan worden vastgesteld dat die specifieke
bieder het betreffende bod heeft uitgebracht.
Mocht een deelnemer abusievelijk een ‘ongeldige bieding’ doen, dan wordt hij gewaarschuwd door het elektronisch veilingsysteem.
Er verschijnt op het scherm van die deelnemer een bericht waarin wordt vermeld wat er mis is met de bieding die hij heeft
opgesteld. Voorts krijgt die deelnemer de gelegenheid om zijn bieding te herstellen en alsnog een geldige bieding in te dienen
(artikel 20, vijfde lid). Een vergelijkbare herstelmogelijkheid is voorzien voor de schriftelijke bieding (artikel 20, zesde
lid).
5.8 Ordelijk verloop van de veiling
Voor het ordelijk verloop van de veiling is het van het grootste belang dat de deelnemers ongestoord voor zichzelf kunnen
bepalen wat de waarde is die zij aan het geveilde toekennen. De prijsvorming mag niet worden verstoord door deelnemers die
tijdens de veiling met elkaar overleg voeren (collusie) of elkaar anderszins beïnvloeden. Het beïnvloeden van het verloop
van de veiling in het algemeen, of de beslissingen in de veiling van een andere partij in het bijzonder, kan bijvoorbeeld
plaatsvinden door het bekendmaken van vertrouwelijke informatie. In het kader van de veilingprocedure wordt als vertrouwelijke
informatie beschouwd alle informatie over een aanvrager die niet openbaar is en die, wanneer kenbaar gemaakt aan een andere
aanvrager, diens beslissingen met betrekking tot de veiling beïnvloedt of kan beïnvloeden (artikel 1, eerste lid, onderdeel
q). Er is op voorhand geen uitputtende lijst te geven van informatie die onder dit begrip valt. Uiteindelijk gaat het erom
dat aanvragers, ook voorafgaand aan de veiling, zo zorgvuldig zijn dat zij geen informatie aan een andere aanvrager of derde
kenbaar (laten) maken die de beslissingen van andere aanvragers met betrekking tot de veiling beïnvloeden of kunnen beïnvloeden
(artikel 16, eerste lid). De status ‘aanvrager’ ontstaat overigens pas op het moment dat een aanvraag is ingediend. Voorafgaand
zijn partijen niet gebonden aan de veilingregeling. Wel geldt voor hen het algemene mededingingsrecht.
Omdat de identiteit van de winnende deelnemers pas na afloop van de aanvullende biedronde bekend wordt (artikel 42), doen
aanvragers er goed aan te beseffen dat (vrijwel) elke derde een potentiële deelnemer aan de veiling is. Onder het doen verspreiden
of openbaar maken van vertrouwelijke informatie tot slot valt in ieder geval ook het handelen van een derde indien de aanvrager
vertrouwelijke informatie met hem deelt en daarbij willens en wetens de aanmerkelijke kans neemt dat deze derde de betreffende
informatie zal verspreiden of openbaar maken.
Het tweede lid van artikel 16 verbiedt aanvragers, waaronder degenen die hen ten behoeve van de veiling bijstaan en leden
van de groep waartoe zij behoren, zich voorafgaand of gedurende de veiling zodanig te gedragen of afspraken te maken die afbreuk
doen of kunnen doen aan een goed verloop van de veiling, inclusief de mededinging in de veilingprocedure.
Ook het tweede lid van artikel 16 noopt aanvragers dus tot het in acht nemen van uiterste zorgvuldigheid in hun gedrag voorafgaand
en gedurende de veiling. Zo zal een aanvrager zich moeten onthouden van het doen van mededelingen over het indienen van een
aanvraag, de inhoud van zijn aanvraag en andere aangelegenheden die andere aanvragers aanknopingspunten kunnen bieden voor
het aanpassen van hun eigen gedrag voorafgaand en gedurende de veiling. Communicatie over de veiling voorafgaand en gedurende
de veiling door aanvragers, onderling, via de media of anderszins, is dus uit den boze. Slechts bij hoge uitzondering kan
er reden zijn om met anderen over de veiling te communiceren. Gedacht kan dan worden aan het geval waarin een aanvrager meent
dat hij, hangende de aanvraag- of veilingprocedure, een rechtszaak met betrekking tot die procedure aanhangig moet maken.
Indien een aanvrager handelt in strijd met artikel 16, eerste of tweede lid, dan kan de minister op grond van het vierde lid
van dat artikel besluiten de betreffende aanvrager uit te sluiten van (verdere) deelname. Op grond van artikel 16, derde lid,
kan de minister de veiling in zo’n situatie tijdelijk stilleggen. Tevens kan hij op grond van artikel 16, vijfde lid, besluiten
de uitkomst van een of meer biedingen of biedronden ongeldig te verklaren, of besluiten dat een of meer biedronden opnieuw
moeten worden gehouden. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn omdat de ontwikkeling van de prijzen voor de verschillende categorieën
van vergunningen anders zou zijn geweest indien de deelnemer die heeft gehandeld in strijd met artikel 16 niet zou hebben
deelgenomen aan de betreffende biedronden.
De veiling vindt in beginsel ononderbroken plaats. Slechts in de situaties zoals bedoeld in de artikelen 16 en 18 kan de minister
de veiling voor een termijn van ten hoogste één jaar opschorten. Op basis van artikel 16, derde lid, kan de minister deze
bevoegdheid toepassen in het geval er naar zijn oordeel sprake is van gedragingen in strijd met het eerste of tweede lid van
artikel 16. Verder kan de minister de veiling op grond van artikel 18, eerste lid, opschorten als de veiling naar het oordeel
van de minister tijdelijk geen doorgang kan vinden omdat zich bijzondere omstandigheden voordoen buiten de beïnvloedingssfeer
van de minister of de deelnemers. Op grond van het tweede lid kan de minister ook besluiten de veiling op te schorten, en
indien nodig een of meer biedrondes opnieuw te houden, indien dat nodig is voor een eerlijk of efficiënt verloop van de veiling.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie bedoeld in het derde lid, waarin een aanvrager na afloop van het besluit
over toelating (artikel 14) in een situatie terecht komt waarin hij niet langer voldoet aan de eisen die op basis van artikel
11 aan hem worden gesteld. Dit kan onder meer het geval zijn indien een aanvrager na toelating tot de veiling surseance van
betaling aanvraagt of hij in staat van faillissement of liquidatie komt te verkeren. In dat geval kan deze aanvrager worden
uitgesloten van (verdere) deelname aan de veiling.
Per groep mag ten hoogste één lid deelnemen aan de veiling. De aanvragers die na indiening van hun aanvraag, deel uit komen
te maken van één groep kunnen zelf een (of meer) aanvra(a)g(en) intrekken, maar de minister is zelf ook bevoegd om aanvragers
uit te sluiten van (verdere) deelname aan de veiling om ervoor te zorgen dat niet meer dan één lid van een groep deelneemt
aan de veiling.
In deze situaties kan het voor het efficiënt verloop van de veiling nodig zijn om de veiling tijdelijk op te schorten. Bijvoorbeeld
totdat er meer duidelijkheid is omtrent de financiële positie van een aanvrager of de aangekondigde overname. Het onverkort
doorgaan met de veiling kan tot gevolg hebben dat een aanvrager vergunningen verwerft terwijl hij deze niet kan betalen (in
geval van faillissement of surseance van betaling) of deze niet aan hem kunnen worden toegekend op basis van de regeling (omdat
de aanvrager door een overname niet langer kwalificeert als nieuwkomer). Dat kan leiden tot het onverdeeld blijven van vergunningen.
Indien nodig kan de minister besluiten om de veiling niet slechts op te schorten maar tevens te besluiten een of meer biedronden
opnieuw te houden. In situaties zoals bedoeld in artikel 16, vierde lid en artikel 18, derde en vierde lid kan de minister
besluiten om een deelnemer uit te sluiten van verdere deelname. Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld worden aangewend indien
twee aanvragers na toelating tot de veiling, of gedurende de veiling, lid worden van één groep. Dan kan het voor een eerlijk
en efficiënt verloop van de veiling nodig zijn om een of meerdere biedronden opnieuw te doen. De ontwikkeling van de prijs
van de verschillende categorieën van vergunningen kan immers anders verlopen als er een deelnemer wegvalt.
6. Marktconsultatie
Van 11 februari 2011 tot en met 25 maart 2011 heeft een concept van de regeling en de vergunningen voor een ieder ter consultatie
voorgelegen. In totaal zijn zestien reacties binnengekomen. Deze reacties zijn, op vijf vertrouwelijke reacties na, gepubliceerd
op de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/frequentiebeleid). Hieronder volgt een geanonimiseerde
beknopte samenvatting van de reacties.
6.1 Veilingmodel
Enkele partijen geven de voorkeur aan het Simultaneous Multi Round Ascending (hierna ook: SMRA) veilingmodel boven de Combinatorische
Klokveiling (hierna ook: CCA). Zij zijn van mening dat de CCA minder zekerheid biedt in de primaire biedronden dan de SMRA,
dat de SMRA beter geëigend is voor complexe veilingen en dat een CCA strategisch biedgedrag in de hand zou werken. Indien
toch gekozen wordt voor een CCA dan stellen drie partijen voor om in de aanvullende biedronde een ‘relatieve capregel’ toe
te passen. Daarnaast wordt de wens geuit dat aan het einde van elke primaire biedronde bekend wordt gemaakt op welke vergunningen
de verschillende deelnemers hebben geboden. Overigens verschillen deze partijen op dit onderdeel nog over de vraag of die
informatie geanonimiseerd moet worden of dat ook de namen van de deelnemers moeten worden gemeld. De suggestie om de relatieve
capregel toe te passen is overgenomen, zie artikel 30 van de regeling en paragraaf 5.3.2 van de toelichting. De overige suggesties
zijn niet overgenomen.
6.2 Interferentie en beschikbaarheid 800 MHz
De vraag om op korte termijn duidelijkheid te verschaffen over de termijn waarop de 800 MHz vergunningen beschikbaar komen
en onder welke voorwaarden komt meermaals terug. De reacties lopen wat betreft de gewenste voorwaarden uiteen. Enerzijds is
er het verzoek om zo min mogelijk beperkingen te stellen aan vergunninghouders. Anderzijds wordt er gevraagd om strenge voorwaarden
die de kans op interferentie op de (COAX-)kabel door mobiele signalen zo veel mogelijk minimaliseren. Om aan deze verzoeken
tegemoet te komen is in paragraaf 2.9 van deze toelichting meer informatie verschaft over de voorwaarden waaronder de 800
MHz vergunningen beschikbaar komen.
6.3 Ingebruiknameverplichting(en)
Uit een aantal reacties komt de mening naar voren dat de ingebruiknameverplichtingen niet zwaar genoeg zouden zijn. Dit geldt
in het bijzonder voor de 800 MHz en 900 MHz vergunningen. Er wordt opgemerkt dat Nederland hiermee een uitzonderingspositie
inneemt binnen de Europese Unie. In de reacties wordt er op gewezen dat veel lidstaten juist zware verplichtingen aan voornamelijk
de 800 MHz frequenties verbinden om daarmee een bijdrage te leveren aan het beschikbaar maken van breedbandinternet in rurale
gebieden. Tevens wordt erop gewezen dat de beperkte verplichtingen speculatie onvoldoende tegen gaan en bovendien tot gevolg
kunnen hebben dat sommige gebieden van mobiel breedband verstoken blijven. Daarnaast wordt gevraagd om strenger op te treden
tegen het niet naleven van de ingebruiknameverplichting. Vergunninghouders zouden nu namelijk nog strategisch kunnen besluiten
om deze niet na te leven en de kosten van een handhavingstraject op de koop te nemen. Deze kosten zouden namelijk opwegen
tegen het voordeel dat partijen halen uit het buiten de markt houden van concurrenten. Tot slot wordt ook gevraagd de ingebruiknameverplichting
niet per vergunning op te leggen maar per operator. Naarmate een operator meer frequentieruimte verwerft zou zijn totale ingebruiknameverplichting
zwaarder moeten worden maar het zou hem vrij moeten staan te kiezen hoe hij de voor hem beschikbare frequenties daartoe inzet.
Na overleg met de Tweede Kamer is besloten om de ingebruiknameverplichting van de 800 MHz vergunningen te verzwaren (Kamerstukken
II, 2010/11, nr. 284). De wijze van toezicht wordt nog op een later tijdstip uitgewerkt. De overige suggestie is niet overgenomen.
6.4 Ruimte voor nieuwkomers
De meningen over de voor nieuwkomers beschikbare gestelde frequentieruimte lopen uiteen. Enerzijds wordt er gevraagd om meer
ruimte voor nieuwkomers. Er zou niet 2x10 MHz, maar 2x20 MHz moeten worden gereserveerd. Dat zou in zijn geheel in de 800
MHz band kunnen of ook gedeeltelijk in de 900 MHz band. Één partij geeft de voorkeur aan een reservering in uitsluitend de
900 MHz band. Volgens deze partij kunnen bepaalde partijen – die naar verwachting van deze partij gaan deelnemen aan de veiling
– het ongestoord gebruik van de gereserveerde ruimte in de 800 MHz band frustreren in verband met diensten die zij in aangrenzende
frequentieruimte leveren en is deze band daarom minder geschikt voor nieuwkomers. Anderzijds wordt daarentegen gesteld dat
de noodzaak voor een reservering voor nieuwkomers onvoldoende is onderbouwd. Een partij stelt dat de reservering een vorm
van verboden staatssteun zou zijn. Tevens wordt de verwachting uitgesproken dat de nieuwkomer die de vergunningen A1 uiteindelijk
verwerft samen met een bestaande speler een netwerk zal gaan aanleggen. In dit kader worden er vraagtekens gezet bij de vraag
of er in die situatie daadwerkelijk meer concurrentie zal plaatsvinden.
Na overleg met de Tweede Kamer is besloten om, naast de reservering van 2x10 MHz in de 800 MHz band, tevens een reservering
van 2x5 MHz te maken in de 900 MHz band (Kamerstukken 2011/12, nr. 290). Zie tevens artikel 2 van deze regeling. Van de overige
suggesties is kennis genomen en dit heeft er onder meer toe geleid dat er wijzigingen zijn gemaakt in paragraaf 2.2 van de
toelichting, en de daartoe behorende subparagrafen.
6.5 Reserveprijzen
Ook over de hoogte en de wijze van vaststelling van de reserveprijzen lopen de meningen uiteen. Aan de ene kant stellen sommige
partijen dat de reserveprijzen te hoog zijn gesteld terwijl andere partijen deze daarentegen te laag vinden. Overigens richten
de reacties zich voornamelijk op de hoogte van de reserveprijzen voor de 800 MHz. Wat betreft de vaststelling van de reserveprijs
van de vergunningen A1 wordt voorgesteld om deze te bepalen door de hoogte hiervan te koppelen aan het bedrag dat in de veiling
wordt betaald voor de vergunningen B. Daarbij kan nog een korting worden toegepast ten gunste van nieuwkomers. Eén partij
vindt bovendien dat de reserveprijzen voor de 900 MHz, 1800 MHz, 1900 MHz, 2100 MHz en 2,6 GHz net zo hadden moeten worden
bepaald als die van de 800 MHz. Deze suggesties zijn niet overgenomen.
6.6 Spectrumcaps
Teneinde een ‘winner takes all’ scenario te voorkomen dan wel een meer evenwichtige verdeling van spectrum te bereiken, zouden
er volgens sommigen spectrumcaps moeten worden toegepast. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan een cap die een absoluut
maximum stelt aan het totaalbezit spectrum, of aan twee caps, respectievelijk één cap op laag spectrum (800 en 900 MHz) spectrum
en één cap op hoog spectrum (1800, 1900, 2100 MHz en 2,6 GHz), of door toepassing van deze beide maatregelen naast elkaar.
De meningen lopen uiteen over de hoogte van deze caps (van 2x20 MHz tot 2x5 MHz op laag spectrum per partij). Deze suggesties
zijn niet overgenomen. Wel is er, na uitbreiding van de reservering, een cap ingesteld op het maximaal aantal te verwerven
gereserveerde frequenties, zie artikel 2, vierde lid en paragraaf 2.2.3 van deze toelichting.
6.7 Uitbreiding DECT guardband
Ook over de uitbreiding van de DECT guardband zijn opmerkingen gemaakt en ook hier zijn de meningen tegengesteld. De voorstanders
zouden graag zien dat er ook één van de vergunningen E tot eind 2016 op basis van een vergunningvrij regime beschikbaar wordt
gesteld. Hiermee kunnen namelijk al op korte termijn 3G toepassingen worden geleverd, terwijl 3G en 4G toepassingen in de
uitgebreide DECT guardband nog wat langer op zich zullen laten wachten. Het beschikbaar stellen van één vergunning E draagt
volgens hen bij aan het vergroten van de effectieve concurrentie op de markt voor mobiele communicatie. Deze suggestie is
niet overgenomen. Het besluit om de DECT guardband uit te breiden is inmiddels genomen (Stcrt. 2011, nr. 15033).
7. Administratieve lasten
De aanvrager dient bij zijn aanvraag de nodige gegevens te overleggen. Deze gegevens dienen ertoe om te toetsen of de aanvrager
voldoet aan de in de regeling gestelde eisen. Het verstrekken van deze gegevens brengt administratieve lasten voor de aanvrager
met zich mee. Een algemeen geldend uitgangspunt voor regelgeving is dat de uit regelgeving voortvloeiende administratieve
lasten voor het bedrijfsleven zo beperkt mogelijk moeten worden gehouden. Tegen deze achtergrond is voor het verstrekken van
de gevraagde gegevens zoveel mogelijk aangesloten bij reeds aanwezige informatie bij de aanvragers.
Een partij die besluit mee te willen dingen naar een vergunning zal een aanvraag moeten voorbereiden en indienen. De procedure
start met het indienen van de aanvraag en het voldoen van de zekerheidstelling. Voor de aanvraag is nodig:
-
– Het verstrekken van informatie over de aanvrager, waaronder naam aanvrager, inschrijfnummer in en uittreksel uit het handelsregister
of daarmee vergelijkbaar register;
-
– Een lijst van degenen die bevoegd zijn de aanvrager rechtsgeldig te vertegenwoordigen (eventueel inclusief kopie van een volmacht);
-
– Een beschrijving van de groepsverhoudingen in de vorm van een juridisch organogram;
-
– Een verklaring van een notaris over de juistheid van bovenstaande gegevens waarin verder onder meer is aangegeven dat de aanvrager
niet in staat van faillissement of surseance van betaling verkeert en niet is ontbonden.
Deze laatste verklaring is nodig om voldoende zekerheid te krijgen over de getrouwheid van de verklaringen die door de aanvrager
worden gedaan. Een relatief eenvoudig onderzoek van de notaris kan volstaan voor diens verklaring.
Een aanvrager dient bij het indienen van een aanvraag tevens een zekerheidstelling te voldoen. Deze zekerheidstelling kan
hij voldoen in de vorm van een waarborgsom of een bankgarantie. In het geval de aanvrager voor de waarborgsom kiest, leidt
dit niet tot een verzwaring van de administratieve lasten. De kosten van een bankgarantie gelden daarentegen als administratieve
last. Voor zover een aanvrager dus kiest om de zekerheidstelling te voldoen in de vorm van een bankgarantie leidt dit tot
een verzwaring van de administratieve lasten. De keuze is aan de aanvrager. Hij heeft daarmee op dit punt zelf invloed op
de administratieve lasten die hij maakt.
Door aanvragers te verplichten om op het moment van aanvragen tevens de bijbehorende zekerheidstelling te voldoen worden de
totale administratieve lasten beperkt. Hiermee wordt namelijk voorkomen dat aanvragers die de zekerheidstelling (bij nader
inzien) niet kunnen of willen voldoen administratieve lasten maken bij het doen van de aanvraag, terwijl zij vervolgens niet
deelnemen aan de veiling. De kans dat alleen partijen die gaan deelnemen aan de veiling administratieve lasten maken wordt
daarmee gemaximaliseerd.
Uitgaande van in totaal maximaal tien gegadigden voor deze verdeling zijn de gezamenlijke totale administratieve lasten voor
deze verdeling naar verwachting (eenmalig) € 1.690.000,–. Ruim 97% van deze kosten zijn afkomstig van de geschatte administratieve
lasten als gevolg van partijen die er naar verwachting voor kiezen de zekerheidstelling te voldoen door middel van een bankgarantie.
8. Datum van inwerkingtreding
De regeling treedt in werking met ingang van 16 april 2012. Met de inwerkingtreding van de regeling vangt tevens de termijn
aan waarin aanvragen kunnen worden ingediend. Op deze afwijking van het beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten is
de uitzonderingsgrond (hoge c.q. buitensporige) private of publieke voor- of nadelen van vertragingen of vervroeging van invoering
van toepassing.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.