Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2014, 366 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2014, 366 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juli 2014, nr. 100139;
Gelet op artikel 10a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 juli 2014, no. W12.14.0248/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 september 2014, nr. 2014-0000122534;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In hoofdstuk 2 van het Besluit SUWI wordt na artikel 2.2 een artikel ingevoegd, luidende:
1. De bestuursorganen en organisaties, genoemd in artikel 10a van de Wet SUWI, maken afspraken over de wijze van betrokkenheid van die organisaties bij de samenwerking van de bestuursorganen, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de Wet SUWI.
2. De afspraken, bedoeld in het eerste lid, zien in ieder geval op:
a. de samenwerkingsvorm en inrichting van het samenwerkingsverband, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan de inrichting van het bestuur, de regeling van het voorzitterschap, en de taken en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen;
b. de wijze waarop de betrokken colleges van burgemeester en wethouders het voorzitterschap van het bestuur verzorgen;
c. de wijze waarop de regionale uitvoering van de gemaakte afspraken wordt geregeld en de wijze waarop wordt aangesloten bij de bestaande regionale samenwerking;
d. de wijze waarop wordt omgegaan met de afzonderlijke van toepassing zijnde verordeningen die door de afzonderlijke gemeenteraden zijn vastgesteld op grond van de artikelen 6, tweede lid, 8a en 47 van de Participatiewet;
e. de wijze waarop inzicht wordt geboden in de registratie van werkzoekenden met behulp van de elektronische voorzieningen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet SUWI;
f. de wijze waarop namens de colleges van burgemeester en wethouders taken op grond van artikel 7 van de Participatiewet worden uitgevoerd in het samenwerkingsverband in relatie tot de uitvoering van de andere taken op grond van artikel 7 van de Participatiewet, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan de verantwoording aan de afzonderlijke gemeenteraden;
g. de wijze waarop de werkgeversdienstverlening wordt ingericht;
in relatie tot de bestaande structuur op grond van de Wet SUWI, waaronder tenminste wordt verstaan de werkgeversdienstverlening in het werkgeversservicepunt;
h. de wijze waarop de financiële betrokkenheid van werkgevers wordt geregeld; en
i. eisen waaraan een methode ter vaststelling van de loonwaarde als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet voldoet.
3. Het samenwerkingsverband stelt een marktbewerkingsplan op, waarin een beschrijving wordt gegeven van de kenmerken van de personen die behoren tot de doelgroep van arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b van de Wet financiering sociale verzekeringen, in de regio, de mogelijkheden van die personen, waarin een analyse is opgenomen van de sectoren en bedrijven waar vacatures voor deze personen bestaan of kunnen worden gecreëerd en waarin de afspraken zijn opgenomen over de wijze van aanlevering en bemiddeling van die personen.
4. Het samenwerkingsverband draagt iedere twee jaar, te beginnen in 2016, zorg voor een evaluatie van de samenwerking.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 4 september 2014
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Uitgegeven de zeventiende oktober 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Op 11 april 20131 hebben kabinet en sociale partners in het sociaal akkoord afspraken gemaakt over de volle breedte van het arbeidsmarktbeleid in de komende jaren.
Omdat de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking achterblijft en het normaal moet worden dat bedrijven mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen, hebben kabinet en sociale partners afspraken gemaakt over extra banen voor deze groep. Het gaat om 100.000 banen in de marktsector en 25.000 banen bij de overheid.
In het sociaal akkoord is de afspraak gemaakt dat sociale partners samen met gemeenten regionale Werkbedrijven oprichten. Regionale Werkbedrijven zijn een samenwerkingsverband die de schakel vormen om mensen te verbinden met de extra banen uit het sociaal akkoord die de werkgevers zullen realiseren. Het sociaal akkoord versterkt op deze wijze de al ingeslagen richting om de dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden vorm te geven in 35 arbeidsmarktregio’s. Gemeenten hebben in de regionale Werkbedrijven de lead en werken samen met UWV en sociale partners.
De regionale Werkbedrijven sluiten aan op de bestaande 35 arbeidsmarktregio’s. Arbeidsmarkten functioneren in belangrijke mate op regionaal niveau. De regio is dan ook het niveau waarop de plaatsing van de mensen op extra banen zal moeten plaatsvinden.
De grote meerwaarde van het sociaal akkoord is dat de sociale partners zich hebben verbonden aan de belangrijke doelstelling van de Participatiewet om zo veel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Het draagvlak en het fundament voor de Participatiewet zijn daardoor versterkt. Onlosmakelijk verbonden met het succes van de Participatiewet zijn immers de beschikbare banen voor de doelgroep van de Participatiewet.
Daarmee bieden sociale partners een stevig fundament om mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te krijgen bij reguliere werkgevers.
In de uitwerking van de afspraken van het sociaal akkoord in de Werkkamer (het overlegorgaan op landelijk niveau van de betrokken partijen) is afgesproken om de vorming van de 35 regionale Werkbedrijven wettelijk te verankeren2. Deze verankering is opgenomen in de Invoeringswet Participatiewet. Hierbij is in artikel 10a van de Wet SUWI bepaald, dat er bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels worden gesteld over de samenwerking tussen gemeenten, UWV en sociale partners in de vorm van regionale Werkbedrijven. Dit besluit voorziet met de opname van een artikel in het Besluit SUWI in deze regeling bij AMvB.
Het doel van dit besluit is het laten ontstaan van regionale samenwerkingsverbanden, verder aan te duiden als regionale Werkbedrijven, die op praktische en werkbare wijze zonder onnodige bureaucratie invulling geven aan een eenduidige regionale aanpak voor bedrijven en mensen met een arbeidsbeperking. Hiermee worden de kansen op een succesvolle plaatsing vergroot. Daarbij wordt aangesloten op al bestaande regionale infrastructuur zoals werkpleinen en werkgeversservicepunten en wordt gebruik gemaakt van de expertise bij UWV en gemeenten.
De huidige sociale werkvoorzieningsbedrijven gaan door met het hervormingsproces tot een meer efficiënte bedrijfsvoering. Het ligt niet voor de hand om dit pad te doorkruisen met gedwongen fusies.
De Participatiewet is een regeling die in medebewind wordt uitgevoerd. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is stelselverantwoordelijk. Dit betekent dat de minister er zorg voor draagt dat het stelsel van de uitvoering zodanig is vormgegeven dat het optimaal bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van deze wet. De Wet SUWI stelt regels omtrent dit stelsel, en regelt de rol van de verschillende actoren en onderlinge verbanden. De regionale Werkbedrijven maken daarmee deel uit van deze structuur en vormen de schakel tussen colleges, UWV, werkgevers en sociale partners. Succesvolle plaatsing van mensen met een arbeidsbeperking op de afgesproken extra banen draagt bij het aan bereiken van het doel van de wet. De regionale Werkbedrijven leveren hieraan een belangrijke bijdrage.
Dit besluit bepaalt over welke onderwerpen partijen op regionaal niveau in elk geval afspraken moeten maken, dat er in elke regio een marktbewerkingsplan moet komen en dat de samenwerking geëvalueerd dient te worden. Het is van belang dat partijen in de regio hiermee tijdig aan de slag gaan. Voor een succesvolle uitvoering van de Participatiewet is een goed functionerende arbeidsmarkt immers cruciaal. Inzet is dat de regio goed ingericht en uitgerust is om mensen naar werk toe te leiden als de Participatiewet in werking treedt. Het is daarom wenselijk dat partijen vóór 1 januari 2015 samenwerkingsafspraken hebben gemaakt en een marktbewerkingsplan hebben opgesteld.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud van deze afspraken ligt bij de partijen in de regio. Gemeenten hebben hierbij de lead. Hiermee wordt recht gedaan aan de (financiële en bestuurlijke) verantwoordelijkheid die gemeenten hebben bij de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten werken daarbij nauw samen met UWV en werkgevers uit de markt- en de overheidssector. Gemeenten hebben de vrijheid om te bepalen welke ondersteuning personen, die zij op grond van artikel 7 van de Participatiewet toeleiden naar werk, nodig hebben.
De verantwoordelijkheid van gemeenten laat onverlet dat regionale samenwerking nodig is. Werkgevers willen en kunnen immers niet met iedere afzonderlijke gemeente zaken doen. Daarvoor is het nodig dat partijen op regionaal niveau afspraken met elkaar maken. Het regionale Werkbedrijf vormt hiervoor het gremium.
VNG en sociale partners hebben daarbij afgesproken dat in elke regio onder regie van het regionale Werkbedrijf een aantal functionaliteiten zal worden aangeboden, die dan voor die regio het basispakket vormen. Het gaat hierbij om activiteiten als de dienstverlening aan werkgevers, het zorgdragen voor een eenduidige inzet van instrumenten (zoals loonkostensubsidie, proefplaatsing en jobcoaching), de verstrekking van voorzieningen (zoals werkplekaanpassingen), de inzet van de no-riskpolis op grond van de Ziektewet en het maken van afspraken over de organisatie van beschut werk. Het is aan de regio om te bepalen wie de uitvoering hiervan doet. Er is ruimte voor regionale differentiatie.
Per regio bezien de samenwerkende partners hoe beschut werk er het best kan worden vormgegeven, waar het aan gemeenten is om de uiteindelijke vorm te bepalen. Partners kunnen bijvoorbeeld gezamenlijk in kaart gaan brengen waar beschut werk wordt georganiseerd: bij een reguliere werkgever, via detachering of intern binnen de gemeente.
Over dit besluit is overlegd met cliëntenorganisaties over de inhoud en uitvoerbaarheid. Cliëntenorganisaties hebben de wens geuit in het besluit aandacht te geven aan de regionale cliëntenparticipatie. De regering vindt het belangrijk dat cliënten betrokken worden bij de afspraken die over en in het regionale Werkbedrijf gemaakt worden. De Participatiewet en de Wet SUWI bieden een voldoende basis om cliënten te betrekken. Daarnaast zal de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aandacht vragen bij de partijen in de Werkkamer voor de wijze waarop cliëntenorganisaties betrokken worden bij de regionale Werkbedrijven.
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het besluit is daaraan getoetst.
Het doel van het besluit is het laten ontstaan van regionale Werkbedrijven die op praktische wijze invulling geven aan een eenduidige regionale aanpak voor bedrijven en mensen met een arbeidsbeperking. Het besluit bepaalt over welke onderwerpen partijen op regionaal niveau in elk geval afspraken moeten maken. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de afspraken ligt bij de regio waarbij gemeenten de lead hebben.
De verwachting is dat door de eenduidigheid die op regionaal niveau ontstaat de regeldruk voor werkgevers minder wordt omdat zij niet of althans minder zullen worden geconfronteerd met grote verschillen in de uitvoering door afzonderlijke gemeenten binnen dezelfde regio.
Het onderhavige besluit is tot stand gekomen in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en sociale partners en voor een bestuurlijke reactie voorgelegd aan de VNG. Het Uitvoeringspanel gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) hebben een uitvoeringstoets uitgebracht.
De VNG onderschrijft het belang van bovenlokale samenwerking tussen gemeenten. De VNG concludeert in haar bestuurlijke reactie dat het ontwerpbesluit gemeenten voldoende ruimte biedt en houvast geeft voor de vormgeving van de regionale Werkbedrijven. De VNG geeft mee dat zij het niet realistisch vindt dat per 1 januari 2015 in alle arbeidsmarktregio’s een samenwerkingsverband is ingericht en een gezamenlijk marktbewerkingsplan is opgesteld. De VNG geeft aan voorstander te zijn van een netwerkorganisatie en zou in een artikel geregeld willen zien dat de gemeente de voorzitter is van het bestuur van deze organisatie. De VNG vraagt ook aandacht voor de inzet van extra menskracht en middelen, die in de implementatie nodig is voor afstemming en overleg. De VNG merkt op dat de Participatiewet niet voorziet in de financiering hiervan en dat de wet de verantwoordelijkheid voor het vormgeven van de financiële betrokkenheid van werkgevers bij de SUWI-partijen neerlegt.
De deelnemers aan het overleg in de Werkkamer zijn bezig met de voorbereiding van de regionale Werkbedrijven, zodat de regio’s goed zijn ingericht en toegerust om mensen toe te leiden naar werk. De regionale Werkbedrijven sluiten aan op en maken gebruik van de al bestaande structuur van de 35 regionale arbeidsmarktregio’s en de al bestaande infrastructuur van werkpleinen en werkgeversservicepunten. Ook indien niet over alle aspecten afspraken gemaakt zijn, is het goed mogelijk om mensen dankzij de bestaande structuur aan de slag te krijgen. Regio’s kunnen en zijn vooruitlopend op afspraken in de Werkkamer al aan de slag.
In dit besluit is er van uitgegaan, dat het voorzitterschap conform de wens van VNG bij de gemeenten berust. Hoewel het regionale Werkbedrijf meer is dan de voorgestelde netwerkorganisatie, is het niet de bedoeling een nieuwe bestuurslaag te creëren. Dit betekent dat het regionale Werkbedrijf ook geen rechtspersoon met zelfstandige bevoegdheden hoeft te zijn. Gemeenten hebben met het voorzitterschap wel de lead in het Werkbedrijf. Deze positie kunnen zij in overleg regionaal waarmaken door in het bestuur van het Werkbedrijf daarmee ook daadwerkelijk een leidende rol op zich te nemen.
De regionale samenwerking in Werkbedrijven vereist extra afstemming en overleg. De financiële gevolgen zullen voor gemeenten naar verwachting beperkt zijn en vereisen daarom geen extra voorziening.
In het sociaal akkoord hebben de werkgevers aangegeven op regionaal niveau betrokken te zullen zijn bij de financiering van de regionale Werkbedrijven. De manier waarop dit gebeurt, is onderwerp van bespreking in de Werkkamer.
Het uitvoeringspanel heeft aangegeven dat het besluit uitvoerbaar is, maar op enkele punten nog bijgeschaafd dient te worden. Het Uitvoeringspanel vindt de term «bestuur werkbedrijf» niet juist. Het Uitvoeringspanel is van oordeel dat het niet gaat om een organisatie met een rechtspersoonlijkheid, Ook in de visie van de regering is het regionale Werkbedrijf een samenwerkingsorganisatie. Ook bij samenwerkingsorganisaties kan er sprake zijn van een bestuur, zij het dat een dergelijk bestuur geen formele bevoegdheden kan uitoefenen. Wel kan het bestuur zorg dragen voor de structuur in de afstemming en samenwerking.
Het uitvoeringspanel adviseert te omschrijven wie de betrokkenen zijn. Daarmee krijgen ook de verantwoordelijkheden van de partijen die deelnemen aan een regionaal Werkbedrijf meer reliëf. Dit is naar het oordeel van de regering niet nodig. In artikel 10a van de Wet SUWI is al is opgenomen welke partijen betrokken zijn bij de vorming van het regionale Werkbedrijf. Daarom heeft de regering ervoor gekozen dit niet in het besluit zelf te herhalen, maar te volstaan met een verwijzing naar de wet.
Het Uitvoeringspanel adviseert ook om expliciet te noemen dat UWV de plicht heeft om arbeidsmarktinformatie ter beschikking te stellen. Dat voorkomt dat gemeenten erom moeten vragen en vervolgens ook nog een rekening krijgen. Dit besluit regelt uitsluitend de samenwerking en de afstemming tussen de gemeenten, UWV en de werknemers- en werkgeversorganisaties. In de artikelen 9, 10 en 62 van de Wet SUWI zijn al verplichtingen opgenomen voor de gemeenten en UWV om regionaal samen te werken en gegevens uit te wisselen ten behoeve van de werkgeversdienstverlening. Deze onderlinge gegevensverstrekking vindt al kosteloos plaats.
UWV constateert in de uitvoeringstoets dat het conceptbesluit veel ruimte laat voor de vormgeving van de samenwerking in de regionale Werkbedrijven, waardoor het voor UWV niet mogelijk is om op basis van dit conceptbesluit een volledige uitspraak te doen over de uitvoerbaarheid en de financiële consequenties voor UWV. UWV wil graag op een later moment in de gelegenheid worden gesteld om definitieve uitspraken te doen over de uitvoeringsconsequenties. In het ontwerpbesluit is er nadrukkelijk voor gekozen om de regio beleidsvrijheid te geven. Het gevolg hiervan is inderdaad dat nog niet precies duidelijk is wat de uitvoeringsconsequenties voor UWV zullen zijn. De uitvoering en de uitvoeringsconsequenties zullen onderwerp van gesprek zijn met het UWV.
UWV noemt in zijn uitvoeringstoets een aantal mogelijke uitvoeringsaspecten die samenhangen met de werkzaamheden voor de regionale Werkbedrijven, zoals de registratie in een landelijk systeem, de connectiviteit tussen systemen, de arbeidsmarktinformatie en de arbeidsmarktanalyse die UWV mede vanwege het opstellen van een marktbewerkingsplan voor de regio aanlevert. UWV verwacht dat het extra medewerkers nodig heeft om deze dienstverlening te kunnen leveren. Ook verwacht UWV dat de dienstverlening voor de regio’s impact op de systemen van UWV heeft.
De regering is van mening dat een groot deel van de dienstverlening van UWV aan de regionale Werkbedrijven voortvloeit uit de wettelijke taken die UWV nu al heeft op grond van de Wet SUWI. Hiervoor heeft de regering al aangegeven dat zij in gesprek met UWV zal gaan als er duidelijkheid is over de inrichting van de regionale Werkbedrijven en de impact op de dienstverlening van UWV.
UWV vraagt verder aandacht voor zijn rol in de regionale Werkbedrijven. UWV ziet een probleem voor deelname als volwaardig partner, als de regionale Werkbedrijven voor de vorm van een rechtspersoon kiezen. In de optiek van de regering zijn regionale Werkbedrijven een samenwerkingsverband en zijn ze geen nieuwe bestuurslaag met zelfstandige bevoegdheden. Het ligt dan ook niet in de rede dat de regionale Werkbedrijven rechtspersoonlijkheid hebben. Indien er toch sprake mocht zijn van een rechtspersoon in een regio, dan zal met UWV in overleg worden getreden om te kunnen handelen conform de regels uit de Wet SUWI omtrent het deelnemen aan rechtspersonen.
UWV uit bezorgdheid over de haalbaarheid van de deadline van 1 januari 2015 voor het afronden van de samenwerkingsafspraken en het beschikken over een gezamenlijk marktbewerkingsplan. UWV geeft aan dat er in ieder geval voor gewaakt moet worden dat de dienstverlening van UWV kan worden gecontinueerd.
De deelnemers aan het overleg in de Werkkamer, waarbij ook UWV betrokken is, zijn inderdaad nog bezig met de voorbereiding van de regionale Werkbedrijven. De regering is in haar reactie op het commentaar van VNG over hetzelfde punt, al nader ingegaan. De regering vindt het net als UWV belangrijk dat de dienstverlening van UWV wordt gecontinueerd.
In een nieuw artikel 2.3 in het Besluit SUWI worden richtlijnen gegeven om tot de oprichting van regionale Werkbedrijven te komen. In het sociaal akkoord zijn hierover afspraken gemaakt en met de Invoeringswet participatiewet is er hiertoe een nieuw artikel 10a in de Wet SUWI opgenomen waarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld. Dit artikel voorziet in die regels, die voortvloeien uit deze afspraken.
Bij het inrichten van de regionale Werkbedrijven is van belang geacht dat wordt aangesloten bij reeds bestaande structuren. Daarbij is er bewust voor gekozen dat de regionale Werkbedrijven geen nieuwe bestuurslaag zijn. Colleges van B&W en UWV werken al samen in de arbeidsmarktregio, zoals in artikel 10 van de Wet SUWI is bepaald. Deze partijen zullen samen met sociale partners deze samenwerking verder inrichten.
De regering kiest er bewust voor geen bepaalde structuur voor te schrijven. Wel dient het samenwerkingsverband afspraken te maken over een aantal elementen die in dit artikel zijn opgenomen.
Allereerst worden er afspraken gemaakt over de inrichting van het samenwerkingsverband. Deze is vrij, mits er een bestuur is, dat is belast met de leiding van dit samenwerkingsverband (het werkbedrijf). De rol van gemeenten in de vorm van het voorzitterschap van het bestuur is hierbij expliciet benoemd, omdat deze de lead hebben in de regionale Werkbedrijven. De aandacht ligt immers in het toeleiden naar arbeid van personen, die onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen (artikel 7 van de Participatiewet) en de verantwoordelijkheid voor het verrichten van arbeid in het kader van de sociale werkvoorzieningen en het organiseren van beschut werk. Op welke wijze de sociale partners in de regio worden betrokken, mag door partijen zelf worden bepaald.
Partijen geven expliciet aan op welke wijze er wordt aangesloten bij de reeds bestaande regionale samenwerking. Hiermee wordt bedoeld de samenwerking tussen colleges en UWV ten aanzien van de registratie van werkzoekenden en vacatures met behulp van elektronische voorzieningen, de dienstverlening aan werkgevers en het verrichten van taken met betrekking tot de regionale arbeidsmarkt zoals bedoeld in artikel 10 van de Wet SUWI, maar ook de regionale samenwerking van gemeenten onderling, bijvoorbeeld in gemeenschappelijke regelingen.
In de regionale Werkbedrijven worden afspraken gemaakt over een pakket aan voorzieningen met als doel tot een uniforme dienstverlening te komen. Dit sluit aan op de afspraak die partijen in de Werkkamer hebben gemaakt dat in elke regio een basispakket aan functionaliteiten onder regie van het Werkbedrijf wordt georganiseerd (o.a. werkgeversdienstverlening, werkplekaanpassingen, no-riskpolissen). In de notitie «Uitgangspunten Werkkamer» die is gepubliceerd op de website van VNG en Stichting van de Arbeid is nader ingevuld welke voorzieningen in elk geval in de regionale «gereedschapskist» voor werkgevers aanwezig moeten zijn. Partijen in de Werkkamer zullen dit basispakket nader uitwerken en daarbij ook aandacht besteden aan de vraag in hoeverre er aanspraak bestaat op voorzieningen indien er geen recht is op een uitkering.
Partijen maken afspraken over de wijze waarop het arbeidsaanbod inzichtelijk wordt gemaakt. Het is een publieke taak van het UWV op grond van de Wet SUWI het arbeidsaanbod transparant in beeld te brengen, waarbij ook private intermediairs en individuele werkgevers inzicht krijgen in het arbeidsaanbod.
De regionale Werkbedrijven hebben onder meer tot doel de werkgeversdienstverlening te stroomlijnen. Daarom zullen binnen het werkbedrijf afspraken gemaakt worden over de wijze waarop wordt omgegaan met de verschillende verordeningen die de betrokken gemeenten op grond van artikel 6 en 8a van de Participatiewet voor de aanspraken op re-integratie-voorzieningen en voor de bepaling van de loonwaarde in verband met loonkostensubsidie moeten vaststellen. Ook de regels die het UWV heeft opgesteld, kunnen in deze afspraken worden betrokken. De collegeleden van de betrokken gemeenten lichten hierover vanzelfsprekend hun gemeenteraden in. Daarnaast kunnen voor de colleges van B&W ook regels bij algemene maatregel van bestuur, zoals voor de loonkostensubsidie. Naar zo’n regeling, het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet, wordt in onderdeel i verwezen. Het gaat er daarbij om dat de regels voor de loonwaarde-bepaling afhankelijk zijn van de afspraken die daaromtrent in de regionale Werkbedrijven zijn gemaakt.
De taken in de Participatiewet zijn opgedragen aan het college. In het regionale Werkbedrijf worden daarom afspraken gemaakt of en op welke wijze deze taken worden geïntegreerd in het regionale Werkbedrijf. Van belang daarbij is dat de regionale Werkbedrijven in eerste instantie zijn gericht op werkgeversdienstverlening. De taken, bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, worden in dit kader vanuit die gedachte benaderd.
Concreet wordt aangegeven hoe er wordt aangesloten bij de reeds bestaande SUWI-structuren, waarbij deze zo veel mogelijk intact worden gelaten. Het is niet gewenst dat goed functionerende processen door het werkbedrijf worden doorbroken.
De werkgeversdienstverlening richt zich op alle werkgevers in de regio, zowel in de marktsector als in de overheid. Zowel de werkgevers in de markt als de overheidswerkgevers hebben zich immers gecommitteerd aan de 125.000 extra banen uit de baanafspraak.
Voor zover het regionale Werkbedrijf kosten maakt, is het aan partijen om hier afspraken over te maken. Dit wordt van te voren vastgelegd in de afspraken. Werkgevers hebben zich in het sociaal akkoord gecommitteerd om op regionaal niveau betrokken te zijn bij de financiering van de regionale Werkbedrijven.
Het regionale Werkbedrijf draagt verder zorg voor een marktbewerkingsplan (het derde lid). Hierin wordt allereerst een analyse gemaakt van de regionale arbeidsmarkt en het bestand aan personen die naar werk begeleid kunnen worden. Vervolgens wordt in dit plan zo concreet mogelijk aangegeven op welke wijze deze matches tot stand zullen komen. Daarbij wordt bepaald welke acties ondernomen kunnen worden om werkgevers enerzijds te motiveren om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen en anderzijds om de daadwerkelijke plaatsing zo soepel mogelijk te laten verlopen. Het gaat hierbij om de aansluiting van de uitvoering van de baangarantie zoals die is overeengekomen in het sociaal akkoord waarbij bij het niet tot standkomen daarvan de quotumheffing wordt geactiveerd. Hierop ziet het voorstel van Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (Kamerstukken 2013/14, 33 981, nr. 2). In het derde lid wordt naar de doelgroep van deze wet verwezen. In dit wetsvoorstel wordt die doelgroep in artikel 38b van de Wet financiering sociale verzekeringen gedefinieerd. Op grond van dit wetsvoorstel wordt er ook een registratie van deze arbeidsbeperkten ingericht met het doel de arbeidsdeelname van personen, die tot de doelgroep van deze arbeidsbeperkten behoren te bevorderen. Aan de hand van deze registratie bij het UWV kan in de regio een beeld worden gekregen van de kenmerken van deze doelgroep als basis voor dit marktbewerkingsplan.
Het regionale Werkbedrijf zorgt er zelf voor dat deze bovengenoemde afspraken en de uitvoering daarvan iedere twee jaar geëvalueerd worden, te beginnen in 2016. Hierop heeft het vierde lid betrekking.
Gelet op de aard van dit besluit ter ondersteuning van het proces van samenwerking in de regio met sociale partners kunnen onderdelen van de samenwerkingsafspraken die in ieder geval gemaakt moeten worden op verschillende tijdstippen in werking treden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-366.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.