Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2010, 311 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2010, 311 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 19 april 2010, nr. 5650324/10/6;
Gelet op artikel 36f, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
De Raad van State gehoord (advies van 11 juni 2010, nr. W03.10.0501/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 15 juli 2010, nr. 5661305/10/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. Overeenkomstig artikel 36f, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht keert Onze Minister van Justitie het resterende bedrag van de maatregel, bedoeld in dat artikellid, uit aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is of diens nabestaanden.
2. Het eerste lid vindt alleen toepassing indien de maatregel is opgelegd naar aanleiding van een veroordeling terzake van een van de misdrijven als omschreven in de artikelen 141, 239 tot en met 253, 273f, 287 tot en met 291, 300 tot en met 303, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het uit te keren bedrag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, geldt een maximum van € 5000. Dit maximum geldt niet in de gevallen, waarin het bedrag wordt uitgekeerd na een veroordeling terzake van een van de misdrijven als omschreven in de artikelen 141, 239 tot en met 253, 273f, 287 tot en met 291, 300 tot en met 303, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Onze Minister van Justitie belast het Centraal Justitieel Incassobureau met het verrichten van de werkzaamheden die voortvloeien uit artikel 36, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht: het uitkeren van niet tijdig betaalde betalingsverplichtingen van de veroordeelde aan het slachtoffer en het verhaal op de veroordeelde.
In artikel 3 van het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen wordt na «ten behoeve van het slachtoffer,» ingevoegd: of diens nabestaanden, alsmede met betrekking tot de uitkering van het resterende bedrag,.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 24 juli 2010
Beatrix
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Uitgegeven de derde augustus 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Dit besluit is gebaseerd op de grondslag die artikel 36f, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) biedt, nadat de wet houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Stb. 2010, nr 1, hierna: Wet versterking positie slachtoffer) in werking is getreden.
Na de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel versterking positie slachtoffer op 8 december 2007 zijn enkele wijzigingen: de Wet van 13 maart 2008, Reparatiewet III Justitie (Stb. 2008, 85) en de Wet van 26 november 2009, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten partiële wijziging (Stb. 2009, 525) aangebracht die van belang zijn voor de reikwijdte en uitvoering van dit besluit. Het betreft in het bijzonder de uitbreiding van degenen die voor de toekenning van deze regeling in aanmerking komen: de nabestaanden van de slachtoffers van een gewelds- of zedenmisdrijf, ten aanzien van wie een schadevergoedingsmaatregel terzake van hun specifieke vordering is toegewezen Bovendien is duidelijkheid geschapen over de toe te passen verhogingen bij te late betalingen en over het tijdstip waarop van de voorschotregeling in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt.
Artikel 36f, zesde lid, Sr bepaalt dat, wanneer de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel nog niet of niet geheel aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de staat het resterende bedrag uitkeert aan het slachtoffer of diens nabestaanden. De uitbreiding van de mogelijkheid tot uitkering aan nabestaanden past in mijn beleid om aan nabestaanden zo veel mogelijk dezelfde rechten toe te kennen als aan slachtoffers (zie ook artikel 51d van de Wet versterking positie slachtoffer). Alleen slachtoffers die geen rechtspersoon zijn, komen voor deze uitkering in aanmerking. Het betreft derhalve natuurlijke personen ten aanzien van wie door de rechter aan de veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Dit besluit strekt tot gefaseerde uitvoering hiervan. Dat gebeurt op de volgende wijze.
Gebruik wordt gemaakt van de in artikel 36f, zesde lid, besloten mogelijkheid te bepalen dat gedurende bepaalde tijd de uitkering alleen wordt uitbetaald aan slachtoffers van de in dit besluit aangewezen gewelds- en zedenmisdrijven. Deze termijn is ingevolge artikel 5, tweede lid, juncto artikel 1, tweede lid, van dit besluit gesteld op vijf jaar. Na die termijn geldt de regeling uit dit besluit voor de slachtoffers (niet zijnde rechtspersonen) van alle misdrijven. Het gebruik maken van deze termijn is noodzakelijk gelet op de omstandigheid dat deze regeling bij amendement is ingevoegd, waardoor tevoren bij de meerjarenramingen van de financiële consequenties van het oorspronkelijke wetsvoorstel met deze kosten geen rekening is gehouden.
Verder voorziet dit besluit – ter uitwerking van artikel 36f, zesde lid, Sr – erin dat vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit aan het uit te keren bedrag een maximum van € 5.000 is gesteld in de gevallen waarin een uitkering wordt gedaan aan de slachtoffers van alle misdrijven, met uitzondering van de slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven (zie artikel 5, eerste lid, juncto artikel 2 van dit besluit). Voor deze laatste categorie slachtoffers blijft ongewijzigd dat geen maximum is gesteld aan de hoogte van het bedrag dat aan hen wordt uitgekeerd.
Na uitbetaling van het bedrag aan het slachtoffer, verhaalt de Staat het uitgekeerde bedrag en de ingevolge artikel 36f, vierde lid, Sr ingetreden verhogingen op de veroordeelde. De uitkering en het verhaal zijn opgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van mijn ministerie.
Over het conceptbesluit heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden in de werkgroep voorbereiding invoering voorschotregeling, waarin vertegenwoordigers van alle betrokken ketenpartners zitting hadden. Met de in dat verband gemaakte opmerkingen is rekening gehouden alsmede met de resultaten van de door het Centraal Justitieel Incassobureau toegepaste uitvoeringstoets. Gelet hierop heb ik ervan afgezien dit conceptbesluit nog afzonderlijk in consultatie te brengen.
Het is de bedoeling dat dit besluit in werking treedt samen met de Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Stb. 2010, nr. 1); deze is thans voorzien op 1 januari 2011.
Gedurende de eerste vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit keert het CJIB namens de Minister van Justitie dit bedrag alleen uit wanneer de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd naar aanleiding van een veroordeling terzake van een gewelds- of zedenmisdrijf. Deze beperking is noodzakelijk omdat de stap van de huidige situatie waarin de Staat alleen van de veroordeelde ontvangen bedragen uitkeert, naar een situatie waarin aan alle slachtoffers ten aanzien van wie de schadevergoedingsmaatregel niet binnen de daarvoor gestelde termijn werd voldaan, uitkering volgt, te groot is. Voor de invoering van deze voorziening ten behoeve van alle slachtoffers is meer geld nodig dan nu binnen de begroting van het Ministerie van Justitie kan worden gedekt. Voor de hand ligt dat in het bijzonder slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven, gelet op de ernst van de inbreuk die op de integriteit van hun lichaam is gemaakt, daarvoor als eersten in aanmerking komen. Na vijf jaar wordt deze voorziening uitgebreid tot slachtoffers van alle misdrijven, voor zover zij geen rechtspersoon zijn. De maximering van het uit te keren bedrag aan slachtoffers van andere misdrijven dan zeden- of geweldsmisdrijven vloeit voort uit een nadere prioritering in de ernst van misdrijven. Tevens kan niet uit het oog worden verloren dat het bij vermogensschades om zeer aanzienlijke bedragen kan gaan (bij voorbeeld om beleggingsfraude of meervoudige oplichting). De huidige staat van ’s lands financiën, waarbij aanzienlijke bezuinigingen moeten worden doorgevoerd, laat niet toe dat deze risico’s in hun geheel door de staat worden overgenomen.
Voorheen keerde de staat bij de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel alleen de reeds van de veroordeelde ontvangen geldbedragen uit aan het slachtoffer. Wanneer de veroordeelde over onvoldoende vermogen of inkomen beschikte of anderszins betaling weigerde, kwam dit voor rekening van het slachtoffer. Ook het slachtoffer dat uitsluitend zijn (civiele) vordering als benadeelde partij en het slachtoffer dat in een civiele procedure los van de strafzaak zijn vordering toegewezen heeft gekregen, verkeren in deze positie. Nu de staat in het gewijzigde artikel 36f Sr het risico van niet of niet tijdige betaling van een schadevergoedingsmaatregel door de veroordeelde van het slachtoffer heeft overgenomen, ontvangt het slachtoffer het gehele bedrag dat in de schadevergoedingsmaatregel is bepaald acht maanden, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden. Deze uitkering vindt plaats indien blijkt dat de veroordeelde geheel of gedeeltelijk in gebreke gebleven en met aftrek van het door de veroordeelde reeds voldane bedrag. De staat verhaalt vervolgens het aan het slachtoffer uitgekeerde bedrag en de opgelegde wettelijke verhogingen wegens te late betaling op de veroordeelde.
Het is niet reëel te verwachten dat de staat erin zal slagen 100% van de uitgekeerde bedragen geheel te verhalen op de veroordeelde. Dit klemt vooral in de gevallen waarin aan de veroordeelde hetzij verschillende vermogensstraffen of een langdurige vrijheidsstraf in combinatie met een ontnemingsmaatregel zijn opgelegd. Veelal zal de betrokken veroordeelde niet over inkomsten van betekenis beschikken, waaruit hij aan zijn betalingsverplichting kan voldoen. Dat betekent dat, anders dan in de huidige situatie, behalve de uitvoeringskosten ook de uitgekeerde bedragen die niet op de veroordeelde kunnen worden verhaald op de Justitiebegroting zullen drukken. Op de wijze waarop verhaal zal worden genomen kom ik hierna terug.
Ter wille van de duidelijkheid en kenbaarheid is in artikel 1, tweede lid, een limitatieve opsomming opgenomen van de gewelds- en zedenmisdrijven waarbij in geval van vertraging bij de betaling van de schadevergoedingsmaatregel een uitkering aan het slachtoffer wordt gedaan. Dit draagt ook bij aan een efficiënte uitvoering van de regeling door het CJIB. Op deze manier kan worden voorkomen dat het CJIB iedere zaak waarin een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd moet bezien teneinde vast te stellen of de veroordeling een gewelds- of zedenmisdrijf betreft. Hierover zullen nadere afspraken kunnen worden gemaakt tussen het CJIB en het openbaar ministerie.
Het gaat bij de gewelds- en zedenmisdrijven kortweg om openlijke geweldpleging, verkrachting, verschillende vormen van (pedoseksuele) ontuchtige handelingen, mensenhandel, moord en doodslag, mishandeling en diefstal/afpersing met geweld. Het tweede lid heeft ingevolge artikel 5, tweede lid, een geldigheidsduur van vijf jaar. Daarna vervalt deze bepaling en zal de regeling van toepassing zijn op natuurlijke personen die slachtoffer zijn geworden van ieder misdrijf en ten behoeve van wie door de rechter een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Aan de slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven zal het volledige bedrag van de opgelegde maatregel worden uitgekeerd. Voor de overige slachtoffers geldt in de toekomst een maximum van € 5000.
Voor slachtoffers van andere delicten dan gewelds- of zedenmisdrijven ten behoeve van wie een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, geldt de regeling, zoals hiervoor is aangegeven, vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit niet. Uiteraard zal het CJIB zich ook gedurende deze periode voor deze slachtoffers inspannen de opgelegde schadevergoedingsmaatregel die inhoudt dat het CJIB de inning van de schadevergoeding van het slachtoffer overneemt, bij de veroordeelde te innen. De huidige situatie blijft ongewijzigd. Zodra het CJIB geld van de veroordeelde tot een schadevergoedingsmaatregel ontvangt, zal dat onverwijld worden overgemaakt naar het slachtoffer. Deze slachtoffers verkeren nochtans in dit opzicht in een gunstiger positie dan de hierboven reeds genoemde categorieën: namelijk het slachtoffer dat uitsluitend zijn (civiele) vordering als benadeelde partij in het strafproces en het slachtoffer dat in een civiele procedure los van de strafzaak zijn vordering toegewezen heeft gekregen. Beide groepen dienen immers zelf voor de tenuitvoerlegging van het vonnis en de kosten van inning zorg te dragen. Het CJIB kan hen daarbij niet behulpzaam zijn.
Vijf jaar na inwerkingtreding wordt de reikwijdte van dit besluit verruimd tot slachtoffers van alle misdrijven, maar tevens wordt aan de uit te keren bedragen een maximum van € 5000 gesteld. Deze bovengrens geldt echter niet voor de uitkering aan slachtoffers van een gewelds- of zedenmisdrijf. Op de reden van deze maximering ben ik hiervoor reeds ingegaan.
Het volgende is ontleend aan de het bestaande executiebeleid van het openbaar ministerie dat is neergelegd in de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassingen voorwaardelijke invrijheidstelling van het College van procureurs-generaal (Stcrt. 2008, 118).
Een vonnis of arrest waarbij de veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel opgelegd heeft gekregen, wordt ter executie aan het CJIB overgedragen zodra de beroepstermijn is verstreken en de uitspraak onherroepelijk is geworden. Tussen de datum van het onherroepelijk worden en het aanleveren van de uitspraak door het openbaar ministerie aan het CJIB mogen als streefnorm niet meer dan zes weken verstrijken. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie om de vonnissen tijdig en volledig aan het CJIB in te zenden, opdat de tenuitvoerlegging van de verschillende straffen en maatregelen op voortvarende wijze kan plaatsvinden. Dit is vooral van belang indien een veroordeling is gevolgd voor verschillende strafbare feiten: bij voorbeeld een combinatie van vernieling en mishandeling. Het slachtoffer van de mishandeling heeft bij uitblijven van de schadevergoeding wel recht op een uitkering; het slachtoffer van de vernieling van aan hem toebehorende voorwerpen niet. Het CJIB zal zo snel mogelijk proberen het geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer te innen. Het geld dat door het CJIB wordt geïnd, wordt onverwijld uitgekeerd aan het slachtoffer. Van het slachtoffer zelf is hiervoor geen actie nodig.
Heeft de veroordeelde acht maanden na de dag dat het vonnis onherroepelijk werd nog niet (geheel) aan zijn betalingsverplichting voldaan en heeft het slachtoffer dus nog niet de gehele schadevergoeding ontvangen, dan keert het CJIB op grond van deze nieuwe regeling het resterende bedrag aan het slachtoffer uit. Ook hiervoor hoeft het slachtoffer zelf geen actie te ondernemen.
Zoals eerder vermeld, zal het CJIB de eerste vijf jaren na inwerkingtreding van dit besluit alleen het resterende deel van schadevergoedingsmaatregelen aan het slachtoffer uitkeren, wanneer die maatregel is opgelegd terzake van een gewelds- of zedenmisdrijf.
Het CJIB zal na uitkering van het bedrag doorgaan met de executie van de schadevergoedingsmaatregel op de wijze zoals is aangegeven in de hiervoor genoemde aanwijzing van het College van procureurs-generaal. Het aan het slachtoffer uitgekeerde en ten behoeve van de veroordeelde voorgeschoten bedrag en de op grond van artikel 24b, eerste en tweede lid, Sr ingetreden verhogingen worden bij de veroordeelde geïnd. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat het slachtoffer uiterlijk acht maanden nadat de schadevergoedingsmaatregel onherroepelijk is geworden, het totaal aan hem toegekende bedrag in zijn bezit heeft en wordt voorkomen dat het slachtoffer door periodieke betalingen gedurende langere tijd wordt herinnerd aan het delict waarvoor de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor de veroordeelde betekent dit dat het CJIB hem zal volgen, totdat hij zo veel mogelijk aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Het CJIB is eveneens belast met de voorbereiding van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, die de veroordeelde evenwel niet van zijn betalingsverplichting die inmiddels veelal van het slachtoffer aan de staat zal zijn overgegaan, ontheft.
Het CJIB informeert de slachtoffers in zaken waarin een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd over de voortgang ten aanzien van de tenuitvoerlegging daarvan. Het CJIB heeft daartoe een slachtofferinformatiepunt schadevergoedingsmaatregelen ingericht, dat het slachtoffer over voor hem relevante stappen in de tenuitvoerlegging mededeling doet.
Het CJIB heeft in juni 2008 een uitvoeringstoets gedaan met het oog op de consequenties die voortvloeien uit de Wet versterking positie slachtoffer en waarmee na de inwerkingtreding van deze wet en het onderhavige besluit rekening zal moeten worden gehouden.
Nadat het CJIB het bedrag heeft uitgekeerd, kan de veroordeelde verzoeken om een betalingsregeling. In uitzonderlijke gevallen kan dit verzoek worden gehonoreerd. Vanwege de praktische bezwaren die het CJIB had tegen de termijn van 27 maanden waarbinnen betalingsregelingen moesten zijn voltooid1, is voorgesteld het vierde lid van artikel 461 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te schrappen. Daarmee is de duur, volgens welke de vordering opeisbaar blijft, aanzienlijk verlengd. Even goed dient zoveel mogelijk te worden geprobeerd dit stringente betalingsregelingenbeleid, dat thans nog gebaseerd is op de termijn van 27 maanden, voort te zetten om te voorkomen dat het positieve effect ervan op de betalingsbereidheid wegvalt.
De ongewenste gevolgen kunnen worden voorkomen door een duidelijk, helder en volledig kader vast te stellen waarbinnen langere betalingsregelingen mogelijk worden gemaakt. Om duidelijkheid te verschaffen aan veroordeelden en misvattingen te voorkomen moet het beleid worden vastgelegd en gepubliceerd. Het huidige betalingsregelingenbeleid is als bijlage opgenomen in de hiervoor aangehaalde aanwijzing van het College van procureurs-generaal. Ik heb aan het College verzocht of deze aanwijzing met betrekking tot de executie van verschillende straffen en maatregelen aan de invoering van deze voorschotregeling kan worden aangepast.
Op grond van artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven keert het schadefonds geen vergoeding uit van de schade die langs civielrechtelijke weg is verhaald of schade in welke vergoeding op andere wijze is voorzien. Het Schadefonds geweldsmisdrijven (hierna het schadefonds) fungeert als vangnetvoorziening. Pas als duidelijk is dat het slachtoffer geen daadwerkelijke betaling door de veroordeelde te verwachten heeft, zal het schadefonds tot uitkering overgaan. Aanvragen tot uitkering door het schadefonds kunnen evenwel parallel lopen aan de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel en het verstrekken van een uitkering op de voet van artikel 36f Sr. Het is van wezenlijk belang dat tussen het CJIB en het schadefonds informatie wordt uitgewisseld over uitkeringen aan het slachtoffer. Op het moment van uitkeren dient over en weer actuele informatie beschikbaar te zijn over reeds gedane uitkeringen. Beide instanties zullen hiermee rekening houden mede om te voorkomen dat aan het slachtoffer een dubbele uitkering wordt gedaan en één van de gedane uitkeringen moet worden teruggevorderd, hetgeen ook weer belastend is voor het slachtoffer. Daartoe dienen nadere afspraken te worden gemaakt. Dit past bij de reeds sinds 2006 bestaande structurele samenwerking tussen het schadefonds en het CJIB, die door de uitvoering van deze nieuwe taak meer gewicht zal krijgen.
Zoals hiervoor reeds is aangegeven, betekent de invoering van deze regeling dat het risico dat de veroordeelde de schadevergoeding niet aan het slachtoffer voldoet, na acht maanden dat de uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden geheel door de staat van het slachtoffer wordt overgenomen.
Voorts moet rekening worden gehouden met een niet te verwaarlozen toename van het aantal schadevergoedingsmaatregelen, nu in de wet versterking positie slachtoffer tevens is bepaald dat een schadevergoedingsmaatregel mag worden opgelegd ten behoeve van slachtoffers die zich in een ad informandum gevoegde zaak hebben gevoegd en wier zaak dus niet in extenso in de dagvaarding is opgenomen. Bovendien is het criterium op grond waarvan de strafrechter een oordeel kan geven over de grondslag van de vordering van de benadeelde partij verruimd. Ten slotte ligt in de lijn der verwachting dat het aantal voegingen van slachtoffers die voorheen weinig vertrouwen hadden in de mogelijkheid dat de veroordeelde over voldoende vermogen zou beschikken om zijn schuld te voldoen, zal toenemen, nadat bekend is dat de staat dit risico overneemt.
Op basis van een impactanalyse zijn de effecten van het aangepaste artikel 36f Sr, zowel ten aanzien van de capaciteit als de benodigde financiële middelen voor de gehele strafrechtsketen geïnventariseerd. De totale kosten voor de staat, mede met het oog op het niet volledige verhaal op veroordeelden van de aan slachtoffers gedane uitkeringen, zijn in genoemde impactanalyse berekend op 1,2 miljoen euro in het eerste jaar, oplopend tot ruim 5 miljoen euro in het vijfde jaar. Dit bedrag zal na inwerkingtreding van de verruiming van de reikwijdte van artikel 36f oplopen tot 11 miljoen euro vanaf het zevende jaar.
De kosten van de voorschotregeling kunnen meerjarig worden opgevangen binnen het beschikbare budget slachtofferbeleid.
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-311.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.