Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34950-XVII nr. 12 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34950-XVII nr. 12 |
Vastgesteld 10 juli 2018
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 20 juni 2018 overleg gevoerd met mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 16 mei 2018 inzake jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2017 (Kamerstuk 34 950 XVII, nr. 1);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 5 juni 2018 inzake beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2017 (Kamerstuk 34 950 XVII, nr. 6);
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2017 (Kamerstuk 34 950 XVII);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 5 juni 2018 inzake verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (Kamerstuk 34 950 XVII, nr. 5);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 16 mei 2018 inzake aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) (Kamerstuk 34 950 XVII, nr. 2);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 5 juni 2018 inzake beantwoording vragen commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) (Kamerstuk 34 950 XVII, nr. 7);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 15 december 2017 inzake decemberbrief 2017 voor de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over kas- en verplichtingenmutaties ten opzichte van de tweede suppletoire wet (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 48);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23 februari 2018 inzake mutaties in de verplichtingen van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2017 ten opzichte van de tweede suppletoire wet (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 52);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23 februari 2018 inzake beantwoording vragen commissie over de Decemberbrief 2017 voor de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over kas- en verplichtingenmutaties ten opzichte van de tweede suppletoire wet (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 53);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 21 december 2017 inzake toezegging Algemeen Overleg MINUSMA; klimaatgelden Mali (Kamerstuk 33 625, nr. 253);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 17 april 2018 inzake openbaarmaking van een vertrouwelijke brief over een bewezen malversatie bij een door Nederland gefinancierde organisatie (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 60).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, Van Toor
Voorzitter: Veldman
Griffier: Meijers
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Alkaya, Becker, Bouali, Diks, Van den Hul, Kuik, Ouwehand, Veldman en Van Weerdenburg,
en mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 18.33 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, het is iets over half zeven. Ik stel voor dat wij beginnen met het wetgevingsoverleg over het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking alsmede de slotwet 2017. Ik heet de Minister, hier aan mijn rechterzijde, van harte welkom. Verder welkom aan de leden van de commissie.
Wij gaan het als volgt met elkaar doen. Wij hebben eerst de twee rapporteurs, mevrouw Becker en mevrouw Van den Hul. Zij zullen rapporteren over het jaarverslag en het indicatorentraject. Daarna zal de Minister daarop reageren en vervolgens is het woord aan de leden van de Kamerfracties voor hun bijdrage aan dit debat. Het debat doen we zoals gebruikelijk in twee termijnen. We hebben met elkaar een spreektijdverdeling afgesproken voor zowel de eerste als de tweede termijn. Ik kom net uit een WGO dat behoorlijk uit de hand liep qua spreektijd en ik zou u daarom willen vragen om u aan de tijd te houden. U hebt een maximale spreektijd, maar die hoeft u niet per se te gebruiken!
Ik zou willen starten en daarvoor kijk ik naar mevrouw Van den Hul of mevrouw Becker. Wie van u tweeën gaat de aftrap doen als rapporteur? Mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. Dank allereerst aan collega Becker voor de prettige samenwerking en ook – het kan niet onbenoemd blijven – aan de ondersteuning die wij hebben mogen ondervinden vanuit de Kamerorganisatie. Veel dank daarvoor.
Wij nemen jullie graag mee door een korte powerpointpresentatie. Allereerst wil ik graag kort iets zeggen over de achtergrond van het verbetertraject. Het verbetertraject indicatoren is gestart in 2015. De commissie is daarmee gestart om de doelen en resultaten van het OS-beleid beter inzichtelijk te maken in begroting en jaarverslag. Inmiddels hebben verschillende rapporteurs in onze illustere geschiedenis namens de commissie inbreng geleverd in de betreffende wetgevingsoverleggen. Het draait met name om de helderheid over het inzichtelijk maken van beleid. In hoeverre kunnen we het meetbaar maken en kunnen we laten zien dat tot uiting is gekomen wat we hadden beoogd? In 2017 zien we die indicatoren voor het eerst terug in de begroting en het jaarverslag. Wat dat betreft is het een historisch moment, waarop wij konden instappen.
Hierbij geef ik graag het stokje over aan collega Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ook mijn dank aan mevrouw Van den Hul voor de prettige en constructieve samenwerking, en aan de staf voor de ondersteuning daarbij.
Ik zal nu even terugblikken op de punten van aandacht die ook de Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd bij het jaarverslag van 2017. Naar aanleiding van het onderzoek dat is gedaan naar het beleid gericht op opvang van vluchtelingen in de regio heeft de Rekenkamer gekeken welk beleid en welke gelden zijn ingezet in de Syriëregio. Niet alle geldstromen zijn onderzocht. Het onderzoek is beperkt tot geldstromen in het kader van opvang in de regio. De Rekenkamer geeft aan dat de thematische opzet van de begroting niet helemaal geschikt is voor de verantwoording over dit beleid en zegt ook dat de wijze waarop de Minister voornemens is de Kamer bij de begroting te informeren op een geaggregeerd niveau op gespannen voet kan staan met het budgetrecht van de Kamer.
Onze vraag als rapporteurs namens de commissie is of de Minister een overzicht kan geven van de verschillende instrumenten die ingezet worden in het kader van het beleid voor opvang in de regio. Wordt het nieuwe subartikel voor de middelen voor opvang in de regio, migratie en ontwikkeling opgenomen onder de bestaande beleidsartikelen? Of is de Minister van plan met een geheel nieuw beleidsartikel te komen voor beleid dat samenhangt met de vraagstukken rond vluchtelingen en migratie? En wordt onder het subartikel inzichtelijk gemaakt welk deel beschikbaar is voor beleidsinstrumenten voor opvang in de regio? En is het mogelijk om in de begroting voor het beleid voor opvang in de regio niet alleen informatie op te nemen op geaggregeerd niveau, maar ook op het niveau van de in te zetten instrumenten?
Dan een ander punt, voorzitter. De Rekenkamer constateert nog een aantal onvolkomenheden in de bedrijfsvoering en de beheersingsmaatregelen. De Rekenkamer heeft nog niet kunnen constateren dat de maatregelen die de Minister heeft getroffen tegen onvolkomenheden tot voldoende resultaat hebben geleid. Kan de Minister aangeven waarom dat niet het geval is?
Ik ga verder met de ODA-uitgaven. In een reactie aan de Rekenkamer gaat de Minister niet in op de verwachte toename van de ODA-uitgaven in relatie tot beleid, dat ze heeft verwoord in de nieuwe beleidsnota. Misschien kan de Minister vandaag een tipje van de sluier oplichten: in welke mate zullen de ODA-uitgaven op grond van de nota toenemen in 2018?
Tot slot. Er zijn risico's rond het verlenen van staatssteun en het toepassen van de regels rond staatssteun, geeft de Algemene Rekenkamer aan. De Kamer heeft daar een briefing over gehad. De Rekenkamer zag dat risico met name ten aanzien van het beleid rond handel, want het bedrijfsleven wordt betrokken bij de inzet van de hulp- en handelsagenda. Kan de Minister nog eens ingaan op de kritiek en de analyse van de Algemene Rekenkamer op dit punt?
Collega Van den Hul gaat het hebben over de indicatoren en hoe die in de toekomst te verbeteren.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank. Zoals ik net al zei, lezen we de indicatoren voor het eerst terug in het jaarverslag. Ze zijn voor het eerst in het jaarverslag opgenomen als uitvoering van de motie-Smaling c.s. uit 2015. Ze kunnen een indicatie geven van de resultaten van het beleid en zouden wat ons betreft niet het eindpunt maar het startpunt moeten zijn van een verdere gedachtewisseling. Wij willen toch wel een aantal kanttekeningen plaatsen. De Minister licht toe dat de oorzaken voor een ruim hogere realisatie van enkele indicatoren gelegen is in het feit dat een aantal programma's aan het einde van hun levensduur een hoger resultaat laten zien. Daarnaast dragen multilaterale programma's meer bij dan was geraamd. Bij de realisaties die lager zijn dan de streefwaarden, wordt dit geweten aan capaciteitsgebrek, vertraging en het achterblijven van inspanningen. Het is niet geheel duidelijk welke maatregelen de Minister gaat nemen om de resultaten op deze indicatoren in lijn te brengen met de streefwaarden. Daarnaast is de toelichting op een geaggregeerd niveau gegeven. Zonder nadere toelichting geven de indicatoren geen of onvoldoende inzicht in in welke mate aanpassing van het beleid gewenst zou zijn.
Het is voorts niet duidelijk waarom een toelichting op de indicatoren geen onderdeel is van het beleidsverslag dat de Minister in het jaarverslag heeft opgenomen. Kan de Minister in het volgend jaarverslag een toelichting op de indicatoren opnemen, die ook inzicht geeft in in welke mate aanpassing van het beleid eventueel gewenst zou zijn?
Mevrouw Becker (VVD):
Dan hebben wij de vrijheid genomen om namens de commissie, in overleg met de staf van de griffie en op advies van de Algemene Rekenkamer, mee te denken met de Minister over de mogelijkheden voor het ontwikkelen van de nieuwe indicatoren, want ook de Minister heeft zelf in haar beleidsnota aangegeven dat ze open zou staan voor aanpassing en uitbreiding van indicatoren voor de komende periode, in lijn met verschuivingen in het beleid. Wij zouden de Minister willen vragen of zij van plan is om op twee specifieke terreinen indicatoren te ontwikkelen. Het eerste is ten aanzien van het beleid van opvang in de regio en het tweede ten aanzien van handel, waarvoor nog geen indicator is ontwikkeld, maar waarvan de Minister eerder al heeft aangegeven dat dat wel wenselijk zou kunnen zijn.
Om te beginnen met de opvang in de regio. Ons concrete voorstel dat we de Minister zouden willen voorleggen, is om een concrete indicator te ontwikkelen voor de resultaten op het terrein van onderwijs, verbonden aan opvang in de regio, en een voor de resultaten op het terrein van werkgelegenheid, verbonden aan opvang in de regio. Wij stellen voor om dat om te beginnen te doen gericht op twee landen – wij noemen Jordanië en Ethiopië – om onderling ook te kunnen vergelijken. Dit voorstel doen wij aan de Minister omdat we denken dat het inzicht dat zou kunnen ontstaan op deze concrete thema's, er uiteindelijk aan zou kunnen bijdragen dat een indicator ontwikkeld kan worden in de toekomst. Dus we vragen niet meteen voor het komende jaar om een indicator, maar wel of de Minister meer inzicht kan geven in de resultaten op dit terrein. Het zou ook wat ons betreft goed zijn als de Minister aangeeft aan de Kamer in hoeverre haar ambitie om een resultatenkader te gaan ontwikkelen voor haar nieuwe beleid, zich verhoudt tot het ontwikkelen van nieuwe indicatoren. Hoe gaan het resultatenkader, maar ook de Theories of Change, die de Minister als inzet van haar beleid opneemt, zich verhouden tot eventueel te ontwikkelen nieuwe indicatoren? Een laatste vraag is of de Minister kan aangeven of zij, als ze bereid zou zijn om een nieuwe indicator te ontwikkelen op het terrein van opvang in de regio en zo meteen ook handel, waarop collega Van den Hul zal ingaan, ruimte ziet om een koppeling te maken met de SDG's, en of zij dat van plan is.
Dan geef ik nu het woord aan collega Van den Hul voor ons tweede voorstel: handel.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, collega. Ons tweede voorstel is een extra indicator op het terrein van handel, namelijk om de resultaten van het beleid voor handel inzichtelijk te maken. In de beleidsnota kiest de Minister duidelijk voor een proactieve handels- en investeringsagenda. Wij zouden graag indicatoren ontwikkeld zien die laten zien hoe effectief dat beleid is. Daarnaast vroegen wij ons af of wij behalve de resultaten van die handels- en investeringsagenda, ook haar inzet op duurzaamheid inzichtelijk zouden kunnen maken. Daarnaast vroegen wij ons af of de indicatoren die dan worden ontwikkeld, zich ook specifiek zouden kunnen richten op het beleid van de Minister en niet laat ik zeggen bijvangst zijn van andere al lopende maatregelen.
Tot slot doe ik nog een korte aanbeveling niet zozeer in de richting van de Minister en haar equipe, maar ook aan de collega's. Wij hopen dat uit uw midden zich een waardige opvolging zal aandienen. Die geven wij graag mee dat het wellicht interessant zou kunnen zijn om nog verder te duiken in het thema data. We hebben hier in Den Haag sinds dit jaar het Humanitarian Data Centre, een VN-instelling die zich juist bezighoudt met het verzamelen en aggregeren van humanitaire data. Wellicht is het interessant om juist de beschikbaarheid van data, vaak een bos waarin bomen niet meer zichtbaar zijn of andersom, als kans te zien om opnieuw te kijken naar indicatoren en naar hoe je die data smarter kan inzetten om de resultaten inzichtelijk te maken.
De voorzitter:
Dank u wel. Het is aan de Minister om te reageren. Er zijn heel veel vragen gesteld. De Minister heeft daarom een paar minuten nodig om de beantwoording te ordenen.
De vergadering wordt van 18.45 uur tot 18.47 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de Minister.
Minister Kaag:
In eerste instantie veel dank aan de twee rapporteurs en natuurlijk aan de gehele commissie voor dit interessante werk. Ik weet als geen ander hoe gedegen en complex en soms ook hoe bedrieglijk de techniek achter indicatoren kan zijn. Je kunt alles meten tot een heel eind en tegelijkertijd wordt het daadwerkelijke kwalitatieve resultaat niet per se gerealiseerd. Met deze opstart geef ik in de eerste plaats dus mijn complimenten aan mijn voorgangster mevrouw Ploumen en haar team van destijds en natuurlijk voor het overleg met de Kamer bij de introductie van de indicatoren. Het was natuurlijk een reflectie van het hele internationale streven om niet alleen resultaatrapportage te introduceren maar ook de meetwaarden, streefwaarden en de meetbaarheid strakker te stellen, niet alleen omdat iedereen moet weten of resultaten daadwerkelijk gehaald worden maar ook om een betere monitoring, een betere evaluatie en, op het punt van de bredere inzet, natuurlijk een betere beleidsaanpassing te doen.
Ik wil kort rappelleren dat er vanaf 2015 tot nu al veel werk is verricht. Ik ben de rapporteurs dankbaar voor het onderstrepen daarvan. Het is ook mooi om te zien dat er op elf van de indicatoren heel goede voortgang is geboekt, zoals ook bevestigd wordt door het rapport van de Algemene Rekenkamer, maar er is natuurlijk altijd meer werk aan de winkel. Daarom is dit gesprek ook zo nuttig.
Je kunt bij de aanpassingen al meteen merken dat het vaak gaat om een gesprek over de discrepantie tussen streefwaarden en het feit dat die ineens voorbij zijn gestreefd. Ik had zelf ook de vraag hoe dat nou kan. Als ze ineens gaan optellen, ga je uiteraard je eigen streefwaarden voorbij, want als je de programma's bij elkaar trekt, tel je meer dan je oorspronkelijk had gesteld. Dat is waarschijnlijk een soort lagereschoolrekenen, in die periode. Daar moeten we dus goed en scherp naar blijven kijken. Tegelijkertijd moeten we natuurlijk ook kijken hoe we van indicatoren van een outputniveau naar indicatoren van een outcomeniveau kunnen gaan. Daar zit natuurlijk het heel moeilijke veranderingstraject op het punt van duurzame ontwikkeling. Daarbij gaat het niet alleen om duurzaamheid, maar om duurzame ontwikkeling. Er is dus nog veel werk aan de winkel, natuurlijk ook op het punt van de aanpassingen en de nuanceringen die nodig zijn als we het nieuwe beleid articuleren. Ik ga daar geen voorschot op nemen. Dat doen we hopelijk volgende week, met veel energie en goede moed, maar ik wil wel stellen dat we in gesprek natuurlijk al kijken welke indicatoren nog verfijnd of aangepast moeten worden en welke relevant zijn, ook voor een aantal focusgebieden. Ik heb het nu niet over de geografie, maar bijvoorbeeld over de opvang in de regio als daar veel politieke aandacht voor is; ik kom daarop terug. Dat is een belangrijk en centraal element in de nota. Er gaat veel geld naartoe en er zijn veel verwachtingen. Dus hoe gaan we zorgen dat goede sturing, meetbaarheid en resultaten worden gerealiseerd en hoe houden we het proces op een cyclische manier ook correct?
Dit gezegd hebbend gooi ik mijn eigen heel dikke indicatorenmap dicht en ga ik meteen door naar een aantal van de heel concrete vragen die gesteld zijn. Ik begin met de vraag over de verschillende instrumenten die worden ingezet in het kader van het beleid inzake opvang in de regio. Dat beleid is niet meer nieuw. Dat is niet alleen ondervangen in de nieuwe nota van Buitenlandse Handel en OS, maar is natuurlijk al ingezet sinds de crisis van een aantal jaren geleden. Er is inderdaad een mix van instrumenten om beleidsdoelstellingen te halen op het gebied van opvang in de regio. U kent ze allemaal: bescherming, onderwijs, geïntegreerde publieke diensten en vooral ook het creëren van werkgelegenheid. Dat doen we multilateraal en natuurlijk ook bilateraal en via kennisinstellingen en ngo's. Een aantal van u heeft ook een aantal programma's bezocht. De mix kan per land heel verschillend zijn. Die kan vraaggestuurd of contextspecifiek zijn. We kijken ook naar de kleine samenbundeling van wat daar speelt. Een antwoord op de vraag is dat we inderdaad een specifieke indicator moeten ontwikkelen om goed te kijken hoe opvang in de regio wordt gerealiseerd, niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief. Ik ben er zelf een beetje huiverig voor om alles met kwantitatieve indicatoren te pakken. Elementen als op school blijven, de relevantie van wat er geleerd wordt, bescherming op school als het gaat om opvang in de regio en bescherming voor kinderen – op school zijn is een vorm van bescherming – zijn kwalitatief. Niet alles is kwantitatief. Je kunt 50 kinderen in een klaslokaal stoppen, maar niemand leert dan iets. De doelstelling van naar school gaan is ook dat er iets wordt geleerd en dit wordt behouden. Als het gaat om opvang in de regio gaan wij dus zeker niet alleen naar de bundeling van programma's kijken, bilateraal, multilateraal en via het maatschappelijk middenveld, maar ook naar hoe we een indicator plus-plus kunnen opstellen die de nuances meeneemt en het kwalitatieve aspect ook goed neerzet. Het gaat dan ook om voortgangsrapportage, om postbezoeken, om eigen bezoeken en ook om spot checks, die in een andere context, namelijk misbruik in de sector, werden aangehaald door mevrouw Becker. Een spot check heeft een goed doel.
De opvang in de regio wordt inderdaad onder een extra artikel onderdeel van artikel 4. Het is artikelonderdeel 3 van artikel 4, vrede en veiligheid. Artikel 4.1 betreft, zoals u weet, humanitaire hulp. 4.2 is vluchtelingenopvang en migratiesamenwerking. Onder 4.3 vallen veiligheid en rechtsstaatontwikkeling. Er komt op zich geen nieuw beleidsartikel, maar binnen subartikel 4.2 wordt inzichtelijk gemaakt welk deel beschikbaar wordt gesteld voor welk beleidsinstrument gerelateerd aan opvang in de regio. Ik had misschien zelf de vrijheid moeten nemen om hiervoor een kort powerpointje klaar te maken. Ik zeg u dat toe voor de volgende keer, want ik vind dat zelf ook makkelijker om het inzichtelijk te maken. Maar het betreft dus op zich geen geheel nieuw beleidsartikel maar een onderverdeling, zodat tussen lijntjes gezien kan worden welk onderdeel van het kader voor opvang in de regio gaat naar welk programma. Is het fysieke opvang, shelter? Is het onderwijs? Is het het creëren van werkgelegenheid?
Ik ga door. Er is een terechte opmerking gemaakt, die wij ook moeten meenemen, of we niet alleen informatie kunnen geven die op geaggregeerd niveau inzicht geeft – dat komt terug in de onderverdeling van het begrotingsartikel – maar ook om te kijken op het niveau van de in te zetten instrumenten. Wij gaan op instrumentenniveau informatie geven, maar zoals u ook weet, is niet de keuze van het instrument leidend, maar de beleidsdoelstelling. Onder de beleidsdoelstelling wordt dan aangegeven voor hoeveel geld welk instrument wordt ingezet. Dat is logischer in het kader van form follows function. Als we alleen naar het instrument kijken, is het heel makkelijk om het overzicht te verliezen.
Dan de tekortkomingen die ook door de Algemene Rekenkamer heel terecht zijn geconstateerd, bijvoorbeeld in 2016 als het gaat om interne beheersingsmaatregelen. Voor wat betreft overdrachtsuitgaven, subsidies en bijdragen zijn er in 2017 een aantal maatregelen genomen. De opzet was voldoende, maar de werking moet nog worden aangetoond in de praktijk, zeker als we kijken in het kader van risicoanalyse en toetsing op mogelijke staatssteun. Dan de genomen maatregelen. Bij beoordelingen van verzoeken om financiering kijken we vooral naar aanpassingen en gebruikte memoranda. Dat is het gebruikelijke interne proces. Belangrijk blijft een diepgaande risicoanalyse van mogelijke fraude, corruptie en ongeoorloofde staatssteun. Maar er zijn en worden afspraken gemaakt tussen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Auditdienst Rijk over de controle en toets op staatssteunregels binnen de kaders van de bestede subsidie. De effecten verwachten we pas in de rapportage van 2018, maar ik kom weer terug op de fameuze steekproeven: er zullen steekproeven genomen worden om te kijken of alles inderdaad nageleefd, nagevolgd en uitgevoerd wordt volgens de afspraken. Overigens is mij verteld dat er in 2016 en 2017 vooralsnog geen gevallen van mogelijke staatssteun zijn aangetroffen door de Algemene Rekenkamer.
Ik ga, merk ik, een beetje heen en weer tussen handel en opvang in de regio, maar met permissie van de commissie en de voorzitter wil ik nog iets zeggen over de handelspositie en staatssteun. Wij verwachten geen extra risico's wat betreft de staatssteunregels vanwege een verhoging van middelen ter versterking van de Nederlandse handelspositie. Zoals ik net beschreef is er sprake van een risicoanalyse, naleving en controle door de Auditdienst Rijk bij het toetsen aan staatssteunregels in kaders voor bestede subsidie. Dit geeft geen aanleiding om verdere ondermijning of misbruik te vrezen.
Mevrouw Becker heeft een vraag gesteld over de toename van ODA-uitgaven. We lopen een beetje op volgende week vooruit, maar er staat een intensivering in het regeerakkoord, die is uitgewerkt in de nota. Er is een mutatie van het bruto nationaal inkomen als gevolg van de doorrekening van het regeerakkoord door het Centraal Planbureau. Er is dus een intensivering in de middelen, maar dat hoort bij de nota en heeft op dit moment op zich niet veel te maken met de indicatoren. We moeten wel de juiste indicatoren hebben om te kunnen meten en volgen of de middelen goed zijn weggezet.
Ik behandel meteen een andere vraag over staatssteun en handel: ja, we gaan indicatoren ontwikkelen. Die zult u terugvinden in de handelsbrief voor de proactieve handelsagenda. Die komt u, hoop ik, in september, nog voor Prinsjesdag toe. Daarnaar wordt gekeken op basis van het werkplan, de doelstellingen, de streefwaarden en de indicatoren die daarbij van pas komen. Deze indicatoren zijn nog niet ontwikkeld. Daar zijn we nu mee bezig, op basis van het actieplan dat wordt opgezet. Ik kan er dus nog geen voorschot op nemen, want ik zou iets kunnen suggereren wat u te zijner tijd niet zult terugvinden. Maar uiteindelijk zal ik, als ze ontwikkeld zijn, de ambtenaren vragen om in een technische zitting met u in gesprek te gaan, omdat dit nuttig is. Ik wil zorgen dat we dit voortgangsproces namens het kabinet zo veel mogelijk een zorgvuldige invulling geven, zeker op het gebied van handel. De perceptie bij sommigen is dat het een grijze zone is. Tegelijkertijd is de nexus handel-OS meetbaar in de SDG's. Er zijn al doelstellingen en indicatoren ontwikkeld in het SDG-raamwerk. Daarbij is de nexus dus al goed uitontwikkeld. Als het gaat om het verdienvermogen van Nederland zijn er specifieke indicatoren die we goed kunnen neerzetten, ook als we kijken naar de uitvoering van het rapport-Buijink. Daar kunnen we een integraal kader aan geven.
Meneer de voorzitter, ik weet niet of de Kamer, en zeker de rapporteurs, de theory of change enorm is gaan waarderen en zie hier voor mij een paar aantekeningen over de theory of change liggen. Tenzij u er vragen over heeft, kies ik ervoor om er verder niet op in te gaan. Zoals u weet kun je een theory of change op een heel programma toepassen. Je kunt die ook op een subset toepassen. In mijn ervaring kan het een hele industrie zijn. In de uitvoering van de nota, en dat zult u ook in de resultaten zien, zie ik graag helderheid, meetbaarheid en goede streefwaarden die vooraf zijn afgesproken. Een vermenging van verschillende streefwaarden omdat je instrumenten achteraf bij elkaar meet, zorgt mijns inziens voor de grootste verwarring. We streven juist naar outcome en impact. Dat is waar het echt om gaat bij de transformatie van de inzet van ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's en de financiële en technische middelen die daarbij relevant zijn.
Er was een interessante vraag en suggestie om een vergelijkbare analyse of vergelijkbaar voorproefje op mogelijke indicatoren wat betreft opvang in de regio in verschillende landensituaties te testen. Ik begrijp de vraag. Ik denk dat er een kader nodig is waarin opvang in de regio generiek en integraal kan worden gemeten. Ik ben echter een beetje voorzichtig wat betreft de specifieke landenkeuze, omdat ze sociaaleconomisch heel anders zijn en een andere achtergrond en geschiedenis hebben. Ik wil geen valse meting gaan introduceren tussen een hoog-middeninkomensland als Jordanië, waar op exceptionele basis Wereldbankfinanciering tegenaan is gegaan omdat het land er anders niet voor in aanmerking zou zijn gekomen, en een land als Ethiopië. Maar ik begrijp de kern van de vraag, namelijk dat we situaties uiteindelijk altijd op een bepaalde manier met elkaar moeten kunnen vergelijken. Dus ik wil suggereren dat wij de suggestie terugnemen en kijken in welk kader een goede weging kan worden gemaakt van welke benadering voor opvang in de regio, bijvoorbeeld een focusregio, relevant is.
Ik zie eerder relevantie in een vergelijking tussen opvang in Turkije en opvang in Jordanië, ondanks de verschillende grootheden, dan wanneer ik kijk naar de Hoorn van Afrika, Ethiopië, Kenia of Uganda, ondanks het feit dat er overal grote verschillen zijn en dat elk land zijn unieke geschiedenis heeft. Geen enkel land wil per se met een ander land vergeleken worden, want de verschillen zijn vaak groot. Maar ik neem de suggestie mee, want ik zie het belang om dit te kunnen vergelijken om zo de kwaliteit en de resultaten van programma's beter inzichtelijk te maken en de beste benadering te ontwikkelen. Maar dat gebeurt ook vaak als je kijkt naar de uitvoering van programma's en naar ons eigen assessment of onze eigen inschatting van programma's die geleverd worden, zowel door de Wereldbank, ngo's, VN-organisaties of anderen. Dit is een voorfase van de suggestie, ook omdat de programmering voor opvang in de regio natuurlijk zelf nog heel pril is. We moeten uitkijken dat we niet van alles gaan vaststellen op basis van eerste informatie. Maar dit is wel een moment om het goed op de rails te krijgen, ook gelet op het feit dat opvang in de regio een thema is dat bij ons zal blijven als we kijken naar de bredere migratie- en vluchtelingencrisis.
Dan de SDG's. Ik heb het daarnet al gezegd, maar we komen er volgende week hopelijk op terug. De indicatoren en de doelstellingen zijn heel helder gesteld in het SDG-raamwerk. In de uitvoering van de nieuwe nota willen wij graag kijken hoe relevant de vijftien al gestelde indicatoren zijn, met de toename van eventueel één of twee andere indicatoren op basis van het nieuwe beleid. We willen kijken hoe die het beste aansluiten bij de SDG-meetbaarheid. Dat is al het geval, maar er is natuurlijk een verschil in de streefwaarde die elk land voor zichzelf heeft opgenomen. Ik denk dat daar vaak grote verschillen in zullen zijn. Maar ook alle toekomstige indicatoren zullen worden verbonden met de SDG-doelstellingen. Dat is ook belangrijk voor Nederland op internationaal gebied. Ik meen dat mevrouw Van Weerdenburg naar IATI heeft gevraagd. We moeten als Nederland in IATI-verband, in OESO-verband en elders met dezelfde waarden meten om onszelf te kunnen vergelijken met wat andere landen doen en om mogelijke lacunes aan onze kant te kunnen ontdekken.
Ik pauzeer hier even, meneer de voorzitter. Ik ben wellicht een aantal vragen vergeten. Ik kijk even naar de commissieleden.
De voorzitter:
Dank u wel. U zag mij net wat kritisch kijken bij een poging tot interruptie van een van de rapporteurs, maar de afspraak is dat de rapporteurs rapporteren namens de commissie en dat de Minister antwoordt. De antwoorden van de Minister kunnen uiteraard door alle leden in hun bijdrage worden meegenomen. U kunt het ook laten weten als er geen antwoord is gegeven of als u ontevreden bent. Ik kijk naar de leden. Zou mevrouw Van den Hul namens de Partij van de Arbeid haar bijdrage aan dit debat willen leveren? Of zegt u: nou, we hebben net gerapporteerd; begint u maar met een of twee mensen verderop in de rij?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat mag ook. Zeker.
De voorzitter:
Dan begin ik bij mevrouw Van Weerdenburg namens de PVV.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Dank, voorzitter. De noodzaak van de ontwikkeling naar meer transparantie en manieren om het OS-beleid beter toetsbaar en meetbaar te maken, wordt in deze Kamer breed gedeeld. De PVV-fractie juicht deze ontwikkeling in ieder geval toe. Hoe meer informatie, ook op detailniveau, hoe beter. Dat zal ons inziens namelijk leiden tot het inzicht bij een toenemend aantal burgers dat het huidige OS-beleid een totale verspilling van belastinggeld is.
Over de indicatoren is door de rapporteurs zojuist al het nodige gezegd. Ook wij zijn benieuwd naar de mogelijkheden voor finetuning en eventuele maatregelen die de Minister op korte termijn al kan doorvoeren, met name voor de aankomende begroting.
Voorzitter. Vorig jaar hebben we tijdens het WGO over het jaarverslag van 2016 gesproken over open data en de rol daarvan in de informatievoorziening naar het grote publiek. De toenmalige Minister was voornemens om de vier websites waarop het ministerie OS-informatie publiceert, beter aan elkaar te koppelen. Zij noemde dat toen «werk in uitvoering». Vooral de koppeling van de website openaid.nl aan de resultatenwebsite zou lastig te maken zijn en zou pas in 2018 te realiseren zijn. Hoe staat het met die verbeterslag van de websites, zo vraag ik aan de Minister. Is zij bereid om sterk in te zetten op een goede en heldere informatievoorziening naar het publiek? Graag hoor ik van de Minister welke acties en initiatieven zij in dit kader voorziet. Het publiceren van data via websites is namelijk een goed begin, maar het kan nog veel beter.
Zoals de Algemene Rekenkamer vorig jaar al zei: open data zijn niet per definitie informatie. De PVV vraag hierbij nogmaals aandacht voor de website openaid.nl in het bijzonder, want in te veel gevallen ontbreekt daar op specifieke projectpagina's het zogenoemde BEMO, het beoordelingsmemorandum. In enkele gevallen geeft de link naar het BEMO zelfs een foutmelding. Jammer is ook dat vrijwel alle informatie in het Engels is. Ik zou graag de toezegging van de Minister krijgen dat zij ervoor gaat zorgen dat de informatie waar mogelijk in het Nederlands wordt weergegeven of desnoods vertaald.
Er zijn voor veel meerjarenprojecten tussentijdse evaluaties voorzien. Het zou goed zijn als die specifieke evaluatierapporten ook worden toegevoegd op de projectpagina's. Verder zou de PVV ook graag zien dat op de projectpagina's een weblink naar de specifieke projectwebsites wordt toegevoegd. In veel gevallen is die er namelijk wel, simpel te vinden met een zoekmachine. Toevoegen lijkt me dus niet heel ingewikkeld. Is de Minister daartoe bereid?
Voorzitter. Behalve de effectiviteit en de meetbaarheid van het OS-beleid zal de PVV zoals altijd het bestaansrecht van het huidige OS-beleid aan de orde stellen. Vorig jaar gebruikte ik in mijn spreektekst daarvoor een aantal specifieke voorbeelden van projecten die op de website openaid.nl staan. Dat werd mij door de toenmalige Minister en de collega's van andere partijen flink kwalijk genomen. Ik zou er enkele pijnlijke voorbeelden hebben uitgelicht, maar vervolgens was helemaal niemand bereid om die specifieke pijnlijke projecten tegen het licht te houden en te bespreken. Dat is onbegrijpelijk en ontzettend jammer. Transparantie en verantwoording betekenen meer dan data dumpen op een website. Zij omvatten tevens het beantwoorden van vragen en het tegen het licht durven houden van eerder genomen besluiten. Is de Minister dat met de PVV eens?
Het is volstrekt begrijpelijk dat burgers vraagtekens hebben bij de kosten van projecten zoals een filmfestival voor gedetineerde jeugd in een Marokkaanse gevangenis of bij het nut van de financiering van een wekelijkse talkshow in Rwanda, muziektherapie voor vrouwen in Bosnië of het organiseren van najaarsconcerten en storytelling in de Palestijnse gebieden. En hebben we daadwerkelijk voor 1,5 miljoen euro een televisiedramaserie laten maken in Uruzgan om de lokale bevolking ervan te overtuigen dat papaverteelt hun geen toekomstperspectief biedt?
Voorzitter, tot slot. Het zijn wel een beetje twee uitersten bij de toetsbaarheid: enerzijds via geaggregeerde resultaten aan de hand van indicatoren en anderzijds via de open data van IATI-datasets die juist informatie geven op detailniveau. Ik hoor graag van de Minister of zij mogelijkheden ziet voor een tussenweg als aanvulling hierop.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Diks van GroenLinks.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik graag de rapporteurs bedanken. Ik was vanmorgen zelf rapporteur bij Defensie. Ik weet dus hoeveel werk erin zit. Dank ervoor dat jullie dat voor de commissie hebben willen doen. Ik dank uiteraard ook de Minister voor haar jaarverslag en de slotwet.
Het moet worden gezegd dat in het afgelopen jaar voor een rijk land als Nederland relatief weinig geld naar ontwikkelingssamenwerking ging, slechts 0,6% van het bruto nationaal inkomen. Ondanks de reparatie die dit kabinet uitvoert om de kasschuif die onder het kabinet-Rutte II is uitgevoerd, gedeeltelijk te compenseren, daalt het percentage van ons bni dat naar hulp voor de allerarmsten van de wereld gaat, de komende jaren alleen maar verder. Wat GroenLinks betreft is dat onvoldoende, al ga ik er gemakshalve van uit dat ik u daarmee niets nieuws vertel. Tegelijkertijd zie ik een Minister die hard aan het werk is geslagen om het beste te maken van het schamele budget dat na aftrek van allerlei uitgaven voor allerlei andere doelen uiteindelijk resteert voor ontwikkelingssamenwerking. Daarvoor verdient zij een compliment.
Voorzitter. Ik wil allereerst iets zeggen over de brief die de Minister in december op verzoek van mijn collega Van Ojik stuurde om eens nader toe te lichten waarom er voor 2018 minder geld gaat naar de ambassade in Mali ten behoeve van water, voedselzekerheid en klimaatverandering. De Minister schrijft dat het meer tijd kost dan verwacht om verantwoorde projecten in Mali op te starten. Daar is alle begrip voor. Maar het is belangrijk om ons te realiseren hoe urgent het is dat we in Mali investeren in water, voedsel en klimaatadaptatie. Is de Minister zich bewust van het project van de hydro-elektrische Fomi-dam, die momenteel in Guinee wordt gebouwd, met mogelijk grote gevolgen voor de irrigatie van grote stukken land in het zuiden en oosten van Mali?
De geschiedenis heeft ons al geleerd waar dat toe kan leiden. In de jaren negentig bouwden de Nigeriaanse overheid twee grote dammen, die 80% van de toevoer van water naar de wetlands stopte, met als gevolg dat omwonenden hun enige bron van voedsel en inkomen kwijtraakten. Vandaag de dag zijn veel van deze mensen naar Europa gevlucht via mensensmokkelaars of hebben zich aangesloten bij een terreurorganisatie als Boko Haram. Het is van het grootste belang dat er vanuit de ambassade juist een stevige inzet komt op het mitigeren van de gevolgen van de bouw van deze Fomi-dam, zowel op het gebied van diplomatieke inzet als op het gebied van daadwerkelijke projecten. Is de Minister bereid om te bekijken of er een impuls gegeven kan worden aan de inzet voor Mali op zowel diplomatiek als materieel vlak op het gebied van water, voedsel en klimaat? Kan zij bekijken of er ruimte is, of heeft zij misschien onorthodoxe plannen, om toch tot meer inzet te komen? Graag een reactie. Ik heb dit punt ook bij Defensie gemaakt, ervan uitgaande dat er geïntegreerd buitenlandbeleid is.
GroenLinks is al geruime tijd zeer kritisch over de wijze waarop het budget voor ontwikkelingssamenwerking wordt gebruikt om de eerstejaarsopvang van asielzoekers in Nederland mee te betalen. Nu binnen het Development Assistance Committee een verduidelijking van de regels is afgesproken over wat je aan ODA mag toerekenen, schrijft de Minister dat haar ministerie in kaart brengt wat de consequenties hiervan zijn voor het Nederlandse beleid. Kan zij ook aangeven op welke termijn ze dat rond denkt te hebben? Kan zij toezeggen de resultaten hiervan in een brief aan de Kamer te zenden? Het heeft in ieder geval de bovengemiddelde interesse van mijn fractie, zoals u begrijpt.
Over de vraag of je eerstejaarsopvang van asielzoekers met ontwikkelingssamenwerkingsgeld moet betalen, verschillen we in dit huis politiek van mening. Maar feit is dat het momenteel zo is. Merkwaardig daarbinnen is dat de Minister toegeeft dat over 2017 een bedrag van 75 miljoen uit ODA is betaald om leegstand bij het COA te betalen. Leegstand is in onze beleving geen eerstejaarsopvang. Of ziet de Minister dit anders? Ik wil daarom graag duidelijkheid van de Minister. Wat valt er nu onder de eerstejaarsopvang en wat valt er niet onder? Valt er bijvoorbeeld ook een deel van de overhead van het COA onder? Of gaat het echt alleen sec om de bedden die door eerstejaars opgevangen asielzoekers worden bezet? Ik zou graag een helder overzicht van de Minister krijgen. De vraag is of zij bereid is om dat aan de Kamer te zenden.
Tot slot heb ik een opmerking over family planning. In de indicatorentabel zien we dat op het gebied van toegang van vrouwen en meisjes tot anticonceptie helaas minder resultaat is behaald dan beoogd. De Minister schrijft dat dit onder andere komt door een gebrek aan financiële middelen en het ontbreken van adequate toeleveringskanalen. Voor GroenLinks is dit natuurlijk teleurstellend, al snap ik dat de Minister dat niet allemaal alleen in de hand heeft. Kan zij iets meer zeggen over wat qua financiën en toeleveringsmogelijkheden nodig zou zijn om over 2018 wel de beoogde resultaten te behalen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Kuik van het CDA.
Mevrouw Kuik (CDA):
Dank u, voorzitter. De uitgaven BuHa-OS zijn vorig jaar door de Rekenkamer wederom goed bevonden. De informatievoorziening over de precieze uitgaven blijft een jaarlijks terugkerend issue. De vraag is waar ons geld precies terechtkomt en of ons Nederlands beleid voldoende impact heeft. De Rekenkamer verkeert in onenigheid met de Minister over de mate van aggregatie in de verslaglegging van de uitgegeven gelden. Het CDA deelt de constatering van de Rekenkamer dat we duidelijk moeten kunnen traceren waar ons geld aan uitgegeven wordt en welke effecten de Nederlandse OS-gelden hebben.
Ik wil wel realisme aanbrengen wat betreft «meten is weten». Politici willen altijd weten welke effecten maatregelen hebben en dat willen we ook teruglezen in een jaarverslag, maar ik besef ook dat dit op het ene terrein makkelijker zichtbaar te maken is dan op het andere terrein. Op het terrein van watermanagement is dat bijvoorbeeld makkelijker dan op het terrein van het versterken van democratie. Investeren in perspectief is van belang, maar dat zal soms ook over meerdere jaren gaan. Dus laten we ook niet het onmogelijke vragen. Dan ben je namelijk meer bezig met de administratie dan met de daadwerkelijke inzet voor je doel. Maar je wilt ook voorkomen dat het vaag blijft en dat het een soort van «op hoop van zegen»-inzet is.
Voorzitter. Ik sla mijn alinea over opvang in de regio over, want de Minister heeft al een duidelijk antwoord gegeven op de vraag over de indicator ++. Dat is heel mooi.
De Rekenkamer trekt stevige conclusies over de aggregatie: dat staat op gespannen voet met het budgetrecht van de Kamer, omdat de Kamer zo de resultaten van de ingezette middelen niet goed kan beoordelen. Hoe kijkt de Minister naar deze constatering van de Rekenkamer?
In het jaarverslag stelt de Minister dat er meer geld is uitgegeven aan vrouwenrechten en gendergelijkheid, ook voor het CDA een belangrijk thema. De Minister noemt SheDecides en verschillende campagnes van het VN-genderactieplan. Daarbij zijn verschillende indicatoren gehanteerd. Ik zou graag concretere resultaten zien, zowel successen als missers. De indicatoren zijn wat mij betreft niet toereikend om het resultaat echt inzichtelijk te krijgen. Ziet de Minister daar mogelijkheden voor? En kan ze komen met een voorstel over hoe dit te realiseren?
Daarnaast zou ik graag duidelijk willen zien hoe het maatschappelijke middenveld in de ontvangende landen wordt geholpen met de middelen die we daaraan verstrekken. Dat gebeurt via fondsen, derde organisaties of direct. Voor het CDA is het maatschappelijke middenveld een belangrijke hoeksteen voor het behalen van onze doelen. Kan de Minister daar in haar verslaglegging meer aandacht aan besteden?
De Minister gaf in eerste termijn al aan dat je focusgebieden iets meer zou moeten uitlichten. Dat heeft te maken met de grondoorzaken van migratie die we aanpakken. Dat is een steeds belangrijker uitgangspunt.
Omdat de Rekenkamer er ook specifiek aandacht aan besteedt, heb ik ook enkele vragen over de verslaglegging rond de Turkijedeal. Wat betreft de tweede tranche, van 3 miljard: we moeten duidelijk weten wat er met dat geld gebeurt. Zo loopt er in Turkije een onderzoek naar met Europees geld gekochte pantservoertuigen vanwaaruit op vluchtelingen geschoten zou zijn. De Nederlandse bijdrage aan deze Turkse pantservoertuigen loopt via de begroting van BuHa-OS. Toch? Bij dergelijke berichten moeten we toch kunnen nagaan waar ons geld precies aan wordt uitgegeven in die Turkijedeal? Aangezien het tegengaan van aggregatie in de verslaglegging van de uitgaven een punt van de Rekenkamer is, verzoek ik de Minister om in het jaarverslag 2018 helder aan te geven hoe de aan Turkije overgemaakte gelden besteed zijn.
Ik kom op de handel, namens mijn collega Amhaouch. De geopolitieke verhoudingen in de wereld zijn aan het veranderen. Dit is in de afgelopen maanden tot uiting gekomen in een veranderende handelspolitiek. Ons kader is Europa. Europa biedt ons de mogelijkheid om handelsverdragen te sluiten met grote economische blokken. Maar Europa biedt ons ook bescherming tegen de grillen van deze economische handelspartners. Handelspartners zijn vaak groter dan een Europese lidstaat. Daarom is het goed dat we meer samen gaan optrekken.
In 2017 is het CETA voorlopig in werking getreden. Daarnaast zijn er grote stappen gezet naar nieuwe handelsverdragen, onder andere met Japan, Mexico, Singapore en Australië. We moeten in 2018 onze positie binnen deze verdragen versterken om daar optimaal van te kunnen profiteren. Daarom pleit het CDA er al geruime tijd voor om juist in deze landen onze diplomatieke posten te versterken met economische handelsattachés en om het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen in de mogelijkheden die nieuwe handelsverdragen bieden. Gaat de Minister daar ook werk van maken in 2018?
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Bouali namens D66.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ook van mijn kant veel waardering voor de twee rapporteurs. Het leek op een bepaald moment bijna ook wel een beetje op een televisieshow. Complimenten voor het goede werk.
Voorzitter. Sinds 1999 zijn een miljard mensen uit extreme armoede ontsnapt: van 1,9 miljard mensen naar minder dan 800 miljoen. Ook hebben de afgelopen jaren miljoenen mensen toegang gekregen tot beter voedsel, schoon water en duurzame energie. Daarnaast gaan wereldwijd steeds meer meisjes naar school en bieden we talloze vluchtelingen een veilig onderkomen. D66 is blij met deze resultaten. Ze tonen aan dat ontwikkelingssamenwerking werkt. Daarom zijn we ook blij dat het kabinet er weer voor kiest om te investeren in ontwikkelingssamenwerking. Het jaarverslag over 2017 laat ook zien dat ontwikkelingssamenwerking loont, al zijn er natuurlijk wel terreinen waarop er nog grote uitdagingen zijn.
Wat mijn partij betreft moet het over de inhoud gaan. De teneur is namelijk om bij een debat als dit vooral te praten over indicatoren, verantwoordingsmechanismen en resultaatmetingen. Daar hebben we er al heel veel van, en ook nog eens zeer transparant. Ik denk dan aan openaid.nl en osresultaten.nl. Ze zijn zelfs in het Nederlands. Natuurlijk moeten we goed kijken waar het geld heen gaat. Het rapport van de Rekenkamer laat ook zien dat het bij dit verantwoordingsdeel van BuHa-OS over de breedte heel goed gaat. Daarom wil D66 vooral de sector en het ministerie de ruimte geven om hun tijd, energie en geld in te zetten om echt iets voor elkaar te krijgen in plaats van alleen maar continu rapportages te maken.
Laten we naar de inhoud gaan, voorzitter. Mijn fractie heeft een aantal specifieke aandachtspunten, namelijk de ring rondom Europa en onze buurlanden, handel en dienstverlening aan het Nederlandse bedrijfsleven, SRGR en vrouwenrechten in brede zin en onderwijs.
Laat ik beginnen met de ring rondom Europa. Met de nieuwe beleidsnota kiest de Minister voor de ring rondom Europa. Dat sluit aan bij de prioriteiten van D66. In 2017 zie ik echter dat het meeste OS-geld gaat naar landen die niet in de ring liggen. De top vijf is namelijk Ethiopië, Zuid-Sudan, Afghanistan, Bangladesh en Rwanda. Kunnen we voor 2018 en de daarop volgende jaren een ander beeld verwachten, gezien de nieuwe prioriteiten, en wordt er gekeken naar een balans tussen de minst ontwikkelde landen en de ring rondom Europa?
Voorzitter. Dan nog een ander punt. Bij navraag bleek dat er in 2017 geen geld specifiek was gereserveerd voor de Venezolaanse vluchtelingencrisis, terwijl dit op dit moment een van de grootste humanitaire crisissen is. Het is nota bene ook ons grootste buurland. Colombia, waar sinds kort vrede heerst, neemt 800.000 Venezolaanse vluchtelingen op. Ik heb een vraag aan de Minister: waarom is deze crisis een blinde vlek bij Ontwikkelingssamenwerking, terwijl het bij de collega's van Buitenlandse Zaken hoog op de agenda staat?
Dan wil ik naar Handel gaan, voorzitter. Nederland is een handelsnatie. We verdienen een derde van ons nationaal inkomen in het buitenland. We hebben open grenzen en afspraken over vrijhandel zijn hard nodig. Het is dus goed als de overheid zich inzet om de Nederlandse bedrijven te stimuleren hun blik naar buiten te richten. Mijn fractie vindt het positief dat wij in de rapportages zien dat het aantal Orange Corners toeneemt. Maar ik vraag me wel af wat de gedachte is achter deze spreiding. Waarom bijvoorbeeld een Orange Corner in Angola en Ivoorkust? Wat is het beleid hierachter?
Ook valt het mij op dat we talloze instrumenten hebben voor het Nederlandse bedrijfsleven: Invest-NL, Holland Trade and Invest, innovation.nl, het Netherlands Foreign Investment Agency, het Oranje Handelsmissiefonds, NL International Business, de Werkplaats, het Dutch Trade and Investment Fund, de StartupDelta, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en het Dutch Good Growth Fund. En zo kan ik nog wel eventjes doorgaan. Mijn fractie steunt het doel, namelijk het bedrijfsleven helpen over de grens te ondernemen en geld te verdienen. Als ik al deze talloze instrumenten bij elkaar zie, vraag ik me echter wel af of het voor ondernemers nog duidelijk is waar ze moeten zijn. Waar kun je als bedrijf terecht? Wat is wat? Is de Minister het met D66 eens dat een efficiënte dienstverlening het uitgangspunt moet zijn en dat er daar dus ook ruimte voor verbetering is? Ook heb ik nog een specifieke vraag over het DGGF. Ik lees in de verantwoording over 2017 dat er tegenvallende resultaten zijn. Kan de Minister daarop ingaan?
Dan kom ik bij SRGR, een van de speerpunten van het Nederlandse beleid. Dat staat ook expliciet in het regeerakkoord, waar ook een handtekening van mijn partij onder staat. Nederland is internationaal koploper op dit onderwerp en dat moeten we zo houden. Als ik het jaarverslag bekijk, dan valt me op dat er op dit onderwerp met tientallen miljoenen heen en weer wordt geschoven tussen de landenprogramma's en de centrale programma's en tussen de subsidies en de opdrachten. Ik wil best geloven dat het onder de streep allemaal klopt maar het geeft toch de indruk van creatief boekhouden. Kan de Minister toezeggen dat zij dit in komende begrotingen beter zal doen?
Het valt me bij artikel 3.1 over SRGR en hiv/aids op dat er ruim 400 miljoen euro is begroot. Dat betekent dat we dagelijks ruim 1 miljoen euro uitgeven aan dit doel. Dat vraagt om een goede toelichting en uitleg. Hoeveel geld gaat er nu naar hiv/aids-bestrijding en hoeveel gaat er nu naar SRGR? Welke landen en welke programma's hebben prioriteit?
De voorzitter:
Wilt u afronden? U bent al over uw tijd heen.
De heer Bouali (D66):
Dan ga ik dat meteen doen, meneer de voorzitter.
Kan dat in de komende begrotingen en jaarverslagen uitgebreider worden toegelicht? Ik overweeg op dit punt een motie, tenzij de Minister natuurlijk toezegt dat ze hieraan in de komende begrotingen meer aandacht zal besteden en dat zij dit beter zal toelichten.
Hiermee sluit ik af, meneer de voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Alkaya namens de SP.
De heer Alkaya (SP):
Dank, voorzitter. En ook dank aan de rapporteurs voor het werk dat zij verricht hebben. Mijn bijdrage heeft betrekking op het jaarverslag, de prioriteiten in 2017 en de resultaten die al dan niet zijn behaald.
Het is inmiddels meer dan vijf jaar geleden dat de Bengaalse textielfabriek Rana Plaza instortte. 1.134 mensen kwamen daarbij om het leven, voornamelijk werkende vrouwen. Er waren duizenden gewonden. Deze mensen kwamen om in een ingestorte fabriekshal van een bedrijf dat zo veel mogelijk winst wilde halen door uitbuiting van mensen. Uiteindelijk lukte dat, doordat ook wij een systeem in stand houden waarin onze bedrijven vrijwel zonder consequenties in zee kunnen gaan met dit soort fabrieken. In 2017 is op het ministerie gewerkt aan een convenant voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, die rampen als in Rana Plaza in de toekomst moeten voorkomen. Dat is althans de hoop. Ondertussen hadden werknemers en vakbonden in Bangladesh het nog steeds moeilijk. Vakbondsleiders werden gevangen gezet en duizenden textielarbeiders werden ontslagen, omdat ze staakten voor een leefbaar loon. Inmiddels is er, dankzij de stakingen, een minimumloon van omgerekend € 52 per maand. Dit is bij lange na niet genoeg om van te leven. Wel ligt er een eis op tafel om het minimumloon te verhogen naar € 162 per maand. Is de Minister bereid om deze eerste stap richting een leefbaar loon in Bangladesh en al dit soort eisen, overal ter wereld, te steunen en haar evenknieën hierop te blijven aanspreken, totdat het doel is bereikt dat mensen overal ter wereld kunnen rekenen op een leefbaar loon?
Als het ondanks alles toch misgaat, is genoegdoening voor de slachtoffers toch niets minder dan een minimaal recht? In het geval van Rana Plaza werd dit snel geregeld, doordat het wereldwijd werd gezien als een enorme ramp en een schandaal. Maar hoe zit dat in de rest van de wereld? Slachtoffers van Colombiaanse bloedkolen wachten na jaren bijvoorbeeld nog steeds op compensatieregelingen. Het stelsel met nationale contactpunten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen blijkt in 2017 maar in 1 op de 18 gevallen wereldwijd tot genoegdoening voor slachtoffers te hebben geleid. Dit moet toch verbeterd worden, vraag ik aan de Minister. Is zij het met mij eens dat we hier werk van moeten maken en dat dit systeem met nationale contactpunten verbeterd moet worden? Hoe is zij van plan dit te gaan doen?
Kortom, wij moeten niet alleen Nederlandse bedrijven die goede dingen doen in de wereld, de hemel in prijzen, maar ook garanderen dat onze bedrijven in het buitenland geen arbeiders uitbuiten of milieuschade aanrichten. Dat is minstens zo belangrijk. Doing good, but also doing no harm.
Omdat sancties voor foute multinationals nog altijd uitzonderlijk zijn, zorgen zij overal ter wereld voor wantoestanden en groeiende ongelijkheid. Sinds de financiële crisis is het vermogensaandeel van de rijkste 1% van de wereld toegenomen van 42,5% tot 50%. In vrijwel elk land is de ongelijkheid toegenomen. Neem bijvoorbeeld Shell. Dat bedrijf wint grondstoffen in Nigeria waarmee het miljarden verdient, maakt daar het milieu kapot, zorgt voor lokale conflicten tussen mensen, waarbij zelfs executies van activisten plaatsvinden. In Nederland betaalt het hoofdkantoor al jaren geen dividendbelasting meer, die ze zelfs helemaal afgeschaft hebben gekregen onder dit kabinet. Over ongelijkheid gesproken!
Om deze reden maak ik me ook zorgen over de bedrijven waarmee FMO nog steeds in zee gaat en in 2017 ook in zee is gegaan. Het afgelopen jaar zijn er meerdere voorbeelden naar boven gekomen waar het mis ging. Colombia, Honduras, Sierra Leone, Senegal, Panama en Mauritius zijn enkele voorbeelden. Telkens worden Kamervragen gesteld over de misstanden die de Nederlandse overheid medemogelijk maakt, maar verbeteringen blijven uit. De bedoelingen en het beleid van FMO kunnen best goed zijn – dat onderschrijf ik – maar de uitkomst is dat vaak niet. Is de Minister bereid om het beleid verder aan te scherpen, waarmee bepaald wordt met welke bedrijven wordt samengewerkt en wanneer de steun van de overheid daadwerkelijk wordt teruggetrokken als dit soort misstanden geconstateerd worden?
Tot slot. In 2017 is ook het Breed Handelsberaad in het leven geroepen, waarin het kabinet de mening wil horen van belangengroepen over het handels- en investeringsbeleid. Ondertussen is een modeltekst voor de investeringsakkoorden ter consultatie voorgelegd, wat natuurlijk goed is. Het is goed dat de Minister deze geluiden van ngo's serieus neemt. Eerder pleitte de belangenorganisatie bijvoorbeeld voor de opzegging van investeringsverdragen binnen de Europese Unie. Die bleken uiteindelijk niet rechtmatig te zijn en het Europese Hof heeft dit uitgesproken.
Vandaag kwam er een soortgelijke oproep om investeringsverdragen met landen in Sub-Sahara Afrika, waarin nog de oude en onrechtvaardige geschillenbeslechtingsclausule zit, op te zeggen. Deze landen hebben daar meer last dan profijt van gehad. Het verdrag met Burkina Faso zou voor 1 juli opgezegd kunnen worden, voordat het automatisch met 15 jaar wordt verlengd, zonder dat het in deze periode opgezegd kan worden. En dat terwijl het kabinet voornemens is om over alle investeringsverdragen te heronderhandelen. Herkent de Minister dit signaal, specifiek van Burkina Faso? Herkent zij het signaal dat investeringsverdragen dus niet leiden tot extra investeringen? We hadden het net over indicatoren. En is zij dan ook bereid te overwegen om deze verdragen, en specifiek die met Burkina Faso, op te zeggen?
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Ouwehand namens de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de rapporteurs voor hun werk. We hebben vandaag een debat over het jaarverslag van 2017. Dat betekent dat we kijken of het beleid dat is voorgenomen, ook een beetje is waargemaakt.
Voorzitter. De Partij voor de Dieren wil heel erg graag het debat aangaan met deze Minister over haar goede ambities en de ambities van het regeerakkoord, zoals het aanpakken van de klimaatverandering, de bevordering van mensenrechten, waar zij voor staat, en het helpen van mensen in ontwikkelingslanden in plaats van zorgen dat ze slechter af zijn. Maar wat doet deze Minister werkelijk, zodat we volgend jaar niet bij een soortgelijk debat hoeven te concluderen dat de acties die de Minister heeft ondernomen eigenlijk haaks stonden op haar ambities? Wat we afgelopen jaar hebben gezien, is dat deze Minister mee was op een handelsmissie naar China. Nederland heeft daar een deal gesloten voor de export van Nederlands kalfsvlees. Dat staat lijnrecht tegenover de klimaatambities, tegenover de ambities op het gebied van mensenrechten en tegenover wat we kunnen doen voor ontwikkelingssamenwerking. De melkveehouderij in Nederland zal moeten krimpen, want anders voldoen we niet aan het klimaatakkoord van Parijs. Als het klimaat harder opwarmt, dan zijn het de mensen in ontwikkelingslanden die het eerst en het hardst worden geraakt. De mensenrechtenkwestie hoef ik daarbij, denk ik, niet uit te leggen. Kunnen wij deze missies toetsen aan de ambities die deze Minister heeft, waar we een hele begroting voor hebben en waar we heel veel geld aan uitgeven?
Mensen zeggen weleens dat niemand meer weet dat melk van de koe komt, maar melk is voor kalfjes. De kalfjes die wij naar China exporteren, zijn een bijproduct van de melkveehouderijen. Koeien worden ieder jaar drachtig gemaakt. Ze moeten een kalf werpen om de melkproductie op gang te brengen. Dat kalf wordt binnen een paar uur na de geboorte bij haar weggehaald, terwijl het zoogdieren zijn en een kalf van nature zeker zes maanden bij zijn moeder zou blijven. Dat is ook een morele kwestie. De uitstoot van broeikasgassen die gepaard gaat met de melkveehouderij heeft alles te maken met de export van kalfsvlees naar China. Hoe verantwoordt deze Minister dat?
Voorzitter. Van de dieren die in Nederland worden vetgemest, de kalfjes, is de helft afkomstig uit de Nederlandse melkveehouderij, maar de andere helft is afkomstig uit landen als Litouwen, Ierland en Estland. Die dieren staan ook nog eens ontzettend lang op transport. Ik zie niet hoe je dat kunt verenigen met de mooie woorden waar deze Minister voor zegt te staan. Ik zou willen voorkomen dat we bij het jaarverslag over 2018 moeten concluderen dat er wel mooie woorden waren in de begroting, maar dat het uitgevoerde beleid daar vervolgens precies haaks op heeft gestaan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik naar mevrouw Van den Hul namens de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. Ik zet even mijn rapporteurspet op en dank in mijn hoedanigheid de Minister voor haar beantwoording van onze vragen. Meten is weten, zo luidt een bekend gezegde. Maar wat meten we dan precies? Dat is ook waar we het over hebben. Hoe maak je nou die impact zichtbaar? Wat ons betreft zou de belangrijkste vraag moeten zijn: hoe leren we daarvan? Hoe leren we wat werkt en ook wat niet werkt? Cijfers zeggen pas wat als de context zichtbaar is, zodat we die cijfers ook betekenis geven. In het bijzonder denk ik dan aan genderspecifieke data. Alleen maar kwantitatief zegt inderdaad vrij weinig. We moeten ook kwalitatief meten wat werkt.
Ik zou graag op een aantal punten de Minister nog een nadere vraag willen stellen. Vrouwelijke boeren zijn een belangrijk onderdeel van de kleinschalige boeren wereldwijd. Die kleinschalige boeren zorgen voor 70% tot 80% van de lokale voedselvoorziening. Hoe zorgen we nou dat we de rol van vrouwelijke boeren duidelijk zichtbaar maken? Er is natuurlijk een indicator voor vrouwenrechten, maar er is geen specifieke indicator voor vrouwelijke boeren. Hoe zorgen we nou dat we die data voldoende gedesaggregeerd beschikbaar hebben, zodat we de situatie van vrouwelijke boeren zichtbaar kunnen maken?
Dan het punt participatie. Wij vinden het heel belangrijk dat de doelgroepen waarover de nota en het jaarverslag gaan, er ook zelf bij betrokken zijn. Dat vinden we bijvoorbeeld bij vrouwelijke boeren heel belangrijk, zeker als het gaat om de productie van gewassen en zaden. Dat staat soms op gespannen voet met internationaal opererende grote bedrijven die in toenemende mate de veredeling en productie van zaden in handen krijgen. Hoe zorgen we nou dat die kleine boeren en boerinnen daar zelf ook over kunnen meepraten? Dat was een concrete vraag. Ook hoor ik graag iets meer over hoe de diaspora concreet betrokken is bij het beleid. Er staat te lezen: via reguliere contacten met beleidsmedewerkers en ontwikkelingsprojecten. Zou de Minister dat nog iets nader kunnen inkleuren?
Het maatschappelijk middenveld en de kleine organisaties kunnen ondanks hun omvang ontzettend vaak het verschil maken. Wij hebben daar de afgelopen tijd veel over gesproken, ook vandaag nog over de rondetafel vooruitblikkend op de nota. Uit het jaarverslag blijkt dat er minder geld is uitgegeven dan begroot op dit terrein. Ook is niet helemaal duidelijk wat er dan is geïnvesteerd of uitgegeven buiten de partnerschappen binnen Samenspraak en Tegenspraak of via kleine ambassadeprojecten. Zou de Minister daar specifiek nog wat meer duidelijkheid over kunnen geven?
Tot slot. Uit het jaarverslag werd mij niet helemaal duidelijk hoeveel middelen er nou exact naar SheDecides zijn gegaan. Ik snap dat dat onder verschillende beleidsterreinen of budgetlijnen uiteenvalt. Is het een idee om volgend jaar een kopje SheDecides op te nemen in het jaarverslag? Dat is een vraag.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan mevrouw Becker namens de VVD.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik benijd de Minister vanavond niet, want waar wij als Kamer eens per jaar met elkaar de begroting doornemen en het ontzettend vaak met de Minister hebben over alle plannen en hoe we die beter kunnen maken, bespreken we vandaag het jaarverslag. Daar staan natuurlijk ook alle onderwerpen in van de portefeuille van deze Minister. Over alle verschillende hoeken van haar beleid worden haar vanavond vragen gesteld.
Dat ga ik ook doen, maar ik ga eerst nog even in op een onderwerp dat we vanuit het rapporteurschap bij de Minister onder de aandacht hebben gebracht: opvang in de regio en een indicator. Ik dank de Minister dat ze zegt: ik wil daaraan gaan werken; ik neem het terug. Ik dank haar dat ze datzelfde doet voor handel. Ik zou haar willen vragen of ze bereid is nog ruim voor de begrotingsbehandeling een brief daarover te sturen naar de Kamer, zodat we dat nog mee kunnen nemen in de begrotingsbehandeling. Graag een concrete toezegging.
De Minister zei nog: ik twijfel een beetje of ik een specifieke regio, de landen die genoemd zijn door de rapporteurs, moet overnemen voor een indicator voor opvang in de regio, want het is moeilijk vergelijkbaar. Tegelijkertijd is de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat de resultaten per instrument op dit moment niet goed inzichtelijk worden gemaakt, want je wilt natuurlijk weten wat het uiteindelijke effect is van de instrumenten die je inzet. Daarom hebben wij de suggestie gedaan: onderwijs en werkgelegenheid. Anders is het op een heel hoog geaggregeerd niveau. Kan de Minister nog eens ingaan op de vraag of er ten aanzien van opvang in de regio toch wat beter op instrumentenniveau verantwoord kan worden?
Daarop voortbordurend. De Minister spreekt in haar nieuwe nota over focusregio's, de ring van instabiliteit en regio's waar Nederland echt toegevoegde waarde heeft. Ik wil mij aansluiten bij het punt dat ook de heer Bouali maakte in het jaarverslag. Als je met die bril gaat kijken, valt op dat Nederland nog in andere landen dan die focusgebieden veel geld heeft besteed in 2017, bijvoorbeeld in landen als Nigeria en Ghana respectievelijk 18 en 17 miljoen. Kan de Minister aangeven of wij kunnen verwachten daar in het volgend jaarverslag een grote verschuiving in te zien? Kan ze een tipje van de sluier daarover oplichten?
In relatie daarmee, als we het hebben over een apart subartikel voor de middelen voor opvang in de regio, dan worden migratie en ontwikkeling daar ook mee gecombineerd. Ik ben benieuwd of de Minister eens kan ingaan op hoe flexibel dat artikel is. Ik weet dat er op dit moment in EU- en VN-verband wordt gesproken over migratiecompacts. Is er nou budgetflexibiliteit op dat artikel als er eenmaal een compact of concrete afspraak kan worden gemaakt, in die zin dat het ook voor een deel daarvoor kan worden aangewend in de loop van het jaar? Hoe flexibel zijn die artikelen?
Dan wil ik het nog hebben over het thema complementariteit. De Minister heeft naar aanleiding van een motie van mijzelf en de heer Bouali toegezegd in kaart te gaan brengen of en hoe EU-inspanningen complementair zijn aan die van Nederland en hoe EU-geld wordt besteed. Zij heeft een brief in het najaar toegezegd. Graag krijg ik nog even de bevestiging dat we dit onderwerp volgend jaar in het jaarverslag ook helder naar de Kamer zullen krijgen.
Tot slot het onderwerp open data. Openaid.nl en osresultaten.nl zijn bruikbare websites, waarvoor complimenten. Maar – dat sluit ook een beetje aan op vragen van mevrouw Van Weerdenburg – hoe maken we die data nou leesbaar en bruikbaar voor verantwoording? Een concrete vraag aan de Minister is: kan zij de uitgaven die zij op die verschillende websites presenteert, ook herleidbaar maken naar begrotingsartikelen, zodat het ook voor ons als Kamer een nuttig aanvullend instrument zou kunnen zijn, maar ook voor andere mensen die in het veld werken en geïnteresseerd zijn in hoe een en ander zich verhoudt tot de begroting?
Ter afronding. Waarom doen we dit allemaal, indicatoren, meetbaarheid? Het is geen doel op zich, maar het is wel ontzettend van belang. De VVD is niet tegen hulp. We zetten ontzettend veel geld in met de beste bedoelingen, maar het is wel van belang dat die bedoelingen dan ook leiden tot een effectieve bijdrage aan een betere wereld en het terugdringen van armoede, irreguliere migratie en terreur. Daarom moeten we ervoor zorgen dat het beleid van de Minister meetbaar wordt. Ik dank de Minister dat dat ook haar doelstelling is en kijk uit naar haar antwoorden in tweede termijn.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Daarmee beëindigen we de eerste termijn van de Kamer. De Minister heeft aangegeven een minuut of tien nodig te hebben om al uw vragen enigszins te rubriceren.
De vergadering wordt van 19.43 uur tot 19.55 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de Minister.
Minister Kaag:
Dank u wel. Ik zal proberen om alle vragen kort en zo veel mogelijk in volgorde af te handelen, maar ik begin met wat ik «het deel OS» noem. Daarna zal ik het hoofdstuk handel behandelen, niet omdat er niet een nexus bestaat maar gewoon voor de eenvoud en misschien ook voor mezelf.
Mevrouw Van Weerdenburg deed goede suggesties voor websites, communicatie en inzichtelijkheid, maar ook voor de communicatieve waarde en de transparantie van alles wat er wordt gebruikt. Ik ben het ook met mevrouw Van Weerdenburg eens dat niet alle informatie – dat geldt trouwens ook voor de media – daardoor per se nuttig is, omdat er soms te veel is. Soms kan de lezer door de bomen inderdaad het bos niet meer zien. Dat overkomt ons volgens mij allemaal, op Twitter, in kranten en noem het maar op. Sorry, ik moet even mijn telefoon uitzetten. Er zijn nu inderdaad drie lagen. Er is beleidsinformatie, bijvoorbeeld de nota, er zijn jaaroverzichten en resultaatrapportages, bijvoorbeeld per programma – die zijn nog separaat van dit – en activiteitspecifieke informatie, die dan ook weer resultaatinformatie betreft en die ook wordt geüpdatet via IATI.
Ik ben het eens met de wens om de websites te integreren en om ook te kijken naar verdere integratie van jaarverslagen en resultatenrapportages. Het probleem lijkt aan de ene kant de capaciteit te zijn. Ik wil nu een kostenanalyse laten maken: hoeveel zou het kosten om een aantal van de praktische voorstellen eventueel over te nemen, inderdaad inclusief bijvoorbeeld het meteen van het Engels naar het Nederlands laten vertalen? Maar goed, ik ben absoluut geen technisch mens. Misschien wordt het met alle documenten die transparant beschikbaar zijn, dus net zoals bij al die websites, waar bijvoorbeeld voor Engels of Nederlands kan worden gekozen door de niet-Nederlandssprekenden of andersom. Daar wil ik wel naar kijken, maar ik kom hierop terug. Dit is dus geen toezegging dat we dat laatste gaan doen. Gelukkig komen heel veel mensen in Nederland er ook uit met Engels, als het moet. Het is ook een kostenkwestie. Ik heb me laten vertellen dat het tamelijk duur is, maar ik zal eens een kosten-batenanalyse laten maken, zodat we dat allemaal weten. Dan weten we ook wat we niet kunnen kopen of waar we het geld in kunnen steken.
Mevrouw Van Weerdenburg verwees ook naar de beoordelingsmemo's. Niet alle info kan publiekelijk beschikbaar worden gemaakt. Er is veel interne informatie, niet alleen over de capaciteit van organisaties maar vooral ook als het gevoelig ligt in de landen waar lokale organisaties werken die dan bijvoorbeeld juist weer onder het juk van hun eigen overheid zouden gaan lijden. Het hangt dus af van wie en wat, maar u kunt ervan op aan – ik hoop dat u dat wilt doen – dat er inderdaad een juiste weging wordt gemaakt en dat er zo veel mogelijk publiek bekend wordt gemaakt. Dat is in ieders belang en we leven sowieso in een tijd waarin de informatie, ook als je die niet op een website zou zetten, toch wel te traceren is. Maar ik heb dat dan inderdaad liever op een centraal punt.
Wat uw opmerkingen over de keuzes in subsidieverstrekkingen betreft: daarover zullen we volgens mij van mening verschillen. Er is vorig jaar in november een technische briefing aan de commissie gegeven over het proces en over hoe keuzes worden gemaakt. Er is altijd een zorgvuldig beoordelingsproces bij subsidieaanvragen, maar ik hoor uw punt dat u ontwikkelingssamenwerking in principe zonde van het geld vindt. Daarover verschillen we natuurlijk fundamenteel van mening, maar daar laat ik het op dit punt even bij.
Wat de vragen van mevrouw Kuik en mevrouw Van den Hul over gender betreft, moeten we van tevoren zeggen dat het inderdaad best lastig is. De indicatoren zijn niet toereikend. Kan het beter? Ik denk van wel. Ik denk dat we hier ook weer moeten kijken naar bijvoorbeeld UN Women, dat globaal leidend moet zijn. Ik noem ook UNFPA. Er zijn een aantal platformorganisaties, die wat mij betreft ook nog meer moeten werken aan de aanscherping van de indicatoren, vooral op het punt van de politieke rol, de leiderschapsrol en de positie van de vrouw in de samenleving: hoe kunnen die beter gemeten worden, zodat we niet alleen vast blijven zitten aan toegang tot anticonceptie? Die toegang is heel belangrijk, essentieel, maar ik wil graag meer zien. Zoals u weet, past dat ook bij het genderbeleid, dat wij volgende week zullen bespreken, zodat we die agenda progressief kunnen uitdragen. De resultaten worden dus gepakt, maar inderdaad op deelterreinen. Gendergelijkheid is natuurlijk minder grijpbaar, maar ik wil de toezegging doen dat wij als Nederland internationaal zullen samenwerken met anderen om dit ook scherper te krijgen en daardoor ook politieke afrekeningen te kunnen krijgen ten aanzien van iedereen die claimt zich in te zetten voor thema's van gendergelijkheid. Ik ga over op een volgende vraag van mevrouw Diks. Wat valt er precies onder de eerstejaarsopvang van asielzoekers? Vallen leegstand en overhead daar ook onder? De OESO-DAC-richtlijnen zijn eind 2017 nog weer verduidelijkt op dit thema. De gehele uitvoering daarvan wordt geïmplementeerd en uitgevoerd met ingang van 2019. Voor leegstand in 2016 is in 2017 75 miljoen euro betaald uit ODA-middelen. Het Ministerie van Buitenlandse Handel en OS is hiervoor eenmalig gecompenseerd door het Ministerie van Financiën. De kosten die zijn toegerekend, betreffen alle kosten van het COA, dus ook overhead. Alleen de kosten die voor de eerste twaalf maanden van de opvang worden gemaakt, worden uit ODA-middelen betaald.
Andere, specifieke, technische kwesties geef ik eerlijk gezegd graag terug aan collega Harbers. Hij gaat over het hele migratiebeleid. Ik werk graag samen met hem, als er nog antwoorden nodig zijn. Maar er is een studie in opmars om nog weer te bekijken of er een goede weging is in de allocatie van de ODA-middelen, maar ook in de financiering van de eerstejaarsopvang. En dat moet dan conform de afspraken in het regeerakkoord, die publiek zijn en gereflecteerd zijn in de migratienota die door Staatssecretaris Harbers met de Kamer is gedeeld.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Even nog voor mijn informatie. Heb ik nou goed begrepen dat u zegt dat u met uw collega Harbers gaat bekijken hoe die verdeling precies tot stand is gekomen? En krijgen wij daar dan nog informatie over? Of zegt u dat het allemaal wordt besproken in de migratienota?
Minister Kaag:
Het is al besproken in de migratienota. Er is ieder jaar een afrekening. Ik wilde zeggen dat als u nog meer feitelijke details wilt hebben over het COA, ik niet de geëigende Minister ben om daar de juiste antwoorden op te geven.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ik ben uiteraard voor de opvang van asielzoekers. Maar mijn vraag is natuurlijk heel nadrukkelijk uit welke pot dat betaald wordt. Nu ging het voor een deel uit OS-geld. Daar maakte ik me zorgen over, logischerwijs, want alles wat we niet aan OS uitgeven, is vanuit ons perspectief gezien jammer. Er zijn landen genoeg waar het überhaupt uit andere potten wordt betaald en OS financieel niet bij asiel te pas komt.
Minister Kaag:
In recente tijden ken ik die landen niet meer. Ik denk dat de meeste OESO-landen het juist anders doen. Daarom is die berekening zo scherp en aangepast in recente jaren. Over de eerstejaarsverrekening van asielkosten – dat zijn dus bed-bad-brood en wat daaromheen behoort aan de structuur – zijn heel scherpe afspraken gemaakt. Die zijn heel specifiek.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Kaag:
Ja, dank u. Ik wilde dat al doen, mijnheer de voorzitter. Ik ga me aan mijn papieren houden.
Mevrouw Diks stelde een vraag over de dam in Guinee. Ze heeft eigenlijk een aantal vragen hierover gesteld: een over Mali en een over of we wel goed kijken naar Mali en verder genoeg doen aan buitenlandse handel en OS. Ze vroeg naar een intensivering op het gebied van voedsel, water en klimaat. Zoals u natuurlijk weet is, ook in het kader van de artikel 100-brieven, de Nederlandse inzet in Mali in recente jaren geïntensiveerd. Ik wil niet vooruitgaan op het gesprek van volgende week, maar in de bredere beleidsnota spreken wij over een intensivering in de Sahel. Ik kom dan ook graag terug op Mali. Tegelijkertijd is het ministerie bezig met de ontwikkeling van meerjarenstrategieën, als uitwerking van de strategische lijnen die zijn uitgezet in de Buitenlandse Handel en OS-nota. Ditzelfde is natuurlijk van toepassing op Niger en op relevante, grensoverschrijdende samenwerking. Ik kom er dus graag volgende week op terug, ook op het gebied van landgebruik, het tegengaan van landerosie, de rechtmatige eigenaren van land, de positie van diegenen die op het land werken et cetera. In feite is dat ook gerelateerd aan de positie en het ondersteunen van boerinnen. Hoe kunnen we vrouwen recht geven op het land en op het landgebruik en hoe kunnen we economische compensatie geven voor het werken op het land? Hoe kunnen we deze effecten op de boerinnen meten? Het is nog steeds niet voldoende als we kijken naar het thema – of het speerpunt, zoals het in de rapportage vooralsnog wordt genoemd – voedselzekerheid. Het is nog onvoldoende gedesaggregeerd. Dat is misschien aan de ene kant een probleem van de inzet. Als het speerpunt voedselzekerheid is, dan is er nog niet voldoende gekeken naar «man/vrouw» en, inderdaad, gendergelijkheid. Dat kunnen we misschien beter meenemen in de nieuwe activiteiten. Dan heb je aan de basis al een nulmeting. Als we gaan desaggregeren, als we gaan kijken naar «man/vrouw» of gaan kijken hoe we de positie van vrouwen kunnen verbeteren, dan hebben we ook een betere meting en kunnen we monitoren. Dat is niet complex, maar het moet wel gebeuren. Daar willen we juist ook naar kijken.
Ik begin nu zelf over de nota. U weet dat er in de nota een enorme spreadsheet over gendergelijkheid is. Alles moet door die lens worden gemeten. Wij zullen er zelf onze beleidsrisicoanalyses en onze beleidsuitvoering op moeten aanpassen. Dat is onder constructie.
Er was ook de vraag van mevrouw Diks, maar naar ik meen ook van een aantal anderen, waarom de indicator family planning achterblijft. Dat is een beetje een complex verhaal. Aan de ene kant is inderdaad de streefwaarde niet gehaald. Tegelijkertijd zijn er heel veel initiatieven. Het ligt enerzijds aan de manier waarop het is opgezet. We hebben de organisatie Family Planning 2020. Een aantal meisjes en vrouwen in 69 van de armste landen heeft al toegang tot moderne anticonceptie. Dat betekent een enorme toename, van bijna 39 miljoen, ten opzichte van 2012. Ons aandeel is iets meer dan 6% als je het meet in termen van investering en financiering. Wij zijn dus heel consistent. We doen mee in een grotere beweging. Dat maakt de meetbaarheid iets lastiger. Toen ik dit las, vond ik onze meetbaarheid een beetje gekunsteld, eerlijk gezegd. Je meet wat je financieel hebt bijgedragen en trekt dat af van de doelgroep die bereikt is, en dan neem je er een soort kunstmatig deel uit: «6%» en «2,4 miljoen vrouwen en meisjes hebben baat gehad bij de Nederlandse financiering». Het kan. Maar dat kan niet het enige streven zijn. Überhaupt heeft de hele beweging Family Planning 2020 grosso modo minder resultaten geboekt. Wij willen dus meer aansturen op de UNFPA. Wij willen ook kijken of we via SheDecides nog een versnelling kunnen creëren of organiseren. Ook willen we natuurlijk verder werken met nationale en internationale ngo's, ook Nederlandse ngo's, maar ook met lokale ngo's in de landen waar het ertoe doet, om de doelstelling wél te kunnen behalen. Ik ben het ermee eens dat het niet bevredigend is, vooral de laatste jaren niet, omdat het niet een kwestie van financiën is en ook niet een kwestie van techniek. Dit is niet complex. Het is sociaal-maatschappelijk soms lastig, maar het is niet een complexe operatie. Het moet dus zeker beter kunnen.
Ten aanzien van de Turkijefaciliteit was er de vraag of er betere informatie beschikbaar is en waar het geld terecht is gekomen. We krijgen regelmatig rapporten over de voortgang van de EU-Turkijeverklaring en natuurlijk ook over de faciliteit voor vluchtelingen en de resultaten. Later dit jaar komt de Europese Rekenkamer met een speciaal rapport over het functioneren van de faciliteit. Zoals u ook weet, heeft de EU zelf al additionele middelen aangevraagd bij de lidstaten. Nederland en andere landen hebben gezegd: we willen eerst zien wat de Commissie er zelf in kan steken. Ja, de uitvoering van de verklaring werkt wat betreft het aantal irreguliere migranten dat wordt teruggenomen, het aantal verdrinkingen op zee en de kwalitatieve verbetering van opvang in de regio in Turkije. Maar we denken dat de EU zelf er meer middelen in kan steken en dat ze niet meteen naar de lidstaten moet kijken. Verder willen we inderdaad ook het rapport van de Europese Rekenkamer lezen om te zien wat er verder nog verbeterd kan worden.
De pantservoertuigen zijn zeker niet gefinancierd uit de EU-faciliteit voor vluchtelingen. Ik wist het eigenlijk wel maar ik wilde het heel zeker weten. Vandaar dat ik het er nu aan toevoeg. Kennelijk komt het uit een instrument dat, zoals u wellicht weet, is opgeschort, namelijk het pre-accession fund. Deze preaantredingssteun is nu opgeschort, maar die werd gefinancierd uit de EU-begroting. Het doel toen was kennelijk het versterken van de surveillancecapaciteit, maar het is natuurlijk uitermate te betreuren.
Mevrouw Becker vroeg naar de flexibiliteit. Is er bij het begrotingsartikel voor opvang in de regio en migratie en ontwikkeling voldoende budgetflexibiliteit? Op zich is het een flexibel artikel, maar ik wil eerst aan de gang met de doelstellingen in de nota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Migratiesamenwerking staat duidelijk in de nota genoemd en we gaan het daar volgende week over hebben. U zult, mevrouw Becker, begrijpen dat er tegelijkertijd gepland moet worden. We moeten in het gesprek van volgende week kijken wat er verstaan wordt onder flexibiliteit en voor welke middelen dat geldt. Uw vraag is op dat punt voor mij niet helemaal helder.
De heer Bouali vroeg of ik of de Minister een blinde vlek heeft wat betreft Venezuela. Nee! Er is geld gegeven aan Venezuela op basis van de noden en de verzoeken van de DRA. Er is geen nieuw verzoek binnengekomen van de humanitaire organisaties en wij maken ook altijd een heel strakke afweging. Als er een verzoek binnenkomt, wordt daar, zoals u weet, naar gekeken. En er is dit jaar ook al € 500.000 extra naar de UNHCR gegaan, boven op de ongeoormerkte middelen die die organisaties juist daarvoor kunnen uitgeven. Er is geld via het CERF naartoe gegaan. Het is absoluut geen blinde vlek. U moet het, meneer Bouali, bekijken in het kader van de grote noden nu: Hodeidah, Jemen, Syrië en het zojuist genoemde Mali. En we kijken natuurlijk ook weer naar de Centraal Afrikaanse Republiek. De DRA heeft toegang tot middelen en kan die zelfstandig inzetten op basis van de eigen inschatting. Dus geen blinde vlek! Maar ik ben altijd bereid om van opticien te veranderen.
De heer Bouali (D66):
Ik zal u zeker geen suggestie voor een opticien doen. Heb ik goed begrepen dat de vluchtelingen die thans in grote getale de grens over gaan van Venezuela naar Colombia, niet als zodanig worden geregistreerd in het VN-systeem? Ik zag vanochtend een staatje van de UNHCR en daar staan die 800.000 dus niet op. Ik weet niet hoe dat precies zit. Het kan zijn dat... Ik heb inderdaad begrepen dat de VN geen appeals heeft gedaan voor extra geld, maar misschien zit ik ernaast.
Minister Kaag:
De Directie Stabiliteit en Humanitaire Hulp zit er heel strak in. Wij wegen het natuurlijk ook af, want je kunt het noodgeld op dit moment helaas al aan één crisis helemaal uitgeven. Zo groot zijn de crisissen. We moeten natuurlijk wel in balans blijven en niet aan versplintering doen. De UNHCR is gemandateerd om vluchtelingen te registreren. Economische migranten en irreguliere migranten zijn een ander proces. Die hebben ook behoefte aan bescherming, maar de mate van die bescherming is afhankelijk van de noden en de mate van kwetsbaarheid. Daar zijn andere organisaties bij betrokken en daarom verwees ik ook nar de DRA. De DRA heeft overigens al eerder juist voor die opvang geld toegewezen gekregen.
De heer Bouali vroeg ook waarom de resultaten van het Dutch Good Growth Fund achterblijven. Dat hangt natuurlijk heel erg af van het spoor binnen de DGGF. Toen ik aantrad, was spoor nummer drie eigenlijk het meest complex, ook vanwege de landenkeuze waarbinnen geopereerd werd. Het waren vaak fragiele staten. De vraag naar financiering op de verschillende onderdelen, de drie sporen, is sowieso achtergebleven en een aantal betalingen aan ondernemers is doorgeschoven naar 2018. Maar dat betreft vooral spoor drie van het DGGF, omdat dit fonds opereert in moeilijk landen waar de ondernemersvoorwaarden eigenlijk heel lastig zijn. Dus er zitten meer risico's in.
Als het gaat om de versnippering, de verspreiding van alle instrumenten die we hebben voor handelspromotie, exportpromotie, maar ook voor de groei van de private sector juist in ontwikkelingslanden, ben ik het ermee eens dat we een scala aan instrumenten hebben gehad. Maar u zult zien dat er juist in de nieuwe nota en in de handelsagenda een inzet is om te consolideren en te streamlinen, sowieso voor wat betreft Invest-NL. Binnenkort zal er een brief gaan naar de Kamer van de drie ministeries, Financiën, Economische Zaken en dat van mijzelf, over de uitvoering van Invest-NL. Dat is één kanaal waar natuurlijk veel meer zaken bij elkaar worden gebracht om het ook de ondernemer, of de klant om het zo maar te noemen, veel makkelijker te maken. Het moet een soort one-stop shop worden om zaken te doen in het buitenland, met aan de ene kant de subsidie en de andere kant meer de leningen. Ik geef een paar voorbeelden maar het is zoals bekend, mevrouw Becker heeft daar een aantal malen op gewezen, ook met het oog op het mkb. Dat zult u ook weer terugvinden in onze brief en natuurlijk in grote lijnen al in de nota.
Dan het traceren van de bijdrage aan SheDecides. Ik begrijp het idee, maar wat mij betreft is SheDecides ook een beweging. Het is niet een programma. Het is een beweging die groter is dan toegang tot anticonceptie en een respons is op de Mexico City policy, die werd geherintroduceerd door het Amerikaans presidentschap. Een groot deel van de reguliere begrotingsmiddelen dragen ook bij aan SheDecides. We willen het graag groot houden. Ik zou nu geen toezegging kunnen of willen doen om te zeggen «ja, lijkt me nuttig». Ik denk wel dat het goed is als we de jaarrapportage misschien ook interessant en leesbaar houden en er af en toe een soort flagship-idee uithalen en zeggen: dit is wat eruit gaat springen en waarin Nederland heel effectief een bijdrage heeft kunnen leveren aan. SheDecides is daar natuurlijk een flagship in. Maar ik ben er een beetje huiverig voor om het een specifiek te traceren begrotingskopje te maken. Ik denk namelijk dat we dan onze eigen constructie een beetje onderuithalen.
Dan nog een aantal vragen van de heer Bouali. Hij vroeg waarom er heen en weer wordt geschoven tussen de SRGR-agenda en aids, tussen subsidies, centrale programma's en landenprogramma's. Aan de ene kant is dat natuurlijk altijd het dilemma. Wij hebben een thematische sturing, er is kanaalfinanciering en er is natuurlijk ook nog een landenprogramma. Dat zal altijd een soort driehoeksverhouding blijven. Ik heb zelf soms ook deze vraag. Ik denk dat het belangrijk is dat wij zelf inzichtelijk kunnen blijven maken waar de grote doelstellingen zijn, waar het thematisch versterkend werkt en welke instrumenten daar het beste bij horen.
Ik denk dat we er nooit helemaal uit zullen komen, heel eerlijk gezegd. Dat is waarschijnlijk de aard van het beestje ontwikkelingssamenwerking, maar het heeft ook te maken met opereren in een complexe context. Dus in de uitvoering willen we wel gaan kijken hoe we steeds beter kunnen aantonen welk instrument een directe bijdrage heeft geleverd bij de uitvoering of het realiseren van de middelen. Zo kun je eigenlijk meer een soort spiegelwerking krijgen tussen doelstelling, streefwaarde en instrument en telt het inderdaad op, zodat één en één niet drie wordt, maar je echt bij twee uitkomt.
Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de verschuiving tussen centrale fondsen en landenprogramma's, maar dat heb ik net al gezegd. Het is frustrerend, dat geef ik toe.
De heer Bouali (D66):
Het zou inderdaad goed zijn als we kunnen kijken of we het iets inzichtelijker kunnen maken. Mijn andere punt was of er een mogelijkheid is om SRGR en hiv/aids ietsje uit elkaar te trekken. Nu staan ze vaak als kopjes, maar het zijn twee verschillende onderwerpen. Ik snap dat wel dat ze in dezelfde hoek zitten, maar het is mij helemaal onduidelijk als ik artikel 3.1 doorlees wat er naar SRGR gaat en wat naar hiv/aids of tuberculose – ik neem aan dat dat ook een onderwerp is wat daarin zit. Kunnen we eraan werken om dat inzichtelijk te maken, zodat wij kunnen zien waar onze Nederlandse inzet op gepleegd wordt?
Minister Kaag:
Ja en nee. Er is waarschijnlijk meer overlap. Als je het helemaal gaat scheiden, heb je een automatische terugkoppeling en zeg je dat het ook bijdraagt aan het voorkomen van HIV/aids. Ik weet eerlijk gezegd niet of we er veel mee gaan bereiken, behalve een verlenging van de rapportage en een verdubbeling van de tekst. We zullen het als aandachtspunt meenemen, maar ik weet niet of het in de praktijk oplosbaar is. Er zal te veel herhaling in optreden en dan is het misschien beter om het coherent bij elkaar te houden, ook omdat de thema's internationaal altijd op die manier worden opgepakt.
Dan gaan we door naar de handel. Een aantal opmerkingen is gemaakt over het OESO-systeem en het aantal contactpunten. Ik meen dat de heer Alkaya suggereerde dat het eigenlijk maar mager was en dat je er niet zo veel mee kon doen, als ik het goed heb opgepikt uit zijn woorden. Ik heb dat al eerder van hem gehoord. Zoals u weet, functioneert het aan de Nederlandse kant goed, maar daar gaat het waarschijnlijk niet om als we internationaal werken en vooral als het gaat om verantwoord ondernemen en de NCP's centraal worden gesteld. Er komt een evaluatie aan in 2023, globaal, maar dat weet u waarschijnlijk al lang. Ik ben het met u eens dat het OESO-systeem vrijwillig is, maar we moeten er door betere monitoring steeds meer voor zorgen dat de vrijwilligheid niet vrijblijvend is. Ik denk dat dat de grijze zone is: vrijwilligheid blijft in de inschatting van dit kabinet heel belangrijk, maar de risico's zitten in de vrijblijvendheid. Steeds meer bedrijven worden aangesproken op hun maatschappelijke rol op nationaal of internationaal niveau. De evaluatie blijft hierin belangrijk. 2023 is door de OESO gesteld. Dat is langzaam.
Dan hebben we het over het duurzaamheidsbeleid. De heer Alkaya vroeg naar een aanpassing van het beleid richting de FMO om misstanden te voorkomen. Ik denk dat dit een bredere vraag is. Ik weet niet of het in dit kader hoort of dat het goed is dat we er volgende week naar kijken. De FMO heeft natuurlijk het duurzaamheidsbeleid uitgewerkt. We kunnen er misschien van mening of appreciatie over verschillen, maar er is door de FMO geïnvesteerd om de juiste checks and balances te hebben voor grote investeringsprojecten, zoals u weet uit verscheidende Kamervragen. Wil dat zeggen dat er niets misgaat? Dat zal ook de FMO niet beweren op basis een aantal van de besluitvormingsprocessen uit het verleden, maar er wordt veel beter gerapporteerd. Er wordt veel beter begeleid en er is een continu leerproces bij de FMO. Ikzelf en mijn ambtenaren voeren ook het gesprek met de FMO. Het investeringsbeleid van de FMO ten aanzien van conflictlanden of -situaties is ook aangescherpt, zoals u weet uit het publieke consultatieproces.
Het streven naar leefbaar loon. Ja, ik ben het met de heer Alkaya eens. Aan de ene kant is er natuurlijk een inzet van Nederland in het kader van de ILO, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en in het kader van de convenanten. Maar we moeten natuurlijk ook in al onze gesprekken landen erop aanspreken. Ook door de steun die we geven aan het IDH, Solidaridad en andere partners worden programma's opgezet die daar ook juist naar streven. Leefbaar loon is een essentieel deel van het textielconvenant dat wordt ontwikkeld. Ik ben het dus met de heer Alkaya eens. Ik denk dat onze samenwerking in het tripartiete overleg met de ILO heel belangrijk hiervoor zal zijn. Hetzelfde geldt voor kinderarbeid en het bestrijden van kinderarbeid.
De heer Alkaya (SP):
Specifiek op het punt van leefbaar loon. Wij constateren dat leefbaar loon nog lang niet in alle landen het geval is. Dat heeft twee kanten. We moeten overheden erop blijven aanspreken dat ze hun beleid aanpassen. Maar als dat dan gebeurt, kan het niet zo zijn dat onze bedrijven naar het eerstvolgende land gaan. Wat zijn de middelen voor ons om die twee spelers onder controle te houden? Enerzijds heb ik gevraagd om bij die landen, bij uw evenknieën, te blijven aandringen dat dit belangrijk is, maar hebben we met die convenanten, behalve het textielconvenant, nog meer middelen in de hand? Heeft de Minister aandacht voor dit punt, om in de toekomst, anders dan met het convenantenbeleid, bij onze bedrijven tussen de oren te krijgen dat zij ook een verantwoordelijkheid daarin hebben? Dus dat het Nederlands beleid is dat we die landen erop aanspreken, maar dat onze bedrijven vervolgens niet moeten weghoppen.
Minister Kaag:
Ik denk dat we zo weer terugkomen op een beetje een fundamenteel debat over vrijwilligheid, de effectiviteit van convenanten, de rol van de OESO en de naleving van de OESO-richtlijnen versus iets opleggen vanuit het Nederlandse kabinet. Deze fase is er nog niet. U vraagt naar wetgeving. Wij kijken eerst naar een volledige, hopelijk succesvolle, uitvoering van de convenanten en de lessen die daaruit geleerd moeten worden. Dat is al snel.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van de heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Dit is een antwoord op een vraag die ik niet heb gesteld. We hebben het eerder gehad over wetgeving. Ik zou daar zeker niet tegen zijn, maar er zijn toch nog meer middelen? Als ik terugkijk naar 2017, zie ik dat we het vooral met het convenantenbeleid geprobeerd hebben. Maar ik denk ook aan bedrijven die meegaan op handelsmissies en dergelijke. Is het een prioriteit om ook onze bedrijven erop te blijven aanspreken? Er ligt ook weer een vraag bij u van een aantal ngo's die u oproepen om het bedrijfsleven erop te blijven aanspreken.
Minister Kaag:
Maar dat doen we natuurlijk. Dat doen we in de voorbereiding en de keuze van missies en in de technische besprekingen. Er worden afspraken gemaakt met bedrijven die meegaan op missies en terwijl ze daar zijn. Dat zijn allemaal essentiële onderdelen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat is natuurlijk de inzet en het werk vanuit het kabinet, in samenwerking met al die bedrijven en ook met VNO-NCW en de andere koepelorganisaties. Dat gebeurt dus sowieso. Maar uw vraag was volgens mij wat ik kan doen om te zorgen dat het überhaupt niet meer voorkomt. En dat is een ander verhaal.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Kaag:
Ik wil terugkomen op de vraag van mevrouw Kuik over aandacht voor het maatschappelijke middenveld. Een aantal van u heeft die vraag gesteld. U hebt de rapportage van 2017 gezien, Samenspraak en Tegenspraak. Die is natuurlijk grotendeels van mijn voorgangster, mevrouw Ploumen, of eigenlijk: de resultaten zijn van mevrouw Ploumen. Er zijn een aantal maatschappelijke organisaties en allianties in meer dan 50 landen. Ik denk dat het heel belangrijk is om de rol, de stem en de aanwezigheid van maatschappelijke organisaties in die landen te versterken. Het gaat ook om maatschappelijke organisaties uit die landen zelf. Dat is ook heel belangrijk. Dat blijft belangrijk, ook met het oog op gender, politieke participatie en het democratische gehalte, dat we door de aanwezigheid van maatschappelijk gerichte organisaties ook indirect of direct kunnen versterken. De marge de manoeuvre voor maatschappelijke organisaties wordt steeds kleiner, zoals u weet uit CIVICUS en andere rapportages. Het is dus nog belangrijker voor landen als Nederland, ook middels de EU, om daarop in te blijven zetten. Dat doen we op alle manieren, via de ambassades en verschillende ministeries. Dat geldt ook voor mijn collega Blok als het gaat om mensenrechtenorganisaties. Dat blijft heel belangrijk. Wat mij betreft moet er nog meer aandacht aan worden besteed. Het is ook een kwestie van de kanarie in de kolenmijn als je kijkt naar de bredere mensenrechtensituatie, de positie van migranten, vluchtelingen, vrouwen, et cetera. Dit zijn ontzettend belangrijke organisaties.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik ben blij erg blij om te horen dat de Minister het belang van het maatschappelijk middenveld erkent en ook signaleert dat die ruimte onder druk staat. Daar gaan we het ongetwijfeld nog uitgebreid over hebben deze week. Ik stelde ook nog een vraag over de uitgaven op dit dossier. Uit het jaarverslag blijkt dat er minder geld is uitgegeven dan is begroot, tenminste, dat las ik erin. Mij werd in ieder geval niet helemaal duidelijk wat er dan is geïnvesteerd buiten de partnerschappen uit Samenspraak en Tegenspraak.
Minister Kaag:
Daar heb ik helaas ook niet helemaal een antwoord op. Kennelijk hebben wij die details ook niet zo voorhanden. Die moeten wij natuurlijk wel hebben. Ik moet er dus op terugkomen. Het grootste deel van het geld, 1 miljard euro verspreid over vijf jaar, gaat inderdaad via Samenspraak en Tegenspraak. Daarin worden natuurlijk weer eigen partnerschappen opgebouwd. Er zijn ook kleine ambassadefinancieringspotjes, kleine ambassadeprojecten, maar een en ander zouden we mijns inziens wel ergens in een database moeten hebben. Ik moet het laten nazoeken. Ik stuur het graag snel na, in het belang van dit thema. Maar dat vergt een beetje meer werk dan ikzelf voor ogen heb als feiten.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank voor de toezegging. We zien dat graag tegemoet.
Minister Kaag:
Het volgende betreft ook nog het maatschappelijke middenveld, maar een andere tak ervan, namelijk de diaspora. De diasporavrouwenorganisaties zijn ook betrokken bij het NAP 1325, het Nationaal Actieplan voor resolutie 1325. De organisatie WO=MEN is ook een brug voor vrouwenrechten. Er zijn tal van ngo's. U weet dat dit kabinet ook hecht aan het betrekken van diasporaorganisaties bij dit soort gesprekken. Dat wil niet zeggen dat die organisatie ook direct de uitvoerende partij moet worden. Ik denk dat het nuttig is om inzichten in te winnen en om begrip en betere informatie over situaties te krijgen, maar niet elke partner in het gesprek moet wat mij betreft per se gefinancierd worden. Het gaat nog steeds over doelstelling, capaciteit, presentie, het bredere verhaal en de relevante en toegevoegde waarde. Dat is ook zo in de private sector, ook als het gaat om het scherper halen van doelstellingen.
Ik heb hier een tekstje voor me, maar ik kan het niet helemaal lezen. Wat staat hier? Ik hoor: zaaizaad. Oké. Er is een vraag gesteld, maar die is mij ontgaan, over boeren betrekken bij het zaaizaad. O, boerinnen. Maar er staat: boeren. Ik leg de vraag even terzijde, want anders zit ik hardop te lezen en te raden wat er staat. Dat lijkt me een veilige suggestie.
Nog even terug naar handel, voordat ik kom op het zaaizaad. Mevrouw Kuik heeft namens de heer Amhaouch een vraag gesteld over de postenversterking. Zoals u weet, wordt handel bedreven en ondersteund op vele manieren, vanuit de RVO, vanuit het Ministerie voor OS en Buitenlandse Handel en natuurlijk ook via de posten. De postennetbrief van collega Blok zal uitgebreid aandacht geven aan hoe de extra middelen voor het versterken van de posten ingevuld zullen worden. Dat is een belangrijk element. De geïntegreerde aard van de gemeenschappelijke buitenlandse strategie en veiligheidsstrategie en de BHOS-nota geven natuurlijk ook aan dat er veel ruimte is om ook naar economische versterking te kijken. Maar niet alles heeft te maken met mensen op posten. Het gaat om de missies, de RVO en het nieuwe Netherlands Trade and Investment Office. Er zijn heel veel middelen en mensen beschikbaar om aan handelspromotie te doen. Ik wil dus echt onderstrepen dat er heel moderne manieren zijn om aan handelsbevordering te kunnen doen en te kunnen blijven doen, ook omdat we veel inkomende missies hebben van landen waar we handel willen drijven.
Dan kom ik terug bij mevrouw Ouwehand, die de vraag over de missie naar China natuurlijk ook al eerder heeft gesteld. Zij heeft gevraagd of de keten en alles wat bevorderd wordt ook getoetst kunnen worden aan de klimaatdoelstellingen. Dat «kunnen worden» is voor mevrouw Ouwehand natuurlijk «moeten worden». Zoals u weet uit de schriftelijke beantwoording door de Minister van Landbouw en Visserij worden in het beleid geen sectoren uitgesloten. De inschatting van het kabinet is dat dit ook niet direct zal helpen op impactniveau. We blijven alle missies toetsen aan de OESO-richtlijnen. Volgend jaar spreek ik graag met u, bij leven en welzijn, over het eerste jaar van de uitvoering van de Buitenlandse Handel en OS-nota. Dan heb ik eigenlijk de vragen van de heer Bouali al beantwoord. Ik kan, als de heer Bouali dat wenst, nog terugkomen op details wat betreft de versnippering van het instrument. Maar ik dacht dat ik dat op een generieke wijze al had meegenomen.
De heer Alkaya sprak over Burkina Faso. Ik heb de brief vanmorgen gelezen. Ik moet er zelf beter naar kijken. Maar Burkina Faso heeft niet zelf om opzegging gevraagd. Uw suggestie is dat Nederland dat unilateraal doet?
De heer Alkaya (SP):
Met uw toestemming, voorzitter, ga ik hierop in. Volgens mij is dat juist het punt: als een partij dat unilateraal wil doen, dan duurt het weer vijftien jaar omdat er een sunsetclausule in zit. Volgens mij moet het met wederzijdse overeenstemming gebeuren. Alleen, de suggestie wordt zeker gewekt dat Burkina Faso hier helemaal geen profijt van heeft gehad. Dus het voorstel is om dit «in overleg met» te doen, niet unilateraal.
Minister Kaag:
Ik heb de brief met de oproep die naar mij is gestuurd, nog niet gelezen. Ik heb alleen het krantenbericht gelezen. Ik kan er nu geen inhoudelijke mening over vormen. Ik kijk ernaar, letterlijk: ik lees eerst het verzoek.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, meneer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Is de Minister zich ook bewust van de tijdsdruk die er best wel op zit, als dit klopt?
Minister Kaag:
Ik zou u op retorische wijze kunnen antwoorden, maar: ja, ik ben me ervan bewust en ik ben een snelle lezer.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Kaag:
Voorzitter, ik denk dat ik bij de laatste eindjes ben, niet van mijn betoog maar van de beantwoording van de vragen, zo zeg ik om het voor mezelf zuiver te houden.
Mevrouw Becker vroeg of we ruim voor de begrotingsbehandeling informatie kunnen delen over de indicatoren. Zoals u weet zal de handelsbrief sowieso indicatoren bevatten, want anders is er niet echt een plan van aanpak. Verder zullen we bij de uitwerking van de begroting, over alle andere thema's, inclusief opvang in de regio, terugkomen op het hele pakket aan indicatoren.
Mevrouw Becker (VVD):
Kan de Minister nog ingaan op mijn vraag of zij in ieder geval herkent dat het juist ook ten aanzien van opvang in de regio belangrijk is om inzicht te hebben in resultaten per instrument? De Rekenkamer constateert nu namelijk dat «opvang in de regio» een containerbegrip is geworden en dat er op geaggregeerd niveau wordt gerapporteerd. Wil zij dat daar dan ook in meenemen?
Minister Kaag:
Ja, we nemen het mee, want ik heb er zelf ook belang bij dat we dit goed en doelmatiger gaan uitvoeren.
Ik kom op de laatste vraag, over de boeren en het zaaizaad. Nederland steunt in landen als Oeganda, Ethiopië en Myanmar projecten die bijdragen aan het ontwikkelen van geïntegreerde zaadsystemen. Deze systemen moeten dan boeren steunen die zelf weer werken aan het vermeerderen van de zaden die zij nodig hebben. Een u welbekende ngo, Agriterra, versterkt ook de participatie van vrouwelijke boeren bij hun organisaties. Verder wordt er gewerkt met lokale zaadbedrijven, maar ook met Nederlandse familiebedrijven. Nederland werkt ook nog via een consortium waarbinnen internationale landbouwkundige onderzoekscentra hun kennis kunnen delen, in samenwerking met de private sector. Dit vult kennelijk een gat. Verder is het belangrijkste dat er samenwerking is. Dat is, denk ik, wel een modernisering. Maar uw vraag, mevrouw Van den Hul, gaat er volgens mij ook heel erg over of er wel voldoende aandacht is om juist vrouwen mee te nemen in dit hele proces. Eerlijk gezegd heb ik daar niet alle informatie over. Ik weet niet of ik het nuttig vind om daar een heel specifieke brief aan te wijden, maar ik geef daar graag op een ander moment informatie over.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Wellicht is het nuttig om mijn vraag nog wat te contextualiseren. Uit verschillende onderzoeken, met name VN-onderzoek, is gebleken dat juist de informatiepositie van vrouwelijke boeren – van boerinnen; het is maar hoe je ze wilt noemen – achterblijft en dat daardoor de productiviteit terugloopt. Dat is zeker belangrijk als we de cijfers over het belang van kleine boeren voor de lokale voedselvoorziening in ogenschouw nemen. Dat was de context van mijn vraag. Ik wil daar heel graag op een later moment nog eens verder op terugkomen. Dus dank alvast.
Minister Kaag:
Wat we al in praktische vorm kunnen doen voordat we het volgende week over de nota Buitenlandse Handel OS hebben, is dat ik zorg dat we wat meer informatie en inzichten daarover hebben. Als we die niet hebben, zal ik dat ook melden.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik dank de Minister voor haar bijdrage en kijk naar de leden om te zien of er behoefte is aan een tweede termijn. Die is er. Ik help u eraan te herinneren dat dit een wetgevingsoverleg is. Dus als u de behoefte heeft om de Kamer uitspraken te laten doen middels een motie, is dit het moment om die motie in te dienen. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Weerdenburg, althans als zij daar behoefte aan heeft.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Dank u, voorzitter. Heel kort een paar punten. Allereerst: ik vergat de rapporteurs te danken voor hun inzet. Ik doe dat hierbij alsnog; excuses. Verder dank ik de Minister voor haar toezegging dat ze een kosten-batenanalyse laat maken voor verbeterpunten voor wat betreft de website. Ik zou nog wel graag een soort indicatie willen van de termijn waarop ze denkt zo'n analyse naar de Kamer te kunnen sturen. In dat kader heb ik ook eventjes een vraag ter verheldering over de koppeling van de website openaidNL aan de resultatenwebsite. Ik had van de vorige Minister begrepen dat die al in gang was gezet. Heb ik goed geluisterd en deze Minister horen zeggen dat het ergens gestrand is vanwege de kosten? Of loopt dat nog?
Dat was het, voorzitter. Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan het woord aan mevrouw Diks.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik had net een technisch probleempje met mijn iPad, dus ik ga wat verzinnen.
De voorzitter:
Nu worden we benieuwd.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ik zit al vanaf 10.00 uur vanmorgen te WGO's, dus ik ben benieuwd.
Bij het voorbeeld van de dam gaat het mij erom dat we proberen om hier geïntegreerd bezig te zijn. Ik had volgens mij ook aangegeven dat ik dat in meerdere commissies aan de orde heb gesteld, maar niet specifiek het verhaal over die dam natuurlijk. We moeten vooral slim bezig zijn. Hoe kunnen we het geïntegreerd bezig zijn op al die verschillende thema's met al die verschillende Ministers verder uitwerken? Hoe kunnen we zo slim mogelijk meer beleidscoherentie organiseren? Ik begrijp uit de beantwoording dat u aangeeft dat u daar bij voorkeur volgende week op terugkomt, omdat dat natuurlijk echt vooruitkijken is en dit heel erg terugkijken. Dus ik hoop dat we dat dan zullen doen.
In uw beantwoording op mijn vragen over family planning zei u dat het resultaat over het geheel iets minder succesvol is dan we hadden beoogd. We zien in uw stukken dat dit voornamelijk kwam door het ontbreken van adequate toeleveringskanalen. Dat zijn natuurlijk hele praktische zaken. Ik begrijp heel goed dat u daar in breder verband met UNFPA of SheDecides meer aan wilt doen, maar het hoeft misschien niet eens zo heel ingewikkeld te worden als het gaat om die praktische kant. Misschien kunt u dat nog toelichten.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Kuik.
Mevrouw Kuik (CDA):
Dank u, voorzitter. Ik ben de rapporteurs ook gewoon vergeten, maar uiteraard dank ik hen voor het werk. Ook dank aan de Minister voor de beantwoording. Dank voor de toezeggingen op het punt van vrouwenrechten, dus om op dat vlak nog te kijken naar een betere indicator. Dank ook voor de toezeggingen om in de verslaglegging meer aandacht te besteden aan het maatschappelijke middenveld.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor haar beantwoording. We zullen volgende week inderdaad verder praten over de nota. Het is in ieder geval goed om te weten dat er geen blinde vlek is voor de vluchtelingencrisis vanuit Venezuela. Ik begrijp heel goed dat er beperkte middelen zijn en dat we de middelen moeten verdelen. Deze crisis begint grote proporties aan te nemen, dus ik hoop dat we de Venezolanen inderdaad wel in het achterhoofd blijven houden.
Voor wat betreft artikel 3.1 over hiv/aids SRGR zou ik het inderdaad fijn vinden als de Minister toe kan zeggen dat er gekeken kan worden of dat iets inzichtelijker gemaakt kan worden. Op die manier kunnen we in de toekomst wat makkelijker lezen wat u op deze beleidsterreinen doet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. De heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Dank, voorzitter. In eerste termijn heb ik een aantal dingen aangestipt. Naast dat we bedrijven hebben die allemaal goede dingen in de wereld doen, moeten we er ook voor zorgen dat onze bedrijven geen slechte dingen doen in de wereld. Dus wel een leefbaar loon aan arbeiders betalen, niet arbeiders uitbuiten, niet het milieu schade toebrengen, genoegdoening betalen als ze onverhoopt toch misstanden veroorzaken. De Minister gaf aan dat vrijwilligheid hierin – dus geen bindende regels maar vrijwillige regels voor bedrijven – belangrijk zijn voor het kabinet, maar dat dit niet vrijblijvend is. Terugkijkend op 2017 kon ik constateren dat veel van deze doelen niet bereikt zijn. Ik kan ook nu al de voorspelling doen dat als we blijven kiezen voor vrijwilligheid bij dit soort zaken, ook in 2018, 2019 en 2020 deze doelen niet behaald zullen worden. Vandaar dat ik erop terug zal blijven komen.
Daarnaast had ik een punt over het investeringsverdrag met Burkina Faso. Ik heb daarover een motie. Die motie zal ik indienen, omdat we nu dat gesprek niet hebben kunnen voeren, maar ik ben best bereid om de motie weer in te trekken, mocht er voor de stemmingen op dinsdag nieuwe informatie van de zijde van het kabinet onze kant op komen.
De motie luidt als volgt.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het investeringsverdrag met Burkina Faso op 1 juli aanstaande automatisch wordt verlengd en wederom vijftien jaar lang niet kan worden opgezegd, terwijl het kabinet voornemens is alle bilaterale investeringsverdragen te herzien;
constaterende dat bilaterale investeringsverdragen tussen Nederland en landen in sub-Sahara Afrika niet hebben geleid tot meer investeringen in die landen;
overwegende dat multinationals door dit verdrag miljardenclaims kunnen indienen en dat vrees hiervoor overheden kan afschrikken om tot beleidswijzigingen over te gaan;
verzoekt de regering om het investeringsverdrag met Burkina Faso op te zeggen voor 1 juli,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Alkaya en Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8 (34 950-XVII).
Dank. Mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Décharge voor het jaarverslag. Ik weet dat deze Minister niet gaat over dierenwelzijn, maar ik wil het haar toch zeggen. Als er in het kabinet een discussie is over vluchtelingen, heeft iedereen daar een opvatting over. En terecht: dat gaat ons allemaal aan en iedereen is goed geïnformeerd. Maar als het kabinet zegt «wij willen kalfsvlees naar China sturen», dan is er, vermoed ik, bijna niemand die zegt: kalfsvlees, maar dat is dus van dieren die binnen een paar uur bij hun moeder zijn weggehaald en die – op dit moment is er een rel in Ierland – al na twee weken in een vrachtwagen worden gezet, op transport naar een Nederlandse kalvermesterij, terwijl die dieren zo jong zijn dat ze nog niet eens weten hoe ze moeten drinken uit een nippelsysteem. Ze weten alleen hoe ze bij hun moeder moeten drinken, en dat staan we ze niet eens toe. Dus ik wil graag dat in het kabinet die informatie bij meer mensen bekend is. De Minister heeft een beetje pech, want ik begin bij haar, omdat zij ook in bredere zin verantwoordelijk is voor de handelsmissies en dus ook de gevolgen voor klimaat, dierenwelzijn en voedselzekerheid.
Daarom, voorzitter, de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering na jarenlang lobbyen voor elkaar heeft dat Nederlands kalfsvlees naar China kan worden geëxporteerd;
constaterende dat kalfsvlees afkomstig is van kalfjes die al binnen een paar uur na de geboorte bij hun moeder zijn weggehaald, omdat zij slechts geboren zijn om de melkproductie van de koe op gang te brengen;
constaterende dat de melkveehouderij en de daarbij horende kalvermesterij een grote impact hebben op klimaat, bijdragen aan ontbossing voor de productie van veevoer en zo negatieve effecten heeft op de eerlijke voedselverdeling, mensenrechten en dierenwelzijn;
verzoekt de regering handelsmissies voortaan vooraf te toetsen op de gevolgen voor klimaat, biodiversiteit, voedselzekerheid, mensenrechten en de intrinsieke waarde van dieren, en de Kamer daarover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (34 950-XVII).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van den Hul heeft geen behoefte aan een tweede termijn. Mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de antwoorden. Ook dank voor haar toezegging dat zij nog met een brief komt waarin zij zal ingaan op de indicatoren, het aggregatieniveau daarvan, de streefwaarden, en de suggesties die wij vandaag als rapporteurs gedaan hebben. Dat is nuttig, zodat we daar met elkaar over van gedachten kunnen wisselen rondom de begrotingsbehandeling.
Ik heb nog twee concrete vragen. De eerste betreft migratie. De Minister gaf aan: op zich heb ik budgetflexibiliteit op dat artikel, maar dat ligt aan wat u bedoelt met uw vraag. Dus ik zal dat nog enigszins verhelderen. Er is op dit moment veel in beweging in de wereld, letterlijk maar ook diplomatiek, als het gaat om het onderwerp migratie, zowel binnen de EU als in de VN. De doelstelling is om uiteindelijk tot afspraken te komen over migratie, de zogenaamde migratiecompacts. Mijn vraag is: als zo'n deal er komt, waarvan we nu nog niet kunnen voorspellen wanneer die plaatsvindt, in hoeverre kan de Minister dan tussentijds budget vrijmaken voor de middelen die onder dit artikel door deze Minister gereserveerd zijn? Reserveert zij daar ruimte voor die flexibel inzetbaar is? Of zegt zij, als het zich voordoet: het budget is inmiddels volledig juridisch verplichtend aangegaan, dus de middelen zullen elders vandaan moeten komen? Ik denk dat het goed is om daar op voorhand over na te denken en niet op het moment dat zo'n situatie zich voordoet. Dat is de achtergrond van mijn vraag.
Mijn tweede vraag gaat over open data. Ik vind het interessant en fijn dat de Minister heeft toegezegd, ook aan de PVV, om met een kostenanalyse te komen van een betere integratie van de resultaten op websites, zoals Openaid. Heb ik haar goed begrepen dat ze daarbij ook toezegt om de link met beleidsresultaten en begrotingsartikelen in ieder geval mee te nemen en inzichtelijk te maken? Kan zij ook nadenken over een manier waarop wij daar als Kamer over geïnformeerd kunnen worden? Ik wil de Minister niet vragen om alles wat op die website staat, weer in rapporten naar de Kamer te sturen, maar ik acht het ook niet echt wenselijk dat wij als Kamerleden die site steeds moeten refreshen om te kijken of daar nog nuttige informatie op staat die wellicht ook voor het beleid en het controleren daarvan relevant zou kunnen zijn. Dus kan zij in die analyse nadenken over de verwevenheid van onze rol als Kamer en de beschikbaarheid van die data?
Dank u wel, voorzitter.
Minister Kaag:
Dat laatste weet ik eerlijk gezegd niet, maar ik zal... O, pardon, voorzitter.
De voorzitter:
Uw enthousiasme is heel goed. Ik dank de leden voor hun bijdrage. Het woord is aan de Minister voor het beantwoorden van de vragen die nog gesteld zijn alsook het geven van een oordeel over de twee moties die zijn ingediend.
Minister Kaag:
Ik begin even met de antwoorden op de vragen en dan heb ik zo de moties voor me. Excuses voor mijn interruptie, meneer de voorzitter.
Wat betreft dat laatste: ik weet niet of dat allemaal met elkaar verbonden is. Er is natuurlijk ook een rol voor de Kamer om zichzelf «abreast te houden» van de informatie die beschikbaar is. Dat is het mooie van data, websites en toegankelijkheid. Als er een laagdrempelige manier is om periodiek een soort alert te krijgen dat er veranderingen zijn, dan is dat mooi meegenomen. Maar ik moet er ook voor uitkijken dat we additionele ambtenaren die eigenlijk controlerend werk moeten doen, nog een soort websitefunctie laten vervullen. Dus ik zou zeggen: laten we eerst maar een kosten-batenanalyse doen en een systeemverbetering en laten we daarna kijken hoe we door alerts veranderingen in het informatiesysteem kunnen weergeven. Ik denk bijvoorbeeld aan wat je bij CNN krijgt. Er klinkt een signaal als er iets veranderd is. Meestal blijkt dat eigenlijk niemand dat meer wil lezen, maar het is in ieder geval beschikbaar als informatiealert. Maar goed, ik ben absoluut niet technisch, dus waarschijnlijk zitten de technici van het ministerie te gruwelen van wat ik nu allemaal loop te suggereren. Ik denk alleen maar aan mezelf als klant en aan uw parlementaire rechtmatige positie en rol.
Wat betreft het eerste wil ik heel voorzichtig zijn. De Global Compact for Migration is namelijk geen migratiedeal. Het is veel breder. Het gaat om arbeidsmigratie, humanitaire admissie en irreguliere migratie. Het is een heel pakket. Het is een internationale afspraak die niet bindend is. Landen kunnen eruit halen en nemen wat ze wel en niet willen. Dus het is heel moeilijk om over iets wat nog uitonderhandeld moet worden en waar ook de EU nog niet met één stem over spreekt – Hongarije sluit zich vaak af, dus het is 27 en Hongarije apart – nu al te zeggen: we gaan geld reserveren voor iets wat er niet is. De BHOS-nota draagt met heel specifieke, meetbare waarden bij aan de uitvoering van een aantal elementen die de Global Compact for Migration zou bevatten. Maar het gaat ook om studentenmigranten, tijdelijke arbeidsmigratie en seizoenmigratie. Dat zit allemaal in de Global Compact for Migration. Tegelijkertijd wordt er ook een global compact on refugees uitonderhandeld. Dat gaat niet alleen om opvang in de regio, maar ook om de hervestiging van vluchtelingen in OESO-landen, dus het is en-en-en. Dus ik zou hier niet het paard achter de wagen of voor de wagen willen spannen; in het Engels kan dat wel. Ik zou niet voortijdig willen gaan handelen. Ik denk dat we de middelen inzetten, met altijd een mate van flexibiliteit, op de doelstellingen van de nota. We hebben meer jarenplannen, met alle elementen die een weerspiegeling vinden in de Global Compact for Migration voor migratie, maar we werken aan grondoorzaken, zoals benoemd in het regeerakkoord. We werken aan armoedebestrijding. We werken aan preventie van radicalisering. We hebben een progressieve handelsagenda. Wij gaan aan de gang als kabinet met de budgettaire uitwerking van de nota. Mochten er veranderingen en verschuivingen zijn, dan denk ik ook dat er binnen EU-verband een heel andere benadering zal worden gekozen. Laten we ook maar eens kijken naar de top van deze zondag en de kabinetsstellingname daar en in afwachting daarvan. Er zijn namelijk veel kabinetsleden en veel ministeries, en in eerste instantie natuurlijk ook Staatssecretaris Harbers bij de uitwerking van zijn migratienota, juist betrokken bij de totstandkoming van de Nederlandse positionering en de stem voor wat betreft de Global Compact for Migration.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank aan de Minister. Ik begrijp wat ze zegt, dat ze nu nog geen inschatting kan maken van iets wat zich nog niet voordoet en wat ook nog heel ingewikkeld is. Tegelijkertijd hoor ik haar ook niet uitsluiten dat uit dit artikel eventueel, als het nodig zou zijn, financiering zou kunnen plaatsvinden, maar ze loopt er ook niet vooruit. Dus ik wacht even af, want ik neem aan dat in de begroting inzichtelijk zal worden gemaakt voor dit artikel wat de mate van budgetflexibiliteit daadwerkelijk is. Dan kunnen we daar het debat verder over voeren bij de begrotingsbehandeling.
Minister Kaag:
Als u kijkt naar de druk in de focuslanden uit het regeerakkoord en de nota en naar de druk nu die juist op het thema opvang in de regio wordt geplaatst, dan zullen we heel goed moeten handelen om opvang in de regio succesvol te laten blijken. Dus ik zou heel voorzichtig zijn om een aantal dingen te gaan stapelen terwijl een aantal landen die heel belangrijk zijn voor Nederland, ook vanuit politiek oogpunt, nu onder enorme druk staan. Jordanië en Libanon zijn er twee, dus laten we vooral ook stabiliseren en bestendigen wat al heel fragiel is en niet heel veel andere thema's in versneld tempo er bovenop gooien, want anders hebben we een lose-losesituatie.
Voorzitter. Ik kom bij de twee moties. Ik ontraad de eerste motie, op stuk nr. 8 in dit stadium. Ik heb die nog niet formeel gelezen, dus ik heb er nog geen mening over. Ik ga zeker niet in deze fase zonder alle informatie «oordeel Kamer» zeggen. Als ik nu moet kiezen, dan is het ontraden. Hetzelfde geldt voor de motie, ingediend door mevrouw Voordewind, sorry, Ouwehand. Excuus.
De voorzitter:
Het zal het tijdstip zijn. De motie op stuk nr. 9 van mevrouw Ouwehand.
Minister Kaag:
Het wordt van kwaad tot erger! Excuus, mevrouw Ouwehand, voor de naamverwisseling. Er staan een aantal dingen in de motie: verzoekt de regering handelsmissies voortaan vooraf te toetsen aan de gevolgen voor klimaat, biodiversiteit, voedselzekerheid, mensenrechten et cetera. Er is een toetsing, maar zoals u ziet in de opzet van handelsmissies, de weging, is er een schaal, een scala van belangen en inzet. Een aantal thema's wordt altijd meegenomen, maar het wordt niet getoetst en er wordt niet besloten om dan niet op missie te gaan. Dat was uw vraag, dus ik ontraad de motie.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen wij langzaam maar zeker aan een einde, maar niet dan nadat ik u heb gemeld dat de Minister drie toezeggingen heeft gedaan. De eerste luidt:
– De Minister komt per brief terug op de eventuele mogelijkheden en de kosten-batenanalyse voor het meer toegankelijk maken van de websites voor OS-resultaten.
– De Minister komt per brief terug op de uitgaven in 2017 op het gebied van het maatschappelijk middenveld en de krimpende ruimte.
– De Minister komt bij de uitwerking van de begroting terug op de nadere uitwerking van de indicatoren, inclusief op het gebied van opvang in de regio en handel.
Dit leidt nog tot vragen bij mevrouw Van Weerdenburg en de heer Alkaya. Mevrouw Van Weerdenburg.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Ik dacht dat ik de Minister in haar reactie op de rapporteurs ook had horen zeggen dat ze bereid was om een technisch overleg met de ambtenaren te organiseren zodra de nieuwe indicatoren zijn ontworpen.
De voorzitter:
Ik hoor een «ja» van de Minister, dus de technische briefing op het moment dat de indicatoren zijn uitgewerkt staat ook als toezegging genoteerd.
De heer Bouali (D66):
Ik had begrepen dat de Minister ook zou bezien of artikel 3.1 inzichtelijker gemaakt kon worden. Kan ze bezien of dat mogelijk is?
De voorzitter:
Ik zie de Minister knikken, maar ik hoor haar ook zeggen «bezien». Misschien kan er nog een kleine toelichting komen, zodat we elkaar goed verstaan.
Minister Kaag:
Ik hoorde «bezien», dus ik heb bevestigd: bezien.
De voorzitter:
Dan is dat helder. De heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Nu ga ik natuurlijk extra op mijn woorden letten. De Minister heeft aangegeven dat zij zal kijken naar de situatie van het IBO met betrekking tot Burkina Faso. Houdt ze vervolgens de inzichten die zij uit die ronde krijgt, voor zichzelf of komt ze ook een brief richting de Kamer, het liefst nog voor de stemmingen van dinsdag? Dan kunnen we onze motie eventueel daaraan aanpassen of intrekken als dat nodig zou zijn, Of houden we het hierbij?
Minister Kaag:
Het is kort dag. U kwam nu met uw motie. Ik begrijp dat dat moet, maar ik moet nu ook al mijn antwoord geven. Ik ontraad die motie, omdat ik onvoldoende elementen heb. Ik kan op heel korte termijn een hele korte brief toezeggen waarin ik u zeg dat het een ja of een nee wordt en waarom. Dat zal geen lang epistel worden, maar u kunt het schriftelijk van mij krijgen.
De heer Alkaya (SP):
Dat is prima. Als die voor de stemmingen van dinsdag komt, dan hoeft het inderdaad geen lang epistel te zijn. Dank.
De voorzitter:
Oké, dan is ook dat helder.
Ik meld dat de stemming over de twee ingediende moties, als daarover al gestemd wordt, aanstaande dinsdag zal plaatsvinden. Ik dank de Minister voor haar aanwezigheid, inclusief haar ondersteuning. Ik dank de Kamerleden voor hun bijdrage aan dit debat en sluit deze vergadering.
Sluiting 21.01 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34950-XVII-12.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.