Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34775-XVII nr. 53 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34775-XVII nr. 53 |
Vastgesteld 28 februari 2018
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 15 december 2017 inzake de Decemberbrief 2017 voor de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over kas- en verplichtingenmutaties ten opzichte van de tweede suppletoire wet (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 48).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 februari 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
1
Hoe en op welke momenten is de Kamer geïnformeerd over de onderbouwing van beleidsmatige keuzes die aan verhogingen en verlagingen van budgetten uit deze decemberbrief ten grondslag liggen?
Antwoord:
De Kamer wordt op de geëigende momenten, zoals bij Voorjaars- en Najaarsnota, geïnformeerd over wijzigingen in de begroting en de onderbouwing daarvan. In de decemberbrief (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 48) worden de beleidsmatige mutaties aan de Kamer gemeld en toegelicht die optreden na de Najaarsnota.
2
Hoeveel is er in 2017 uitgegeven binnen het Dutch Good Growth Fund (DGGF)?
Antwoord:
De uitgaven in 2017 binnen het Dutch Good Growth Fund worden verantwoord in het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over 2017. Volgens voorlopige cijfers is EUR 43,6 mln. uitgegeven in 2017.
3
De kasschuiving binnen het DGGF is naar «latere jaren»: zijn deze middelen beschikbaar in 2018 of wordt dit nader bepaald?
Antwoord:
Middelen die in enig jaar niet worden besteed blijven beschikbaar binnen het DGGF en worden doorgeschoven naar latere jaren, zodat ondernemers er dan een beroep op kunnen doen. Het aanpassen van het kasritme van het DGGF is onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming.
4
Artikel 4.1 is verhoogd met € 9 miljoen (in de eerste suppletoire begroting was dat reeds met € 26 miljoen) ten behoeve van een algemene vrijwillige bijdrage aan het wereldvoedselprogramma. Waaraan is deze vrijwillige bijdrage uitgegeven en hoe verhoudt deze zich tot de eerdere extra uitgaven binnen artikel 4.1?
Antwoord:
Vanwege een nog steeds aanwezige grote behoefte aan noodhulp is besloten alvast een gedeelte van de World Food Programme (WFP) bijdrage voor 2018 te betalen in 2017. Dit was mogelijk omdat er budgettaire ruimte vrij kwam, doordat een aantal betalingen uit het Relief Fund pas in 2018 zullen plaatsvinden.
5
De verwachting over 2017 was dat de ODA-prestatie 0.61% BNI zou zijn. Hoeveel is dit precies geworden?
Antwoord:
Zoals in de Decemberbrief gemeld (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 48) is de ODA-prestatie in 2017 naar verwachting 0,61%. Echter, de definitieve omvang van het BNI in 2017 wordt pas in maart 2018 bekend. Het kan dus zijn dat dit percentage nog iets wijzigt.
6
Hoeveel procent van de ODA-gelden gingen naar eerstelijnsopvang van asielzoekers?
Antwoord:
In 2017 werd 16% van de ODA-middelen besteed aan eerstejaarsopvang van asielzoekers.
7
Hoeveel procent van de ODA-gelden gingen naar de allerarmste landen?
Antwoord:
In totaal ging in 2017 ongeveer 0,24% van het BNI naar de Least Developed Countries (LDCs). Echter, dit is nog een schatting vanwege het feit dat het boekjaar 2017 nog niet volledig is afgerond en er nog aanpassingen kunnen plaatsvinden. Let op: deze cijfers wijken af van de percentages van de OESO/DAC, omdat de OESO/DAC alleen de directe bestedingen in de LDCs en de indirecte bestedingen via de ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties meerekent. BZ neemt ook de bestedingen in de LDCs mee via de geoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties en via regionale of wereldwijde activiteiten met maatschappelijke organisaties, partnerschappen en netwerken.
8
Waarom zijn de genoemde betalingen in het kader van het Dutch Good Growth Fund vertraagd? Kunt u dit toelichten?
Antwoord:
De daling van de uitgaven op artikel 1.4 Dutch Good Growth Fund (DGGF) wordt veroorzaakt doordat de totale vraag naar de onderdelen (1) Investeren Nederlands midden- en kleinbedrijf en (3) Exporteren Nederlands midden- en kleinbedrijf binnen het DGGF in 2017 lager uitvalt dan verwacht. Dit omdat een gedeelte van de betalingen aan Nederlandse ondernemers bij onderdeel 1 uit 2017 naar 2018 zijn doorgeschoven. Het betreft financieringen die reeds gecontracteerd zijn, maar een langere doorlooptijd en ander verloop kennen dan verwacht waardoor de ondernemer op een later tijdstip (een deel van) de lening afroept. Dit is inherent aan dit soort financieringen in relatief moeilijke landen.
Ook is sprake van ondersteuning van startende ondernemers en hierbij treedt een soortgelijk effect op: het duurt relatief lang voordat deze ondernemers hun plannen voldoende robuust hebben uitgewerkt en de financiering kan worden toegekend en uitgekeerd.
Bij onderdeel 3 (export) blijkt het verstrekken van wisselfinancieringen het meest in trek te zijn. De bedragen waarvoor wisselfinancieringen worden aangevraagd zijn echter relatief beperkt van omvang.
Tenslotte kennen de te verzekeren transacties bij onderdeel 3 een maximum schadevergoeding van EUR 15 miljoen en doordat de hefboom bij verzekeringen 1 staat tot 3 is, is het beslag van deze transacties op de reserve beperkt. Bezien wordt of dit maximum bedrag omhoog kan worden bijgesteld waardoor meer impact kan worden bereikt en het beslag op de reserve meer in lijn kan worden gebracht met de verwachtingen.
9
Levert de onderbesteding op het Dutch Good Growth Fund over 2017 ruimte op om binnen het fonds te kijken naar de ontplooiing van additionele activiteiten in 2018?
Antwoord:
Het kabinet onderzoekt mogelijkheden om al in 2018 maatregelen te treffen om de vraag naar de onderdelen (1) Investeren Nederlands midden- en kleinbedrijf en (3) Exporteren Nederlands midden- en kleinbedrijf binnen het DGGF te laten toenemen. Hierbij wordt gekeken naar het aantrekkelijker maken van de financieringsmogelijkheden en de procedures voor ondernemers en uitbreiding van de financieringsmogelijkheden naar nieuwe typen ondernemers, zoals Nederlandse importeurs die ontwikkelingsimpact kunnen creëren in de waardeketens waarin zij opereren.
10
Kunt u een nadere toelichting geven op de oorzaak van de onderbesteding op het Dutch Good Growth Fund?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 8.
11
Welke DGGF-betalingen zijn vertraagd? Wat wordt hieraan gedaan?
Antwoord:
Het betreft hier alleen transacties onder onderdeel (1) Investeren Nederlands midden- en kleinbedrijf van het DGGF. Deze transacties zijn gecontracteerd, maar kennen een langere doorlooptijd en ander verloop dan verwacht. Dit is inherent aan dit soort financieringen in relatief moeilijke landen. Uiteraard zal DGGF de financiering aan deze ondernemers verstrekken zodra de middelen nodig zijn. Ondernemers worden hierbij zo goed mogelijk geassisteerd.
12
Kunt u toelichten waardoor de transacties binnen het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) zijn vertraagd?
Antwoord:
Het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) is opgestart in het najaar van 2016 en daarmee een jong, maar ook nieuw en innovatief, financieringsinstrument. Het instrument kent een meer langzame start dan oorspronkelijk gedacht. Dit heeft deels te maken met het innovatieve karakter. Na de lancering van het DTIF is geïnvesteerd in het bekend stellen van dit nieuwe financieringsinstrument bij belanghebbenden, zoals de bedrijven, banken en intermediairs. Dit leidde tot een eerste reeks aanvragen voor financiering in de tweede helft van 2017. Terugblikkend blijkt dat het bekend worden van het instrument en de reactie van belanghebbenden meer tijd heeft gekost dan initieel verondersteld. Het DTIF beschikt inmiddels over een substantiële reeks van potentiële projecten en de verwachting is dat dit zal leiden tot meer DTIF-transacties in 2018.
13
Welke DTIF-transacties hebben eind 2017 plaatsgevonden? Waren deze onverwacht? Zo ja, hoe kan dit? Zo nee, waarom is het budget dan aangepast?
Antwoord:
In 2017 zijn voor spoor 1 van het DTIF, dat zich richt op de financiering van buitenlandse investeringen door Nederlandse bedrijven, twee financieringen goedgekeurd. Een financiering voor een verhuurbedrijf voor zwaar materieel op Cuba en een financiering voor de productie van afsluiters voor de gasindustrie in China. In totaal ging het om EUR 7,4 miljoen.
Voor spoor 2 van het DTIF, dat zich richt op exportfinanciering middels de verdiscontering van wissels, zijn 16 aanvragen ontvangen. Hiervan hebben vier aanvragen geresulteerd in een transactie. Het betreft de uitvoering van baggerwerkzaamheden in de Dominicaanse Republiek (USD 1,345 miljoen), de levering van machines aan Canada (EUR 1,125 miljoen), de levering van een boot aan Cuba (EUR 3,561 miljoen) en een software transactie aan Iran (EUR 2,075 miljoen).
Ten behoeve van het DTIF spoor 1, dat zich richt op de financiering van buitenlandse investeringen door Nederlandse bedrijven, zijn in 2017 59 QuickScans uitgevoerd (investeringsideeën) waarvan het overgrote deel in de tweede helft van dat jaar. Transacties kwamen niet onverwacht, zij maakten onderdeel uit van potentiële DTIF-projecten.
Het is niet vanzelfsprekend dat wanneer een transactie tot stand is gekomen er ook meteen een kasuitgave volgt. Een lening kan in meerdere tranches worden opgevraagd. Een wisselfinanciering wordt pas opgevraagd als aan alle voorwaarden is voldaan. Hiermee lopen dus prognose, committeringen en kasuitgaven niet één op één. Het precieze tijdstip van de daadwerkelijke concretisering van een kastransactie is moeilijk te voorspellen en kan daarom leiden tot een bijstelling van het budget.
14
Welke verplichtingen zijn er precies aangegaan met het Middle East Desalination Research Centre? In het kader van welke beleidsdoelstelling zijn verplichtingen aangegaan? In welke landen wordt de Nederlandse bijdrage besteed?
Antwoord:
Nederland ondersteunt het Middle East Desalination Research Centre (MEDRC) met EUR 1,4 miljoen voor 3 jaar (2017–2019). De verplichting is aangegaan in het kader van de beleidsdoelstellingen onder art. 2 van de begroting: verbeterd waterbeheer, drinkwater en sanitaire voorzieningen. De Nederlandse bijdrage is bestemd voor gezamenlijke training van deskundigen uit Israël, Jordanië en de Palestijnse Gebieden.
15
Kunt u het «nieuwe programma van het NUFFIC» uitgebreider toelichten? Welk programma betreft het, wat is de doelstelling, uit welke projecten bestaat het programma en in welke landen wordt het programma uitgevoerd?
Antwoord:
Het nieuwe Nuffic programma is het Orange Knowledge Programme (OKP). Het OKP is een vijfjarig programma, uitgevoerd door Nuffic waarvoor EUR 215 miljoen euro beschikbaar is. Op 1 augustus 2017 is het OKP van start gegaan met een startfase, die tot 1 maart 2018 duurt. Op basis van deze startfase worden keuzes gemaakt over de inzet van instrumenten binnen thema’s en landen. Voor het OKP komen in principe de 52 landen uit het NICHE I (2009–2013), NICHE II (2013–2017) en het NFP II-programma (2013–2017) in aanmerking. De hoofddoelstelling van het OKP is: het ontwikkelen van de capaciteit, kennis en kwaliteit, van zowel individuen als instellingen, op het terrein van hoger- en beroepsonderwijs, aansluitend bij voor het betreffende land en/of regio prioritaire thema’s en gericht op inclusieve ontwikkeling.
16
Aan welk nieuw programma van het NUFFIC wordt de extra € 7 miljoen besteed?
Antwoord:
De extra EUR 7 miljoen wordt aan het nieuwe programma van het Nuffic besteed: het Orange Knowledge Programme (OKP). Dit programma helpt de ontwikkeling van capaciteit, kennis en kwaliteit van personen en instellingen in hoger- en beroepsonderwijs. Het OKP bestaat uit drie onderdelen: een institutioneel programma met beurzen, groepstrainingen en capaciteitsontwikkeling, een individueel beurzenprogramma en groepstrainingen op maat op basis van specifieke wensen.
17
Met welk bedrag is de bijdrage aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) (op sub-artikel 1.2) opgehoogd? Gaat het om het exacte bedrag waarmee de non-ODA budgetten voor internationaal ondernemen en versterking concurrentiepositie Nederland zijn verlaagd?
Antwoord:
De bijdrage voor uitvoeringskosten aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (non-oda subartikel 1.2) is met EUR 8,7 miljoen verhoogd. De verhoging is lager dan het bedrag waarmee de non-ODA budgetten voor internationaal ondernemen en versterking concurrentiepositie Nederland zijn verlaagd, namelijk EUR 9,4 miljoen. Overigens is er wel een relatie tussen de verlaging van deze budgetten en de toename van de uitvoeringskosten bij RVO. Zie voor een nadere toelichting op deze relatie het antwoord op vraag 20.
18
Wat is het Water Integrity Network en op welke wijze en ten behoeve van welke probleemsituaties is Nederland betrokken?
Antwoord:
Het Water Integrity Network (WIN) is een netwerk van organisaties en individuen die water integriteit promoten om corruptie binnen de watersector tegen te gaan en het functioneren van de sector wereldwijd te verbeteren. Problemen die door WIN worden geadresseerd zijn een slecht functionerende infrastructuur, resulterend in onvoldoende dienstverlening, met name in de armere gebieden, en onvoldoende kwaliteit van drinkwater. Daarachter schuilen vaak systemische problemen zoals gebrek aan transparantie en onvoldoende toezicht. WIN werkt hieraan door middel van bewustzijnscampagnes, het bouwen van coalities ten behoeve van beleidsbeïnvloeding en het ontwikkelen van instrumenten om integriteit in de watersector te verbeteren. Partners en bondgenoten zijn overheidsinstellingen, multilaterale organisaties, ontwikkelingsbanken, beroepsverenigingen, onderzoeksinstellingen, NGO’s en bedrijven. WIN verbindt deze organisaties binnen een platform voor een verbeterd waterbestuur. Nederland financiert de activiteiten van WIN in Bangladesh, Benin en Kenia.
19
Kunt u aangeven hoe de verlaging van € 9,4 miljoen op de diverse non-ODA programma's onder subartikel 1.2 verdeeld is? Kunt u dit uitsplitsen?
Antwoord:
De onderuitputting op diverse non-oda programma’s heeft voornamelijk betrekking op Starters International Business (SIB), Partners for International Business (PIB), Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingstudies (DHI). De onderuitputting op de programma’s SIB en PIB wordt veroorzaakt door een technisch administratieve maatregel, namelijk het afschaffen van het vooraf intern bevoorschotten van deze programma’s. Onderuitputting op het DHI-instrument kent een tweeledige oorzaak. Enerzijds is het beleidsgeld per 2017 verhoogd om de gelijktijdige uitbreiding naar traditionele markten zoals de EU-lidstaten en de Verenigde Staten op te vangen. Ondernemers dienden vervolgens in behoorlijke mate subsidieaanvragen op deze markten in, maar putten daarmee niet het gehele additioneel beschikbare bedrag uit. Anderzijds liep de subsidietoekenning voor projecten op opkomende markten, waarvoor DHI reeds beschikbaar was, in 2017 terug. In overleg met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is het instrument in hetzelfde jaar nog tegen het licht gehouden. Daarop is besloten het aanvraagproces klantvriendelijker vorm te geven (intensievere terugkoppeling door RVO aan ondernemers, en de mogelijkheid tot reparatie bij vormfouten). Samen met een DHI-communicatiestrategie moeten deze extra inspanningen in 2018 leiden tot een groter aantal aanvragen van goede kwaliteit.
20
Waarom was het nodig om de bijdrage aan RVO voor uitvoeringskosten te verhogen? Waarom is de uitvoering duurder dan aanvankelijk geraamd? Kunt u dit onderbouwen?
Antwoord:
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is betrokken bij de implementatie en uitvoering van instrumenten die onder artikel 1.2 vallen. Bij het opstellen van de begroting was nog niet in alle gevallen volledig duidelijk hoe de uiteindelijke uitvoering van een programma(onderdeel) belegd zou worden. De totale uitgaven in relatie tot deze instrumenten zijn verdeeld over programma-uitgaven en uitvoeringskosten. Bij de implementatie is gebleken dat er sprake was van een andere verhouding tussen programma-uitgaven en uitvoeringskosten bijvoorbeeld door inzet van contractanten voor uitvoering van beursdeelnames en missies. Per regeling is op totaalniveau (programmagelden en uitvoeringskosten samen) nauwelijks sprake van een overschrijding (of zelfs van onderbesteding).
21
Waarom zijn extra middelen nodig voor artikel 1.3 terwijl de implementatie van het Private Sector Development-programma sneller gaat dan geraamd? Er zouden dan toch juist middelen over moeten zijn?
Antwoord:
Onze partners die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van diverse programma’s konden hun werkzaamheden sneller uitvoeren dan vooraf was ingeschat. Waar vertraging in de uitvoering leidt tot uitgestelde betalingen zorgt een versnelde uitvoering juist tot vervroegde betalingen. Eind 2017 hebben hierdoor extra betalingen plaatsgevonden die voor een later tijdstip waren voorzien bij activiteiten op het gebied van marktontwikkeling (bijv. Trade Mark East-Africa) en financiële sector ontwikkeling (MASSIF). MASSIF is een fonds onder beheer FMO dat in 2006 is opgezet met als opdracht om in ontwikkelingslanden de toegang tot financiering te verbeteren aan wat wel de onderkant van de markt wordt genoemd.
22
Waar zullen de extra middelen voor het Middle East Desalination Research Centre, RVO, Water Integrity Network en de European Investment Bank aan worden besteed? Waarom is ervoor gekozen extra verplichtingen aan te gaan?
Antwoord:
De middelen voor het Middle East Desalination Research Centre (MEDRC) worden besteed aan training, een forum voor overleg en een trilateraal Alumni netwerk, waarin partijen gezamenlijk nadenken over oplossen van de waterproblematiek. Tevens verricht MEDRC onderzoek naar de gevolgen van schadelijk algengroei op ontzilting. Op lokaal niveau, zoals in de Gazastrook, zijn trainingen gericht op de ontwikkeling en gebruik van kleinschalige ontziltingsinstallaties voor huishoudelijk- en landbouwgebruik. Het betreft hier een vierde fase van de samenwerking met MEDRC.
RVO voert het programma Dutch Risk Reduction Team uit. Op verzoek van overheden in ontwikkelingslanden worden onder dit programma Nederlandse deskundigen beschikbaar gesteld die overheden adviseren over het voorkomen van water gerelateerde rampen. Ook het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat draagt aan dit programma bij. Voor de derde fase van dit programma is EUR 2,5 miljoen ter beschikking gesteld.
De middelen voor het Water Integrity Network (WIN) zijn bestemd voor het ondersteunen van bewustwordingscampagnes, het bouwen van coalities en het ontwikkelen en toepassen van instrumenten gericht op het tegengaan van corruptie in de watersector. Het betreft hier een derde en laatste bijdrage (EUR 1,4 miljoen) aan het WIN.
De bijdrage aan de European Investment Bank (EUR 2 miljoen) betreft het opzetten van een trust fund voor de watersector. Het Water Trust Fund zal de ontwikkeling en uitvoering van investeringen in de watersector in ontwikkelingslanden ondersteunen en daarmee bijdragen aan SDG6. Het trust fund mobiliseert en verdeelt investeringsfinanciering, verhoogt het succes van investeringsprojecten, verhoogt de omvang van de investeringen en projecten, verbetert de duurzaamheid van projectinvesteringen en versterkt de watersector in ontwikkelingslanden.
23
Is alleen op basis van aanpassingen in het kasritme besloten de betalingen voor schuldkwijtschelding en middelenaanvullingen voor multilaterale banken en fondsen, die oorspronkelijk geraamd stonden voor 2018, al in 2017 te doen? Zo nee, kunt u toelichten of er nog andere verzoeken of behoeften aan ten grondslag lagen?
Antwoord:
Omdat de betaalverzoeken voor schuldkwijtschelding en middelenaanvullingen voor multilaterale banken en fondsen voor 2018 al waren ontvangen en omdat er budgettaire ruimte was ontstaan bij de Najaarsnota konden de bijdragen in 2017 betaald worden. De budgettaire ruimte is bij de Najaarsnota ontstaan als gevolg van een lagere toerekening aan ODA voor de eerstejaars asielopvang en een positieve BNI-bijstelling als gevolg van de doorrekening van het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34).
24
Welke andere landen hebben een Algemene Vrijwillige Bijdrage aan het Wereldvoedselprogramma (WFP) (van min of meer gelijke omvang) gedaan? Betreft het een volledig ongeoormerkte vrijwillige bijdrage? Kunt u aangeven of andere landen hun vrijwillige bijdrage geoormerkt hebben?
Antwoord:
In 2017 hebben Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Duitsland, Denemarken, Australië, Canada, Ierland, Italië en Finland een Algemene Vrijwillige Bijdrage aan het Wereldvoedselprogramma (WFP) gedaan. Deze bijdragen zijn volledig ongeoormerkt. Algemene Vrijwillige Bijdragen zijn per definitie ongeoormerkt.
25
Hoe kan het dat er € 8 miljoen extra is betaald aan het WFP en het budget met € 9 miljoen toeneemt? Wat is er met dat € 1 miljoen verschil gebeurd?
Antwoord:
De resterende EUR 1 miljoen. bestaat uit een saldo van een aantal kleine mutaties aan andere organisaties onder andere op het terrein van innovatie.
26
Hoeveel schuldkwijtschelding staat nog gepland?
Antwoord:
Voor schuldkwijtschelding in multilateraal verband staat tot 2054 nog een bedrag van totaal EUR 924,6 miljoen gepland. Dit bedrag vloeit voort uit de multilaterale schuldverlichtingsinitiatieven waaraan Nederland deelneemt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34775-XVII-53.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.