Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34550-XIII nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34550-XIII nr. 10 |
Vastgesteld 24 oktober 2016
De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 29 september 2016 voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken. Bij brief van 13 oktober 2016 zijn ze door de Minister van Economische Zaken beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Vermeij
De griffier van de commissie, Franke
1. Kunt u toelichten hoe de Nederlandse subsidies voor innovatie aansluiten bij het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI)?
Antwoord
Met de invoering van het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) door de Europese Commissie voorzien de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF) in de mogelijkheid om samen met co-financiers meer en meer risicovolle investeringen te doen ter verbetering van de concurrentiekracht van Europa en voor de grote maatschappelijke opgaven zoals energietransitie, duurzame economische ontwikkeling, mkb-financiering en innovatie. Het kabinet heeft in 2015 het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) opgericht om daarop goed aan te sluiten en zowel voor EFSI als andere financiers en instellingen in de markt meer projecten te realiseren. Het gaat daarbij om projecten die voor een financier rendabel kunnen zijn maar vanwege knelpunten toch niet tot financiering komen, bijvoorbeeld omdat vraag en aanbod elkaar niet vinden of omdat vergelijkbare projecten eerst gebundeld moeten worden om voor financieringsinstellingen zoals de EIB in aanmerking te komen.
Nederlandse innovatiesubsidies en fiscale regelingen als de WBSO stimuleren innovatie, omdat bedrijven uit zichzelf minder in R&D investeren dan maatschappelijk gezien optimaal is. Dat komt doordat bedrijven de kennis-spillovers, waar andere bedrijven van kunnen meeprofiteren, niet volledig meenemen in hun beslissing over hun R&D-inspanningen. Tevens dienen innovatiesubsidies, zoals nationaal de MIT en in EU-verband Eurostars, de mogelijkheid om specifieke doelen te realiseren, bijvoorbeeld grensoverschrijdende R&D-samenwerking. Het doel daarvan is om het mkb in de gelegenheid te stellen om nieuwe kennis en markten aan te boren. Innovatiesubsidies en WBSO richten zich op een ander marktfalen dan ESFI en andere financieringsinstrumenten, en zijn vanwege hun doel niet-revolverend opgezet, in tegenstelling tot ESFI. Door de kostenverlaging van R&D kunnen ze wel de business case versterken voor R&D-bedrijven die gebruik willen maken van EFSI.
2. Is het budget dat kan worden uitgegeven aan het daadwerkelijke beleid, 55 miljoen euro voor «werkbudget NCG en aanvullend apparaatsbudget», feitelijk lager dan de gestelde 334 miljoen euro? Kunt u dit expliceren?
Antwoord
De 55 miljoen euro voor het werkbudget is onderdeel van de 334 miljoen euro die wordt uitgegeven aan het daadwerkelijke beleid. Dit werkbudget NCG inclusief aanvullend apparaatsbudget is nodig om de gebiedsgerichte aanpak voor preventieve versterking van gebouwen mogelijk te maken. Naast de daadwerkelijke versterkingskosten, die betaald worden door NAM, is er ook budget nodig voor de begeleiding van het versterkingsproces. Daarbij gaat het om informatiebijeenkomsten voor bewoners, het uitvoeren van inspecties en vervolgens het ingenieurswerk. Het gehele traject van informatie van bewoners tot het versterken vraagt veel capaciteit en inzet van de NCG. Daarnaast wordt ook bekostiging van de onlangs ingestelde arbiters voor schadeafhandeling uit dit budget betaald, alsmede de ondersteuning van bijvoorbeeld de Onafhankelijke Raadsman, en het informeren van de regio, onder meer via diverse loketten.
3. Op welke manier zullen de extra 10 miljoen euro voor het handelsbeleid ten goede komen aan het internationale topsectorenbeleid? Wat zijn de belangrijkste doelstellingen van het internationale topsectorenbeleid?
105. Kunt u toelichten waaraan de 10 miljoen euro middelen voor versterking handelsmissies en daarmee export besteed gaan worden? Wordt dit ook ingezet voor de extra inzet van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ten behoeve van de export?
106. Gaat u deze extra tien miljoen euro inzetten om de gevolgen van de Russische boycot op te vangen? Zo nee, waaraan wel en waarom niet aan de gevolgen voor primaire producten, zoals peren en zuivel die in Nederland duurzamer dan waar ook worden geteeld of geproduceerd?
109. Waar komt de 10 miljoen euro aan extra middelen vandaan die vanaf 2017 structureel beschikbaar komt voor inspanningen die de Nederlandse concurrentiepositie van Nederland in het buitenland moet bevorderen? Zijn deze middelen juridisch verplicht?
110. Aan welke zaken zullen de extra 10 miljoen euro voor het handelsbeleid besteed worden?
111. Op welk aanvullende post staan de extra 10 miljoen euro voor het handelsbeleid?
112. Welke landen zijn prioriteitslanden?
Antwoord op de vragen 3, 105, 106, 109, 110, 111 en 112
De 10 miljoen euro voor het handelsbeleid betreft een structurele ophoging van middelen voor internationaal ondernemen. Het gaat hierbij om handelsbevordering in brede zin: handel, buitenlandse investeringen in Nederland en innovatiesamenwerking. De door de publiek-private Dutch Trade & Investment Board (DTIB) ingestelde Stuurgroep Handels-Investeringsbevordering (Stuurgroep Buijink) zal begin 2017 een advies uitbrengen over de wijze van besteding. De Kamer wordt hier vervolgens over geïnformeerd. Een belangrijk uitgangspunt is dat de middelenten goede moeten komen aan doeltreffende economische publiek-private diplomatie,over de volle breedte van handelsbevordering tot en met innovatiesamenwerking. De middelen moeten ten goede komen aan het helpen realiseren van gezamenlijk vast te stellen strategische doelen gericht op prioriteitslanden, topsectoren en mondiale maatschappelijke uitdagingen. De prioriteitslanden zijn de landen die voor de topsectoren het belangrijkst zijn. De topsectoren bepalen jaarlijks hun prioriteitslanden.
De middelen zijn voorlopig op de aanvullende post Algemeen van de rijksbegroting geplaatst (zie Verticale toelichting bij de Miljoenennota 2017, blz. 153 en 155). De middelen zijn binnen het geheel van de rijksbegroting vrijgemaakt en zijn vooralsnog niet juridisch verplicht.
4. Wat is de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp) in de afgelopen vier jaar?
8. Hoe zou het bbp zich ontwikkeld hebben als de aardgaswinning niet meegenomen zou zijn in de berekeningen?
Antwoord op de vragen 4 en 8
Sinds het aantreden van het kabinet in november 2012 is het bruto binnenlands product verbeterd met 31,5 miljard euro, gecorrigeerd voor inflatie. Van de vier kabinetsjaren (2013–2016) was er in het eerste jaar nog sprake van krimp, en was er de overige drie jaren sprake van economische groei. Met name in 2015 en 2016 zet deze economische groei door, gedreven door zowel de uitvoer als de binnenlandse bestedingen.
Het CBS kan een ruwe schatting geven van het effect van de gaswinning op de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Precieze cijfers zijn niet te geven, aangezien bij een andere hoeveelheid gewonnen gas er neveneffecten optreden, zoals andere kosten bij de delfstoffenwinning en andere opbrengsten bij de distributie van het gas.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 (v) |
|
---|---|---|---|---|---|
Bruto binnenlands product (bbp) |
635,2 |
634,0 |
643,0 |
655,6 |
666,7 |
Volumegroei bbp (bruto binnenlands product) |
– 1,1 |
– 0,2 |
1,4 |
2,0 |
1,7 |
Correctie op de volumegroei bbp bij een ongewijzigde gasproductie |
0,0 |
– 0,2 |
+ 0,5 |
+ 0,5 |
+ 0,1 |
Volumegroei bbp, gecorrigeerd voor de gasproductie |
– 1,1 |
– 0,4 |
1,9 |
2,5 |
1,8 |
Bron: CBS, CPB.
v = voorspelling van het CPB in de MEV 2017
5. Kunt u een tabel geven met de oude en nieuwe prestatie-indicatoren en kengetallen?
Antwoord
In bijlage 1 zijn de prestatie-indicatoren en kengetallen uit de begroting 2016 en de begroting 2017 opgenomen in de volgorde van de betreffende beleidsartikelen1. In de begroting 2017 is sprake van een nieuwe nummering van de beleidsartikelen (TK, 34 300 XIII, nr. 174).
6. Kunt u in een tabel aangeven hoeveel kengetallen en prestatie-indicatoren er waren vanaf 2010 (toen het project Van beleidsdoorlichting tot beleidsverantwoording er nog was) tot en met nu?
Antwoord
Begroting jaar |
Aantal kengetallen en prestatie-indicatoren |
---|---|
2010 |
167 |
2011 |
158 |
2012 |
127 |
2013 |
126 |
2014 |
105 |
2015 |
105 |
2016 |
98 |
2017 |
88 |
In bovenstaande tabel zijn de gevraagde gegevens opgenomen. In 2010 en 2011 waren er nog twee afzonderlijke begrotingen en beleidsartikelen (EZ en LNV). Vanaf 2012 is pas sprake van één geïntegreerde EZ-begroting met minder beleidsartikelen (van 16 naar 8 beleidsartikelen) en minder kengetallen en prestatie-indicatoren. Ten opzichte van de begroting 2013 is het aantal kengetallen en indicatoren in de begroting 2014 gedaald, met name als gevolg van de overheveling van het toenmalige beleidsartikel 15 (Een sterke internationale concurrentiepositie) naar de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Verder zijn de op te nemen prestatie-indicatoren en kengetallen in de beleidsartikelen bij het opstellen van de begroting 2016 heroverwogen en waar nodig aangepast (TK, 34 000 XIII, nr. 152). In de begroting 2017 is het aantal indicatoren en kengetallen ten opzichte van de begroting 2016 met name afgenomen vanwege de integratie van de begrotingsartikelen 12, 13 en 18 (Regiodeel) tot het nieuwe beleidsartikel 2 (Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen). Er gaat echter geen beleidsinformatie verloren. Zoals aangegeven in de Kamerbrief (TK, 34 300 XIII, nr. 174) zal de Kamer voorafgaand aan de begrotingsbehandeling de volgende stukken ontvangen:
– De jaarlijkse voortgangsrapportage bedrijvenbeleid: beleidsmatige rapportage over de resultaten van het beleid in het afgelopen jaar en een vooruitblik naar het komende jaar.
– Gelijk met de voortgangsrapportage verschijnt de Monitor Bedrijvenbeleid. Deze bevat alle relevante feiten en cijfers over het Bedrijvenbeleid.
7. Hoeveel procent van het bbp betreft op dit moment private investeringen in onderzoek en innovatie?
Antwoord
De private investeringen in onderzoek en ontwikkeling (R&D) bedroegen 7,4 miljard euro; dat is 1.12% van het bbp (cijfers 2014).
9. Welke prognoses maakte het Centraal Planbureau (CPB) voor de economische groei in 2015 en zijn deze bewaarheid?
Antwoord
CPB-ramingen zijn gebaseerd op trends uit het verleden en modelmatige aannames, onder andere ten aanzien van de ontwikkeling van de wereldeconomie. Ondanks dat deze ramingen de beste inschatting vormen van de economische groei, is het inherent aan de ramingen dat ze met onzekerheid omgeven zijn.
2015 |
||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
CEP (03/14) |
MEV (09/14) |
CEP (03/15) |
MEV (09/15) |
Realisatie |
||||||
Volumegroei bruto binnenlands product |
1¼ |
1¼ |
1,7 |
2,0 |
2,0 |
Bron: CPB
Het CPB maakt per jaar vier verschillende ramingen, namelijk in maart, juni, september en december. Uit een analyse van verschillende ramingen voor het jaar 2015 blijkt dat het CPB haar raming naar boven heeft bijgesteld, voornamelijk omdat de consumptie sneller toenam door een sterk stijgende koopkracht als gevolg van lage olieprijzen en een lage inflatie. Daarnaast stegen de investeringen harder dan voorzien, geholpen door de lage rentes. Al deze ontwikkelingen zijn onder andere het gevolg van veranderende omstandigheden in de wereldeconomie, en maken het moeilijk voor het CPB om de economische groei te ramen.
10. In welke mate zijn de binnenlandse bestedingen gegroeid in 2015 en in welke mate droegen zij bij aan de groei, ook in verhouding tot het aandeel dat de export in de groei heeft gehad?
Antwoord
De economische groei van 2015 werd sterk gedreven door de binnenlandse bestedingen, maar ook de uitvoer droeg bij. De substantiële stijging van de consumptie (+1,8%) en de sterke stijging van de investeringen (+9,9%) konden samen ongeveer tweederde van de economische groei verklaren. Een substantieel aandeel van de investeringen zijn gerelateerd aan de aantrekkende woningmarkt. De overige eenderde van de economische groei kan worden toegeschreven aan de uitvoer.
2015 |
||
---|---|---|
Volumegroei |
Aandeel van volumegroei |
|
Bestedingscategorieën |
(percentage) |
(procentpunten) |
Private consumptie |
1,8 |
0,4 |
Overheidsconsumptie |
0,2 |
0,0 |
Investeringen in vaste activa |
9,9 |
0,9 |
Uitvoer goederen en diensten |
5,0 |
0,7 |
bbp (bruto binnenlands product) |
2,0 |
2,0 |
Bron: CBS
11. Wat is de absolute en relatieve ontwikkeling van de werkgelegenheid en de werkloosheid van de afgelopen vier jaar?
18. Hoeveel zal de werkloosheid naar verwachting zijn in 2017?
Antwoord op de vragen 11 en 18
Sinds het aantreden van kabinet Rutte-II is de beroepsbevolking in alle jaren toegenomen, behalve in 2014. De werkzame beroepsbevolking, ongeveer gelijk aan de werkgelegenheid, is in 2012 en 2013 afgenomen en sindsdien weer toegenomen. Inmiddels bevindt de werkzame beroepsbevolking zich weer ruim boven het niveau van 2012. De werkloze beroepsbevolking is met name in 2013 sterk gestegen, en is in 2015 en 2016 weer sterk gaan dalen. Inmiddels ligt de werkloosheid ca. 100.000 onder het niveau van 2014.
Het CPB veronderstelt een toename van de werkgelegenheid met 85.000 in zowel 2016 als 2017. In 2016 leidt dat tot een afname van de werkloosheid met 60.000. Ondanks de voortgaande groei van de werkgelegenheid zet de daling van de werkloosheid in 2017 niet door. Dit komt omdat het CPB verwacht dat veel burgers zullen toetreden tot de arbeidsmarkt die tijdens de crisisjaren ervoor kozen niet toe te treden.
Uit de laatste maandcijfers van het CBS in augustus blijkt dat de werkloosheid inmiddels op 521.000 ligt, met een werkloosheidspercentage van 5,8%. Dit overtreft voorlopig de verwachtingen van het CPB.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016(v) |
2017(v) |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Beroepsbevolking (= arbeidsaanbod, in duizend personen) |
8.846 |
8.913 |
8.874 |
8.907 |
8.932 |
8.997 |
Werkzame beroepsbevolking (≈aantal banen, in duizenden personen) |
8.330 |
8.266 |
8.214 |
8.294 |
8.379 |
8.464 |
Werkloze beroepsbevolking (in duizend personen) |
516 |
647 |
660 |
614 |
555 |
555 |
Werkloosheid (% beroepsbevolking) |
5,8 |
7,3 |
7,4 |
6,9 |
6,2 |
6,2 |
Ontwikkeling beroepsbevolking (= arbeidsaanbod, duizend personen) |
132 |
68 |
– 40 |
34 |
25 |
65 |
Ontwikkeling werkzame beroepsbevolking (≈aantal banen, in duizenden personen) |
50 |
– 63 |
– 52 |
80 |
85 |
85 |
Ontwikkeling werkloze beroepsbevolking (in duizend personen) |
81 |
131 |
13 |
– 46 |
– 60 |
– 0 |
Bron: CBS.
v = voorspelling van het CPB in de MEV 2017
12. Wat is de ontwikkeling van de koopkracht in de afgelopen vier jaar?
Antwoord
De (dynamische) koopkracht daalde in de crisisjaren 2012 en 2013. In 2014 en 2015 steeg de koopkracht juist. De koopkrachtontwikkeling is weergegeven in tabel a. De realisatiecijfers geven de inkomensontwikkeling weer van individuele Nederlandse huishoudens over tijd, inclusief wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden van huishoudens. Wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden zijn bijvoorbeeld aanvaarding of verlies van een baan of wijziging van de gezinssamenstelling.
Het is niet mogelijk om op voorhand een nauwkeurige inschatting te maken van alle veranderingen van de persoonlijke omstandigheden van individuele huishoudens. De koopkrachtplaatjes van SZW en het CPB geven daarom een statisch beeld. Het CPB heeft op verzoek van de Tweede Kamer een actuele raming gemaakt van de mediane cumulatieve statische koopkrachtontwikkeling in 2014–2017. Deze raming is weergegeven in tabel b.
Dynamische koopkrachtontwikkeling |
||
---|---|---|
Perioden |
Koopkracht-ontwikkeling (%) |
|
Totaal personen |
2012 |
– 1,1 |
Totaal personen |
2013 |
– 1,2 |
Totaal personen |
2014 |
1,8 |
Totaal personen |
20151 |
1,1 |
Tabel b: cumulatieve statische koopkracht
13. Wat is de ontwikkeling van de huizenmarkt in de afgelopen vier jaar?
Antwoord
De huizenmarkt heeft in de afgelopen jaren moeilijke tijden doorgemaakt. Nominaal daalde de huizenprijs in 2013 en begin 2014 naar ca. 85% van de verkoopprijs in 2010. Ook de huizenverkoop lag in 2012–2014 ten opzichte van het langjarig gemiddelde op een laag punt. Sinds 2014 zijn zowel de huizenprijzen flink gestegen als de huizenverkopen fors toegenomen. Inmiddels liggen de huizenverkopen weer boven het langjarig gemiddelde, en liggen huizenprijzen bijna op het niveau waar ze lagen aan het begin van de kabinetsperiode.
Ontwikkeling van de huizenprijs (links) en de huizenverkoop (rechts) in 2012–2016(huizenprijs per maand in index 2010 = 100; verkochte woningen per maand in absolute getallen, duizenden)
Gemiddelde verkoopprijs (constante prijzen) |
Aantal verkochte woningen (per kwartaal) |
||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012Q2 |
2013Q2 |
2014Q2 |
2015Q2 |
2016Q2 |
2012Q2 |
2013Q2 |
2014Q2 |
2015Q2 |
2016Q2 |
234.572 |
210.908 |
220.670 |
227.389 |
239.542 |
34.628 |
22.111 |
34.074 |
40.722 |
50.315 |
Bron: CBS
14. Hoe zal tot uiting komen dat energie en voedsel prioriteiten zijn?
Antwoord
Over beide onderwerpen hebben het afgelopen jaren dialogen met de samenleving plaatsgevonden. De uitkomsten van deze dialogen worden gebruikt om een energie- en voedselagenda op te stellen met daarin een integrale benadering voor de uitdagingen binnen deze twee domeinen.
15. Op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de lagere potentiële groei wordt veroorzaakt door de achterblijvende structurele werkgelegenheid?
16. Op basis waarvan wordt gesteld dat de minder hard groeiende structurele werkgelegenheid verklaard wordt door de vergrijzing?
Antwoord op de vragen 15 en 16
Voor de periode 2018–2021 raamt het CPB een lagere toename van de structurele werkgelegenheid dan in het verleden gewoonlijk was. Dit is vooral een reflectie van de verschillende demografische uitdagingen waar Nederland mee zal kampen in de komende decennia.
In tegenstelling tot de het verleden stijgt de potentiële beroepsbevolking slechts gering, met name door de vergrijzing van de beroepsbevolking. De uitstroom uit de potentiële beroepsbevolking zal toenemen, terwijl de instroom min of meer constant blijft groeien ten opzichte van voorgaande decennia. Een voorbeeld: ten opzichte van het 1e kwartaal 2012 waren er in het 2e kwartaal 2016 259.000 meer 65- tot 75-jarigen in de potentiële beroepsbevolking, terwijl de 15- tot 25-jarigen met slechts 48.000 toenamen. Ook de arbeidsparticipatie van de potentiële beroepsbevolking zal minder hard stijgen dan in voorgaande decennia, toen veel vrouwen tot de arbeidsmarkt toetraden. Wat rest is een lichte toename van de participatie van oudere vrouwen (een cohorteffect) en een toename van de participatie van 50-plussers van wie de pensioenleeftijd langzaam verhoogd wordt.
17. Wie zijn de ontmoedigden? Hoeveel ontmoedigden per maand melden zich op de arbeidsmarkt?
Antwoord
Het kan zijn dat een burger in theorie beschikbaar is voor werk, maar niet recent naar werk gezocht heeft. Dit kan om persoonlijke redenen, zoals een vakantie, een sabbatical of zorg voor een ziek familielid; het kan ook omdat deze burger geen resultaat verwacht van zijn of haar zoektocht. Dit wordt wel de «ontmoedigde» genoemd.
Uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal burgers dat in theorie beschikbaar is voor werk maar daar niet naar heeft gezocht, in de afgelopen jaren iets is toegenomen. Het aantal burgers dat wel beschikbaar is voor werk, maar daar niet naar heeft gezocht vanwege ontmoediging, is duidelijk gestegen, van 75.000 in 2012 naar 126.000 in 2015. De goede werkgelegenheids- en werkloosheidscijfers van 2016 geven het kabinet hoop dat deze groep in dit jaar kleiner zal gaan worden.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
---|---|---|---|---|---|
Beschikbare beroepsbevolking, maar niet gezocht naar werk |
315 |
352 |
363 |
344 |
n.b. |
w.v. niet gezocht vanwege ontmoediging |
75 |
89 |
99 |
126 |
n.b. |
w.v. niet gezocht vanwege andere redenen |
240 |
263 |
263 |
218 |
n.b. |
Werkloze beroepsbevolking (in duizend personen) |
516 |
647 |
660 |
614 |
555 |
Bron: CBS.
v = voorspelling van het CPB in de MEV 2017
19. Hoeveel zal het begrotingstekort bedragen in 2017 naar de laagste inzichten? Hoe komt het dat er op dit punt grote verschillen zitten tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het CPB?
Antwoord
In de Miljoenennota bedraagt het feitelijk EMU-saldo – 0,5 procent van het bbp. Het CPB raamt in 2017 een feitelijk EMU-saldo van – 0,7 van het bbp. Het verschil van 0,2%punt kent een aantal oorzaken:
• Het CPB neemt enkele taakstellingen niet over. Dit betreft de nullijn bij de incidentele loonontwikkeling voor de gehele kabinetsperiode en (deels) het korten van de groeiruimte in de WLZ.
• Verschillen in sociale zekerheid. Dit hangt voornamelijk samen met verschillen in ramingssystematiek, waarin veranderingen in de werkloze beroepsbevolking in 2016 en 2017 verschillend worden meegenomen.
• Beperkte ramingsverschillen bij de belasting- en premie-inkomsten.
Het CBS heeft 23 september 2016 naar aanleiding van haar raming van de economische en budgettaire ontwikkeling van het 2e kwartaal 2016 aangegeven dat toenemende inkomsten het overheidstekort terugdringen2. Het CBS publiceert elk kwartaal kwartaalcijfers over de overheidsinkomsten en -uitgaven, inclusief EMU-saldo in het betreffende kwartaal. Deze kwartaalcijfers zijn conform Europese statistiekverordeningen.
Het economische en budgettaire beeld dat het CBS gepubliceerd heeft, wijkt niet af van het beeld in de Miljoenennota. Zo is het economische beeld van het 2e kwartaal 2016, zoals het CBS ook zelf aangeeft3, ongewijzigd ten opzichte van de eerste groeiraming van het CBS en putten zowel CBS als het kabinet uit dezelfde beschikbare realisatiegegevens over de inkomsten en uitgaven.
De realisatiecijfers over de eerste kwartalen die het CBS heeft gepubliceerd, zijn met andere woorden al verwerkt in het gerapporteerde EMU-saldo, en zijn geen aanleiding om deze aan te passen.
Het kabinet rapporteert voorts uitsluitend EMU-saldi die betrekking hebben op hele begrotings- en kalenderjaren. Dit is ook de verslagperiode waarop de Europese begrotingsregels betrekking hebben.
Kwartaalcijfers voor de overheidsuitgaven en -inkomsten en het daaruit volgende EMU-saldo per kwartaal zijn gevoelig voor allerlei ontwikkelingen, zoals betaal- en seizoenspatronen en incidentele gebeurtenissen, die vergelijkingen tussen kwartalen lastig maken. Het CPB komt in december met een actualisatie van zijn raming. Dan is een vollediger beeld beschikbaar voor het lopende jaar.
20. Hoeveel bedraagt het houdbaarheidsoverschot?
Antwoord
Het houdbaarheidsoverschot is berekend door het CPB in de Macro Economische Verkenning 2017. Het bedraagt 0,4%bbp.
21. Welk effect kunnen de robotisering en de deeleconomie hebben op de arbeidsproductiviteit?
Antwoord
Nieuwe kennis, technologieën en verdienmodellen hebben in het verleden geleid tot een grote toename van onze arbeidsproductiviteit. Hierdoor kent Nederland in internationaal perspectief al jaren een hoog niveau van de arbeidsproductiviteit.
Toepassing van nieuwe technologieën en verdienmodellen zijn ook van belang om het toekomstige verdienvermogen van Nederland op peil te houden. In de komende decennia wordt de bijdrage van het arbeidsaanbod aan de economische groei als gevolg van demografische ontwikkelingen naar verwachting kleiner. Om op de lange termijn een duurzame economische groei te realiseren, wordt het verhogen van de arbeidsproductiviteit daarom steeds belangrijker.
Robotisering en digitalisering vormen een nieuwe golf van technologische vernieuwing die voor grote veranderingen gaat zorgen. ICT levert in Nederland al een relatief grote bijdrage aan de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en daarmee aan de economische groei. Uit gegevens van het CBS blijkt dat circa een derde van de arbeidsproductiviteitsgroei kan worden toegeschreven aan ICT-kapitaal, ofwel circa een kwart van de economische groei.
Mede door de opkomst van digitale platforms is de deeleconomie – het delen van goederen en diensten – exponentieel gegroeid. De deeleconomie biedt veel mogelijkheden om tot een duurzamere consumptie en productie te komen en kan zo bijdragen aan een hogere welvaart. Daarnaast voorziet de deeleconomie in een laagdrempelige manier om economisch actief te worden. Echter zal de groei op het gebied van deeleconomie naar verwachting op korte termijn slechts beperkt van invloed zijn op algehele productiviteits- en economische groeicijfers, omdat de omvang nog relatief beperkt is. De diensten zijn in sommige gevallen gratis toegankelijk en het uitlenen of tweedehands doorverkopen van producten wordt vaak niet geregistreerd. ING heeft in 2015 geschat dat de deeleconomie een omvang heeft van circa 0,01% van het bruto binnenlands product (bbp). De deeleconomie kan echter wel bijdragen aan het ontstaan van nieuwe verdienmodellen die een positieve invloed hebben op de arbeidsproductiviteit.
Voor het veiligstellen van onze toekomstige welvaart is het dus belangrijk dat de kansen die digitalisering en robotisering bieden, worden benut. Daarnaast is het van belang dat iedereen van deze technologische ontwikkelingen profiteert. Nederland heeft daarvoor een goede uitgangspositie, maar dit biedt geen garanties. Daarom heeft het kabinet de Sociaal-Economische Raad (SER) hierover om advies gevraagd.
22. Wanneer is een kabinetsreactie te verwachten op het advies van de Sociaal-Economische Raad over robotisering?
Antwoord
Op 23 september jl. heeft de SER een concept van de betreffende verkenning en werkagenda Mens & digitale technologie: samen aan het werk gepubliceerd. Dit conceptadvies wordt momenteel nader besproken binnen de geledingen van de SER alvorens het advies wordt vastgesteld. Het kabinet tracht zoals gebruikelijk binnen de termijn van drie maanden na vaststelling van het advies te reageren.
23. Is de steeds toenemende inzet van drones ook te zien als een vorm van robotisering?
Antwoord
Binnen RoboValley wordt onder leiding van TU Delft/Robotics Institute gewerkt aan de ontwikkeling van technologie voor onbemande sensoring en dataverwerking. Drones maken daar een onderdeel vanuit. Drones kunnen als enabling technology worden ingezet voor de efficiënte en effectieve monitoring van processen in diverse sectoren zoals de inspectie van grootschalige infrastructuur of inspectie van gewassen in de precisielandbouw. Dit kan als onderdeel worden gezien van het bredere Smart Industry beleid.
24. Hoe gaat het met de benutting van de Mkb Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)-regeling in 2016?
187. Is het budget voor de MIT-regeling in 2016 reeds volledig uitgeput?
Antwoord op de vragen 24 en 187
De belangstelling voor de MIT is dit jaar groot. In 2016 is er voor circa 127 miljoen euro aan aanvragen ingediend, waarvan circa 2,4 miljoen euro vouchers, circa 50 miljoen euro aan haalbaarheids- en innovatie-adviesprojecten en circa 72 miljoen euro aan R&D-samenwerkingsprojecten. De tender voor R&D-samenwerkingsprojecten is op 1 september jl. gesloten. De aanvragen daarvoor zullen de komende weken worden beoordeeld en vervolgens beschikt. Dan zal blijken of het budget volledig kan worden uitgeput.
25. Op basis van welke criteria wordt het criterium «innovatieleider» toegekend?
Antwoord
Het European Innovation Scoreboard (EIS) hanteert vier categorieën: innovatieleider, sterke innovator, gemiddelde innovator en bescheiden innovator. Om tot de leiders te behoren, moet een land een totaalscore halen die minstens 20% hoger ligt dan het EU-gemiddelde. Nederland is in het rapport van dit jaar voor het eerst Innovatieleider. Volgens het rapport ligt de Nederlandse score 21% boven het EU-gemiddelde.
De indicatoren van het EIS zijn verdeeld over acht groepen. Sterke punten van Nederland zijn met name onderzoekskwaliteit, financiering, kennisverbinding & ondernemerschap en economische effecten. Kijkend naar de veranderingen in score per indicator ten opzichte van een jaar eerder, dan zien we ook de meeste verbeteringen in indicatoren binnen deze gebieden, maar ook in de categorie menselijk kapitaal.
26. Ligt Nederland op schema om in 2020 2,5% van het bbp aan Research and Development (R&D) uit te geven? Zo niet, waar komt dat door?
Antwoord
De R&D-intensiteit is tussen 2011 en 2014 (het meest recente jaar waarover R&D-statistieken beschikbaar zijn) substantieel toegenomen van 1,90 naar 2,00% van het bbp. De stijging zal de komende jaren moeten toenemen om de doelstelling van 2,5% van het bbp in 2020 te halen. Deze doelstelling is gekozen in het kader van de EU2020-strategie van de EU. Gemiddeld in de EU zijn de R&D-uitgaven tussen 2011 en 2014 gestegen van 1,88 naar 1,95% van het bbp. De ontwikkeling bij R&D-uitgaven in Nederland ligt daarmee boven het EU-gemiddelde. Niettemin is een hoger percentage wenselijk. Internationaal bezien zijn het met name de privaat uitgevoerde R&D-uitgaven die achterblijven. Ook al zijn deze sinds 2011 goed gegroeid, in termen van procenten van het bbp zijn deze investeringen nog te laag. Het beleid moet er dus op gericht zijn meer private investeringen uit te lokken.
27. Welke maatregelen zijn in de begroting opgenomen die er toe moeten leiden dat Nederland in 2020 2,5% van het bbp aan R&D uitgeeft?
Antwoord
De doelstelling om in 2020 2,5% van het bbp in R&D te investeren betreft zowel publieke als private investeringen. De publieke investeringen in R&D en in het bijzonder de generieke innovatie-instrumenten leiden tot extra private investeringen in R&D. Het in stand houden van de parameters van de WBSO (ondersteuningspercentages en schijflengtes) is dan ook van belang om bedrijven aan te zetten tot meer R&D en voor een stabiel investerings- en vestigingsklimaat voor het R&D-intensieve bedrijfsleven. Gelet op het groeiende gebruik van de WBSO zal het kabinet hiertoe de komende jaren extra budget beschikbaar stellen. Het betreft een bedrag van 33 miljoen euro in 2017 en structureel 85 miljoen euro vanaf 2018. Met inachtneming van de onderuitputtingen uit het verleden is met deze extra middelen het WBSO-budget voor 2017 en verder 1.205 miljoen euro. Daarmee kunnen de parameters voor 2017 ongewijzigd blijven.
Tarief eerste schijf |
32% |
Tarief eerste schijf starters |
40% |
Grens eerste schijf |
€ 350.000 R&D-(loon)kosten |
Tarief tweede schijf |
16% |
28. Lopen er momenteel nog Fonds Economische Structuurversterking (FES)-projecten? Zo ja, welke en hoe lang nog?
126. Hoe verloopt de uitfasering van de FES-gelden? Op welke wijze worden instellingen wel of niet opgenomen in een vervolgtraject? Welke programma’s worden nu met FES-gelden ondersteund en tot welk jaar?
Antwoord op de vragen 28 en 126
Het FES is in 2011 op non-actief gesteld en de middelen voor nog lopende projecten zijn toen definitief overgeheveld naar de respectievelijke begrotingen. In 2017 lopen er nog 11 projecten waarvoor financiering uit het FES is verkregen, zie daarvoor de onderstaande tabel. De meeste instellingen die via FES-gelden zijn gefinancierd, zijn betrokken bij een van de topsectoren.
Programma |
Jaar van afronding |
---|---|
Sterke Regio’s |
|
Chemelot Campus Accelerator en Congresruimte Netwerkplaza |
2017 |
Institute for Global Justice |
2017 |
High Tech Factory |
2018 |
CAT-Agrofood (WUR/Alterra) |
2018 |
Innovatie |
|
NanoNext NL |
2017 |
COMMIT |
2017 |
BEBasic |
2017 |
Energie |
|
Adem |
2018 |
Enkele thema’s binnen de Innovatie Agenda Energie, die deels ook zijn voortgezet met aanvullende begrotingsmiddelen |
2017 |
Agro |
|
Towards Biosolar Cells |
2017 |
Kas als Energiebron |
2017 |
29. Hoeveel is er in totaal bezuinigd door het afschaffen van de FES-gelden?
Antwoord
In het regeerakkoord van het eerste kabinet Rutte (2010) is afgesproken dat er geen voeding aan het FES plaatsvindt. Het FES is met ingang van 2011 op non-actief gesteld. De reeds belegde financiële ruimte in het FES op het gebied van Verkeer en Vervoer, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Duurzaamheid en Kennis en Innovatie is overgeheveld naar het Infrastructuurfonds, respectievelijk de departementale begrotingen voor de uitfinanciering van de reeds aangegane verplichtingen. De onbelegde financiële ruimte stond in de meerjarenbegroting op artikel 15 van de FES-begroting. Het ging hier om reserveringen voor projecten in voorbereiding, waarover nog geen besluitvorming had plaatsgevonden. Deze onbelegde ruimte is ten goede gekomen aan de algemene middelen. Dit betreft een bedrag van 8,7 miljard euro voor de periode 2010–2020.
30. Kunt u aangeven hoeveel de overheid elk jaar tot aan 2020 zou moeten investeren om de doelstelling van 1% van het bbp naar R&D te halen?
Antwoord
Het Rathenau Instituut becijfert de overheidsuitgaven aan R&D (inclusief fiscale instrumenten) in het overzicht Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie 2014–2020 (TWIN) op 6 miljard euro in 2016 (0,86% van het bbp). Om in 2020 op 1% van het bbp uit te komen, zou in dat jaar een bedrag van 7,6 miljard euro nodig zijn (gecorrigeerd voor inflatie in de jaren vanaf 2018). Dat zou neerkomen op een stijging met gemiddeld 0,4 miljard euro per jaar tussen 2016 en 2020. Het kabinet heeft echter geen aparte doelstelling voor de publieke financiering van R&D geformuleerd binnen de doelstelling van 2,5% van het bbp voor de totale R&D-uitgaven in 2020.
31. Hoeveel geld heeft het Ministerie van Economische Zaken (EZ) in de afgelopen kabinetsperiode geschrapt in het research budget? En hoeveel geld heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) in de afgelopen kabinetsperiode geschrapt in het research budget?
Antwoord
Het berekenen van het researchbudget binnen begrotingen van departementen is een complexe aangelegenheid. Het Rathenau Instituut neemt die taak op zich met het jaarlijks publiceren van een overzicht Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie (TWIN) op basis van de meest recente begrotingen van de departementen. Het meest recente overzicht dateert van april 2016. Dat is gebaseerd op de begrotingen van departementen voor 2016 en beslaat de periode 2014–2020. Dit overzicht is te combineren met de overzichten van de twee vorige jaren om ook een vergelijking te kunnen maken met de jaren 2012 en 2013. Dan volgt het beeld dat is weergegeven in onderstaande tabel.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
EZ – Exclusief fiscaal – Inclusief fiscaal |
952 1.819 |
1001 1.960 |
909 1.952 |
971 2.011 |
876 2.027 |
801 1.929 |
I&M – Exclusief fiscaal – Inclusief fiscaal |
115 117 |
100 102 |
68 71 |
71 74 |
66 69 |
69 72 |
32. Hoeveel geld heeft het Ministerie van EZ per jaar begroot voor R&D voor de begrotingen 2013 tot en met 2017? Kan het aantal euro's dat per jaar is gereserveerd in de begroting apart worden weergegeven voor de begrotingen van 2013 tot en met 2017 zodat de ontwikkeling in de loop der jaren zichtbaar wordt?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 31 voor een beeld van de ontwikkeling van de overheidsuitgaven voor R&D op de begrotingen van EZ, gebaseerd op voorgaande begrotingen van EZ. Een actueel beeld op basis van de begroting voor 2017 is nog niet beschikbaar en zal door het Rathenau Instituut worden gepubliceerd in het voorjaar van 2017 in een nieuwe editie van het overzicht Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie (TWIN).
33. Hoe groot is het nettopercentage R&D-investeringen door de overheid in 2016?
Antwoord
Het begrip nettopercentage R&D-investeringen door de overheid is geen bekende term. Mogelijk gaat het om het totale volume aan Rijksbegrotingsmiddelen voor R&D minus de ontvangsten uit hoofde van instrumenten met een revolverend karakter in 2016, als percentage van het bbp. Het overzicht Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie 2014–2020 (TWIN) van het Rathenau Instituut geeft aan dat de overheidsuitgaven aan R&D (inclusief fiscale instrumenten) voor 2016 kunnen worden ingeschat op 0,86% van het bbp. Als hier het volume van ontvangsten bij Innovatiekredieten en Seed op in mindering worden gebracht, dan blijft dit afgerond 0,86% van het bbp.
34. Hoe wordt in 2017 en de jaren daarna een vervolg gegeven aan het onderzoek naar nano-onderzoek zoals dat tot en met 2016 wordt uitgevoerd in het NanoNextNL-programma?
Antwoord
Het NanonextNL (NNNL) programma is succesvol en heeft baanbrekend onderzoek en een uitgebreid nano-ecosysteem opgeleverd. Het programma eindigt dit jaar.
Voor een toekomstig programma met als titel «NanoInside» heeft Nanonext NL een zestal thema’s gedefinieerd: organs-on-chips, interacties tussen voedsel en lichaam, biologische nano-apparaten, 3D nanostructuren en metrologie, nanomaterialen voor zonne-energie en groene ICT. Het doel is een programma dat op toepassingen is gericht in verschillende sectoren en een focus heeft op de maatschappelijke thema’s: gezondheidszorg, energie-efficiëntie en voedselveiligheid.
Om samenhang in het diverse nano-onderzoeksterrein te behouden en cross-overs tussen verschillende disciplines te bevorderen, is het wenselijk het ecosysteem te behouden en uit te breiden. Het is nu – na de forse injectie van FES-middelen – primair aan de trekkers in het veld om de gedane investeringen in stand te houden en nieuw onderzoek mogelijk te maken.
Vanuit EZ zijn er TKI-middelen beschikbaar voor publiek-private samenwerking (pps). Een aantal pijlers van nano-onderzoek zullen worden voortgezet in afzonderlijke pps’en, waarbij er deels kan worden voortgebouwd op bestaande organisaties en verbanden zoals M2i, Holst, hDMT, Qutech en ARCNL. Voorts kan NNNL een beroep doen op reguliere middelen voor wetenschappelijk onderzoek.
35. Hoeveel MKB-bedrijven hebben in 2013, 2014 en 2015 gebruik gemaakt van het verhoogd ondersteuningspercentage en welke bedragen zijn daar mee gemoeid?
Antwoord
Zie voor het antwoord op deze vraag de tabel hieronder. In de derde rij staat het aantal mkb dat gebruik heeft gemaakt van het verhoogd ondersteuningspercentage. In de vierde rij is aangeven hoeveel WBSO deze bedrijven in totaal hebben ontvangen. In de vijfde rij is aangegeven welk deel van de WBSO dat naar het mkb is gegaan onder het verhoogd ondersteuningspercentage valt (1e schijf).
WBSO |
2013 |
2014 |
2015 |
---|---|---|---|
aantal inhoudingsplichtigen totaal |
20.273 |
20.331 |
20.326 |
S&O-afdrachtvermindering totaal [miljoen] |
€ 792 |
€ 798 |
€ 779 |
aantal mkb |
19.617 |
19.682 |
19.754 |
S&O-afdrachtvermindering mkb [miljoen] |
€ 572 |
€ 602 |
€ 596 |
S&O-afdrachtvermindering mkb, 1e schijf [miljoen] |
€ 331 |
€ 362 |
€ 365 |
S&O-afdrachtvermindering mkb, 2e schijf [miljoen] |
€ 240 |
€ 239 |
€ 231 |
36. Hoeveel procent van het geld dat in 2017 extra beschikbaar komt voor de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO), komt bij het MKB terecht?
198. Heeft een verschuiving plaatsgevonden in de deelname aan het gebruik van de WBSO van klein- naar grootbedrijf sinds de samenvoeging met de Research & Development Aftrek (RDA) en, zo ja, hoe groot was deze verschuiving? & 36 Hoeveel procent van het geld dat in 2017 extra beschikbaar komt voor de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO), komt bij het MKB terecht?
Antwoord op de vragen 36 en 198
Er heeft geen verschuiving plaatsgevonden in de deelname aan het gebruik van de WBSO van klein- naar grootbedrijf sinds de samenvoeging met de Research & Development Aftrek (RDA). De verdeling van het budget tussen mkb en grootbedrijf ontwikkelt zich in 2016 conform de eerder aan uw Kamer geschetste verwachting. Zie ook onderstaande tabel. Het mkb maakt in 2016 naar verwachting gebruik van 65,4% van het budget. Dit aandeel is relatief hoog, gezien het feit dat het mkb verantwoordelijk is voor 40% van de in Nederland uitgevoerde R&D4. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze cijfers niet definitief zijn, omdat nog niet alle WBSO voor 2016 is aangevraagd en beoordeeld. Daarnaast is de uiteindelijke verdeling van het budget afhankelijk van de werkelijk gerealiseerde R&D door bedrijven. De definitieve budgetverdeling zal halverwege 2017 bekend zijn. De parameters blijven in 2017 gelijk aan de parameters in 2016. Daarmee is de verwachting dat ook in 2017 ruim 65% van het budget naar het mkb zal gaan.
Verdeling WBSO-budget tussen grootteklassen bedrijven |
Prognose 2016, op basis van analyses voorafgaand aan integratie (28 oktober 2015) |
Meest recente prognose 2016, op basis van werkelijke aanvragen tot juli 2016 |
---|---|---|
klein (< 50 werkzame personen) |
44,7% |
44,3% |
middelgroot (50–249 werkzame personen) |
21,2% |
21,1% |
groot (≥ 250 werkzame personen) |
34,1% |
34,6% |
37. Hoeveel extra budget komt er beschikbaar voor de WBSO-regeling?
Antwoord
Het in stand houden van de parameters van de WBSO (ondersteuningspercentages en schijflengtes) is van belang voor een stabiel investerings- en vestigingsklimaat voor het R&D-intensieve bedrijfsleven. Gelet op het groeiende gebruik van de WBSO, stijging van lonen en inflatie zal het kabinet hiertoe de komende jaren extra budget beschikbaar stellen. Het betreft een bedrag van 33 miljoen euro in 2017 en structureel 85 miljoen euro vanaf 2018. Met inachtneming van de onderuitputtingen uit het verleden is met deze extra middelen het WBSO-budget voor 2017 en verder 1,205 miljard euro. Daarmee kunnen de parameters voor 2017 ongewijzigd blijven. Zie ook het antwoord op vraag 27.
38. Hoe hoog wordt het verhoogde ondersteuningspercentage voor de eerste 350.000 euro?
Antwoord
Het verhoogde ondersteuningspercentage blijft in lijn met dit jaar, namelijk 32%.
39. Welke projecten worden gefinancierd met de Demonstratieregeling Energie-innovatie-subsidie (DEI)?
Antwoord
Nederlandse bedrijven kunnen tot 6 miljoen euro per project ontvangen voor het demonstreren van nieuwe innovatieve producten of processen op het gebied van hernieuwbare energie of energiebesparing. De nadruk ligt hierbij sterk op de bijdrage die de betreffende innovatie kan leveren aan de Nederlandse economie (werkgelegenheid, omzet, exportpotentieel). Voorbeelden zijn de demonstratie van een hoge temperatuur warmtepomp, een testcentrum voor getijdenenergie en een innovatief zonnestroomsysteem voor huurappartementen. Voor een volledig overzicht van de projecten verwijs ik naar bijlage 25.
40. Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de financiering van het Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject (ROAD)? Wanneer gaat het ROAD-project van start?
Antwoord
Lange tijd waren er onvoldoende financiële middelen beschikbaar om het ROAD-project doorgang te kunnen laten vinden. In 2015 is hiervoor een oplossing gevonden, met een opslaglocatie die dichterbij de kust is gelegen, waardoor de kosten voor de pijpleiding lager zijn. Ook is er aanvullende financiering gevonden in bijdragen vanuit Duitsland, Noorwegen en de Europese Commissie en van de twee moederbedrijven van ROAD, Uniper en Engie. Dit is additioneel aan de al toegezegde bijdragen van het Ministerie van Economische Zaken (150 miljoen euro) en de Europese Commissie (180 miljoen euro).
Hiermee zijn er voldoende middelen beschikbaar om tijdens de demonstratiefase van het project gedurende circa 2 jaar CO2 op te slaan. Dit is op basis van de huidige ramingen.
De investeringsbeslissing wordt door Uniper en Engie, de twee moederbedrijven van ROAD, genomen. Zij verwachten dit in het voorjaar van 2017 te kunnen doen.
Voordat deze beslissing genomen kan worden, is er zekerheid nodig op een aantal punten. Dit zijn een herziene subsidiebeschikking van de Europese Commissie, een herziene subsidiebeschikking van het Ministerie van Economische Zaken, goedkeuring door de Europese Commissie van de subsidie, een overeenkomst met het Havenbedrijf Rotterdam voor het gebruik van de CO2-transportpijpleiding, een overeenkomst met de operator en investeringspartners van de opslaglocatie en zicht op de benodigde vergunningen. Ook zal de uitkomst van de discussie over scenario’s rond kolencentrales van invloed zijn op de investeringsbeslissing.
Wanneer de investeringsbeslissing is genomen, zal de investeringsfase van het project starten. Dan wordt de afvanginstallatie gebouwd en de pijpleiding aangelegd. Ook zullen er werkzaamheden worden verricht op de boorlocatie om de CO2 te kunnen injecteren in het betreffende veld. Dan, na circa 2,5 jaar, zal de demonstratie van start gaan. Gedurende circa 2 jaar zal CO2 kunnen worden geïnjecteerd in het veld, waarna het veld naar verwachting vol is.
41. Hoe verhoudt de Portabiliteitsverordening zich tot de praktijk van geoblocking?
Antwoord
Geo-blocking is het belemmeren van toegang tot de website van een online handelaar vanwege de
geografische locatie of nationaliteit van de consument. Vaak wordt de consument doorgeleid naar een (lokale) website («re-routing») met andere prijzen of een afwijkend aanbod. Het kabinet vindt dat er in de interne markt geen sprake kan zijn van discriminatie van afnemers op grond van hun nationaliteit, verblijfplaats of geografische locatie, alhoewel een gedifferentieerde benadering van verschillende markten door handelaren mogelijk moet blijven.
Afgelopen mei heeft de Europese Commissie een voorstel voor een verordening geoblocking gepubliceerd, waarmee zij beoogt om geoblocking aan te pakken in een aantal nauw afgebakende situaties en waarmee duidelijkheid en transparantie voor afnemers worden versterkt. Het kabinet waardeert dat door dit voorstel de additionele lasten voor het bedrijfsleven beperkt blijven, terwijl klanten wel actief gebruik kunnen maken van een uitgebreider aanbod van goederen en diensten. Zoals ook is beschreven in het BNC-fiche dat naar aanleiding van dit voorstel is opgesteld, zal het kabinet zich inzetten voor een uitkomst die een duidelijk en handhaafbaar kader schept voor alle betrokken partijen.
De verordening geoblocking bevat een expliciete uitzondering voor online diensten die auteursrechtelijk materiaal bevatten. Daarover gaat de Portabiliteitsverordening. Auteursrechten en contractuele afspraken staan nu namelijk nog vaak in de weg aan grensoverschrijdend gebruik. De Portabiliteitsverordening heeft tot doel dat consumenten, die zich hebben geabonneerd op online content diensten (films, series, muziek, games, e-boeken, sportevenementen etc.) of deze hebben aangeschaft, ook toegang tot deze diensten hebben wanneer zij tijdelijk in een andere lidstaat verblijven. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat Nederlandse abonnees van Netflix toegang hebben tot de Nederlandse Netflix-catalogus wanneer zij tijdelijk in België verblijven.
42. Welke ontwikkelingen zijn er de afgelopen vier jaar in de digitale interne markt geweest en wat is de geschatte meerwaarde hiervan voor de Nederlandse economie?
Antwoord
Het kabinet beschouwt een digitale interne markt als een randvoorwaarde voor het aanjagen van de Europese digitale economie. De Europese Commissie ziet de digitale interne markt eveneens als belangrijke conditie voor het aanjagen van de Europese economie. Hiertoe heeft de Europese Commissie een mededeling betreffende Digitale Interne Markt Strategie gepresenteerd, welke door Nederland verwelkomd is.
Tijdens het Nederlandse voorzitterschap is deze strategie daarom ook prominent op de Europese agenda geplaatst (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 21 501-30, nr. 278 en bijlage daarbij), teneinde het belang van een ambitieuze implementatie ervan te benadrukken, hetgeen bevestigd is in de conclusies van de Europese Raad in juni (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1129).
De strategie kondigt 16 zowel wetgevende als niet-wetgevende acties aan, met het oogmerk om een digitale interne markt te bereiken. De Europese Commissie heeft het overgrote merendeel van deze acties gepubliceerd en naar verwachting worden de overige initiatieven nog dit jaar gepresenteerd. Voor verdere toelichting over de acties verwijs ik u naar de BNC-fiches van de mededeling Digitale Interne Markt Strategie (Kamerstuk 22 112, nr. GZ) en die van de afzonderlijke voorstellen, bijvoorbeeld de mededeling digitalisering industrie (Kamerstuk 22 112, nr. 2129) en de verordening Geoblocking (Kamerstuk 22 112, nr. 2167).
Volgens de mededeling heeft een digitale interne markt een jaarlijkse bijdrage van 415 miljard euro aan de Europese economie en leidt het tot een aanzienlijke toename van werkgelegenheid op digitaal terrein. Bedrijven in de digitale sector hebben door middel van een geïntegreerde digitale interne markt bereik tot 500 miljoen Europese consumenten. Hiervan profiteren ook Nederlandse ondernemingen en consumenten.
43. Hoe wordt gecontroleerd of de Special Envoy StartupDelta niet, evenals zijn voorganger, tegenstrijdige belangen heeft of heeft gehad?
Antwoord
Voor zijn aanstelling is met de huidige Special Envoy gesproken over mogelijke tegenstrijdige belangen en is geconstateerd dat daarvan geen sprake van is.
44. Op welke wijze rekruteert de Nederlandse overheid ambassadeurs of Special Envoys voor initiatieven als StartupDelta2020 en wordt hierbij een antecedentenonderzoek gedaan? Zo ja, hoe uitgebreid is dit onderzoek?
Antwoord
Bij het recruteren van ambassadeurs en envoys bij initiatieven zoals StartupDelta wordt allereerst een profiel opgesteld. Aan de hand van dit profiel wordt doorgaans een kandidatenlijst opgesteld. Deze lijst wordt voorgelegd aan de bewindspersoon of bewindspersonen die een keuze maken. Hierbij wordt niet standaard een antecedentenonderzoek gedaan.
45. Hoe groot is het belang van alternatieve financiers in het totaal aan uitstaande kredieten?
Antwoord
Op dit moment staat in Nederland 340 miljard euro uit aan bancaire leningen aan niet-financiële instellingen. Volgens onderzoek van de Universiteit van Cambridge (Annual European Alternative Finance Industry Survey) neemt Nederland in continentaal Europa een derde positie in voor de online markt voor alternatieve financiering met een totale waarde van 111 miljoen euro in 2015.
Het mkb is in Nederland nog steeds primair afhankelijk van banken wat betreft vreemd vermogen. Uit de meest recente Financieringsmonitor 2016-1 van Panteia blijkt dat het mkb in totaal voor 14 miljard euro aan financiering heeft aangevraagd. Uit dezelfde monitor blijkt dat 11% van het mkb zoekt naar alternatieve financieringsvormen als crowdfunding, informal investors, participatiemaatschappijen of kredietunies, waarbij crowdfunding met 5% het grootst is.
46. Hoe groot is het actuele slagingspercentage en het actuele percentage bedrijven dat afziet van een financieringsaanvraag bij banken?
Antwoord
Volgens de recent aan uw Kamer toegezonden financieringsmonitor 2016-1 krijgt 79% van de bedrijven zijn aanvraag geheel toegekend, 8% krijgt zijn aanvraag gedeeltelijk toegekend en 13% wordt afgewezen.
Van de bedrijvenpopulatie oriënteert 31% zich op het aanvragen van financiering. Daarvan doet 20% geen financieringsaanvraag. Van de bedrijven die zich niet op financiering oriënteren, geeft 1% aan dat ze dit niet doen omdat ze verwachten geen financiering te krijgen. De overige redenen betreffen: geen financiering nodig (80%), het moederbedrijf beslist (13%), bestaand krediet voldoet (5%) en anders (2%). Exacte cijfers voor het afzien van financieringsaanvragen bij banken zijn niet beschikbaar.
47. Hoeveel kost de StartupDelta?
Antwoord
StartupDelta wordt gefinancierd uit bijdragen van de regionale innovatiehubs, bijdragen van private partijen en het Ministerie van EZ en OCW. Deze ministeries dragen maximaal bij 50% bij op basis van cofinanciering tot een maximum bedrag van 700.500 euro voor de eerste periode die loopt tot 31 december 2017 en is exclusief personele bijdrage.
48. Klopt het dat StartupDelta in 2017 weer een conferentie gaat organiseren?
Antwoord
StartupDelta bestaat uit de partners van het startup ecosysteem, waaronder startups en scale-ups (founders), de Special Envoy, het kernteam, de regionale innovatiehubs, investeerders, de overheid en onderwijsinstellingen. Door deze partijen zullen ook in 2017 weer vele activiteiten georganiseerd worden, deels onder de noemer van StartupDelta en deels onder eigen of een andere naam.
Indien met de «conferentie» gedoeld wordt op StartupFest 2016: StartupDelta was daarvan niet de organiserende partij. StartupFest Europe was ondergebracht in een onafhankelijke stichting. Het team van StartupDelta ondersteunde hen bij de organisatie, de coördinatie en communicatie van het event. Naar verwachting zal StartupFest ook in 2017 plaatsvinden.
49. Is het de missie van de StartupDelta om het startup ecosysteem in Nederland te verbeteren of om startups uit het buitenland naar Nederland te halen?
Antwoord
StartupDelta heeft primair als missie het verbeteren van het startup ecosysteem in Nederland en streeft ernaar om van Nederland het beste ecosysteem te maken om een bedrijf te starten, een bedrijf te laten groeien en internationaal zaken te doen. Hieraan draagt het halen van startups uit het buitenland naar Nederland bij.
50. Wat voor initiatieven gaat de StartupDelta tot de beëindiging van het project ontplooien?
Antwoord
StartupDelta 2020 wordt vormgegeven als een programma voor 4,5 jaar met actie-agenda’s die een looptijd kennen van anderhalf jaar. Zo kan responsief en adaptief gewerkt worden aan de missie van StartupDelta 2020. In de periode tot 31 december 2017 zal StartupDelta zich richten op het verbinden en promoten van het Nederlandse ecosysteem (single hub) voor startups en scale-ups en het verbeteren van de toegang tot kapitaal, netwerken, de markt, talent en kennis en technologie.
51. Is er een hiërarchische verhouding tussen de partijen waarmee het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) samenwerkt, genoemd onderaan pagina 13?
Antwoord
Er is geen hiërarchische verhouding tussen de partijen waarmee het NIA samenwerkt, het zoekt per investeringsproject relevante partijen die financiering kunnen verstrekken om het te realiseren, en staat open voor alle partijen die daaraan een nuttige bijdrage willen leveren.
52. Welke taken gaat de Special Envoy uitvoeren?
Antwoord
De Special Envoy StartupDelta is aanspreekpunt, aanjager en ambassadeur voor het startup en scale-up ecosysteem van Nederland. De werkzaamheden van de Special Envoy StartupDelta zijn gericht op zowel nationaal als internationaal verbinden, inspireren en aanzetten tot veranderingen die het Nederlandse startup en scale-up ecosysteem versterken.
Het takenpakket van de Special Envoy omvat het signaleren van kansen en knelpunten en het onder de aandacht brengen daarvan bij relevante partijen in het ecosysteem in Nederland, kansen die Nederland biedt als startupland in het buitenland actief onder de aandacht brengen en goede voorbeelden en ervaringen uit het buitenland onder de aandacht brengen van Nederlandse partijen.
53. Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het Techniekpact?
Antwoord
Op 30 juni jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de jaarlijkse voortgang van het Techniekpact. De monitor en de voortgangsrapportage laten zien dat de aanpak van het Techniekpact goede resultaten oplevert, zoals de toename in instroom van technische studies.
Ook blijkt dat inzet van het Techniekpact nodig blijft, bijvoorbeeld voor het verduurzamen van publiek-private samenwerkingen en het dreigend tekort aan docenten techniek. Daarom ben ik verheugd dat in het voorjaar van 2016 alle betrokken partners opnieuw hebben uitgesproken in komende vier jaar via gezamenlijke inspanning en een structurele aanpak zorg te dragen voor een goed opgeleide beroepsbevolking, met voldoende slimme en vakbekwame technici voor de banen van vandaag én van morgen.
54. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Aanvullend Actieplan MKB-financiering en risicokapitaal? Hoeveel additionele kredietvertrekking heeft dit al opgeleverd?
Antwoord
Het Aanvullend Actieplan mkb-financiering omvatte acties ten aanzien van risicodragend vermogen, verbreding van het financieringsaanbod en verbetering van de marktwerking. Op het gebied van risicodragend vermogen bevatte het plan maatregelen ten aanzien van een tweede DVI-fonds, de aanvulling van Vroege Fase Financiering en Achtergestelde leningenfondsen. Deze zijn alle gerealiseerd.
Verbreding van het financieringsaanbod betrof een fundinggarantie, ketenfinanciering en de uitbreiding van Qredits. De maatregel ten aanzien van de fundinggarantie loopt nog door tot 2017. Verbetering van de marktwerking omvatte een pilot met het verbeteren van informatie ten behoeve van financieringsaanvragen, de opzet van een Nationale Financieringswijzer en het versterken van ambitie en groeivaardigheden. Ook deze zijn alle gerealiseerd. Over de additionele kredietverlening is op dit moment nog geen totaaloverzicht beschikbaar. Ik zal uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de stand van zaken en de effecten van het Aanvullend Actieplan mkb-financiering.
55. Hoeveel Nederlandse projecten zijn er gerealiseerd vanuit respectievelijk het NIA, de Europese Investeringsbank (EIB), het Europese Investeringsfonds (EIF), het EFSI, en de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII)?
Antwoord
NIA organiseert de noodzakelijke samenwerking van betrokken partijen en brengt de middelen en expertise samen van overheden, financiers en investeringsinstellingen waaronder de Europese Investerings Bank (EIB) en het EFSI.
Er zijn tot nu toe 7 Nederlandse transacties met EFSI-financiering goedgekeurd, 3 bij de EIB en 4 bij het Europees Investerings Fonds (EIF), waarmee naar verwachting een totaal van meer dan 1 miljard euro aan investeringen is gemobiliseerd. Een daarvan is de kredietovereenkomst van 100 miljoen euro tussen Qredits en de EIB voor het verstrekken van mkb-kredieten tot 250.000 euro, wat tot stand is gekomen met ondersteuning van mijn ministerie.
Als we kijken naar de totale financiering door de EIB, dan zien we deze in Nederland de afgelopen jaren toenemen, van ca. 1,2 miljard euro in zowel 2012 en 2013, naar ca. 2,1 miljard euro in zowel 2014 en 2015. Het EIF heeft in de periode 2011–2015 voor 902,7 miljoen euro aan committeringen in Nederland gedaan voor microfinanciering, garanties en risicokapitaal. Het betreft financiering van zowel mkb en midcaps als infrastructuur, energie en onderwijs en gezondheid.
De NLII heeft tot op heden 3 fondsen voor investeringen van institutionele beleggers in de Nederlandse economie gerealiseerd, 2 voor het bedrijfsleven (Het Bedrijfsleningen Fonds en het Achtergestelde Leningen Fonds) en het Apollo Zorgvastgoed Fonds.
56. Wat is de verwachting hoeveel regeldrukvermindering voor burgers, bedrijven en professionals in periode 2012–2017 is gerealiseerd aan het einde van de kabinetsperiode (in miljarden)?
Antwoord
In het regeerakkoord is afgesproken dat het kabinet de regeldruk bij burgers en bedrijven met 2,5 miljard euro zal verminderen. Het kabinet rapporteert daarom tweemaal per jaar aan de Tweede Kamer over de voortgang van het rijksbrede regeldrukprogramma. Onderdeel van de voortgangsrapportage is een bijlage met een overzicht van maatregelen die een effect hebben op de regeldruk. In de voortgangsrapportage die in juni aan de Kamer is gestuurd is gemeld dat er voor 2,45 miljard euro aan maatregelen in kaart is gebracht en voor 2,09 miljard euro aan maatregelen is gerealiseerd6. Momenteel vindt een actualisatie van deze cijfers plaats. Het kabinet verwacht dat de kabinetsdoelstelling van 2,5 miljard euro aan het eind van deze kabinetsperiode zal zijn gehaald. Hierover zal ik rapporteren in de najaarsrapportage die voor het einde van dit jaar aan uw Kamer zal worden gestuurd.
57. Zijn er extra middelen beschikbaar voor het extra gebruik maken van stimuleringsinstrumenten door het Nederlands Investerings Agentschap?
Antwoord
Behalve de apparaatskosten van het Nederlands Investerings Agentschap (NIA, onderdeel van RVO) van ca.2,2 miljoen euro, die gezamenlijk worden bekostigd door Rijk en provincies, zijn er geen extra beleidsmiddelen beschikbaar voor het NIA.
58. Op welke wijze wordt het ondernemingsklimaat in het digitale domein gestimuleerd met gericht innovatiebeleid? Gaat dit ook via de WBSO?
Antwoord
De WBSO speelt een grote rol bij het ondersteunen van innovatie in het digitale domein. Dit blijkt onder andere uit het aandeel R&D-werkzaamheden op het gebied van programmatuur in de regeling. Dat bedraagt naar schatting van RVO meer dan 25% van het totaal.
Naast de WBSO, is door NWO, TNO en EZ voor 2016-17 in totaal 40 miljoen euro beschikbaar gesteld voor publiek-private samenwerking voor ICT-onderzoek en innovatie. Dit wordt met name ingezet in het vraaggeïnspireerde programma Commit2Data voor big data onderzoek en innovatie in PPS-verband. De focus in dit programma ligt op smart industry, energie, logistiek en gezondheid. Het MKB kan daarbij ervaring met big data opdoen in 5 regionale datahubs, waarvan de eerste in september is geopend in Amsterdam.
59. Op welke koppeling van stimuleringsinstrumenten door het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) wordt er gedoeld?
Antwoord
Een voorbeeld hiervan is de kredietovereenkomst van 100 miljoen euro tussen Qredits en de EIB voor het verstrekken van mkb-kredieten tot 250.000. euro. Het EFSI geeft hierop een garantie van 20%. Dit is mede mogelijk gemaakt door een goede samenwerking tussen Qredits, het Ministerie van Economische Zaken (met een aanvullende garantie), EIB en de Europese Commissie. Zo kijkt NIA ook naar fondsen op andere domeinen, zoals energiebesparing, met inzet van bestaand (garantie-) instrumentarium.
60. Gaat de Human Capital Agenda ook betrekking hebben op de ICT-professionals binnen de (Rijks)overheid?
Antwoord
De Human Capital Agenda ICT richt zich op het aanpakken van het tekort aan ICT-professionals en op het op peil brengen en houden van (professionele) ICT-kennis en -vaardigheden ten behoeve van de economie. De nadruk ligt hierbij op de onderwerpen big data, cybersecurity en cloud computing.
De behoefte aan professionals met kennis van deze onderwerpen groeit zeer snel. Centraal in de aanpak staat het verbeteren van de aansluiting tussen het aanbod van ICT-opleidingen op MBO-, HBO- en universitair niveau en de vraag naar ICT-professionals op de arbeidsmarkt. Daarbij wordt ingezet op het vergroten van de participatie van bedrijven in het onderwijs en het realiseren van regionale samenwerking.
De (Rijks-)overheid is een belangrijke gebruiker van ICT en heeft behoefte aan ICT-professionals met de juiste kennis. Binnen de Rijksdienst wordt gekeken op welke manier zij aantrekkelijker kan worden voor ICT-professionals.
61. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de oprichting van de Nederlandse Investeringsbank?
Antwoord
Het kabinet komt nog deze kabinetsperiode met een voorstel voor een investeringsinstelling. Er wordt op dit moment gewerkt aan het uitwerken van dit voorstel. Het uitgangspunt van de analyse is dat er zowel aan de kant van bedrijfsfinanciering als aan de kant van maatschappelijke uitdagingen een aantal problemen spelen. Er is sprake van zowel gebrek aan ontwikkelkracht als aan risicokapitaal.
Bij bedrijfsfinanciering is een belangrijke vraag of met de huidige inbedding in het publieke domein er voldoende flexibel ingespeeld kan worden op de snel veranderende marktvragen. Verder blijkt het binnen de huidige constellatie moeilijk om, daar waar nodig, actief mee te doen in risicodragende financiering. De ervaring leert dat zowel de regio’s (met hun regionale ontwikkelingsmaatschappijen) als het Europees Investeringsfonds dit beter kunnen.
Aan de andere kant wordt er gekeken naar de financiering van maatschappelijke uitdagingen. Hier liggen, ook qua tempo, grote uitdagingen en ambities. Bijvoorbeeld de energietransitie en de circulaire economie.
62. Gaat de doelstelling gerealiseerd worden dat eind 2017 burgers en bedrijven al hun zaken digitaal zullen kunnen afhandelen?
Antwoord
Alle overheden zijn hard bezig met digitaliseren en verbeteren van dienstverlening. Uit onderzoek blijkt dat de overheid eind 2015 70% tot 100% van de meest gevraagde producten (ook) in digitale vorm aanbood. Meestal wordt het digitaal zaken doen mogelijk gemaakt naast de traditionele contactvormen, zoals balie- of telefonisch contact (multi-channel).
Daarnaast is onlangs de consultatie afgerond van de wijziging van de Algemene wet bestuursrecht waarin het recht op digitaal zaken doen wordt vastgelegd. Er is vooruitgang in het behalen van de doelstelling, maar er is nog veel werk te verzetten. Dat zal in 2016 en 2017, maar ook in de jaren daarna gebeuren.
Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat dienstverlening voortdurend in ontwikkeling is. Ook na 2017 ontwikkelen de digitalisering en de innovatie van dienstverlening zich verder. Digitalisering is geen doel op zich, maar een van de middelen voor het verbeteren van overheidsdienstverlening.
In het najaar van 2016 zal de Minister van BZK mede namens de Minister van EZ de voortgangsrapportage van Digitaal 2017 aan de Tweede Kamer sturen. In deze rapportage is de meest recente stand van zaken opgenomen.
63. Waar zitten de verschillen tussen het aangekondigde Kennisplatform Snel Internet en het platform www.samensnelinternet.nl?
Antwoord
Het platform samensnelinternet.nl is onderdeel van het Kennisplatform Snel Internet. Het Kennisplatform moet bevorderen dat overheden en burgerinitiatieven van elkaar leren, dat best practices worden overgenomen en dat partijen elkaar weten te vinden. Het Kennisplatform komt periodiek bijeen en is gericht op kennisuitwisseling tussen en ondersteuning van decentrale overheden.
Het doel van het platform samensnelinternet.nl is om regionale initiatieven te voorzien van een stappenplan, kennis en praktisch toepasbare middelen die initiatiefnemers tijdswinst opleveren en die de slagingskans van projecten vergroten. Dit platform moet in de komende jaren de ervaringen van verschillende initiatieven bij elkaar brengen en ondersteuning bieden aan lopende en toekomstige initiatieven. Ook zullen overheden met dit platform ondersteund worden. Daarnaast zullen sessies worden georganiseerd over verschillende facetten van een breedbandproject, zoals vraagbundeling.
64. Op welke wijze wordt ICT als doorsnijdend thema verankerd in het topsectorenbeleid?
Antwoord
ICT is een zogenaamde key-enabling technologie, die bijdraagt aan technologische innovaties in bedrijven en (top)sectoren én aan nieuwe toepassingen, producten, werkprocessen en verdienmodellen. Vanwege de bredere werking is ICT-innovatie een dwarsdoorsnijdend thema binnen de topsectorenaanpak. De aanpak daarvoor is in handen van het Team ICT met als Boegbeeld de heer Penning de Vries. Het mandaat van het Team ICT is eind september verlengd tot en met eind 2019.
Het Team ICT heeft een Kennis- en Innovatieagenda ICT ontwikkeld (2016–2020), met en voor de Topsectoren. Centraal daarin staan de ontwikkeling en circulatie van ICT-topkennis, talent en publiek-private samenwerking rond onderwerpen die voor alle (top)sectoren relevant zijn, zoals big data, cybersecurity en recentelijk ook block chain.
In voorbereiding zijn nieuwe calls voor 2016 en 2017 voor energie, security, logistiek en gezondheid. Via een aantal te realiseren regionale datahubs kan het MKB de mogelijkheden ervaren van innovatieve big data toepassingen. Daarnaast wordt een Human Capital ICT-agenda gerealiseerd en is gestart met de ontwikkeling van een ICT-internationaliseringsagenda.
65. Wat is de ontwikkeling van het aantal huishoudens dat nog geen toegang heeft tot snel internet (volgens de Europese definitie) in de afgelopen vier jaar in Nederland?
66. Wat is de ontwikkeling van het aantal huishoudens per provincie dat nog geen toegang heeft tot snel internet (volgens de Europese definitie) in de afgelopen vier jaar per provincie?
67. Hoeveel procent van de huishoudens per provincie heeft nog geen toegang tot snel internet (volgens de Europese definitie)?
Antwoord op de vragen 65, 66 en 67
Zoals gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 24 095 nr. 380) kon begin 2015 naar schatting circa 3% van de huishoudens niet beschikken over een vaste internetverbinding met een minimale snelheid van 30 Mbps. Hieronder is een overzicht opgenomen per provincie. Mijn ministerie onderzoekt op dit moment de mogelijkheden voor een periodiek openbaar overzicht van de cijfers per postcodegebied. Hiervoor zullen gesprekken worden gevoerd met de internetaanbieders en de ACM.
68. Hoe staat het met het aanwijzen van onze vitale ICT-infrastructuur als «strategische infrastructuur» zodat het een extra beschermde status verkrijgt?
Antwoord
In de 15 september jl. verstuurde voortgangsbrief nationale veiligheid (TK 2015–2016, 30 821, nr. 32) is aangegeven welke telecom- en ict-processen als vitaal zijn aangewezen. Het gaat hierbij om 1. Internet- en datadiensten, 2. Internettoegang en dataverkeer, en 3. Spraak en SMS.
69. Wordt de recente afgeblazen digitenne (dvb-t2) frequentieveiling (700 MHz), doordat een van de twee partijen zich heeft terug getrokken, geëvalueerd?
Antwoord
Ja. Mijn ministerie zal een evaluatieverslag opstellen over de recente veilingprocedure voor digitale ethertelevisie.
70. Op welke wijze zal de financiering van de fieldlabs binnen het Smart Industry-initiatief worden voortgezet na 2016?
Antwoord
Voor Smart Industry fieldlabs is in 2017 15 miljoen euro beschikbaar Hiervan komt 10 miljoen euro uit het Toekomstfonds, en 5 miljoen euro uit de EZ-begroting als uitvloeisel van het amendement Van Veen7. De beoogde publicatiedatum van de regeling hiervoor is november 2016 en de openstelling op 1 februari 2017.
Voor de financiering van de fieldlabs zijn verder diverse regionale, nationale en internationale fondsen en regelingen beschikbaar, ook na 2016. Dit zijn o.a. de MIT-regeling, PPS toeslagregeling en de regionale EFRO programma’s. Verschillende TO2-instituten zetten ook capaciteit in op Smart Industry. Ook zijn er regelmatig calls bij NWO/STW en vanuit de Europese Commissie (Horizon 2020) die interessant zijn voor de fieldlabs.
71. Wanneer gaat de verplichting in dat jaarrekeningen via de Standard Business Reporting ingediend moeten worden?
Antwoord
Vanaf 2017 dienen micro-ondernemingen en kleine rechtspersonen de jaarrekening over het boekjaar 2016 en volgende jaren elektronisch te deponeren via Standard Business Reporting (SBR) in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Zij kunnen dat via SBR-software doen of via de online service Zelf Deponeren Jaarrekening.
Voor middelgrote rechtspersonen geldt de verplichtstelling voor elektronisch deponeren van de jaarstukken vanaf het boekjaar 2017. Het voornemen is dat de verplichtstelling voor grote rechtspersonen vanaf boekjaar 2019 gaat gelden. De Kamer van Koophandel is een campagne gestart om intermediairs en deponeringsplichtige rechtspersonen te informeren over de aanstaande wijzigingen.
72. Hoe gaat de tweede tranche fieldlabs bijdragen aan het Smart Industry-initiatief en het «internet of things»?
Antwoord
In de uitvoering van de Smart Industry Actieagenda nemen de fieldlabs een belangrijke plaats in, omdat bedrijven en kennisinstellingen daarin samen kunnen werken om Smart Industry-technologie verder uit te ontwikkelen en te testen. Er zijn 10 fieldlabs uit de eerste tranche die inmiddels van start zijn. Op 4 februari 2016 heeft de stuurgroep Smart Industry de oproep gedaan om met nieuwe voorstellen te komen (de zogenaamde tweede tranche). Hiermee wordt het Smart Industry initiatief verder versterkt, wordt het netwerk van deelnemende partijen vergroot en wordt een ruimere dekking gerealiseerd ten aanzien van thema’s, sectoren en regio’s.
Het onderwerp «internet of things» is een belangrijk onderdeel van Smart Industry, bijvoorbeeld bij het op afstand kunnen aansturen en controleren van machines. Dit is ook een belangrijke voorwaarde voor slim onderhoud. Zowel in de eerste als tweede tranche zijn een aantal fieldabs hierop gericht. De stuurgroep Smart Industry heeft inmiddels aan 10 voorstellen uit de tweede tranche de status van (aspirant) Fieldlab toegekend.
73. Wordt er gestreefd naar een verminderde onafhankelijkheid van ICT-componenten van buiten de EU?
Antwoord
De Nederlandse inzet op het gebied van handelsakkoorden richt zich op het wegnemen van handelsbarrières. Dit vergemakkelijkt de handel en zorgt ervoor dat landen meer specialiseren in de productie van goederen en diensten die zij het meest efficiënt kunnen produceren. Dit zorgt voor economische groei, een vergroting van de productkeuze en lagere prijzen voor de consument. Handelsakkoorden vergroten de Europese afhankelijkheid van importen, net zoals dat geldt voor de partnerlanden waarmee een handelsakkoord wordt gesloten.
In juli 2016 is op het gebied van ICT de uitbreiding van het verdrag inzake informatietechnologie (ITA-2) in werking getreden. In dit verdrag is de EU met vijfentwintig WTO-leden overeengekomen de importheffingen op meer dan 200 IT-producten af te schaffen. Dit zal de handel in deze producten vergroten, doordat de kosten van zowel import als export voor bedrijven afnemen. Uitgangspunt is een gelijk speelveld tussen de verschillende partijen in het akkoord.
74. Hoe verhoudt de start van de uitvoering van de acties uit de Energieagenda zich tot het Energieakkoord?
Antwoord
In het Energieakkoord zijn doelen gesteld voor 2020 en 2023. In de Energieagenda wordt ingegaan op het beleid voor de periode na het Energieakkoord.
75. Klopt het dat aanvragers voor Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)+-subsidie die bij de eerste tender geen beschikking hebben gekregen omdat ze te duur waren nu bij de verruimde tweede tender een betere kans maken op deze subsidie en klopt het dat daardoor in feite niets meer overblijft van de SDE+ systematiek waarbij de scherpste biedingen subsidie ontvangen?
Antwoord
Nee. Voor 2016 is de keuze gemaakt om het beschikbare budget over twee rondes open te stellen. Het overgaan van één naar twee rondes zorgt voor extra indieningsmogelijkheden en een kortere doorlooptijd voor nieuwe projecten. Aan het veilingmechanisme van de SDE+, dat stuurt op een kosteneffectieve uitrol van hernieuwbare energie, verandert dit echter niets.
Het beschikkingsbudget voor de tweede ronde is vastgesteld op 5 miljard euro. Dit betekent een verruiming van het totale budget voor 2016 van 8 miljard euro naar 9 miljard euro. De keuze voor deze verruiming berust mede op de verwachting van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten aanzien van het totale budgetbeslag van de projectaanvragen. Het budget is daarbij zo gekozen dat er voldoende concurrentie voor het budget behouden blijft, en de doelen van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023 in zicht blijven.
76. Kunt u aangeven waarom alleen voor wind op zee een kostenreductie verplichting is ingesteld terwijl voor de reguliere SDE+ alleen maar meer budget vrij wordt gemaakt waardoor juist duurdere aanvragen ook kans maken op deze subsidies?
Antwoord
De overheid heeft een sterke regierol gevoerd bij de uitrol van wind op zee, mede omdat de ontwikkeling van de windparken sterk verbonden is met de ruimtelijke ordening op de Noordzee. Deze regierol bood ook ruimte tot het maken van afspraken over een kostenreductiepad. Dit was nodig, omdat wind op zee ten tijde van het ondertekenen van het Energieakkoord nog te duur was voor grootschalige uitrol. Deze aanpak is een succes gebleken. Ik kijk naar wat ik van de successen van deze systematiek kan leren voor de uitrol van andere technieken.
Kostenreductie treedt overigens niet alleen op bij wind op zee, maar ook bij andere technieken in de SDE+. Zo is het maximale basisbedrag oftewel de kostprijs voor zon-PV gedaald van € 0,459/kWh in 2009 naar € 0,128/kWh in 2016. Dit is een daling van 72%. Voor wind op land is in dezelfde periode een kostenreductie van het maximale basisbedrag van 13% opgetreden. Om van deze kostenreducties gebruik te maken is gekozen voor een oplopend budget voor de SDE+ richting het doel voor 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023. Projecten beschikt in 2016 kennen als gevolg van deze kostenreducties immers lagere kostprijzen en bijbehorende subsidiebehoeften dan projecten beschikt in voorgaande jaren. Vanwege de doorlooptijd van hernieuwbare energieprojecten is het budget voor de SDE+ regeling in 2016 nodig om deze doelen tijdig te halen.
77. Streeft de regering naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050? Klopt het dat dit betekent dat de energievoorziening voor 100% moet komen uit hernieuwbare energiebronnen?
78. Waarom staat in het Energierapport dat de regering streeft naar een CO2-arme energievoorziening? Dit is toch iets anders dan een volledig duurzame energievoorziening? Wat is het verschil?
Antwoord 77 en 78
In het Energierapport heeft het kabinet aangegeven in internationaal verband te streven naar een CO2-arme energievoorziening, die betrouwbaar, betaalbaar en veilig is. Daarbij is de Europese ambitie om in 2050 de totale emissies van broeikasgassen met 80 tot 95 procent te hebben terug gebracht ten opzichte van 1990 leidend. Voor de CO2-emissies die samenhangen met de energievoorziening betekent dit een reductie van 82 tot 102 procent (Rli, 2015, Rijk zonder CO2). In dit kader volg ik het advies van de Rli om het doel van CO2-reductie voorop te zetten.
Om deze ambities te realiseren is een omschakeling nodig van een energiesysteem gebaseerd op fossiele bronnen naar een energiesysteem gebaseerd op hernieuwbare bronnen. Afhankelijk van hoe snel deze omschakeling kan plaatsvinden, zal nog in beperkte mate gebruik worden gemaakt van fossiele brandstoffen, mogelijk in combinatie met de afvang en opslag van CO2 (CCS). Zoals aangegeven in het Energierapport is op basis van de huidige beschikbare kennis de inzet van vrijwel alle nu bekende CO2-arme energiebronnen en technologieën vereist voor het bereiken van de gewenste CO2-reductie. Energiebesparing, biomassa, schone elektriciteitsproductie en afvang en opslag van CO2 (CCS) zullen richting 2050 volgens het meerendeel van de beschikbare scenariostudies nodig zijn. Ik vind het daarom, gelet op de ambities, belangrijk om alle opties om CO2 te reduceren open te houden en niet enkel te sturen op hernieuwbare energieopties. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om te streven naar een CO2-arme energievoorziening.
79. In 2016 heeft de regering de beleidsregel duurzaamheid en mededinging aangepast en andere maatregelen aangekondigd die meer duidelijkheid moeten bieden aan ondernemers; welke andere maatregelen zijn er door de regering aangekondigd?
Antwoord
De beleidsregel Mededinging en Duurzaamheid beoogt duidelijkheid te bieden over de ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven binnen het mededingingskader, zodat maatschappelijke initiatieven die bijdragen aan duurzaamheid de ruimte krijgen zich te ontplooien. Ik heb deze beleidsregel begin deze maand aangescherpt, met als doel verdere duidelijkheid en ruimte te scheppen voor duurzaamheidsinitiatieven (Stc 2016, 52945). Daarnaast heb ik in mijn brief van 23 juni 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 30 196, nr. 463) enkele andere maatregelen aangekondigd. Zo meldde ik dat ik binnen de EU verdere gesprekken voer gericht op verduidelijking van de ruimte binnen Europese regelgeving. Daar zal ik ook de komende tijd mee doorgaan. Bovendien kondigde ik aan te willen komen tot een wetsvoorstel waardoor algemene gelding kan worden gegeven aan duurzaamheidsinitiatieven. Hierover verwacht ik uw Kamer nog voor de begrotingsbehandeling nader te informeren.
De ACM heeft eveneens enkele maatregelen genomen. De ACM heeft mij laten weten tot het bovengenoemd wetsvoorstel tot stand is gekomen, terughoudend te zullen zijn met onderzoeken naar duurzaamheidsafspraken. De ACM zal naar verwachting nog voordat de begrotingsbehandeling plaatsvindt haar «uitgangspunten toezicht op duurzaamheidsafspraken» publiceren. De ACM verduidelijkt daarmee de wijze waarop de autoriteit toezicht houdt. Bovendien heeft de ACM mij laten weten in te zetten op een meer doeltreffende communicatie met de doelgroepen waarop zij toezicht houdt. Zij zal daartoe in oktober de informatie op haar website aanpassen.
80. De regering dient in 2017 een wetsvoorstel in waarmee meer ruimte wordt geboden voor afspraken die duurzaamheid verbeteren; is deze wet ook op andere onderwerpen van toepassing dan duurzaamheid?
81. Kunt u het wetsvoorstel waarmee ruimte wordt geboden voor afspraken die duurzaamheid verbeteren toelichten?
83. Geeft dit een algemene uitzonderingsgrond voor afspraken ten behoeve van duurzaamheid of geeft dit wetsvoorstel de wetsbasis om bepaalde afspraken per ministeriële regeling uit te zonderen?
Antwoord op de vragen 80, 81 en 83
Zoals tijdens het Algemeen Overleg van 30 juni jongstleden gemeld, stuur ik u in oktober een brief over dit onderwerp. Daarin zal ook in worden gegaan op bovenstaande vragen. Ik verwacht u deze brief voor de begrotingsbehandeling te doen toekomen.
82. Is er na de Beleidsregel duurzaamheid ook een Beleidsregel prijsvorming voor zzp'ers denkbaar? Heeft de regering gesproken met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over de Mededingingswet en of deze nog past in de veranderde machtsverhoudingen tussen bedrijven, zoals is toegezegd in het algemeen overleg Marktwerking en mededinging van 30 juni jl.? Zo ja, wat zijn de bevindingen? Zal er een herijking komen van de Mededingingswet, zodat er meer rekening gehouden wordt met de grootte van de bedrijven en hun machtspositie?
Antwoord
In mijn brief aan uw Kamer van 10 oktober jl. heb ik gereageerd op de toezeggingen die ik heb gedaan tijdens het AO marktwerking en mededinging van 30 juni 2016. Hierin ben ik ingegaan op het gesprek dat ik met de ACM heb gehad over de positie van zzp’ers in zijn algemeen en in de journalistieke sector in het bijzonder. In dit kader heeft de ACM laten weten geen signalen te hebben die wijzen op misbruik van een economische machtspositie in de vorm van inkoopmacht van opdrachtgevers jegens zzp’ers in de journalistieke sector. Voorts verwijs ik u naar deze brief.
Zzp’ers zijn in beginsel ondernemers in de zin van de mededingingsregels. Dit betekent dat het kartelverbod ook van toepassing is op zzp’ers. De mededingingsregels laten geen ruimte voor een Beleidsregel die het mogelijk maakt voor zzp’ers om collectief te onderhandelen over hun tariefvergoedingen dergelijke onderhandelingen zullen leiden tot een prijsafspraak tussen ondernemers.
84. Wat is de doelstelling van het Beter Aanbesteden project? Wanneer is het een succes?
Antwoord
De doelstellingen van Beter aanbesteden komen voort uit de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 252 nr. 1 en 2). Belangrijke conclusie uit de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 is dat de toepassing van de aanbestedingsregels verbeterd kan worden. Ik zet daarom in ieder geval in op het verbeteren van de kennis en kennisuitwisseling tussen ondernemers en aanbestedende diensten, meer aandacht voor het beroep en vakmanschap van de inkoper en op het verbeteren van de beeldvorming rondom aanbesteden. Daarbij wil ik ruimte laten voor partijen om zelf afspraken te maken en invulling te geven aan afspraken die gemaakt worden. De tevredenheid van de ondernemers en aanbestedende diensten is maatgevend voor het succes van Beter aanbesteden. Beter aanbesteden is een succes als een volgende evaluatie een positiever beeld laat zien.
85. Kunt u de laatste twee regels van de eerste alinea van paragraaf 5.1 concretiseren en enkele voorbeelden geven?
Antwoord
Op 8 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de mkb-samenwerkingsagenda8. In deze agenda heb ik met provincies, Interprovinciaal Overleg IPO, MKB-Nederland en mkb-leden van de topteams concrete afspraken gemaakt over samenwerking en afstemming bij de inzet van mkb innovatie-instrumenten en mkb-dienstverlening. Het gaat onder meer om afspraken op instrumenten als MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) en Vroege Fase Financiering (VFF) en over het Investor Relations Programma.
In een bestuurlijk overleg begin 2016 hebben de samenwerkende partijen afgesproken om hun inzet te blijven richten op de genoemde thema’s en instrumenten. Tevens is afgesproken om in te zetten op onder andere het Nederlands Investerings Agentschap NIA, de Retailagenda en Startup Delta. De afspraken op de reeds lopende en nieuwe thema’s zijn vastgelegd in de mkb samenwerkingsagenda 2016–2017, die als bijlage bij de genoemde voortgangsrapportage aan de TK is toegestuurd.
Het Rijk faciliteert de uitvoering van de regionale Techniekpactagenda’s van de vijf landsdelen. De departementen OCW, EZ en SZW werken vanaf 2013 met externe 60 partners samen aan een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de technieksector en daarmee aan het terugdringen van het tekort aan technisch personeel. De uitvoering vindt regionaal plaats via vijf landsdelen en deelregio’s met daarbinnen elke een eigen regionale Techniekpact-agenda. Elke regio kent een eigen dynamiek met regiospecifieke arbeidsmarktvraagstukken die aansluiten bij de ambities van de regio. Het Platform Bèta Techniek ondersteunt de regio’s daarbij.
Zo draagt het Techniekpact in het kader van het spoor «Werken in de Techniek» bij aan samenwerking bij implementatie van landelijke en regionale sectorplannen, zoals tijdens de Werkconferentie connectie acties arbeidsmarkt Zuidoost-Nederland op 18 oktober aanstaande. Deze bijeenkomst wordt georganiseerd vanuit Brainport Network om gezamenlijk de plannen en acties te bespreken binnen Noord-Brabant en Limburg om instroom en mobiliteit op de arbeidsmarkt te bevorderen.
86. Hoe gaat de MKB samenwerkingsagenda bijdragen aan een betere regionale inbedding van het topsectorenbeleid?
Antwoord
In de mkb samenwerkingsagenda zijn door EZ, provincies, Interprovinciaal Overleg IPO, MKB-Nederland en mkb-leden van de topteams concrete afspraken gemaakt over samenwerking en afstemming bij de inzet van mkb innovatie-instrumenten en mkb-dienstverlening. EZ en provincies opereren hierbij als gelijkwaardige partners: EZ vanuit de verantwoordelijkheid voor het nationale beleid op het gebied van kennis, innovatie en ondernemerschap; de provincies vanuit hun verantwoordelijkheid voor en kennis van de regionaal economische structuur.
Bij de uitvoering van de samenwerkingsgenda is een aantal uitgangspunten geformuleerd. Eén van deze uitgangspunten is dat het gaat om samenwerking op het kruisvlak van de Regionale Innovatiestrategieën én de agenda’s van de topsectoren. Door het centraal stellen van de agenda’s van de topsectoren dragen de bereikte samenwerkingsresultaten op instrumenten als MKB Innovatiestimulering (MIT), Vroege Fase Financiering (VFF) en het Investor Relations programma bij aan de regionale inbedding van het topsectorenbeleid.
87. Klopt het dat bij een aanpassing van het winningsplan in de periode 2016–2021 de decentrale overheden inspraak hebben, indien het winningsplan zou worden aangepast?
Antwoord
Op verzoek van uw Kamer zal jaarlijks, te beginnen op 1 oktober 2017, een ijkmoment plaatsvinden. Dit ijkmoment houdt in dat ik bekijk of nieuw verworven kennis of verandering van feiten en omstandigheden, gelet op de in artikel 36 van de Mijnbouwwet genoemde belangen, aanleiding geven om opnieuw te kijken naar het instemmingsbesluit. Het is daarvoor niet nodig dat een nieuw winningsplan is ingediend. Het kabinet zal de komende maanden samen met de regio de betrokkenheid van decentrale overheden bij het jaarlijkse ijkmoment vormgeven.
In de voorgenomen wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen) wordt de opsomming van belangen die een wijziging kunnen rechtvaardigen uitgebreid. Na inwerkingtreding van dat wetsvoorstel kan ik beperkingen of voorschriften wijzigen indien dat gerechtvaardigd wordt door veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, het belang van het planmatig gebruik of beheer, nadelige gevolgen voor het milieu, nadelige gevolgen voor de natuur of – voor zover het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan daardoor niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast – het belang van leveringszekerheid.
Ook krijgen de decentrale overheden adviesrecht over instemmingsbesluiten en de wijziging daarvan. Voor wijzigingen van het instemmingsbesluit van ondergeschikte aard, bijvoorbeeld van meer administratieve aard zoals een adreswijziging, geldt het adviesrecht niet. Deze wijziging van de Mijnbouwwet zal naar verwachting voor het ijkmoment in werking treden. In lijn hiermee zullen, indien tot wijziging van het instemmingbesluit zou worden overgegaan, alle adviseurs worden uitgenodigd om hierover een advies uit te brengen. Tot slot is ingevolge de bovengenoemde wijziging van de Mijnbouwwet op een wijziging van het instemmingsbesluit in het algemeen de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Een ieder, dus ook decentrale overheden, kan in het kader van deze procedure zienswijzen indienen.
88. Op welke manier wordt het aantal graaddagen vastgesteld? Door middel van welke formule wordt het aantal graaddagen vertaald in extra winning boven de 24 bcm? Is deze extra winning in het eerstvolgende gaswinningsjaar, of in het lopende gaswinningsjaar?
Antwoord
In het instemmingsbesluit is door middel van de zogenaamde «graaddagenformule» vastgelegd dat indien een jaar meer graaddagen kent dan een gemiddeld jaar er meer gas uit Groningen mag worden gewonnen. In het instemmingsbesluit wordt een graaddag gedefinieerd als het verschil tussen de daggemiddelde effectieve temperatuur zoals gemeten door het KNMI in de Bilt, indien deze lager is dan 14°C, en 14°C. Hierbij wordt 14°C beschouwd als de stookgrens van de huishoudelijke markt. Een gemiddeld jaar telt circa 2300 effectieve graaddagen. In een jaar dat kouder is dan gemiddeld ligt het aantal graaddagen hoger. De graaddagenformule maakt gebruik van openbare informatie van het KNMI. Daarmee is het aantal graaddagen en de toegestane gasproductie door iedereen te berekenen. NAM zal in een gasjaar niet meer gas mogen winnen dan uit deze systematiek volgt. Dat kan achteraf worden getoetst. Over het definitieve instemmingsbesluit is de Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2016/17, 33 529, nr. 309).
89. Welke subsidies, inclusief bedragen, lopen af waardoor vanaf 2018 minder budget nodig is om de nog openstaande verplichtingen uit te financieren?
Antwoord
Voor het oude FES-project Nanonext NL is EZ een verplichting aangegaan van in totaal 125 miljoen euro. Naar verwachting heeft EZ in 2017 deze verplichting volledig gefinancierd. De geraamde kasbedragen voor 2018 en volgende jaren (5,5 miljoen euro in 2018; 7,7 miljoen euro in 2019; 6 miljoen euro in 2020; 6,1 miljoen euro in 2021 en volgende jaren) zijn derhalve niet meer nodig voor deze verplichting en zijn vrijgemaakt door middel van een ramingsbijstelling. De middelen die vrij komen, zijn ingezet voor rijksbrede budgettaire problematiek zoals geduid in de Voorjaarsnota 2016 waaronder de ruilvoetproblematiek.
90. Is de 23 miljoen euro ten behoeve van start-ups/MKB nieuw geld en welke beleidsuitgangspunten liggen onder dit bedrag?
Antwoord
In de begeleidende brief bij het Belastingplan 2016 is aangekondigd dat het kabinet per 2017 structureel 50 miljoen euro beschikbaar stelt voor fiscale maatregelen ter stimulering van startups/mkb. Bij het vormgeven van de regelingen is onderzocht op welke wijze dit het beste kan worden gedaan. Hierbij zijn de ideeën van de startupsector en StartupDelta, toen onder leiding van mevrouw Kroes, voor de gebruikelijkloonregeling, werknemersparticipatie en investeringen in startups/mkb meegenomen.
Naast de aanpassing van de gebruikelijkloonregeling is besloten om 23 miljoen euro aan te wenden om investeringen in startups/mkb te stimuleren via een co-investeringsregeling. Een belangrijk beleidsuitgangspunt is dat de maatregel complementair moet zijn aan de bestaande instrumenten, daarom wordt nu ook de mogelijkheid bezien om voor de kleinere private investeerders aan te sluiten bij de SEED-capital regeling.
91. Hoe wordt de cofinanciering voor durfkapitaal in startups/MKB vormgegeven?
Antwoord
Bij een cofinancieringsregeling investeert de overheid mee met de markt, in dit geval met kleinere private investeerders. Het geld dat zij inbrengen wordt verdubbeld met als doel om de risico-rendementsverhouding positief te beïnvloeden, zodat het aantrekkelijker wordt voor hen om in startups en het mkb te investeren. Met deze systematiek hebben we al meer dan 10 jaar ervaring in de SEED-capital regeling. We bezien dan ook de mogelijkheid om hier bij aan te sluiten met als doelgroep de kleinere private investeerders.
92. Welke durfkapitalisten komen in aanmerking voor cofinanciering vanuit de nieuwe regeling?
Antwoord
Deze faciliteit is vooral gericht op kleine private investeerders die we ook wel business angels noemen. Ook meerdere angels die zich verenigingen in een fonds kunnen een beroep doen op een gedeelte van dit geld.
93. Aan welke voorwaarden moet een startup of MKB-bedrijf voldoen om voor cofinanciering in aanmerking te komen?
Antwoord
De kracht van co-financieringsfaciliteiten is dat de markt bepaalt wie er in aanmerking komt. Wel zal het moeten gaan om startups en mkb-bedrijven die tot 7 jaar na marktintroductie zitten, vanwege staatssteuneisen.
94. Waar komt de bijdrage van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) vandaan voor TNO?
Antwoord
De bijdrage van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ten behoeve van het maatschappelijke Thema Arbeid en Gezondheid in het kader van de vraag gestuurde programmering van TNO is afkomstig van subartikelonderdeel «bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken» van artikel 1 op de begroting van SZW (zie het verdiepingshoofdstuk van de SZW-begroting, blz. 144, tabel B.1.3.1 Arbeidsmarkt).
95. Welke liquiditeit wordt bedoeld bij het «temporiseren» van de Kamer van Koophandel (KvK)?
Antwoord
Hiermee worden de middelen bedoeld die de Kamer van Koophandel in kas heeft om aan zijn betalingsverplichtingen (op korte termijn) te voldoen.
96. Hoe kan het overhevelen van middelen naar de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) leiden tot € 13 mln meer middelen op de begroting van het Ministerie van EZ?
97. Waarom worden de middelen voor maatregel D32 bij de Voorjaarsnota eerst overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van OCW, en daarna toch weer terug naar de begroting van het Ministerie van EZ?
99. Wat is de dekking van 13 miljoen euro die vanaf 2018 structureel beschikbaar komt voor de Ruimtevaart op de begroting van het Ministerie van EZ?
Antwoord op de vragen 96, 97 en 99
Bij voorjaarsbesluitvorming 2016 zijn de middelen in het kader van de afspraken nationaal onderwijsakkoord, die hiervoor in het Regeerakkoord op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën zijn gereserveerd voor onderwijs en onderzoek, overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het betreft maatregel D32 uit het Regeerakkoord. Het Ministerie van EZ maakt, op basis van eerdere afspraken met het Ministerie van OCW, aanspraak op een deel van deze middelen. Daarom is er vanaf 2018 structureel een bedrag van 13 miljoen euro overgeheveld van de begroting van het Ministerie OCW naar de begroting van het Ministerie van EZ die beschikbaar komt voor de Ruimtevaart.
98. Hoeveel projecten zijn er inmiddels gerealiseerd vanuit het Toekomstfonds?
Antwoord
Vanuit de eerste tender van de regeling Toekomstfondskrediet voor Onderzoeksfaciliteiten zijn begin juni 2016 10 projecten gehonoreerd9. Deze projecten zijn net van start gegaan.
Vanaf 1 januari 2015 tot begin oktober 2016 zijn er daarnaast vanuit het Innovatiekrediet 55 aanvragen toegekend. Omdat deze ontwikkelingsprojecten een langere doorlooptijd kennen, is hiervan nog geen project afgerond. Bij de overige mkb-instrumenten uit het Toekomstfonds is geen sprake van het realiseren van projecten, omdat het financiering van bedrijven en fondsen betreft.
100. Wat houdt de temporisering van de uitgaven aan de KvK concreet in?
Antwoord
Temporisering van de uitgaven houdt in dat een deel van de rijksbijdrage aan de Kamer van Koophandel in de begroting van EZ naar voren is gehaald – van 2017 naar 2016 – teneinde de Kamer van Koophandel, uit oogpunt van liquiditeit, reeds in 2016 een kasvoorschot te kunnen verlenen voor 2017.
101. Welke begrotingsruimte levert de vervroegde aflossing van de egalisatieschuld aan het Rijksvastgoedbedrijf op?
Antwoord
De vervroegde aflossing van de egalisatieschuld aan het Rijksvastgoedbedrijf levert geen extra begrotingsruimte op. Om de aflossing van deze schuld te kunnen betalen, is het budget vanaf 2017 dat oorspronkelijk bestemd was voor deze aflossing naar 2016 geschoven. Er is derhalve slechts sprake van een verschuiving in de tijd.
102. Is de onttrekking van 35 miljoen euro in 2017 en 25 miljoen euro in 2018 uit de SDE een kasschuif? Zo ja, zijn deze middelen nog nodig voor verplichtingen uit de SDE-regeling? Zo nee, hoe wordt dan de schuif terug gegarandeerd?
Antwoord
Bij Voorjaarsnota 2016 is een kasschuif in de middelen voor de SDE doorgevoerd: er wordt in 2017 35 miljoen euro en in 2018 25 miljoen euro uit de middelen voor SDE gehaald, wat in 2022 en 2023 weer aan de middelen voor de SDE wordt toegevoegd. Door deze kasschuif blijven de middelen behouden voor duurzame energie in latere jaren.
103. Kunt u aangeven hoe groot de totale kasschuif opgeteld met de 35 miljoen euro en de 25 miljoen euro in de periode 2015–2021 bedraagt?
Antwoord
De totale kasschuif in de middelen voor Duurzame Energie bedraagt 60 mln euro in de jaren 2017–2023. Er wordt in 2017 35 miljoen euro en in 2018 25 miljoen eurouit de middelen voor SDE gehaald, wat in 2022 en 2023 weer aan de middelen voor de SDE wordt toegevoegd.
104. Waaraan wordt de extra kasschuif van 35 miljoen euro in 2017 en 25 miljoen euro in 2018 aan gespendeerd?
Antwoord
De middelen die door deze kasschuif in 2017 en 2018 vrij komen, zijn ingezet voor rijksbrede budgettaire problematiek zoals geduid in de Voorjaarsnota 2016 waaronder de ruilvoetproblematiek. Er zijn geen uitgaven op de EZ-begroting mee gedekt.
107. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Kennisprogramma Ondergrond?
Antwoord
Het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw, zoals beschreven in mijn brief van 24 juni 2016 (Kamerstuk 32 849 nr. 80), zal met de benoeming van het wetenschappelijk adviespanel eind 2016, per januari 2017 van start gaan.
108. Is de regering nog steeds unaniem voorstander van de lesser duty rule? Klopt het dat het anti-dumping-beleid dat op deze rule gebaseerd is, uitgaat van een afweging van belangen, waarbij ook het belang van de consument en de staal verbruikende industrie worden meegewogen? Waarom wordt hier in de Verenigde Staten een hele andere afweging in gemaakt? Klopt het dat door de Verenigde Staten anti-dumping-tarieven van 265% gehanteerd worden?
Antwoord
Ja. Nederland is voorstander van behoud van de lesser duty rule. De regel zorgt er voor dat de heffingen hoog genoeg zijn om producenten te compenseren voor de geleden schade van de dumping, zonder de prijzen voor industriële gebruikers en consumenten onnodig te verhogen.
Voor een open economie als Nederland, met een grote exporterende sector, is het van belang om verstoring van de markt door antidumpingmaatregelen en de bijkomende negatieve effecten op industriële gebruikers en consumenten zo veel mogelijk te beperken. De VS heeft een minder sterke exportoriëntatie en een ander – meer protectionistisch – handelsbeleid. Dat vertaalt zich in hogere antidumpingheffingen, soms boven 200%.
113. Wat wordt verstaan onder innovatiesamenwerking?
Antwoord
Innovatiesamenwerking is samenwerking op gebied van innovatie, technologie en wetenschap tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Dit vormt de kern van het werk van het Innovatie Attache Netwerk en internationale research en innovatiesamenwerking van RVO.
114. Wie betaalt uiteindelijk de verhoging van de Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf (BMKB)-premie?
116. Bij wie komt de rekening terecht van de verhoging van de BMKB-premie van 3,6% naar 4,8%?
Antwoord op de vragen 114 en 116
De kredietverstrekkers dragen zorg voor de afdracht van de provisie aan de Staat. Het is aan hen om te beslissen in welke mate de premieverhoging wordt doorberekend aan de klant.
115. Kunt u uitleggen of het gaat om een onttrekking uit de begrotingsreserve apurement of om een alternatieve aanwending van de voeding van de begrotingsreserve? In hoeverre wordt dit bedrag structureel onttrokken aan de begrotingsreserve?
Antwoord
De reeks op blz. 24 in de EZ-begroting betreft de onttrekking uit de begrotingsreserve Apurement. In de begroting wordt zichtbaar dat er aan de begrotingsreserve Apurement wordt onttrokken in de jaren 2017 (8 miljoen euro), 2018 (3 miljoen euro), 2019 (2,7 miljoen euro) en 2020 (2,7 miljoen euro). Het betreft hier echter een reeks die langer doorloopt. Tot en met 2024 wordt aan de reserve onttrokken: 2,7 miljoen euro in 2021, 2022 en 2023 en 0,6 miljoen euro in 2024. Voor deze jaren is derhalve de ontvangstenraming verhoogd, wat op blz. 24 in de EZ-begroting staat weergegeven. Er is dus geen sprake van een structurele onttrekking uit de begrotingsreserve. Verder wordt de jaarlijkse voeding van de begrotingsreserve van 7,3 miljoen euro aangewend ter dekking van kosten van de NVWA.
117. Wie neemt er zitting in de Dutch Trade & Investment Board?
Antwoord
In de Dutch Trade & Investment Board hebben de volgende leden zitting:
• Mevr. T. Bodewes (voorzitter) (Thecla);
• Mevr. E.M.J. Ploumen (Lilianne), Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
• Dhr. H.G.J. Kamp (Henk), Minister van Economische Zaken of dhr. M.R.P.M. Camps (Maarten), secretaris-generaal Economische Zaken;
• Dhr. M.C. (Marten) van den Berg, Directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen, Ministerie van Buitenlandse Zaken;
• Dhr. B.C.M. Pulles (Bas), Directeur Internationale Programma’s, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO);
• Dhr. R. Van Gijzel (Rob), voormalig burgemeester van Eindhoven;
• Dhr. H. de Boer (Hans), Voorzitter VNO-NCW;
• Dhr. M. van Straalen (Michaël), Voorzitter MKB Nederland;
• Dhr. B. Marttin (Berry), Lid Raad van Bestuur Rabobank;
• Dhr. E. Oostwegel (Erik), Voorzitter Raad van Bestuur Royal HaskoningDHV;
• Mevr. M. Prins (Meiny), Algemeen directeur Priva B.V.;
• Dhr. J. van Rijs (Jacob), Directeur en medeoprichter MVRDV Rotterdam;
• Mevr. C. Zuiderwijk (Claudia), Bestuursvoorzitter Kamer van Koophandel;
• Dhr. A. Dijkhuizen (Aalt), Vml. Voorzitter Raad van Bestuur Wageningen UR, boegbeeld topsector Agri- en Food;
• Dhr. P. van Walraven (Pelle), CEO, Van Walraven Holding B.V.;
• Dhr. W. Heeren (Willem), CEO Jan de Rijk Logistics, voorzitter Dinalog en Exportplatform IenM;
• Dhr. B. Pauli (Bert), Gedeputeerde Economie en Internationalisering, Provincie Noord-Brabant;
• Dhr. J. van Keulen (Joost), Wethouder Economische Zaken en Internationalisering Groningen;
• Dhr. G. A. Geerts (Guido), Algemeen Directeur Delft DI;
• Dhr. A. van Oyen (Alexander), Independent Business Owner at APcompany;
• Dhr. M.J.J. van Os (secretaris) (Maurits), DG Buitenlandse Economische Betrekkingen, Ministerie van Buitenlandse Zaken.
118. Waarom dalen de gasbaten van € 3,6 mld naar € 2,55 mld (ca. – 30%), terwijl de winning slechts daalt van 27 naar 24 bcm (ca. – 10%)? Hoe verhoudt dit zich de stijgende Title Transfer Facility-prijs voor gas? Wordt hier een impliciete toekomstige meevaller ingebouwd? Heeft dit te maken met de eventuele vulling van het Toekomstfonds?
241. Hoe kunnen de gasbaten van 2015 tot 2017 zo sterk gedaald zijn (van € 6,2 naar € 2,55 mld) terwijl de winning met slechts ca. 10% afnam (van 27 naar 24 bcm)? Hoe verhoudt dit zich tot de stijgende TTF-prijs voor gas?
Antwoord op de vragen 118 en 241
De gasbatenraming is gebaseerd op het geraamde productievolume en de te verwachten gasprijs. Voor de raming van de gasprijs wordt de beursprijs van TTF-gas gebruikt. De gasbaten worden viermaal per jaar geactualiseerd naar de laatste inzichten: bij de Miljoenennota, de Eerste suppletoire begroting, de Tweede suppletoire begroting en bij de Slotwet.
De gasbaten voor 2016 werden bij de Miljoenennota 2016 geraamd op 5,7 miljard euro (op kasbasis, exclusief Vennootschapsbelasting). Dit was gebaseerd op een productieplafond van 33 mld m3 voor het Groningenveld en een gasprijs van 20 cent per m3. Bij de Eerste suppletoire begroting 2016 is de raming voor 2016 verlaagd naar 2,1 miljard euro op basis van een verlaging van het productieplafond naar 27 mld m3, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 18 december 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 212), en een gasprijs van 14 cent per m3. De verlaging van de productie zorgde voor een daling van 0,85 miljard euro en de daling van de gasprijs zorgde voor een daling van 2,75 miljard euro. In totaal leidde dit tot een verlaging van 3,6 miljard euro.
Gasbatenraming (kasbasis, excl Vpb in € mld) |
2016 |
2017 |
---|---|---|
Miljoenennota 2016 |
5,70 |
5,30 |
1e suppletoire begroting 2016 |
2,10 |
2,10 |
Verschil |
– 3,60 |
– 3,20 |
Miljoenennota 2017 |
2,25 |
2,55 |
De gasbaten voor 2017 worden in de Miljoenennota geraamd op 2,55 miljard euro. Dit is gebaseerd op een gasprijs van 17 cent per m3 en een productie van het Groningenveld van 24 mld m3 (Kamerstuk 33 529, nr. 309).
Het Toekomstfonds wordt mede gevoed met eventuele meevallers uit de aardgasbaten. Er is sprake van meevallers wanneer de gerealiseerde aardgasbaten in een bepaald jaar hoger zijn dan de aardgasbaten zoals die voor dat betreffende jaar geraamd zijn in de ijklijn aardgasbaten Miljoenennota. Deze raming wordt herijkt als er beleidsmatige aanpassingen van de gasproductie (volume) plaatsvinden (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 5). Het zijn met name prijsstijgingen die kunnen leiden tot vulling van het Toekomstfonds. Om de gasprijs te bepalen wordt de beursprijs van TTF-gas gebruikt. Dit is een objectieve prijs die door de markt wordt bepaald. De vulling van het Toekomstfonds speelt geen rol in de prijsbepaling.
119. Was de BMKB-premie tot nu toe niet kostendekkend?
Antwoord
De BMKB-premie is niet kostendekkend. Zonder maatregelen zou bij een gemiddelde benutting van 570 miljoen euro per jaar het tekort naar verwachting uitkomen op 15,3 miljoen euro per jaar. Door de premieverhoging van gemiddeld 3,6% naar gemiddeld 4,8% per 1 januari 2017 zal het tekort worden teruggedrongen tot 8,5 miljoen euro per jaar.
120. Waarom wordt er 8 miljoen euro aan de begrotingsreserve voor apurementen onttrokken? Er zullen in de toekomst toch steeds weer nieuwe apurementen komen die terugbetaald zullen moeten worden?
Antwoord
In 2017 wordt 8 miljoen euro onttrokken uit de begrotingsreserve apurement voor de versterking van het toezicht door de NVWA als onderdeel van de financiële dekking, zoals aangekondigd in de brief van 27 mei 2016 (TK, 33 835, nr. 33). Jaarlijks vindt een beoordeling plaats van de omvang van de begrotingsreserve in relatie tot de correctievoorstellen en definitieve correctiebesluiten van de Europese Commissie. Naar huidig inzicht is de omvang van de begrotingsreserve apurement voldoende om opgelegde correcties en boetes van de Europese Commissie te dekken.
121. Welke mosselpercelen verhuurt de overheid?
Antwoord
Mijn ministerie verhuurt namens het Ministerie van Financiën het visrecht in wateren, waar het eigendom berust bij de Staat (zgn. Staatswateren). Ten behoeve van de mosselkweek betreft het percelen, die zijn gelegen in de Waddenzee (ca. 495) en de Oosterschelde (ca. 335).
122. Hoe groot is de totale vrije ruimte die de Kamer heeft om via amendementen middelen van het Ministerie van EZ een andere bestemming te geven?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het «overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven» op pagina 25 en 26 van de EZ-begroting. In dit overzicht is per beleidsartikel het percentage/bedrag juridisch verplicht en het percentage/bedrag niet-juridisch verplicht aangegeven. Daarbij merk ik op dat het deel dat niet-juridisch is verplicht, wel een concrete beleidsmatige bestemming heeft en deels bestuurlijk gebonden is. De specificatie daarvan is ook in het betreffende overzicht opgenomen.
123. Waarom zijn de middelen voor de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voor 100% niet juridisch bindend?
Antwoord
Voor de voor 2017 geraamde bedragen op artikel 5 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen zijn bij indiening van de begroting 2017 nog geen juridische verplichtingen jegens derden afgegeven.
124. Kunnen de 319 miljoen euro op artikel 4 op een andere manier worden ingezet?
Antwoord
De 319 miljoen euro op artikel 4 betreft het aandeel «niet-juridisch verplichte uitgaven». In de tabel op blz. 25 is de bestemming van deze niet-juridisch verplichte uitgaven opgenomen. Er is dus wel een beleidsmatige bestemming voor dit budget, maar er zijn in strikte zin nog geen juridische verplichtingen aangegaan jegens derden.
125. Welke consequenties heeft de afname van beschikbare middelen voor de MIT-regeling in 2017 e.v. voor de cofinanciering vanuit de provincies en het aantal niet te honoreren innovatieaanvragen?
Antwoord
De MIT-regeling is een gezamenlijke regeling van EZ en provincies, waarvan een deel door RVO (landelijk) wordt uitgevoerd en een deel door de provincies (decentraal). De provincies hebben aangegeven ernaar te streven hun huidige inzet binnen de MIT (20 miljoen euro in 2016) in 2017 te zullen continueren. EZ heeft voldoende middelen om dat bedrag in 2017 met 20 miljoen euro te kunnen matchen.
Het is bij het huidige EZ budget voor 2017 en de geplande inzet van de provincies niet mogelijk om het totaal in 2016 voor het MIT beschikbare budget van 55 miljoen euro (15 miljoen euro landelijk + 40 miljoen euro decentraal) te continueren. Het aantal innovatie-aanvragen dat niet gehonoreerd kan worden, zal bij gelijkblijvende vraag en een dalend totaalbudget toenemen.
127. Waarom zijn er bij het Toekomstfonds geen bedragen ingevuld? Hoe verhoudt dit zich tot de € 100 mln die op bladzijde 26 genoemd worden?
Antwoord
In de overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren is het Toekomstfonds opgenomen onder A1 Financieringsinstrumenten Toekomstfonds en B2 Investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek. De op blz. 26 genoemde 100 miljoen euro betreffen de post investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek.
128. Klopt het dat er twee regelingen vallen onder de WBSO? Wat zijn de verschillen tussen deze twee regelingen? Waarom wordt voor één regeling slechts 8 miljoen euro uitgetrokken en voor de andere 1205 miljoen euro?
Antwoord.
Ja. De WBSO bestaat uit twee regelingen die beide speur- en ontwikkelingswerk (S&O) bevorderen. De eerste is de afdrachtsvermindering speur- en ontwikkelingswerk in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen. Deze faciliteit heeft een budget van 1205 miljoen euro en is gericht op bedrijven die aan S&O doen en inhoudingsplichtig zijn voor de loonbelasting. De tweede is de S&O-aftrek in de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze kent een budget van 8 miljoen euro en is gericht op zelfstandigen die aan S&O doen en inkomstenbelasting betalen. Het verschil in budget is te verklaren door het verschil in volume van S&O door bedrijven en S&O door zelfstandigen.
129. Klopt het dat de overheid in 2017 slechts € 241 mln aan de topsectoren uitgeeft? Hoe verhoudt dit zich tot de € 1 mld als overheidsbijdrage die eerder genoemd werd?
Antwoord
In de begroting is op pag. 27 de overzichtstabel bedrijfsleven en topsectoren opgenomen. Deze tabel bevat een generiek deel en een specifiek deel, alleen gericht op de topsectoren. Dit laatste deel betreft de categorieën B. t/m D. De totale bijdrage die specifiek voor de topsectoren is gereserveerd telt voor 2017 op tot ruim 1 miljard euro. Het bedrag van 241 miljoen euro heeft alleen betrekking op categorie D: Specifieke bijdragen departementen. Daarnaast is nog 1,6 miljard euro aan generieke instrumenten beschikbaar waar topsectoren ook ruim gebruik van maken, die is opgenomen onder categorie A.
130. Klopt het dat het topsectorenbeleid wordt ondersteund met overheidsgeld van vijf ministeries?
Antwoord
Het topsectorenbeleid wordt gekenmerkt door een integrale en interdepartementale aanpak. Vanaf het begin van de aanpak zijn onderdelen van het topsectorenbeleid zoals op het terrein van kennis en innovatie, human capital en internationalisering door verschillende ministeries financieel ondersteund. De interdepartementale aanpak bevordert synergie en cross-sectorale samenwerking. Dit is in het bijzonder relevant bij de inzet op maatschappelijke opgaven.
Voor het thema kennis en innovatie dragen bijvoorbeeld in 2016 en 2017 zes ministeries (EZ, IenM, OCW, VWS, Defensie en BH&OS) financieel bij aan de aanpak voor een of meerdere van de topsectoren of met een niet specifiek aan een topsector toegerekende bijdrage. De bijdragen zijn vastgelegd in het Nederlands Kennis- en Innovatiecontract 2016–2017, dat de totale private en publieke bijdragen beschrijft en in oktober 2015 door de betrokken bewindspersonen is ondertekend.
131. Waarom zijn er in 2017 en 2018 geen beleidsdoorlichtingen?
Antwoord
In de periode 2014–2016 zijn alle beleidsartikelen van de EZ-begroting via een beleidsdoorlichting doorgelicht. Conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE 2015) dient al het beleid met een zekere regelmaat te worden geëvalueerd in een beleidsdoorlichting en dat vindt tenminste eens in de 7 jaar plaats. Omdat er geen aanleiding is gezien om af te wijken van deze norm van 7 jaar, zijn er voor 2017 en 2018 geen beleidsdoorlichtingen gepland.
132. Waarom groeit het aantal uitstaande garanties zo explosief van 2015 tot 2017, van € 3,46 mld naar € 6,60 mld?
Antwoord
De omvang van de uitstaande garanties ultimo 2015 was 3,46 miljard euro. In het overzicht op blz. 29 en 30 van de EZ-begroting is er bij de berekening van de omvang van uitstaande garanties ultimo 2016 en 2017 aangenomen dat de garantieplafonds van de diverse regelingen in 2016 en 2017 volledig benut worden. Ondanks dat de realisatiecijfers op een stijgende trend wijzen, zullen de garantieplafonds waarschijnlijk niet, of niet voor alle regelingen, volledig benut worden. In de praktijk zal de stijging van de uitstaande garanties daarom naar verwachting lager uitvallen.
133. Wat wordt bedoeld met het garantieplafond van € 1.86 mld? De uitstaande garanties zijn toch veel hoger dan dit plafond?
Antwoord
Met de kolom garantieplafond 2017 wordt bedoeld welk garantieruimte er in dat jaar per regeling maximaal beschikbaar is voor het verstrekken van nieuwe garanties. 1,86 miljard euro betreft de optelsom voor 2017 van het garantieplafond voor alle regelingen. De uitstaande garanties betreffen daarentegen het totaal van verstrekte garanties in de afgelopen jaren, minus de gerealiseerde aflossingen en verliesdeclaraties (het openstaande saldo).
134. Zijn de begrote BMKB-ontvangsten van € 33 mln gebaseerd op het tarief van 3.6% of het nieuwe (gemiddelde) tarief van 4.8%?
Antwoord
In de raming van de BMKB-ontvangsten van 33 miljoen euro is rekening gehouden met de premieverhoging naar 4,8% per 1 januari 2017.
135. Wordt de MIT gezien als één subsidie regeling? Hoe functioneert de MIT exact? Wat is de betrokkenheid van het rijk bij de MIT? Investeert het slechts in de MIT? Wat is de rol van de provincies in de MIT? Wat is de rol van ROM’s bij de MIT?
Antwoord
De MIT-regeling is een gezamenlijke regeling van EZ en provincies, waarvan een deel door RVO (het landelijke deel) wordt uitgevoerd en een deel door de provincies (decentraal). Voor het landelijke deel heeft EZ in 2016 15 miljoen euro beschikbaar gesteld; in het regionale deel dragen EZ en de provincie ieder 20 miljoen euro bij.
In de MIT-regeling kunnen ondernemers aanvragen indienen voor kennisvouchers, innovatieadvies-, haalbaarheids- en R&D-samenwerkingsprojecten. Rijk en regio stellen samen de regelingstekst vast. Rijk en regio zorgen ervoor dat gehonoreerde projecten passen in de (nationale) topsectoragenda’s en de regionale innovatiestrategieën.
In sommige regio’s worden op verzoek van de provincies de ROM’s betrokken. De rol van de ROM’s varieert hierbij van voorlichten van ondernemers tot in enkele gevallen het verstrekken van inhoudelijk advies aan provincies bij de inhoudelijke beoordeling van innovatieadvies- of haalbaarheidsprojecten.
136. Kan aangeven worden hoeveel subsidies vallen onder artikel 2 van de begroting van het Ministerie van EZ?
Antwoord
In paragraaf 7.6 subsidieoverzicht bij de EZ-begroting 2017 zijn de te onderscheiden subsidies op de EZ-begroting opgenomen. Voor artikel 2 zijn in totaal 26 instrumenten onderscheiden. Van deze 26 zijn er nog 11 subsidie instrumenten waarvoor in 2017 nieuwe verplichtingen worden aangegaan. Van de overige 15 vindt voor 5 instrumenten nog uitfinanciering (voorschotbetalingen en/of eindafrekeningen) van reeds in eerdere jaren aangegane verplichtingen plaats. De resterende 10 zijn inmiddels beëindigde regelingen waarvoor nog uitsluitend in de jaren 2016 en eerder uitgaven zijn gedaan.
137. Hoeveel subsidie (van de subsidies die vallen onder artikel 2 van de begroting) wordt er uitgekeerd aan bedrijven onder de 50 werknemers? Hoeveel aan bedrijven met een werknemersaantal tussen de 50 en 250, en hoeveel aan bedrijven met meer dan 250 werknemers? En om hoeveel bedrijven per categorie gaat dit specifiek?
Antwoord
Tabel 1 geeft een overzicht van de subsidieregelingen onder artikel 2, die nog actueel zijn. De cijfers hebben betrekking op de verstrekte subsidie in 2015.
RVO.nl houdt voor de uitvoering van deze regelingen het aandeel mkb bij, niet de exacte grootte van de mkb-onderneming. Een uitsplitsing van mkb-bedrijven naar meer en minder dan 50 werknemers is niet voorhanden. De regelingen Eurostars, TKI-toeslag en JTI’s/Eurekaclusters staan zowel open voor kennisinstellingen als bedrijven. De totalen geven het cijfers inclusief de kennisinstellingen weer.
Gegevens over de deelname aan het mkb in de EFRO-programma’s 2014–2020 zullen later dit jaar beschikbaar worden gesteld in de Monitor Bedrijvenbeleid.
Voor de WBSO, de grootste innovatieregeling van EZ, is een uitsplitsing tussen bedrijven tot 50 werknemers, bedrijven met 50 tot 250 werknemers en bedrijven met meer dan 250 werknemers wel beschikbaar. Zie tabel 2.
Subsidieregeling |
Mkb |
Grootbedrijf |
Kennisinstellingen |
Totaal |
|
---|---|---|---|---|---|
MKB Innovatieregeling Topsectoren (MIT)1 |
Verstrekte subsidie (€ mln) |
45,6 |
0 |
0 |
45,6 |
Aantal gebruikers |
1.199 |
0 |
0 |
1.199 |
|
Eurostars |
Verstrekte subsidie (€ mln) |
13,2 |
0,1 |
3,7 |
17,0 |
Aantal gebruikers |
49 |
1 |
19 |
69 |
|
Internationaal Innoveren: Eureka Clusters & Joint Technology Initiatives |
Verstrekte subsidie (€ mln) |
5,2 |
23,2 |
11,3 |
39,7 |
Aantal gebruikers |
22 |
28 |
20 |
70 |
|
TKI-toeslag2 |
Verstrekte subsidie (€ mln) |
1,8 |
0,3 |
78,2 |
80,3 |
Aantal gebruikers |
23 |
25 |
286 |
334 |
|
InnovatiePrestatieContracten3 |
Verstrekte subsidie (€ mln) |
2,7 |
0 |
0 |
3,0 |
Aantal gebruikers |
112 |
0 |
0 |
120 |
De TKI-toeslag komt voor het grootste gedeelte (meer dan 95%) terecht bij kennisinstellingen, die het vervolgens inzetten om projecten uit te voeren waar ook mkb-bedrijven bij betrokken zijn. Voor de beantwoording van deze vraag is aangegeven welk gedeelte van de TKI-toeslag direct aan het mkb, het grootbedrijf en kennisinstellingen is verstrekt.
Het gedeelte van het bedrag dat niet ten goede is gekomen aan het mkb (0,3 miljoen euro), is ten goede gekomen aan de penvoerders van de IPC-projecten.
Fiscale regeling |
Mkb (tot 50 werknemers) |
Mkb (50–250 werknemers |
Grootbedrijf (meer dan 250 werknemers) |
Totaal |
|
---|---|---|---|---|---|
WBSO1 |
Fiscale ondersteuning (€ mln) |
492 |
217 |
341 |
1.050 |
Aantal gebruikers |
17.181 |
2.573 |
572 |
20.326 |
Het betreft de gegevens voor de WBSO en Research- en Development Aftrek (RDA) samen. De RDA is per 2016 geïntegreerd met de WBSO. Gegevens zijn op basis van realisatie, exclusief zelfstandigen. Voor de berekening van het RDA-bedrag is uitgegaan van een Vpb-tarief van 25%.
138. Hoeveel lokale innovatiesubsidie regelingen zijn er?
139. Is er een overzicht beschikbaar van alle innovatiesubsidies van lokale overheden? Zoals provincies en hun ROM’s en de grote steden? Zo ja, waar?
Antwoord op de vragen 138 en 139
In antwoord op vragen van uw Kamer over de totale omvang van publieke innovatiemiddelen gaf ik aan dat de omvang van de decentrale investeringen in R&D en innovatie te beperkt is om aanpassing van de huidige indeling, in categorieën waarover gerapporteerd wordt, te rechtvaardigen10. Er bestaat derhalve geen volledig overzicht van gemeentelijke, regionale en provinciale R&D en innovatie-uitgaven en bijbehorende regelingen.
Vorig jaar is het Rathenau Instituut in het jaarlijkse TWIN-rapport (Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie) gestart met het in kaart brengen van regionale investeringen, in het bijzonder van provincies. Op basis van hun analyse schat het Rathenau Instituut dat provincies minimaal 150 miljoen euro per jaar uitgeven aan kennis en innovatie11. Om deze innovatie-inspanningen van provincies en die van het Rijk te harmoniseren en onderling te verbinden hebben provincies en Rijk in 2014 de mkb-samenwerkingsagenda vastgesteld12. Een concreet resultaat hiervan is de gezamenlijke mkb-innovatieregeling topsectoren (MIT), die in 2015 van start is gegaan.
140. Is er een overzicht van alle subsidiemaatregelen die vallen onder artikel 2 van de begroting, en hoe deze functioneren, aan de hand van de meest actuele beleidsdoorlichtingen?
Antwoord
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 23 juni 2016 (TK, 34 300 XIII, nr. 174) is in de Ontwerpbegroting EZ 2017 het nieuwe beleidsartikel 2 «Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen» opgenomen. Hiermee is uitwerking gegeven aan het advies uit de recente beleidsdoorlichtingen van artikel 12 en 13 en de beleidsdoorlichting van artikel 18 om de artikelen 12, 13 en 18.1 te integreren.
Voor het functioneren van de subsidiemaatregelen in onderlinge samenhang onder het huidige artikel 2 verwijs ik daarom naar de beleidsdoorlichting van de voormalige artikelen 12 en 13 (TK, 30 991, nr. 23) die op 13 mei 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden (hoofdstuk 4, pagina 73–118, rapport Dialogic) en de beleidsdoorlichting van het voormalige artikel 18 (TK, 30 991, nr. 29) die op 24 december 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden (paragraaf 4.2, pagina 45–49, rapport Berenschot/Ecorys).
Het functioneren van de afzonderlijke regelingen wordt overigens in meer detail onderzocht in de ex post evaluaties van de individuele instrumenten. In deze onderzoeken worden effectiviteit en doelmatigheid expliciet onderzocht. Een verwijzing naar recente individuele evaluaties is in de EZ-begroting opgenomen in paragraaf 7.6 subsidieoverzicht (pagina 226 e.v.) en in paragraaf 7.7 evaluatie- en overig onderzoek (pagina 236 e.v.).
141. Op basis van welk uitgangspunt wordt gekozen voor een premieverschil van 2% tussen innovatieve bedrijven en andere bedrijven?
Antwoord
Het premieverschil van 2% is gebaseerd op het grotere risico dat de Staat loopt bij het verlenen van borgstellingen aan innovatieve bedrijven. In de berekeningen is gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens over historische verliesdeclaraties van beide groepen. Tevens geldt voor innovatieve bedrijven dat de Staat bereid is om voor een hoger percentage borg te staan (90% van 2/3 van het totale krediet tegenover 90% van 1/2 van het totale krediet bij reguliere bedrijven).
142. Waarom wordt op bladzijde 31–37 nog een keer apart ingegaan op de artikelen 2, 4, 6 en 8? Waarom valt dit onder de beleidsagenda en niet onder de beleidsartikelen?
Antwoord
Het «overzicht van risicoregelingen» wordt conform de Rijksbegrotingsvoorschriften opgenomen onder de beleidsagenda. De betreffende pagina’s 31 tot en met 37 bevatten een toelichting op het overzicht van risicoregelingen. De risicoregelingen zijn geclusterd per beleidsartikel.
143. Worden innovatieve bedrijven niet onnodig afgeschrikt door een hoger tarief te vragen voor de BMKB dan voor andere bedrijven (6,65% in plaats van 4,65%)?
Antwoord
Innovatieve bedrijven zijn actief in een markt waarin hogere risico’s gepaard gaan met potentieel grote verdienmogelijkheden. Daarin is het gebruikelijk om voor risicokapitaal ook een relatief hogere prijs te betalen. De tariefverhoging in de BMKB is daarmee in lijn en doet recht aan het risico dat de Staat loopt op de borgstellingen aan innovatieve bedrijven.
144. Wat was in het kort de uitkomst van de recent afgeronde evaluatie van de BMKB?
Antwoord
Uit de bevindingen van de werkgroep en het CPB blijkt dat de BMKB voldoende doeltreffend is. De bedrijven die er gebruik van maken passen binnen de doelstelling van de regeling; het zijn immers minder makkelijk te financieren bedrijven.
Over de doelmatigheid zijn geen empirische bewijzen gevonden, maar het feit dat BMKB-bedrijven voorafgaand aan verstrekking een lagere solvabiliteit en minder zekerheden hadden dan bedrijven zonder BMKB, terwijl ze na verstrekking een hogere winstgevendheid hadden, geeft voldoende indicatie over de doelmatigheid. Deze positieve bevindingen over het effect van de regeling hebben aanleiding gegeven om de BMKB te continueren.
145. Ligt het kredietbeheer bij de bank of bij de kredietcommissie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) of bij alledrie?
Antwoord
Het kredietbeheer ligt primair bij de bank. De bank dient evenwel rekening te houden met het belang van de Staat als garantsteller. Derhalve zijn in de garantstellingsovereenkomst tussen bank en RVO verplichtingen inzake het kredietbeheer opgenomen.
146. Wie neemt er zitting in de onafhankelijke kredietcommissie?
Antwoord
Er is een onafhankelijke kredietcommissie ingesteld bestaande uit externe deskundigen. De huidige samenstelling van de kredietcommissie bestaat uit de heren Verberk (voorzitter), Seckel, Dijkstra en Graafland. Betrokkenen hebben langjarige ervaring op het terrein van kredietverlening.
147. Welke bedragen zijn afgestort dan wel onttrokken aan de begrotingsreserve door de Garantie Ondernemingsfinanciering-regeling in de afgelopen vier jaar?
Antwoord
In onderstaand overzicht zijn de onttrekkingen aan, en de stortingen in de begrotingsreserve voor de regeling Garantie Ondernemingsfinanciering weergegeven.
Overzicht Begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering (x € 1 mln) |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
---|---|---|---|---|---|
Stand aanvang boekjaar |
63,3 |
63,5 |
64,6 |
55,0 |
53,1 |
Onttrekking (-)/Storting (+) |
0,2 |
1,1 |
– 9,6 |
– 1,9 |
0 |
Stand ultimo boekjaar |
63,5 |
64,6 |
55,0 |
53,1 |
53,1 |
148. Hoe vaak wordt de maximumgarantie van 50% van de groeifaciliteit verleend?
Antwoord
In alle gevallen wordt de maximumgarantie van 50% verleend voor het bedrag dat partijen onder garantie kunnen brengen.
149. Is het mogelijk de garanties in het kader van het Aanvullend Actieplan MKB-financiering ook na 2017 te verstrekken? Zo niet, wat zijn hiervan de gevolgen?
Antwoord
De in het kader van het Aanvullend Actieplan met ingang van 2015 beschikbaar gestelde garantieruimte van 400 miljoen euro voor nieuwe aanbieders van mkb-financiering is tot en met 2017 beschikbaar. Daarmee kunnen alle positief beoordeelde plannen van een garantie voorzien worden, voor zover zij er nog niet in geslaagd zijn om zonder garantie funding aan te kunnen trekken. De niet benutte garantieruimte kan dan na 2017 vervallen.
150. Waarom is besloten tot garantie van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) en de EIB om Qredits te financieren?
Antwoord
Om kleine startende ondernemers te financieren, in 2009 met alleen microkredieten, maar later ook met mkb kredieten en werkkapitaalfinanciering (Aanvullend Actieplan MKB-financiering), heeft stichting Qredits Microfinanciering funding nodig. De overheid heeft deze funding zelf niet (altijd) beschikbaar, maar kan wel garanties verstrekken. Financiers zoals BNG en EIB hebben funding wel beschikbaar, maar mogen en kunnen dit niet zonder garanties verstrekken, om diverse redenen: Qredits was (in 2010) nog een startende organisatie met weinig trackrecord, Qredits was voor (EIB) een nieuwe klant en Qredits verstrekt leningen aan risicovolle bedrijven.
Zonder garantie zouden de fundingkosten (rente die Qredits betaalt aan de financier) te hoog worden, om deze nog door te kunnen berekenen aan de kleine startende ondernemer.
EIB, BNG en overheid kunnen gezamenlijk dus funding aan Qredits mogelijk maken, waarmee Qredits ondernemers met haalbare ondernemersplannen kan financieren die daarvoor geen financiering kunnen verkrijgen bij banken.
151. Welke kosten zouden zijn gemaakt en welke risico's zouden zijn gelopen als de financiering van Qredits die nu door de EIB en de BNG wordt gedaan door het Ministerie van EZ zou zijn uitgevoerd?
Antwoord
Doordat de financiering nu via EIB en BNG is verstrekt, loopt de staat een lager risico (80% via garantie i.p.v. 100% in het geval van een directe lening). Bovendien had een directe lening van EZ aan Qredits volledig op de EZ begroting gedrukt en hadden deze middelen niet voor andere beleidsdoelen ingezet kunnen worden. Verder financieren andere partijen Qredits nu met 80% garantie. Op het moment van vervolg/herfinanciering kunnen deze organisaties mogelijk, op basis van het trackrecord van Qredits en de ervaring die de financier met Qredits heeft opgedaan, aan Qredits lenen met minder garantie van de Staat, zodat Qredits geleidelijk minder afhankelijk wordt van de overheid.
Qredits betaalt nu rente aan BNG en EIB en een garantiepremie in het kader van de garantie aan EIB aan EZ. In geval van een staatslening aan Qredits, had daarvoor een rente in rekening gebracht moeten worden.
152. Klopt het dat er nog geen kredieten zijn verstrekt op basis van het Aanvullende Actieplan van 8 juli 2014?
Antwoord
Nee, 4 van de 10 door de commissie van externe experts als goed of voldoende beoordeelde projecten zijn er in geslaagd om zonder garantie funding aan te trekken, waarbij de beoordeling door de experts en de bereidheid van EZ om een garantie te verlenen wel in meerdere of mindere mate een rol gespeeld hebben bij het verkrijgen van funding. Twee daarvan zijn gestart met financiering, twee zullen dat naar verwachting binnenkort doen. Ik juich dat toe, omdat het altijd de voorkeur heeft als de markt zelf zijn werk doet, zonder financiële betrokkenheid van de overheid. Van de overige projecten verkeren er 4 in een finaal stadium en moet bij 1 nog met de Europese Commissie overlegd worden over staatssteunaspecten. Er is 1 voorstel afgevallen omdat de gevraagde marktconforme premie niet werkbaar was.
153. Hoeveel garanties voor aardwarmte zijn er inmiddels afgegeven?
Antwoord
Inmiddels zijn er met de 5e openstelling meegerekend 24 aanvragen ingediend. Daarvan hebben er 19 een garantie gekregen. Drie aanvragen zijn nog in behandeling. In het verleden zijn 2 aanvragen afgewezen (budgetuitputting; niet voldoen aan de eisen van de regeling).
154. Wanneer wordt het onderzoek over slamming verwacht?
Antwoord
In mijn brief van 17 mei 2016 (26 643, nr. 409) en in het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 24 mei 2016 (24 095 nr. 404) heb ik toegezegd in samenspraak met marktpartijen en de ACM te bezien of en zo ja welke aanvullende maatregelen nodig zijn om slamming te voorkomen, zonder afbreuk te doen aan een soepel overstapproces voor zakelijke abonnees, en de Kamer hierover in het najaar te informeren. Ik ben hierover in gesprek met de ACM en marktpartijen en verwacht uw Kamer hierover in november te informeren.
155. Hoe wordt een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met een generiek consumentenbeleid gestimuleerd?
Antwoord
Het consumentenbeleid is gericht op de bescherming van de consumenten. Het kabinet streeft een hoog niveau van consumentenbescherming na. Bij de bepaling van het generieke consumentenbeleid gaat altijd een afweging vooraf tussen het belang van een hoog niveau van consumentenbescherming en de gevolgen voor het bedrijfsleven. Om een goede balans te vinden wordt regelmatig overleg gevoerd met de belangrijkste vertegenwoordigers waaronder de Consumentenbond en VNO-NCW/MKB Nederland.
156. Wanneer wordt de L-band beschikbaar gesteld?
157. Klopt het dat er veel belangstelling is voor de L-band, bijvoorbeeld voor het aanbieden van mobiel breedband?
Antwoord op de vragen 156 en 157
De L-band betreft een band die door mobiele operators kan worden gebruikt als Supplemental Downlink, het leveren van aanvullende capaciteit naar de gebruiker. Uit een openbare consultatie is interesse gebleken voor deze band. Er is op basis van de consultatiereacties besloten om deze band mee te nemen in een breder onderzoek naar de samenhang tussen banden voor mobiele breedband communicatie die op termijn worden geveild. De andere banden betreffen de 700 MHz band en de 2.100 MHz band.
Dit onderzoek wordt gebruikt om een beslissing te nemen of de banden gezamenlijk worden geveild of dat de L-band separaat tijdens een eerdere veiling al aan de markt wordt aangeboden. Eind dit jaar wordt een consultatie gestart van de Strategische Nota Mobiele Communicatie met daarin een conceptbeleidskeuze voor de verdeling van de L-band. Ik verwacht in het eerste kwartaal van 2017 met een voorstel te komen. Dit voorstel zal aan uw Kamer worden aangeboden.
158. Kunt u verklaren waarom er wordt uitgegaan van een dalende Herfindahl-Hirschman Index voor de mobiele telefoniemarkt terwijl een fusie tussen Vodafone en Ziggo nagenoeg is afgerond en er dus minder marktpartijen overblijven?
Antwoord
Met de Herfindahl-Hirschman Index (HHI) wordt een kwantitatieve duiding gegeven van de mate van concurrentie in een markt, in dit geval de mobiele telecommunicatiemarkt. Een dalende HHI wijst op toenemende concurrentie. De HHI kijkt naar het aantal marktpartijen en naar de respectievelijke marktaandelen van de partijen. Als de concurrentie toeneemt doordat het aantal marktpartijen stijgt en de marktaandelen evenwichtiger worden, daalt de HHI. De joint venture van Vodafone en Ziggo is van zeer geringe invloed op de HHI, omdat Ziggo op dit moment nauwelijks een zelfstandige mobiele positie en marktaandeel heeft. Het beleid van EZ is gericht op bevordering van concurrentie. Marktontwikkelingen in de laatste jaren laten toetreding van Tele2 en een stevige positie van zogenoemde mobiele virtuele aanbieders zien. Deze concurrentie kan zich vertalen in een dalende HHI.
159. Welke bezwaren bestaan er bij de EU om het Ziggo netwerk te dwingen open te stellen voor derden?
Antwoord
Het huidige Europese telecomkader is erop gericht dat de toezichthouder op basis van een marktanalyse een dominante speler identificeert en op basis hiervan verplichtingen oplegt voor het verlenen van toegang aan derden. De systematiek van het kader heeft daarbij een voorkeur voor het opleggen van verplichtingen aan telefonienetwerken, en het niet reguleren van andersoortige netwerken. De consequentie van de toepassing van dit kader door de toezichthouder is dat van de twee infrastructuren momenteel alleen het KPN-netwerk in Nederland is gereguleerd.
De Europese Commissie presenteerde op 14 september jl. haar beoogde herziening van het telecomkader. Daarin lijkt de Commissie grotendeels vast te willen houden aan het bestaande kader. Het uitgangspunt van de Commissie is bovendien dat toegangsregulering alleen wordt ingezet als het echt nodig is, om investeringen in netwerken niet te ontmoedigen. Nederland zal zich in de onderhandelingen over het voorstel inzetten voor het creëren van mogelijkheden voor symmetrische toegangsregulering van beide netwerken, dus ook het Ziggo-netwerk. In het BNC-fiche dat op korte termijn naar uw Kamer wordt gestuurd, zal uitgebreider op de Nederlandse inzet worden ingegaan.
160. Hoe wil de regering de effectiviteit van de Wet markt en overheid versterken?
Antwoord
Zoals aangekondigd in de beleidsreactie op de evaluatie van de Wet markt en overheid van 3 juni 2016 (Kamerstuk 34 487, nr. 1), ben ik van plan om de algemeen belanguitzondering in de Wet markt en overheid aan te scherpen. Overheden kunnen deze uitzondering gebruiken als ze vinden dat een economische activiteit die ze verrichten in het algemeen belang is. Wanneer overheden de algemeen belanguitzondering gebruiken, zijn ze niet meer verplicht om de gedragsregels van de Wet markt en overheid (zoals de verplichting om de integrale kosten aan afnemers door te berekenen) toe te passen.
Uit de evaluatie van de Wet markt en overheid blijkt dat overheden gebruik van de algemeen belanguitzondering niet altijd goed motiveren en dat ondernemers beperkt bij de besluitvorming worden betrokken. Daarom denk ik bij de aanscherping van de algemeen belanguitzondering aan specifieke motiveringsvereisten en meer inspraak voor ondernemers vooraf. Dit dwingt overheden om ondernemers goed te betrekken, gebruik van de uitzondering goed te motiveren en meer aandacht te besteden aan de concurrentienadelen voor ondernemers. Over de concrete vormgeving van de aanscherping ben ik met overheden en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven in gesprek.
161. Wordt bij het streven om de UPD betaalbaar te houden ook nagedacht om de dienstverlening verder te standaardiseren, bijvoorbeeld standaard formaat enveloppen, zodat er ook een kostenreductie mogelijk is?
Antwoord
In de periodieke evaluatie van UPD die in 2016 zal worden gestart zal onder meer aandacht worden besteed aan mogelijkheden om de UPD op de lange termijn kostenefficiënter uit te voeren en op die manier betaalbaar te houden. Welke opties daarvoor worden aangedragen en onderzocht is mede afhankelijk van de input van stakeholders die zullen worden betrokken bij de evaluatie.
162. Wanneer komt het kabinet met een wetsvoorstel om de wet markt en overheid te verlengen en tegelijkertijd de effectiviteit versterken?
Antwoord
Om de effectiviteit van de Wet markt en overheid te versterken, ben ik voornemens in het voorjaar van 2017 een wetsvoorstel voor advisering naar de Raad van State te zenden. Omdat de Wet markt en overheid echter op 1 juli 2017 afloopt en het nog in te dienen wetsvoorstel niet voor dat tijdstip in werking zal treden, zal ik in november een algemene maatregel van bestuur om de geldingsduur van de wet te verlengen bij uw Kamer voorhangen. Dit besluit wijzigt de wet niet inhoudelijk, maar zorgt voor overbrugging van de periode tussen juli 2017 en het moment van inwerkingtreding van het nog in te dienen wetsvoorstel.
163. Op welke manier gaan ondernemers en overheden zelf afspraken maken over beter aanbesteden? Klopt het dat u juist liever duidelijke regels en protocollen volgt en niet per aanbesteding aparte afspraken wil maken?
Antwoord
Zoals ik uw Kamer eerder dit jaar heb laten weten (Kamerstuk, 34 252, nr. 2), gaan binnen Beter aanbesteden ondernemers en aanbestedende diensten met elkaar in gesprek over praktijkproblemen en over concrete oplossingen die bijdragen aan een verbetering van de aanbestedingspraktijk. Per regio komen zijn tot concrete acties die worden bevestigd in een landelijk akkoord. Zoals in het antwoord op vraag 84 al is aangegeven, gaat het om acties die moeten leiden tot een verbetering van de aanbestedingspraktijk, niet om aparte afspraken per aanbesteding. Het landelijk akkoord zorgt voor transparantie en duidelijkheid over de afspraken.
164. Wat is de reden van de structurele verlaging van de post «diverse ontvangsten» na 2016?
Antwoord
Op de post «diverse ontvangsten» worden de ontvangsten van het Agentschap Telecom geraamd. Dit betreft met name ontvangsten die verband houden met de verdeling van vergunningen voor frequentieruimte. In 2016 zijn de bestaande UMTS-3G (2.100 MHz) vergunningen van KPN, T-Mobile en Vodafone verlengd voor de periode 2017 tot en met 2020 (Kamerstuk 24 095, nr. 373). Het bedrag voor het gebruik van de onder de verlengde vergunningen vallende frequentieruimte, is voor de gehele periode in één keer voldaan. De totale opbrengst van de verlenging was 70,9 miljoen euro. Daarnaast wordt er in 2016 nog circa 6 miljoen euro aan ontvangsten geraamd voor de FM vergunningen. Voor de periode na 2016 zijn er nog geen ontvangsten geraamd voor toekomstige frequentieverdelingen. Het resterende bedrag van 0,7 miljoen euro dat vanaf 2017 is geraamd, betreft de overige ontvangsten, zoals bijvoorbeeld bestuurlijke boetes en dwangsommen.
165. Welke bedragen gaan direct en indirect en naast de genoemde € 644.000 naar het expertisecentrum Professioneel en Innovatief Aanbesteden, Netwerk voor Overheidsopdrachtgevers (PIANOo) en/of naar TenderNed?
Antwoord
EZ financiert de kerntaak van PIANOo. Hiervoor is jaarlijks 10,2 miljoen euro beschikbaar voor het elektronische aanbestedingssysteem TenderNed en voor activiteiten die de professionaliteit van het aanbesteden en de naleving van de aanbestedingsregels in Nederland verbeteren (website, vragenloket).
Daarnaast wordt PIANOo voor de voorlichtings- en netwerkrol meerjarig gefinancierd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Rijkswaterstaat, de Provincies en Waterschappen (0,5 miljoen euro per jaar). Voor projectmatige meerjarige expertprogramma’s (zoals maatschappelijk verantwoord inkopen) verstrekken diverse departementen een totale bijdrage van momenteel 1,5 miljoen euro per jaar. De aangegeven 0,644 miljoen euro is een deel van de genoemde bijdrage van andere overheden aan PIANOo voor 2017 die al is overgeboekt naar de EZ begroting.
166. Kan een overzicht van het aantal storingen, de totale downtime van TenderNed en andere onvolkomenheden bij het elektronisch aanbesteden in 2016 worden gegeven?
Antwoord
De daadwerkelijke downtime is beperkt tot de vier netwerkstoringen op 11 en 12 januari, 10 maart en 14 april en bedroeg in totaal 5 uur en 21 minuten. Een storing betekent niet direct dat ondernemers zich niet hebben kunnen inschrijven op een aanbesteding. TenderNed neemt contact op met aanbestedende diensten wanneer de mogelijkheid bestaat dat ondernemers zich niet hebben kunnen inschrijven door een storing. De aanbestedende dienst kan dan gebruik maken van de nieuwe storingsregeling in de gewijzigde Aanbestedingswet waardoor de ondernemers meer tijd krijgen om de inschrijving alsnog te doen. Tijdens gepland onderhoud blijft TenderNed vaak grotendeels beschikbaar.
Een actueel overzicht van storingen en onderhoud van TenderNed is te vinden op: https://www.tenderned.nl/onderhoud-storingen
167. Hoe is de penetratiegraad van digitale ontvangers in 2017?
Antwoord
De penetratiegraad van digitale ontvangers (het aantal Nederlandse huishoudens dat beschikt over een DAB+ ontvanger) over het jaar 2017 is nog niet bekend. Ook het cijfer over 2016 is nog niet bekend. Ik verwacht dat het CBS de cijfers over 2016 in het eerste kwartaal van 2017 kan publiceren. Qua raming voor het jaar 2017 wordt uitgegaan van 10–15% (raming 2016 is 8–10%).
168. Welke stappen worden gezet om de streefwaarde van een 35%-penetratiegraad van digitale radio ontvangers in huishoudens te halen? In hoeverre wordt een versnelling overwogen?
169. Hoe zal worden gestreefd om in 2020 het gebruik van Digital Audio Broadcasting+ met 25% tot 27% te doen stijgen?
Antwoord op de vragen 168 en 169
Het verlengings- en digitaliseringsbeleid voor de Nederlandse etherradio (periode 2017–2022) is er op gericht om een versnelling van de eerder ingezette digitalisering te bewerkstelligen. In mijn brief van 19 mei 2016 (Kamerstuk 24 095, nr. 402) heb ik aangegeven welke voorwaarden worden gesteld aan de verlenging van de commerciële radio-vergunningen. Een van die voorwaarden betrof het indienen – door de sector – van robuuste digitaliseringsplannen. Uit die plannen moet overtuigend blijken dat een verlenging, meer dan een veiling, leidt tot een versnelling van de digitalisering. In de plannen gaan de radiopartijen in op zaken als techniek (verdichting en uitbreiding van het netwerk), marketing (voorlichting en promotie van digitalisering), alsmede op de samenwerking tussen publieke en commerciële omroepen en de overheid. De digitaliseringsplannen zijn beoordeeld door adviesbureau KWINK groep. Het merendeel van de plannen is door de KWINK groep als voldoende robuust aangemerkt (Kamerstuk 24 095, nr. 402).
Inmiddels heb ik de zogenaamde verlengbaarheidsbesluiten gepubliceerd. In deze besluiten worden de radio-vergunningen genoemd die voor verlenging in aanmerking komen. Op dit moment worden de aanvraagregelingen en ontwerp-vergunningen uitgewerkt waarmee de verlenging ook daadwerkelijk aangevraagd kan worden.
170. Wordt het afschakelen van de FM in 2024 nog steeds als een realistische optie gezien?
Antwoord
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 19 mei 2016 blijkt uit het evaluatierapport van de KWINK groep over digitale radio dat DAB+ zich in Nederland nog in de early adopter fase bevindt. Het bepalen van een afschakeldatum is daarmee op dit moment nog niet aan de orde. Tijdens het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 24 mei 2016 heb ik daar aan toegevoegd dat ik na de verlenging van de radiovergunningen – samen de radiosector, de industrie en andere landen in Europa – zal bezien wat een haalbare en realistische afschakeldatum is.
171. Kan een overzicht worden gegeven van het totaal aan taken dat vanaf 1 januari 2017 bij RVO.nl wordt belegd en bij welke dienst of agentschap deze taken oorspronkelijk waren belegd?
Antwoord
Het voornemen is om PIANOo (inclusief TenderNed, het systeem voor elektronisch aanbesteden) per 1 januari 2017 in te bedden bij RVO. PIANOo is het expertisecentrum aanbesteden, met als doel de professionaliteit van het aanbesteden en de naleving van de aanbestedingsregels in Nederland te verbeteren. Dit doet PIANOo door het elektronisch systeem voor aanbesteden TenderNed te beheren, aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven te informeren over de aanbestedingsregels en de aanbestedingspraktijk (www.PIANOo.nl), en door aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven te ondersteunen en adviseren bij concrete aanbestedingsrechtelijke vragen. Daarnaast voert PIANOo door derden opgedragen en gefinancierde taken uit, zoals het stimuleren maatschappelijk verantwoord inkopen, het stimuleren van innovatiegericht inkopen, het ondersteunen bij de implementatie van e-factureren en het ondersteunen bij publiek-private samenwerking (pps).
De organisatie is momenteel een zelfstandige dienst van het Ministerie van Economische Zaken, ressorterend onder de Secretaris-generaal en aangestuurd vanuit het Directoraat-generaal Energie, Telecom en Mededinging.
RVO.nl kent een grote diversiteit aan opgedragen werkzaamheden. Voor het bestaande totale werkpakket van RVO.nl verwijs ik u naar de website www.rvo.nl, waar informatie is te vinden over de onderwerpen waarbinnen RVO.nl werkzaam is en de taken die de organisatie uitvoert
172. Wat zijn de gevolgen van de Voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State inzake de NVWA en ACM zoals opgenomen in de brief aan de Kamer d.d. 5 september 2016, over de doorrekening van de toezichtkosten van de ACM? Wat gaat het regering met de Voorlichting van de Raad van State doen als het gaat om de doorrekening van de kosten van de ACM? Welke vervolgstappen gaat de regering nemen?
Antwoord
Naar aanleiding van de voorlichting van de Raad van State is een interdepartementale werkgroep ingesteld die zal bezien wat deze voorlichting betekent voor het kabinetsbeleid over doorberekening van toezicht- en handhavingskosten zoals neergelegd in het rapport «Maat houden 2014». Nadat deze interdepartementale werkgroep haar bevindingen heeft gepresenteerd, zal het kabinet hierover een besluit nemen. Vervolgens zal worden bekeken in hoeverre dit gevolgen heeft voor de doorberekening van de toezichtskosten van de ACM. Tot die tijd blijft het huidige kabinetsbeleid de basis voor doorberekening van tarieven door toezichthouders aan het bedrijfsleven.
173. Bij de eerste evaluatie van ACM concluderen onderzoekers dat op onderdelen nog verbetering kan plaatsvinden; welke onderdelen kunnen nog verbeterd worden?
Antwoord
De evaluatie van de ACM die ik december 2015 aan uw Kamer stuurde, laat zien dat de ACM over het algemeen doeltreffend is. De ACM heeft een bijdrage geleverd aan goed functionerende markten en aan het beschermen van de consument. Tegelijkertijd blijkt dat op onderdelen nog verbetering kan plaatsvinden. Zo kan de gepercipieerde afschrikwekkende werking nog verbeteren en is er verbeterpotentieel in de doorlooptijden. De ACM heeft in haar reactie op de evaluatie laten weten dat zij de aanbevelingen uit de evaluatie ziet als een bevestiging dat zij aandacht besteedt aan de juiste onderwerpen. De ACM zal aandacht aan deze onderwerpen blijven geven. Ik blijf in gesprek met de ACM over haar inspanningen tot verdere verbeteringen. Voor verdere uitwerking van mogelijke verbeterpunten verwijs ik u naar de betreffende evaluatie en Kamerbrief (Kamerstuk 25 268, nr.132).
174. Wat is de verhouding tussen verplichte Europese communautaire statistieken, andere wettelijke statistieken en niet-wettelijke statistieken en hoe groot is de overlap hiertussen?
Antwoord
Het CBS produceert de volgende statistieken:
– Verplichte communautaire (Europese) statistieken op basis van artikel 4 Wet op het Centraal Bureau van de Statistiek. Het betreft statistische informatie over Nederland, die verplicht is vanuit Europese wetgeving. Enkele voorbeelden zijn overheidstekort en -schuld, bbp, inflatie, internationale handel, ziekenhuiszorg, onderwijsinstellingen, asiel en verblijf.
– Nationaal verplichte statistieken. In enkele nationale wetten zijn verwijzingen opgenomen naar statistische informatie die door het CBS wordt geproduceerd (zoals de cao-lonen o.b.v. artikel 402a boek 1 BW).
– Niet-verplichte statistieken. Deze statistieken vinden hun wettelijke basis in artikel 3 van de CBS-wet: het van overheidswege statistisch onderzoek verrichten ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap.
De Rijksbijdrage in de EZ-begroting van 2017 aan het CBS bedraagt 141,6 miljoen euro. Circa 96% van de Rijksbijdrage is bestemd voor de productie van (Europese) verplichte statistieken, de resterende ca. 4% van de Rijksbijdrage is bestemd voor de productie van niet-verplichte statistieken.
Voor enkele (onderdelen van) Europees verplichte statistieken geldt tevens een nationale verplichting. Met een nationale verplichting wordt hier bedoeld dat in Nederlandse wetten verwijzingen naar officiële CBS-statistieken zijn opgenomen. Deze «overlap» (Europees verplichte statistieken waarvoor tevens een nationale verplichting geldt) bedraagt minder dan 1% van het totaal van Europees verplichte statistieken.
Het aantal nationaal verplichte statistieken, dat niet tevens Europees verplicht is, is slechts beperkt (minder dan 1% van het totale statistiekprogramma van CBS).
175. Als roamingtarieven onder druk staan mede door initiatief van de EU om te streven naar Roaming Like At Home, waar is dan het uitgangspunt op gebaseerd dat de ontvangstbudgetten naar boven worden bijgesteld?
Antwoord
Vanwege de verlenging van de UMTS-vergunningen van KPN, Vodafone en T-mobile over de periode 31 december 2016 tot en met 31 december 2020 wordt het ontvangstenbudget naar boven bijgesteld. De ontvangsten betreffen de gehele periode en vinden vooraf plaats. Door de vragensteller lijkt een verband te worden gesuggereerd tussen de verlengingsprijzen voor de vergunningen in de 2.100 MHz band en de effecten van voorstellen over internationale roaming. Dat verband is er niet.
176. Hoeveel werknemers zijn werkbaar in de zogenaamde «fossiele industrie»? Kan een uitsplitsing worden gemaakt naar opleidingsniveau?
Antwoord
Uit de projecties in de Nationale Energieverkenning 2015 blijkt dat er in activiteiten die gerelateerd zijn aan conventionele energie in 2016 rond de 60.000 voltijdsbanen zijn. Hierbij wordt geen uitsplitsing gemaakt naar opleidingsniveau.
177. Hoeveel werknemers zijn werkbaar in de kolencentrales? Kan een uitsplitsing worden gemaakt naar opleidingsniveau per kolencentrale?
Antwoord
In het kader van het onderzoek naar de uitfasering van de kolencentrales worden ook de werkgelegenheidseffecten onderzocht. De resultaten daarvan worden meegenomen in de besluitvorming over kolencentrales, waarover uw Kamer eind november wordt geïnformeerd.
178. Hoeveel werknemers zijn werkbaar in de Rotterdamse haven? Kan een uitsplitsing worden gemaakt naar opleidingsniveau en sectoronderdeel?
Antwoord
Uit de meest recente Havenmonitor (opgesteld december 2015) blijkt dat in 2014 in de regio Rotterdam-Rijnmond 93.862 personen werkzaam waren in direct aan de zeehaven gerelateerde banen. Van deze werknemers was 64% werkzaam in de sector transport & logistiek, 21% in de industrie, 9% in de groothandel en 6% in de overige dienstverlening.
Een uitsplitsing van de werkgelegenheid in de Rotterdamse haven naar opleidingsniveau is niet beschikbaar.
179. Hoeveel banen zijn het komend decennium te verwachten in de zogenaamde «groene sector» en als gevolg van de energietransitie? Is een uitsplitsing te maken naar sector, bijvoorbeeld installatie, woningisolatie, maakindustrie, dienstverlening, enzovoort?
Antwoord
In de Nationale Energieverkenning 2015 wordt aangegeven dat er door het Energieakkoord in de periode tussen 2014 en 2020 netto 80.000 extra arbeidsjaren aan werkgelegenheid wordt gecreëerd. Onderstaand is een uitsplitsing gegeven op basis van de NEV 2015 van de hoeveelheid voltijdbanen die er in 2020 in verschillende sectoren worden verwacht.
Sector |
Modelberekening verwachte voltijdbanen in 2020 |
---|---|
Productie hernieuwbare energie |
4.700 |
Activiteiten uit investeringen in warmte (niet biomassa) |
1.800 |
Activiteiten uit investeringen biomassa en afval |
4.700 |
Activiteiten uit investeringen in wind |
12.300 |
Activiteiten uit investeringen in zon |
11.600 |
Activiteiten uit investeringen in elektrisch vervoer |
4.100 |
Activiteiten uit investeringen in energiebesparing |
31.200 |
Een projectie voor de periode na 2020 is niet voorhanden.
180. Wordt de Nederlandse Franchise Code wettelijk verankerd? Zo ja, wat is de voortgang?
Antwoord
Ja, de Nederlandse Franchise Code (NFC) wordt wettelijk verankerd. Het streven is gericht op handhaving van de zelfregulering door de inhoudelijke regels voor de sector in de Nederlandse Franchise Code te versterken met een wettelijke verankering die ertoe leidt dat ondernemingen in de franchisesector de NFC niet zomaar naast zich neer kunnen leggen.
Verschillende opties voor wettelijke verankering van de NFC zijn inmiddels verkend.
181. Is de miljoen euro verhoging van de gelden voor de ontwikkelingsmaatschappijen een investeringsbedrag of moet het gebruikt worden voor de apparaatskosten van de ontwikkelingsmaatschappijen?
Antwoord
De 1 miljoen euro per jaar per Regionale Ontwikkelingsmaatschappij is bedoeld als een subsidie voor de apparaatskosten van de ontwikkelingsmaatschappijen.
182. Welke middelen zijn er beschikbaar voor de cross-over TKI-toeslagen? Is dat afkomstig uit één TKI en zo ja, uit welke? Wie bepaalt dat?
Antwoord
Er is geen apart budget geoormerkt voor specifiek cross-over projecten. De TKI’s kunnen onderling afspraken maken over cross-sectorale projecten. Voor het doorsnijdende thema Biobased kan het TKI Biobased Economy net als de andere TKI’s aanvragen doen voor TKI-toeslag op basis van vastgelegde en gerealiseerde private bijdragen. Voor het doorsnijdend thema ICT bestaat geen afzonderlijk TKI. Wel kunnen er aanvragen voor TKI-toeslag worden gedaan op basis van de Innovatie-agenda ICT.
Voor de doorsnijdende thema’s ICT en Biobased Economy zijn bij het innovatiecontract voor 2016 en 2017 afspraken gemaakt. Voor 2017 wordt voor Biobased economy een inzet van NWO van 4,6 miljoen euro geleverd. Voor ICT is in het innovatiecontract een bedrag opgenomen van 19,36 miljoen euro vanuit TNO, NWO en EZ. Vanuit ECN en TNO wordt in 2017 een inzet verwacht van 3,8 miljoen euro voor het thema biobased economy.
183. Waarom wordt er specifiek aandacht besteed aan brainport Eindhoven en niet aan andere steden?
Antwoord
EZ heeft actieve partnerschappen met regio’s en steden verspreid in Nederland.
De Brainport regio Eindhoven is van bijzondere betekenis voor het verdienvermogen van Nederland. De R&D-uitgaven, economische groei en arbeidsproductiviteit liggen boven het landelijk gemiddelde. Voor de snel groeiende innovatieve maakindustrie in de regio is de aanwezigheid van internationaal talent en kenniswerkers bij uitstek een sleutelfactor. Daarvoor is een internationaal concurrerend vestigingsklimaat en voorzieningenniveau, waaronder internationaal onderwijs, cruciaal. De Brainportregio, met Eindhoven als centrumstad, is hiervoor zelf verantwoordelijk en ontvangt onder andere middelen uit het Gemeentefonds.
De fondsbeheerders hebben de Stuurgroep Herziening Financiële verhoudingen ingesteld om voor de langere termijn te bezien wat de rol van economische groei in de verhoudingen van het Gemeentefonds kan zijn. Een eerdere lening aan de gemeente Eindhoven is kwijtgescholden. De facto was dit geld eerder reeds beschikbaar voor dezelfde regio.
184. Waarvan wordt de kwijtschelding van de lening van zeven miljoen euro aan de internationale school Eindhoven van gedekt?
Antwoord
De kwijtschelding van de lening is, gespreid over de periode tot en met 2030, op artikel 2 verwerkt binnen het totaal van de ontvangstenraming.
185. Hoe komt het dat de bijdragen aan de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) in 2016 € 1 mln hoger uitvallen?
Antwoord
In 2016 was er budget gereserveerd voor een eventuele ROM Noordvleugel. Gedurende dit jaar werd duidelijk dat er bestuurlijk gezien onvoldoende draagvlak is voor een ROM Noordvleugel. Daardoor is er vanaf 2017 en verder geen budget meer voor gereserveerd. Hierdoor valt het budget in 2016 1 miljoen euro hoger uit dan in andere jaren.
186. Is het budget voor de MIT-regeling in 2015 volledig uitgeput?
Antwoord
De MIT-regeling wordt voor een deel uitgevoerd door RVO (het landelijke deel) en voor een deel decentraal door provincies. Voor het landelijke gedeelte was in 2015 21,1 miljoen euro budget, dit bedrag is geheel uitgegeven. Voor het decentrale deel was er in een enkele regio sprake van een beperkte onderuitputting; de regio’s hebben deze onderuitputting in 2015 toegevoegd aan het beschikbare bedrag voor 2016.
188. Waarom is ervoor gekozen om 3 miljoen euro te bezuinigen op de MIT-regeling?
Antwoord
Er is voor 2017 geen sprake van een bezuiniging op de MIT-regeling. Door het amendement Van Veen-Vos13 is het budget voor de MIT-regeling opgehoogd voor de jaren 2015 en 2016. Vanaf 2017 is het budget van de MIT-regeling weer terug op het oorspronkelijke niveau.
189. Welke verandering in het takenpakket ligt aan de grondslag van de tijdelijke verhoging in 2016–2018 van de bijdrage aan het Agentschap Telecom?
Antwoord
De verhoging van de bijdrage aan het Agentschap Telecom vloeit voort uit de nieuwe taken die Agentschap Telecom heeft voor het toezicht op vertrouwensdiensten en die het krijgt voor toezicht op elektronische identificatiemiddelen. Op 1 juli 2016 is het onderdeel vertrouwensdiensten van de eIDAS-verordening in werking getreden. Deze verordening verplicht lidstaten onder meer tot het uitvoeren van toezicht op de vertrouwensdiensten. Onder vertrouwensdiensten worden elektronische handtekeningen, -zegels, -tijdstempels, -bezorgdiensten en certificaten voor de authenticatie van websites verstaan. In Nederland wordt het toezicht op deze diensten bij Agentschap Telecom belegd. Daarnaast bereidt Agentschap Telecom het houden van toezicht op elektronische identificatiemiddelen voor. Het gaat om structurele toezichtstaken waarvoor ook na 2018 financiering nodig is en geregeld wordt.
190. Is het budget van de TKI-toeslag in 2015 volledig uitgeput?
Antwoord
In 2015 is het kasbudget voor de TKI-toeslag bij de Najaarsnota vastgesteld op 53, miljoen euro. De uiteindelijke realisatie ultimo 2015 bedroeg 54,6 miljoen euro. Dit betekent dat het kasbudget met 1,6 miljoen euro is overschreden.
191. Hoeveel van het budget voor de TKI-toeslag in 2016 is reeds uitgeput?
Antwoord
Voor 2016 is 76 miljoen euro kasbudget beschikbaar. Aanvragen kunnen gedurende het jaar worden ingediend. Op dit moment behandelt RVO de aanvragen met sluitingsdatum 16 september jl. (programmatoeslag). De aanvragen voor projecttoeslag konden nog tot 14 oktober jl. worden ingediend. Ik verwacht een volledige uitputting van het budget.
192. Kunt u een overzicht geven van alle lopende Small Business Innovation Research (SBIR)-regelingen?
Antwoord
Hierbij het overzicht van alle lopende SBIR-regelingen:
• Flexibilisering Nederlandse Gassamenstelling 2013 vraagt nieuwe producten en diensten om efficiënt, flexibel en veilig gas te blijven gebruiken;
• Voer- en managementmaatregelen ter voorkoming van ammoniakemissie;
• Maatregelen ter voorkoming van ammoniakemissie bij het uitrijden van mest;
• Vergroening van het Nederlandse gas: oplossingen zoeken voor een variabele duurzame gassamenstelling;
• Verduurzaming van NL voedselketen;
• Minder ammoniak door innovatief voer en management;
• Ammoniakreductie en extra doelstelling;
• Satellietdatagebruik die bijdragen aan de efficiëntie en effectiviteit van inspecties bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
• Flexibele verbruiksapparatuur;
• Satellietdatagebruik bij natuurbrandbeheersing;
• SBIR Flexibel gebruik duurzame gassen;
• SBIR topsectoren Mobiliteit economische kernen in de regio Twente;
• SBIR Topsectoren Minder geluid langs de provinciale weg;
• SBIR Topsectoren Functionele Barrière;
• SBIR Topsectoren Versterking bestuurlijke informatiepositie;
• SBIR Topsectoren Actieve ouderen in Nederland;
• SBIR Geïntegreerde satelliet value adding diensten voor de sector Agro & Voedselzekerheid;
• SBIR Geïntegreerde satelliet value adding diensten voor de sector Stedelijke ontwikkeling in Delta’s;
• SBIR Geïntegreerde satelliet value adding diensten voor de sector Energie;
• SBIR Inspectie waterschap Rijnland.
193. Welke mate van toerismespreiding bereikt het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) met de huidige begrote subsidie?
Antwoord
EZ verstrekt jaarlijks een subsidie van 8.469.000 euro aan NBTC gericht op het bevorderen van Nederland als aantrekkelijke bestemming voor vakanties, zakelijke bijeenkomsten en congressen.
Met dit budget wordt onder ander gewerkt aan de Holland City strategie, gericht op de spreiding van toeristen in tijd en ruimte.
In 2015 heeft EZ eenmalig 400.000 euro extra ter beschikking gesteld om de hiertoe opgestelde verhaallijnen verder uit te werken en te realiseren. Dit jaar zijn de eerste verhaallijnen geïntroduceerd, waaronder Van Mondriaan tot Dutch Design en Nederland Waterland. De provincies, die verantwoordelijk zijn voor het provinciaal toerismebeleid, dragen ook bij aan het realiseren en exploiteren van deze lijnen en zijn daarmee een belangrijke partner om van de lijnen een succes te maken. NBTC geeft aan dat over deze langetermijnstrategie op dit moment nog geen concrete resultaten beschikbaar zijn.
194. Hoeveel procent van de aanvragen op de MIT-regeling zijn goedgekeurd?
Antwoord
In 2015 zijn in totaal 1661 aanvragen gedaan binnen de MIT, waarvan 1059 zijn gehonoreerd. Het slagingspercentage lag daarmee op ongeveer 64%. Voor 2016 beschikt EZ nog niet over volledige cijfers.
195. Kunnen eenmanszaken ook gebruik maken van de WBSO?
Antwoord
Ja, onder de WBSO valt ook de S&O-aftrek in de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze kent een budget van 8 miljoen euro en is gericht op zelfstandigen die aan S&O doen en inkomstenbelasting betalen.
196. Hoeveel bedrijven zijn er totaal in Nederland, inclusief en exclusief eenmanszaken?
Antwoord
Er zijn volgens het CBS in het derde kwartaal van 2016 ca. 1,58 miljoen bedrijven in Nederland. Deze zijn in te delen naar het aantal personen dat er werkzaam is en naar de juridische vorm (eenmanszaak). Er zijn in het derde kwartaal van 2016 ca. 1,22 miljoen bedrijven waar 1 persoon werkzaam is en er zijn 993.000 eenmanszaken. Een eenmanszaak is niet per definitie een bedrijf waar maar 1 persoon werkzaam is en niet alle bedrijven waar 1 persoon werkzaam is heeft eenmanszaak als juridische vorm. Dat maakt dat er verschillen zijn in de aantallen
197. Hoe wordt het retourpercentage bij Horizon2020 berekend?
Antwoord
De data op basis waarvan het retourpercentage berekend wordt, zijn afkomstig uit de database van de Europese Commissie over Horizon 2020. Met deze database kan bepaald worden wat de totale omvang is van aan Nederlandse partijen, met name kennisinstellingen en bedrijven, toegekende bedragen. Dit aandeel wordt afgezet tegen het totale budget van Horizon 2020 in een bepaald jaar.
199. Is in de WBSO een maximum totaalbedrag ingebouwd?
Antwoord
Nee.
200. Hoeveel extra private investeringen in R&D lokt de WBSO jaarlijks uit?
Antwoord
Om een indicatie te geven van de extra investeringen die de WBSO jaarlijks uitlokt, kan gekeken worden naar evaluaties. Het IMF gaat er in een recente studie van uit dat het verlagen van de kosten van private R&D een elasticiteit van −1 kent.14 Deze elasticiteit komt er op neer dat het verlagen van de kosten van private R&D met één euro (via fiscale ondersteuning of subsidies) leidt tot extra investeringen in R&D ter waarde van één euro. In de WBSO-evaluatie is een hogere multiplier geconstateerd. In die evaluatie is geconcludeerd dat de extra R&D-loonuitgaven per euro WBSO 1,77 euro bedragen.15
Als de cijfers uit de WBSO-evaluatie worden doorvertaald naar het totaal aan extra private investeringen dan betekent de daar gevonden multiplier (1,77) dat een WBSO-budget van 1.213 miljoen eurp in totaal 2.147 miljoen euro aan private investeringen in R&D uitlokt.16 Uitgaande van de door het IMF gebruikte multiplier lokt de WBSO 1.213 miljoen euro aan private investeringen uit.
Een prijselasticiteit van –1 kan volgens het IMF worden beschouwd als een goede globale consensus van schattingen in de internationale literatuur. Het ontwerp en de uitvoering van fiscale instrumenten zijn volgens het IMF medebepalend voor de effectiviteit ervan. Het geven van een korting op de loonkosten van R&D-medewerkers of op R&D-uitgaven (zoals het geval is bij de WBSO) wordt door het IMF positief belicht.
201. Waarom zijn er voor Qredits geen uitgaven geraamd op de begroting?
Antwoord
Qredits heeft voor de komende jaren voldoende financiering door middel van leningen van de banken en EIB.
202. Waarom is gekozen voor een fiscale regeling voor het verlagen van gebruikelijk loon?
Antwoord
De gebruikelijkloonregeling is veelvuldig door startups genoemd als knelpunt in de Nederlandse fiscaliteit. Naast deze maatregel is ook gekeken naar de ideeën uit de startupsector, voor het fiscaal aantrekkelijk maken van werknemersparticipatie en investeringen in startups en mkb. Een aanpassing van de gebruikelijkloonregeling bleek het beste te passen binnen de randvoorwaarden dat de maatregel uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn, Europeesrechtelijk houdbaar moet zijn en moet passen binnen het beschikbare budget.
203. Klopt het dat startups nu al bij de belastingdienst verlaging van het gebruikelijk loon kunnen aanvragen?
Antwoord
Ja, afhankelijk van de feitelijke situatie en winstgevendheid. Het proces wordt echter door sommige startups ervaren als tijdrovend met een onzekere uitkomst.
Doordat de dga als gevolg van de voorgestelde maatregel zichzelf minder loon hoeft uit te betalen, blijft er met deze maatregel meer geld in de startup beschikbaar om te kunnen groeien.
204. Is er onderzoek gedaan naar de behoefte van startups voor een fiscale regeling om het gebruikelijk loon te verlagen?
Antwoord
Hier is meermaals met de startupsector over gesproken en ook StartupDelta heeft namens de startupsector ideeën aangedragen. Ook stond deze maatregel in de voorstellen van de agenda StartupNL van het Lid Lucas.
205. Wat zijn de uitvoeringskosten van alle fiscale maatregelen in de tabel op pagina 57?
Antwoord
De uitvoeringskosten van deze fiscale maatregelen zijn onderdeel van de totale begroting van de Belastingdienst. De uitvoeringskosten van individuele regelingen wordt niet systematisch separaat bijgehouden door de Belastingdienst. Bij evaluaties van fiscale regelingen maakt de Belastingdienst zoveel mogelijk de uitvoeringskosten inzichtelijk. Bij evaluaties van de verschillende fiscale regelingen wordt aandacht besteed aan de uitvoeringskosten die, als gevolg van de geïntegreerde werkwijze bij de Belastingdienst, deels uit schattingen zullen bestaan.
206. Hoe wordt kennisbenutting gemeten in de tabel bovenaan?
Antwoord
Kennisbenutting bij TO2 wordt jaarlijks door een onafhankelijk bureau gemeten door middel van een vragenlijst die de gebruikers (klanten bij overheden en bedrijven) vraagt naar het nut van de geleverde kennis en het gebruik daarvan binnen twee jaar voor een nieuw product of proces, voor beleidsvorming of als basis voor vervolgonderzoek.
207. Wat is de bijdrage van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) geweest in het financieren van de genoemde projecten en is deze meer dan non-materieel geweest?
Antwoord
De NFIA faciliteert buitenlandse bedrijven die internationale activiteiten in Nederland opzetten of uitbreiden. Daarnaast richt ze zich op de promotie van Nederland in het buitenland. De NFIA financiert echter geen investeringen. De bijdrage is derhalve € 0.
208. Welk bedrag krijgt het Agentschap Telecom extra voor het overnemen van de taak van de ACM inzake het toezicht op vertrouwensdiensten die onder de Europese Electronic Identity and Assurance Services verordening (eIDAS)-verordening vallen? Hoeveel wijkt dit bedrag af van het bedrag dat de ACM daar voor ontving?
Antwoord
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) hield alleen toezicht op de Wet Elektronische Handtekeningen. Dit toezicht kostte in 2015 237.000 euro (personele en materiële kosten). Het toezicht van Agentschap Telecom (AT) omvat de vertrouwensdiensten van de eIDAS-verordening. Onder vertrouwensdiensten worden elektronische handtekeningen, elektronische zegels, elektronische tijdstempels, diensten voor aangetekende elektronische bezorging en certificaten voor de authenticatie van websites verstaan. Naast een uitbreiding van het aantal vertrouwensdiensten waarop toezicht wordt gehouden is er tevens sprake van intensivering van de toezichtstaak. Als opvolging van de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid na de DigiNotarzaak is de rol van het toezichthouder aangepast waardoor AT meer direct toezicht houdt, terwijl ACM tweedelijns toezicht hield. Met de uitbreiding en intensivering van het toezicht is de benodigde capaciteit verhoogd naar jaarlijks 1.325.000 euro. Er is ten opzichte van de daadwerkelijke inzet en realisatie – onder ACM – in 2015, dus sprake van een toename van de kosten van 1.088.000 euro.
209. Hoe wordt de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de Ministeries van EZ en BZK als het gaat om het toelaten van buitenlandse vertrouwensdiensten zoals bedoeld in de eIDAS-verordening?
Antwoord
Ik ben verantwoordelijk voor de implementatie van de eIDAS-verordening in Nederland. Daarbij werk ik samen met de Minister van BZK. Voor elektronische identificatiemiddelen uit andere lidstaten geldt dat deze bij de Europese Commissie genotificeerd moeten worden. Onderdeel van deze notificatie is een onderlinge toetsing waaraan medewerkers van mijn ministerie deel zullen nemen.
Na afronding van de notificatieprocedure moet Nederland de betreffende elektronische identificatiemiddelen uit andere lidstaten accepteren. Ik beheer het knooppunt dat nodig is om grensoverschrijdende acceptatie van elektronische identificatiemiddelen technisch mogelijk te maken. Voor elektronische handtekeningen, zegels, tijdstempels, diensten voor aangetekende elektronische bezorging en certificaten voor de authenticatie van websites (vertrouwensdiensten) geldt dat de zogeheten niet gekwalificeerde varianten zonder voorafgaande toetsing in andere lidstaten kunnen worden gebruikt. Een voorafgaande toetsing door de toezichthouder is bij de zogeheten gekwalificeerde vertrouwensdiensten wel verplicht.
210. Welke ontwikkeling, absoluut en relatief, is er te zien in het aantal ondernemers dat hun zaken met de overheid digitaal afhandelen in de afgelopen vier jaar?
Antwoord
In het regeerakkoord is opgenomen dat burgers en bedrijven uiterlijk in 2017 hun zaken met de overheid digitaal kunnen afhandelen. Het programma Digitaal 2017 meet daarom de ontwikkeling in het aanbod aan digitale overheidsdiensten. Over het gebruik van deze diensten door burgers en bedrijven worden op het niveau van het programma Digitaal 2017 geen gegevens bijgehouden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en ik rapporteren sinds het verschijnen van de visiebrief Digitale Overheid in 2013 regelmatig aan de Tweede Kamer over de voortgang op de kabinetsdoelstelling Digitaal 2017. De laatste voortgangsrapportage geeft een positief beeld over het aanbod aan digitale diensten17. De score voor diensten en producten waarvan veel gebruik wordt gemaakt, de zogenoemde volumediensten, was eind 2015 70% tot 100% digitale beschikbaarheid. Bij de grote uitvoeringsorganisaties van de rijksoverheid ligt dit percentage op het hoogste niveau. De zogenaamde digitale volwassenheid van de digitale diensten bedroeg in 2015 gemiddeld 68%. Hiermee wordt uitgedrukt in hoeverre sprake is van een geavanceerde toepassing. In november stuurt de Minister van BZK de voortgangsrapportage over 2016 aan de Kamer.
Over het gebruik van enkele digitale voorzieningen voor bedrijven worden wel gegevens verzameld, onder meer ten behoeve van de monitor van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI)18. Uit deze gebruikscijfers blijkt dat het gebruik van eHerkenning – waarmee bedrijven zich digitaal identificeren bij het zakendoen met de overheid – sinds 2012 aanzienlijk is toegenomen. In 2012 waren er 50.000 middelen uitgegeven, waarmee ondernemers terechtkonden bij 40 aangesloten overheidsorganisaties. Medio 2016 waren er 270.000 middelen bij meer dan 200.000 bedrijven waarmee zaken kunnen worden gedaan met 210 aangesloten overheidsorganisaties. In de eerste helft van 2016 zijn hiermee 4 miljoen authenticaties uitgevoerd, ten opzichte van 677.000 authenticaties in geheel 2012.
211. Het klantwaarderingscijfer voor de KvK is nu een 7,1. Waar ligt de ambitie?
Antwoord
In 2016 stapt KvK voor het meten van de waardering over op het meten van de Net Promotor Score (NPS). De KvK hanteert deze nieuwe score voor het formuleren van haar ambitie.
Hierbij wordt gemeten hoe klanten van de Kamer van Koophandel, de producten en/of diensten aanbevelen bij een collega of zakenrelatie. De NPS wordt verkregen door het verschil te berekenen tussen het percentage Promotors (zij die een score van 9 of 10 geven) en het percentage Criticasters (respondenten die een score van 0 tot 6 geven). Dit is een gangbare (internationale) meetmethodiek.
De NPS in het tweede kwartaal van 2016 was –16. De ambitie voor 2017 en 2018 is om deze score (ten opzichte van 2016) met 2 respectievelijk 6 punten te laten groeien.
Het vergroten van de waardering moet worden gerealiseerd met onder andere het verder oplossen van knelpunten in de dienstverlening en het vergroten van het klantgemak.
212. Zou een hogere maximumreserve voor de BMKB leiden tot een ander beleid inzake premies voor deze regeling?
Antwoord
Nee. Het kabinet wil overheidsmiddelen zo efficiënt mogelijk gebruiken binnen de opzet van de regeling en geeft daarom opvolging aan de aanbeveling van de evaluatiewerkgroep om de kostendekkendheid van de regeling te vergroten. Daartoe wordt de premie voor inzet van de regeling verhoogd van gemiddeld 3,6% naar gemiddeld 4,8%. Zonder deze verhoging zouden de jaarlijks beschikbare begrotingsmiddelen tekort schieten, en zou de begrotingsreserve structureel aangevuld moeten worden uit andere posten op de EZ-begroting.
213. Welke financiële ruimte zit er in het Toekomstfonds?
218. Hoeveel miljoen zit er in het toekomstfonds, is dat nog steeds het startkapitaal van 200 miljoen euro?
Antwoord op de vragen 213 en 218
In de periode 2015–2021 is er binnen het Toekomstfonds een bedrag van in totaal 1.149 miljoen euro beschikbaar. Dit bestaat uit leningen die beschikbaar zijn voor enerzijds mkb-financiering en startups en anderzijds voor investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek. Het startkapitaal van 200 miljoen euro is evenredig verdeeld over deze twee hoofdcategorieën van het fonds. Op blz. 66 van de EZ-begroting is een overzicht opgenomen van de binnen het Toekomstfonds beschikbare middelen in deze periode.
214. Zijn er aanvragen gedaan door TO2-instellingen bij het Toekomstfonds die positief dan wel negatief zijn beoordeeld?
Antwoord
Ja. Zo zijn er voor de eerste tender van de regeling Toekomstfondskrediet voor Onderzoeksfaciliteiten 13 aanvragen gedaan, waarvan 6 door TO2-instellingen. Begin juni 2016 zijn 10 projecten gehonoreerd, waarvan 4 van TO2-stellingen.
215. Kunt u meer vertellen over de «co-investeringsregeling» voor het mkb? Wat houdt dit in?
Antwoord
Het gaat om een co-investeringregeling voor startups en het mkb. Bij een co-investerings-regeling investeert de overheid mee met de markt, in dit geval met kleinere private investeerders.
Het geld dat zij inbrengen wordt verdubbeld en de overheid tracht wat te doen aan de risico-rendementsverhouding, zodat het voor hen aantrekkelijker wordt om in startups en het mkb te investeren. Met deze systematiek heeft de overheid al meer dan 10 jaar ervaring in de SEED-capital regeling. De mogelijkheid om hier bij aan te sluiten met de doelgroep van de kleinere private investeerders wordt op dit moment dan ook bezien, zodat er geen nieuwe regeling nodig is.
216. Kunt u toelichten waarom de meevallers uit de gasbaten niet in het Toekomstfonds terecht komen?
Antwoord
Het Toekomstfonds wordt mede gevoed met eventuele meevallers uit de aardgasbaten. Er is sprake van meevallers voor het Toekomstfonds wanneer de gerealiseerde aardgasbaten in een bepaald jaar hoger zijn dan de actuele ijklijn van de aardgasbaten in dat jaar die voor het Toekomstfonds is opgesteld.
Sinds de oprichting van het Toekomstfonds is er geen sprake geweest van een meevaller uit de gasbaten ten opzichte van de voor het Toekomstfonds relevante ijklijn.
Zie ook het antwoord op vraag 118 en de toelichting op begrotingsartikel 3 van de EZ-begroting 2017, blz. 70.
217. Wat is toe nu toe de meerwaarde geweest van de oprichting van het Toekomstfonds?
Antwoord
Het toekomstfonds bevat zowel bestaande financieringsinstrumenten zoals de Seed Capital regeling, het Innovatiekrediet, DVI en ROM's, als nieuwe instrumenten gericht op onderzoek. Hiermee wordt gezorgd voor een blijvende samenhang tussen middelen en instrumenten voor mkb-financiering. Voor het onderzoeksdeel heeft de oprichting geleid tot de financiering van onderzoeksfaciliteiten van de instellingen voor toegepast onderzoek (TO2), universiteiten, hogescholen en private onderzoeksinstellingen die nodig zijn voor succesvol onderzoek en innovatie. Het Toekomstfonds vormt zo een stimulans voor oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken en draagt bij aan het toekomstig verdienvermogen. Het voordeel van een fonds is dat de middelen over de jaren heen flexibel beschikbaar blijven.
Voldoende beschikbaarheid van risicokapitaal in Nederland voor snelgroeiend en innovatief bedrijfsleven vergroot de economische groei, werkgelegenheid, productiviteit en het innovatievermogen van Nederland. Op deze risicokapitaalmarkt bestaat een nauwe samenwerking met het Europees Investeringsfonds (EIF) en is gezamenlijk het Dutch Venture Initiative (DVI) van Economische Zaken, EIF en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen Oost NV en BOM opgericht. Op 31 maart jl. is het tweede DVI-fonds gelanceerd, waardoor aanvullend 200 miljoen euro investeringskapitaal beschikbaar is gekomen voor private investeringsfondsen gericht op snel groeiende innovatieve bedrijven. Vanuit het startkapitaal Toekomstfonds is hiervoor 100 miljoen euro ingezet. De resterende 100 miljoen euro zijn beschikbaar gesteld door het EIF.
219. Zijn er geen opbrengsten geraamd bij de Dutch Venture Initiative II?
Antwoord
Er zijn vooralsnog geen terugontvangsten geraamd in het kader van de Dutch Venture Initiative II. Omdat dit meerjarencijfers zijn, zullen deze terugontvangsten bij de Voorjaarsnota 2017 geraamd worden.
220. Hoe groot is het percentage dividend dat bijdraagt aan de revolverendheid van MKB-financiering?
Antwoord
Bij de instrumenten voor innovatief mkb van het Toekomstfonds is alleen bij de Regionale Ontwikkelings Maatschappijen sprake van mogelijke dividenduitkeringen. Bij de andere onderdelen van het Toekomstfonds is deze vorm van uitkering niet aan de orde.
In 2015 was er een ontvangst van 10 miljoen euro uit hoofde van een dividenduitkering van de NOM.
221. Kunt u de inhoudelijke achtergrond geven bij Smart Industry, Proof of Concept en Thematische Technology Transfer?
Antwoord
Smart Industry gaat over de digitalisering van de industrie (zie ook vraag 70). Het gaat om een combinatie van nieuwe productietechnologie, software en informatietechnologie. Het doel is een meer concurrerende industrie in Nederland. Om Smart Industry in de praktijk te brengen moeten de nodige technologische, organisatorische en economische barriëres worden overwonnen. Om bedrijven hierbij te helpen zijn in het kader van de Actieagenda Smart Industry proeftuinen opgezet: Smart Industry Fieldlabs. Hierin kunnen bedrijven met behulp van kennisinstellingen smart industry oplossingen uitontwikkelen en testen.
De faciliteit voor de financiering van Proof of Concept (POC) zorgt ervoor dat onderzoekers sneller hun concept of product kunnen door ontwikkelen en uiteindelijk op de markt kunnen brengen. POC wordt opgenomen als onderdeel van de regeling «vroege fase financiering (verder VFF)». De vorm van POC is identiek aan de vorm van VFF, te weten een haalbaarheidsstudie naar commercieel potentieel (fase 1), gevolgd door een lening aan de start up (fase 2). Het gaat om een lening die in de jaren 3 t/m 8 na verstrekking van de lening terugbetaald moet worden. Dit bezien we in het licht van het gehele pallet aan instrumentarium van het Toekomstfonds, met als doel om de innovatieketen van kennis naar markt te sluiten voor academische en TO2-starters.
Universiteiten hebben Technology Transfer Offices om kenniscirculatie en kennisbenutting (valorisatie is de derde hoofdtaak van universiteiten) te bevorderen, bijvoorbeeld door onderzoekers te helpen met de «transfer» van kennis en technologieën naar de maatschappij, waaronder het bedrijfsleven. Bijvoorbeeld d.m.v. octrooieren van uitvindingen. Het idee achter thematische technology transfer is om op nationaal niveau Technology Transfer in te richten voor een bepaald wetenschapsgebied en op deze manier het excellente onderzoek aan excellente technology transfer te verbinden. Concreet voorbeeld is project Onco XL dat in een vergevorderd stadium is en een nationale thematische technology transfer voor kankeronderzoek opzet. Het gaat om een lening die binnen 15 jaar terugbetaald moet worden.
222. Welk percentage aanvragen bij het innovatiekrediet zijn in 2015 en 2016 toegekend?
Antwoord
In 2015 is 35% van de nieuwe aanvragen toegekend. Voor 2016 is dit percentage op dit moment 27%, op basis van de realisatiecijfers tot begin oktober.
223. Hoeveel aanvragen voor het innovatiekrediet zijn in totaal in 2016 toegekend?
Antwoord
Tot begin oktober zijn in totaal 22 aanvragen toegekend.
224. Klopt het dat het budget voor innovatiekrediet in 2016 nu al is uitgeput?
Antwoord
Nee. Het subsidieplafond voor technische ontwikkelingsprojecten van 40 miljoen euro is nog niet bereikt. Voor klinische ontwikkelingsprojecten is het oorspronkelijke subsidieplafond van 20 miljoen euro in het voorjaar verhoogd met 10 miljoen euro. Op 4 oktober jl. is dit plafond opnieuw verhoogd, dit keer met 5 miljoen euro. Daarmee kom ik opnieuw tegemoet aan de gestegen vraag naar Innovatiekrediet voor dit type projecten en het verzoek vanuit de sector voor ophoging van dit plafond. Dit recente plafond is nog niet bereikt.
225. Welke grote energie-infrastructuurprojecten starten er in 2017?
Antwoord
In 2017 start de Rijkscoördinatieprocedure voor het project net op zee Hollandse Kust (noord) waarmee de kavels voor wind op zee bij Hollandse kust noord op het landelijk hoogspanningsnet worden aangesloten. Mogelijk start een project onder de werknaam Marnezijl II in de provincie Friesland om de capaciteit van het Friese hoogspanningsnet uit te breiden ten behoeve van toekomstige projecten voor het opwekken van hernieuwbare energie.
Voor projecten voor het grootschalig opwekken van duurzame energie, zoals wind op land en zon, is niet exact te zeggen welke projecten van start gaan. Elke initiatiefnemer kan op enig moment een melding doen voor een project waarop de Rijkscoördinatieregeling van toepassing is. Slechts een deel van die meldingen leidt ook echt tot de start van een nieuw project. Ook verschilt per project hoeveel tijd men na die melding nodig heeft in de «voorfase» om partijen bij elkaar te krijgen en te betrekken voordat de formele procedure van start kan gaan.
Dit gezegd hebbende verwacht ik dat eind 2016 de formele Rijkscoördinatieprocedure start voor het wind op land project Windplan Blauw in het noorden van Flevoland. De voorbereidingen lopen tevens om in de eerste helft van 2017 te starten met een nieuw windproject in oost-Flevoland. Mogelijk start in 2017 ook een project in het westen van Flevoland. De provincie Groningen heeft het gebied Eemshaven-west aangewezen als locatie voor grootschalige windenergie. Hier voeren de provincie Groningen, gemeente Eemsmond, mijn ministerie en het waterschap momenteel een milieueffectenstudie uit naar de mogelijkheden voor windenergie in het gebied. Deze studie wordt begin 2017 afgerond. Naar verwachting kan daarna ook daar een project van start gaan. Naast de wind op land projecten zijn er in het hele land initiatieven voor grootschalige zonneparken. De kans is aanzienlijk dat één of meerdere van deze projecten in 2017 van start gaan.
226. Wat is het energieverbruik van de industrie? Welk aandeel is dat van het totale energieverbruik in Nederland? Kan dit ook worden gespecificeerd naar elektriciteit en gas?
Antwoord
In 2014 bedroeg het energetische energieverbruik in de industrie 507 PJ warmte (m.n. gas, kolen en olie) en 121 PJ elektriciteit. Dat betreft circa 30 procent van het totale energieverbruik bij eindgebruikers.
227. Wat zijn de energiekosten voor de industrie? Welk aandeel is dat van het totaal, inclusief de huishoudens? Kan dit ook worden gespecificeerd naar elektriciteit en gas? Kunnen bovenstaande vragen ook worden uitgesplitst naar de verschillende sectoren?
Antwoord
Op grond van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor het jaar 2014 blijkt dat de sector industrie ruim 6 miljard euro energiekosten heeft gemaakt.
De totale energiekosten voor bedrijven bedroegen in 2014 ruim 10 miljard euro.
De totale energiekosten voor de huishoudens worden niet door het CBS geregistreerd. Uit de NEV 2015 blijkt dat de gemiddelde energierekening voor huishoudens in 2014 1.734 euro bedroeg. Gegeven het aantal huishoudens in Nederland van 7,6 miljoen bedragen de totale energiekosten voor huishoudens bij benadering bijna 13,2 miljard euro. De totale energiekosten voor Nederland voor 2014 bedroegen dan bij benadering 23,4 miljard euro. Het aandeel daarin van de sector industrie bedroeg dan in 2014 26%.
Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing naar sectoren binnen de industrie:
Industrie |
6.094 |
26% |
---|---|---|
wv voeding en genot |
1.081 |
5% |
wv aardolieindustrie |
933 |
4% |
wv chemie |
2.276 |
10% |
wv basismetaal |
349 |
1% |
wv metaalproductie |
498 |
2% |
wv overige bedrijfstakken |
957 |
4% |
228. Wat is het energieverbruik van de Nederlandse huishoudens? Welk aandeel is dat van het totale energieverbruik in Nederland? Kan dit ook worden gespecificeerd naar elektriciteit en gas?
Antwoord
Het totale energieverbruik van huishoudens in 2014 bedroeg volgens de NEV 2015 432 PJ. Dat is ongeveer 16% van het totale energieverbruik in Nederland. Dit is verdeeld in een elektriciteitsverbruik van 81 PJ, 316 PJ aardgasgebruik en 35 PJ overig verbruik (warmte, biomassa, en olie).
229. Wat zijn de energiekosten voor de huishoudens? Welk aandeel is dat van het totaal? Kan dit ook worden gespecificeerd naar elektriciteit en gas?
Antwoord
De energiekosten per huishouden bedroegen in 2014 conform de NEV 2015 gemiddeld 1.734 euro per huishouden, verdeeld in 574 euro voor elektriciteit en 1.161 euro voor gas. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 227 bedroegen de totale energiekosten van huishoudens in 2014 bij benadering bijna 13,2 miljard euro, ongeveer 55% van de totale energiekosten in Nederland.
230. Wat is het energiebesparingspotentieel van de Nederlandse industrie?
Hoeveel méér kan er worden bespaard door handhaving van de huidige milieuwetgeving (de verplichting om besparingsmaatregelen te nemen die een terugverdientijd van maximaal 5 jaar hebben)? Kan dit ook worden gespecificeerd naar elektriciteit en gas?
Antwoord
Het extra besparingspotentieel door handhaving van de Wet milieubeheer is rendabel en door ECN bij het afsluiten van het Energieakkoord geraamd op 8 PJ finaal. Voor de meest recente inschatting van het te behalen potentieel door beleid, inclusief specificering naar elektriciteit en gas, verwijs ik naar de nieuwe Nationale Energieverkenning (NEV), die in oktober 2016 zal worden gepubliceerd. Onder andere als gevolg van de derde lichting erkende maatregelenlijsten is de verwachting dat het te besparen potentieel ten opzichte van de NEV 2015 significant is gestegen.
231. Kunt u aangeven hoeveel banen er al door het Energieakkoord zijn gecreëerd en in hoeverre dat is bij bedrijven die subsidie ontvangen?
Antwoord
In de Nationale Energieverkenning 2015 wordt aangegeven dat er door het Energieakkoord in de periode tussen 2014 en 2020 netto 80.000 extra arbeidsjaren aan werkgelegenheid wordt gecreëerd. Het is niet aan te geven in hoeverre die extra werkgelegenheid bij bedrijven wordt gecreëerd die subsidie ontvangen.
232. Hoeveel woningen beschikken inmiddels over een energielabel? Welk aandeel daarvan is label A en B en welk aandeel lager dan D? Is onderscheid te maken naar koop, sociale huur en particuliere huur? Wat zijn de gemiddelde kosten per woning om één labelsprong te maken? Is daarin onderscheid te maken naar verschillende sprongen (bv van C naar B of B naar A verschilt enorm van E naar D of van G naar F)?
Van welke subsidiemogelijkheden kunnen huiseigenaren en particuliere huurders gebruik maken?
Antwoord
In de eerste plaats merk ik op dat de verantwoordelijkheid voor het energielabel berust bij de Minister voor Wonen en Rijksdienst. In afstemming met het Ministerie van BZK kan ik de volgende informatie verschaffen.
Totaal zijn sinds de invoering van de label-methodiek in 2007 t/m eind 2015, ruim 2,7 miljoen labels voor woningen (huur en koop) geregistreerd.
Het aandeel label A en B in het totaal van deze 2,7 miljoen labels was eind 2015 ca. 26% (was per ultimo 2010 nog 12%). Het aandeel lager dan D was ca. 22% (was eind 2010 31,5%).
Voor de sector koop was het aandeel A-B 28% en slechter dan D 24%.
Voor de sector sociale huur was het aandeel A-B 19% en slechter dan D 20%
En voor de particuliere huur sector in het zogenaamde niet gereguleerde deel lag het aandeel A-B labels op 42% en het deel slechter dan D op 13%.
Er is geen overzicht van wat gemiddelde kosten per woning zijn om één labelsprong te maken. Kengetallen over de gevraagde voorbeelden zijn niet voor handen.
Investeringen die één labelsprong opleveren betreffen in de regel enkele duizenden euro. De kosten zijn vooral afhankelijk van de gekozen maatregel en van het huis. Spouwmuurisolatie bijvoorbeeld kost volgens Milieucentraal bij een tussenwoning ongeveer 800 euro, het isoleren van een dak bij een eengezinswoning ongeveer 5.200 euro.
Wel zijn er kengetallen over wat een investering voor een Nul-op-de-meter (Nom) huis kost. Afhankelijk van soort huis en sector koop of huur, gaat het om bedragen van tussen de 45.000 en 70.000 euro. Dergelijke investeringen in vooroorlogse (eengezins-) huizen vallen vaak nog duurder uit.
Voor de huursector zijn globale cijfers bekend van ca. 13.000 euro (van D naar A) en 30.000 euro (van G naar A). Dit zijn overigens cijfers uit onderzoek uit 2012.
In het kader van het Energieakkoord zijn afgelopen kabinetsperiode al vele instrumenten ontwikkeld met als doel financiële knelpunten op te lossen en investeren in de energetische kwaliteit van de gebouwenvoorraad te stimuleren. Het betreft onder andere:
• Het Nationaal Energiebespaarfonds (laagrentende lening voor eigenaren en VvE’s);
• Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (nieuw sinds september 2016);
• ISDE subsidie van EZ voor duurzame opwekmaatregelen;
• Aanvullende financiering in de hypotheek voor energiebesparende maatregelen voor maximaal 9.000 euro en bij Nul op de meter tot 27.000 euro;
• De STEP regeling (subsidieregeling voor verhuurders);
• Het Fonds Energiebesparing Huursector (voor zeer energiezuinige renovaties door verhuurder);
• Energieprestatievergoeding van de huurder (voor zeer energiezuinige renovaties door verhuurder);
• Het fonds voor duurzaam funderingsherstel;
• Subsidie Innovatieve aanpak gemeenten en bedrijven.
233. Kunt u aangeven hoeveel banen er al door het Energieakkoord verloren zijn gegaan en wat daarvan de oorzaak is?
Antwoord
In de Nationale Energieverkenning 2015 wordt aangegeven dat er netto 80.000 extra arbeidsjaren aan werkgelegenheid wordt gecreëerd door het Energieakkoord. Er komen dus per saldo meer nieuwe banen bij door het Energieakkoord dan dat er verloren gaan in de energietransitie.
234. Kunt u toelichten hoe de energieagenda aansluit bij de Europese en nationale doelstellingen voor 2030?
Antwoord
In oktober 2014 zijn de Europese doelen voor 2030 vastgesteld: ten minste 40% broeikasgasemissiereductie ten opzichte van 1990 en 27% hernieuwbare energie. Voor energie-efficiëntie geldt een Europees indicatief doel van 27%. Het klimaatdoel van 40% reductie wordt voor de niet-ETS sectoren vertaald naar een bindend doel per lidstaat.
Conform de afspraken over de governance voor 2030 worden de Europese doelen voor hernieuwbare energie en energiebesparing niet vertaald naar een nationaal niveau maar moet Nederland, als alle lidstaten, uiterlijk eind 2019 een nationaal energie- en klimaatplan voor de periode 2021–2030 opstellen, waarin nationale beleidsmaatregelen worden benoemd die bijdragen aan het halen van de doelen van de Energie Unie. Nederland zal, in lijn met de doelstelling voor de reductie van broeikasgasemissies, in dit plan ook aangeven wat dit betekent voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie.
In voorbereiding op het nationale energie- en klimaatplan wil het kabinet in de Energieagenda een meer concrete invulling te geven aan het energiebeleid voor de periode na het Energieakkoord, gericht op een CO2-arme energievoorziening in 2050. De focus zal daarbij primair liggen op de stappen die in de periode tot 2030 moeten worden gezet. Daarbij zijn de Europese afspraken een belangrijk uitgangspunt.
235. Waarom wordt er gekozen voor een energiebesparingsverplichting om de doelen uit het Energieakkoord te halen?
Antwoord
Uit de NEV 2015 bleek een aanzienlijk gat ten aanzien van het doel van 100 PJ additionele finale besparing in 2020. Dit gat lag voor een groot deel bij besparing in de gebouwde omgeving. Samen met alle partijen in het Energieakkoord is gezocht naar aanvullende maatregelen om het gat te dichten. In het intensiveringspakket besloten de partijen daarom gezamenlijk twee maatregelen uit te werken: een energiebesparingsverplichting voor energieleveranciers en een subsidietender voor besparingsmaatregelen. Deze uitwerking is recent afgerond. Op dit moment ben ik in gesprek met de partijen van het Energieakkoord over beide alternatieven. Met de partijen is afgesproken dat in de voortgangsrapportage, die eind 2016 gepubliceerd zal worden, de vormgeving en invoering van de energiebesparingsverplichting worden vastgelegd.
236. In 2015 is opnieuw minder uitgegeven aan de SDE+ dan oorspronkelijk was begroot, en in 2016 geldt dit volgens de stand van de Voorjaarsnota ook; welke projecten hebben vertraging opgelopen?
Antwoord
De uitgaven voor het totaal van SDE en SDE+ zijn in 2015 479 miljoen euro lager uitgevallen dan de beschikbare middelen. Het grootste deel daarvan (296 miljoen euro) is toe te schrijven aan de SDE, de voorganger van de SDE+. De beschikbare middelen voor het onderdeel SDE zijn gebaseerd op een raming die dateert uit het voorjaar van 2012. Met name het trager op gang komen dan toen geraamd van enkele grote projecten (windpark Gemini en windpark Noordoostpolder) zijn debet aan deze onderuitputting in de SDE. Deze projecten zijn inmiddels opgestart. Voor wat betreft de SDE+ is het lager uitvallen van de beschikbare middelen niet naar specifieke projecten toe te wijzen.
237. Wat is het totaal aan verplichtingen dat inmiddels is aangegaan voor het verstoken van biomassa in kolencentrales?
Antwoord
Er is voor 1.501,2 mln euro verplichtingen aangegaan voor de categorie bij- en meestook. Ik heb uw Kamer op 12 juli jl. geïnformeerd (Kamerstuk 31 239 nr. 221) over de resultaten van de eerste ronde van de SDE+ 2016.
238. Kunt u in een tabel de aangegane verplichtingen van 2016 en 2017 uitsplitsen naar onderwerp, waarbij in ieder geval duidelijk wordt, hoe groot het aandeel van de SDE+ is?
Antwoord
Dit jaar wordt de stimuleringsregeling voor duurzame energieproductie (SDE+) voor het eerst in twee rondes opengesteld. In het voorjaar vond de eerste ronde plaats. Hiervoor was een verplichtingenbudget van 4 miljard euro beschikbaar, dat volledig is beschikt. Op 27 september is de najaarsronde met een verplichtingenbudget van 5 miljard euro open gegaan. Deze ronde staat nog tot 27 oktober open. Er zijn derhalve nog geen verplichtingen volgend uit de tweede ronde van de SDE+ 2016 en de SDE+ 2017 bekend. De aangegane verplichtingen van 2016 en 2017 betreffende de SDE+ bedragen dus vooralsnog 4 miljard euro. Ik zal uw Kamer na afloop van de tweede ronde informeren over de nieuwe verplichtingen. In mijn brief van 12 juli 2016 (Kamerstuk 31 239 nr. 221) heb ik een specificatie van dit bedrag naar onderwerpen gepresenteerd.
239. Kunt u uitsplitsen uit welke posten de 17% uitgaven in 2017, die niet juridisch verplicht zijn, zijn opgebouwd?
Antwoord
De niet-juridisch verplichte bedragen betreffen de volgende posten:
• SDE+-projecten topsectoren energie: 19,5 mln euro.
• Subsidieregeling SDE+: 236,2 mln euro
• Projecten Energie-akkoord SER: 4,1 mln euro
• Overige subsidies (Demonstratieregeling Energie-Innovatie, Caribisch Nederland, bijdrage aanvullend programma Hoge Flux Reactor): 22,5 mln euro
De eerste drie posten zullen volledig, conform afspraken met het Ministerie van Financiën, in de begrotingsreserve duurzame energie gestort worden en zijn daarmee bestuurlijk gebonden. De overige subsidies zijn gedeeltelijk bestuurlijk gebonden.
240. Klopt het dat 83% van de subsidies juridisch verplicht zijn? Zit hierin ook de BMS-beschikking voor bijstook van biomassa, in kolencentrales? Klopt het dat deze BMS-beschikking voorwaardelijk is toegekend, en weer teruggedraaid kan worden bij een besluit tot sluiting van de kolencentrales?
Antwoord
Uit het overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven en bestemming (tabel 2.1.2, p. 25) blijkt dat 83% van de uitgaven op artikel 4 juridisch verplichte uitgaven betreffen. De beschikkingen voor bij- en meestook zitten daar wel in. Ik heb op 19 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 401) aangegeven welke maatregelen ik heb genomen om te voorkomen dat het openstellen van de SDE+ voor bij- en meestook ertoe zou leiden dat de kolencentrales gedurende de looptijd van de SDE+-beschikkingen niet of moeilijker gesloten kunnen worden. Ik heb de voorwaarden van de SDE+ zodanig aanpast dat de energiebedrijven niet gedwongen worden op korte termijn definitieve investeringsbesluiten te nemen over hun bij- en meestook project. Ook heb ik deze bedrijven bilateraal per brief gewezen op het feit dat het kabinet nog zal besluiten over scenario’s over kolencentrales en dat dit ook invloed kan hebben op de SDE+-beschikking.
242. Is Pallas nog nodig nu er een alternatieve technologie is voor de productie van medische isotopen?
Antwoord
Op 7 september jl. is het Lighthouse-project van ASML genomineerd voor de titel van Nationaal Icoon 2016. Lighthouse is een project voor de ontwikkeling van een lineaire versneller met een zeer hoog vermogen waarmee Molybdeen-99 geproduceerd zou kunnen worden.
De techniek van ASML bevindt zich momenteel nog in een vroege fase en kent nog vele uitdagingen. Het kan dan ook nog 5 tot 10 jaar duren voordat deze techniek voldoende ontwikkeld is om op grote schaal Molybdeen-99 te produceren.
Naast de genoemde onzekerheden rond Lighthouse mag niet voorbij worden gegaan aan het feit dat in een kernreactor, zoals Pallas, nog vele andere medische isotopen (en radio-isotopen voor industriële toepassingen) worden gefabriceerd. De behandeling van kankerpatiënten vraagt om een breed scala aan medische isotopen zoals holmium, xenon, lutetium en iridium. Een groot deel daarvan kan thans alleen met behulp van een kernreactor worden geproduceerd.
Met het oog op de volgende «go / no go»-beslissing voor Pallas in de tweede helft van 2017 zal het kabinet samen met de provincie Noord-Holland de marktvooruitzichten van Pallas en de ontwikkelingen van alternatieve technologieën, zoals Lighthouse, nadrukkelijk blijven volgen.
Het kabinet is van mening dat er helderheid dient te komen over de toekomstige nucleaire kennisinfrastructuur in Nederland die vanuit publiek oogpunt en voor de voorzieningszekerheid van medische isotopen van belang is. Het kabinet zal de Tweede Kamer over de uitkomsten van het onderzoek hiernaar in het voorjaar van 2017 informeren. Het beschouwen van alternatieve, innovatieve productiemethoden voor medische radio-isotopen maakt hier deel van uit.
243. Waarom zijn de bijdragen aan de overheidsagentschappen zoals RVO.nl en de NVWA voor 100% juridisch verplicht? Dit zijn toch afspraken van de overheid met zichzelf, waar de overheid in een later stadium op terug kan komen?
Antwoord
Dit betreffen afspraken met Agentschappen die in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar worden vastgelegd in uitvoeringsopdrachten. In verband met de (personeels-) capaciteitsplanning van deze agentschappen en de ICT die hierbij wordt ingezet is het niet mogelijk om deze budgetten gedurende het begrotingsjaar alternatief in te zetten.
244. Op welke manier kan de Topsector Energie een bijdrage leveren aan de windparken Borssele 1 en 2, en de andere windparken voor de Hollandse Kust?
Antwoord
De Topsector Energie heeft de afgelopen jaren een bijdrage geleverd aan innovatie en kostenreductie op het terrein van windenergie op zee en zal dat ook in de toekomst blijven doen. Langs deze weg wordt een bijdrage geleverd aan de windparken die bij Borssele en voor de Hollandse Kust gerealiseerd worden. Daarnaast wordt gewerkt aan de totstandkoming van een zgn. innovatiekavel (kavel 5) bij Borssele, dat erop gericht is demonstratieruimte te bieden aan bouwers van windturbines en componenten daarvoor.
245. Welke onderwerpen lenen zich voor green deals en welke niet?
Antwoord
De Green Deal aanpak is een laagdrempelige manier voor bedrijven, maatschappelijke organisaties, decentrale overheden en groepen van burgers om samen met de rijksoverheid te werken aan groene groei en maatschappelijke opgaven. De Green Deal aanpak is gericht op het wegnemen van belemmeringen waardoor initiatieven (sneller) tot stand komen. Het uiteindelijke doel is dat Green Deals de weg vrij maken voor andere initiatieven.
De Green Deal aanpak is onderdeel van het reguliere beleidsinstrumentarium en werkt met name goed in trajecten waarbij innovaties tot daadwerkelijke toepassing komen. Juist in die fase stuiten projecten vaak op belemmeringen. Samen met de betrokken partijen zoekt de rijksoverheid naar oplossingen. Dat kan bijvoorbeeld zijn het bieden van experimenteerruimte, het aanpassen van wet- en regelgeving, het efficiënter inrichten van vergunningenprocedures, het samenbrengen van partijen en voeren van regie, het creëren van draagvlak of het leggen van verbindingen met andere, relevante beleidsterreinen.
De volgende criteria worden gehanteerd bij het maken van de afweging of een initiatief geschikt is voor een Green Deal (voor meer info zie www.greendeals.nl):
• Het plan heeft een heldere doelstelling voor verduurzaming. Bijvoorbeeld op het gebied van grondstoffen, biodiversiteit, water, mobiliteit, energie, klimaat, voedsel, bouw en biobased economy.
• Het plan zorgt aantoonbaar voor duurzame, economische groei («groene groei»).
• Het plan is rendabel of zal dat aantoonbaar in de toekomst moeten zijn.
• Het plan is inspirerend. Andere sectoren of regio’s kunnen het initiatief eenvoudig navolgen.
• Het plan ondervindt belemmeringen bij de realisatie en de rijksoverheid kan een rol spelen door deze belemmeringen weg te nemen.
• Het plan heeft snel resultaat, bij voorkeur binnen 3 jaar.
• Het plan heeft een aantoonbare, toegevoegde waarde ten opzichte van eerdere, vergelijkbare deals. De indiener speelt zelf een actieve rol bij de uitvoering van het plan.
• Het plan is technisch uitvoerbaar.
De manier van werken die met de Green Deals is ontwikkeld is breder toepasbaar en krijgt inmiddels navolging in andere sectoren en domeinen met onder andere Health Deals en City Deals. Op Europees niveau zijn de Innovation Deals geïntroduceerd als instrument om barrières in wet- en regelgeving voor innovatieve projecten weg te nemen.
246. Kunt u aangeven waarom er voor de tweede tender Wind op Zee wederom 5 miljard euro beschikbaar wordt gesteld terwijl voor de eerste tender 2,3 miljard euro volstond?
Antwoord
De bedragen vloeien rechtstreeks voort uit de onderhandelingen rond het Energieakkoord. Nog voor de eerste tender zijn, in onderling overleg tussen de betrokken partijen op basis van de uitgangspunten van het Energieakkoord voor wind op zee, de bedragen – in cent per kilowattuur – vastgesteld waar de biedingen op of onder moeten liggen. Wijzigen van de subsidieplafonds zou betekenen dat ik de afspraken op dit punt niet nakom. Ik wil mij aan de afspraken houden. Voor de tweede tender bij Borssele is het bedrag vastgesteld op maximaal 11,975 cent per kilowattuur. Bij het vaststellen van het subsidieplafond in de subsidieregeling is rekening gehouden met een situatie waarin de subsidiebehoefte maximaal zou zijn, te weten het maximaal mogelijke aantal MW (740), een hoog aantal vollasturen (4.500), een lange termijn elektriciteitsprijs die gelijk is aan de basisenergieprijs van 2,9 cent per kWh en het maximum tenderbedrag van 11,975 cent per kWh voor een periode van 15 jaar. In deze situatie zou de maximale subsidiebehoefte uitkomen op circa 5 miljard euro.
247. Vindt u het acceptabel als de tweede of derde tender Wind op Zee duurder uitvalt dan de eerste tender?
Antwoord
In het Energieakkoord is een kostenreductie van 40% afgesproken, te bereiken in 2023 met een daarbij behorend besparingspad van 0,5 cent per kilowattuur per jaar. Dat leidt – gecorrigeerd voor het aandeel dat TenneT aan kostenbesparing moet realiseren en voor de specifieke eigenschappen van de aangewezen windenergiegebieden – tot de onderstaande maximale tenderbedragen 2015–2019 (eurocent/kWh).
Jaar |
Gebied |
Maximaal tenderbedrag |
---|---|---|
2015 |
Borssele |
12,400000 |
2016 |
Borssele |
11,975000 |
2017 |
Zuid-Holland |
10,750000 |
2018 |
Zuid-Holland |
10,325000 |
2019 |
Noord-Holland |
10,000000 |
Per tender zijn alle biedingen die onder het maximaal tenderbedrag liggen toegestaan.
Ik verwacht echter dat de huidige trend van goedkopere wind op zee zal voortduren omdat de sector in rap tempo efficiënter wordt. Door mijn aanpak zijn de risico’s voor ondernemers flink afgenomen, wat leidt tot een lagere risico-opslag over de hele keten. Ook leidt de voorspelbare pijplijn van projecten (5 jaar achter elkaar 700 MW) tot lagere kosten. Deels is de gunstige uitslag echter te danken aan de lage rente, een lage staalprijs en overcapaciteit in offshore onderzoeks- en installatiecapaciteit door de lage olieprijzen. Deze conjunctuurgevoelige factoren kunnen voor toekomstige tenders minder gunstig uitpakken. Aan de andere kant kennen de gebieden in de volgende tenders betere omstandigheden dan het windenergiegebied Borssele van de eerste tender (meer windopbrengst dan wel een combinatie van meer windopbrengst en ondiepere kavels).
248. Kunt u de voortgang van beleid weergeven in plaats van referentiewaarde in het verre verleden en streefwaarde in de verre toekomst?
Antwoord
De feitelijke voortgang van de realisatie van beleidsdoelen uit het Energieakkoord wordt jaarlijks weergegeven in de Nationale Energieverkenning.
249. Op welke manier draagt de DEI bij aan de doelen van het Energieakkoord?
Antwoord
De regeling Demonstratie Energie-Innovatie is erop gericht om bedrijven te ondersteunen die een innovatie hebben ontwikkeld die in Nederland kan zorgen voor werkgelegenheid en kan worden geëxporteerd naar het buitenland. Om deze innovaties door de demonstratiefase te krijgen, is deze regeling in het Energieakkoord opgenomen. Deze regeling draagt bij aan het creëren van meer werkgelegenheid en aan de ambitie uit het Energieakkoord om de economische waarde van de schone energie-technologieketen in 2020 te verviervoudigen ten opzichte van 2010.
250. Tot wanneer loopt de uitfinanciering van de Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) en SDE?
Antwoord
De uitfinanciering van de Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) en SDE loopt naar verwachting tot respectievelijk 2019 en 2032.
251. Klopt het dat na het laatste jaar waarin aan een projectsubsidie is verleend, de definitieve subsidie wordt vastgesteld? Hoe zijn de eindafrekeningen de afgelopen jaren verlopen?
Antwoord
Na het afgeven van een subsidiebeschikking moet de productie-installatie worden gebouwd. Dat kan tot enkele jaren duren. Daarna gaat de subsidieperiode in, waarin de subsidie wordt uitbetaald, afhankelijk van de hoeveelheid geproduceerde energie. Voor de SDE en de SDE+ bedraagt de subsidieperiode 8 jaar (bij- en meestook, met ingang van 2015), 12 jaar (biomassa en verlengde levensduur) of 15 jaar (overig). Deze periode kan met één jaar worden verlengd in verband met het «banken» van subsidierechten. De subsidie kan op zijn vroegst het jaar daarna definitief worden vastgesteld. Dit betekent dat, tot op heden, er uitsluitend voor MEP-projecten eindafrekeningen hebben plaatsgevonden.
252. Wanneer zal de tweede tender wind op zee plaatsvinden, voor Borssele 3 en 4?
Antwoord
De tender was open van 16 september 2016 tot 29 september 2016 om 17.00 uur.
De uitslag volgt naar verwachting nog dit jaar.
253. Hoe hoog is het bespaarde bedrag op Borssele 1 en 2? Blijft dit beschikbaar voor duurzame energie?
Antwoord
Voor de tender voor Borssele was een subsidieplafond vastgesteld van 5 miljard euro. Bij het vaststellen van dit subsidieplafond is rekening gehouden met een situatie waarin de subsidiebehoefte maximaal zou zijn, te weten het maximaal mogelijke aantal MW (760), een hoog aantal vollasturen (4.500), een lange termijn elektriciteitsprijs die gelijk is aan de basisenergieprijs van 2,9 cent per kWh en het maximum tenderbedrag van 12,4 cent per kWh voor een periode van 15 jaar.
Dong Energy, de winnaar van de tender, is voornemens om de windparken te realiseren met ongeveer dezelfde uitgangspunten qua geïnstalleerd vermogen en vollasturen, maar voor ruim 5 cent per kWh lagere kosten. Dat levert een besparing op het maximale subsidiebudget op van circa 2,7 miljard euro.
De daadwerkelijke kostenbesparing ten opzichte van het maximum zal groter zijn. Deze is mede afhankelijk van de ontwikkelingen van de lange termijn elektriciteitsprijs. Op dit moment maakt ECN een nieuwe prognose voor de lange termijn elektriciteitsprijs voor de Nationale Energieverkenning 2016 die in oktober zal worden gepubliceerd. Dan zal ook blijken hoe hoog de op basis van die elektriciteitsprijs verwachte benodigde subsidie is.
De SDE+ wordt gefinancierd via een opslag op de energierekening. Nu de kosten voor windenergie op zee lager uitvallen dan waarmee eerder rekening is gehouden, kan de opslag lager worden dan begroot.
254. Worden er andere marktpartijen dan Uniper en Engie actief in de Rotterdamse haven betrokken bij de opzet van ROAD? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het ROAD project is een initiatief vanuit Uniper en Engie. Het Ministerie van Economische Zaken heeft hiervoor subsidie toegezegd, net als de Europese Commissie. Het Havenbedrijf Rotterdam is ook aangesloten bij het ROAD project en zal de bouw van de benodigde CO2-transport pijplijn op zich nemen. Daarnaast werkt ROAD samen met de operator van het gasveld waar de CO2 in zal worden opgeslagen.
ROAD werkt binnen het huidige project niet samen met andere marktpartijen in het Rotterdamse havengebied. Het doel van ROAD is om in de praktijk grootschalig de keten van afvang, transport en opslag te testen. In dit project gebeurt dat door de CO2 van de MPP3 centrale op de Maasvlakte af te vangen en op te slaan in een (gedeeltelijk) leeg gasveld in de Noordzee.
Ik zie ROAD als de eerste bouwsteen van een breder CCS-netwerk in het Rotterdamse havengebied. Ik ben daarom aan het verkennen hoe we zo snel mogelijk andere industriële bronnen van CO2 kunnen aansluiten op het ROAD project en hoe andere opslaglocaties toegankelijk kunnen worden gemaakt.
255. Wanneer wordt de investeringsbeslissing voor ROAD precies genomen? Wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?
Antwoord
De moederbedrijven van ROAD – Uniper en Engie – nemen de investeringsbeslissing. Voordat zij deze beslissing kunnen nemen, is er zekerheid nodig op een aantal punten. Dit zijn een herziene subsidiebeschikking van de Europese Commissie, een herziene subsidiebeschikking van het Ministerie van Economische Zaken, goedkeuring door de Europese Commissie van de subsidie, een overeenkomst met het Havenbedrijf Rotterdam voor het gebruik van de CO2-transportpijpleiding, een overeenkomst met de operator en investeringspartners van de opslaglocatie en zicht op de benodigde vergunningen. Ook zal de uitkomst van de discussie over de mogelijke uitfasering van de kolencentrales van invloed zijn op de investeringsbeslissing.
De investeringsbeslissing wordt door Uniper en Engie genomen. Zij verwachten dit in het voorjaar van 2017 te kunnen doen. Zij zullen de Minister van Economische Zaken informeren wanneer deze beslissing is genomen. De Kamer zal zo snel mogelijk hiervan op de hoogte worden gesteld.
256. Hoeveel dragen Uniper en Engie bij aan het ROAD-project?
Antwoord
Uniper en Engie hebben toegezegd om beiden maximaal 50 miljoen euro bij te dragen aan de totstandkoming en uitvoering van het ROAD project.
257. Kunt u aangeven waarom de communicatie over de uitkoopregeling hoogspanningslijnen richting de bewoners vooralsnog erg slecht en gebrekkig verloopt?
Antwoord
Ik deel deze opvatting niet. Alle eigenaren van woningen die loodrecht onder een hoogspanningsleiding staan, hebben vanuit mijn ministerie in april 2016 een brief gekregen met informatie over de uitkoopregeling. In deze brief is het aanbod gedaan voor een telefonisch of persoonlijk gesprek over de regeling bij de mensen thuis, samen met de betreffende gemeenten. Ongeveer de helft van de woningeigenaren heeft hier gebruik van gemaakt. In de periode mei-september van dit jaar hebben circa 200 gesprekken plaatsgevonden. Mijn beeld is dat de woningeigenaren dit zeer hebben gewaardeerd. Daarnaast vindt er informatieverstrekking plaats via de website en telefonische vraagbaak van mijn ministerie. Ik ben voornemens de woningeigenaren opnieuw te informeren over de uitkoopregeling op het moment dat deze in de Staatscourant gepubliceerd wordt.
258. Kunt u aangeven of er een vorm is van compensatie voor de bewoners onder de hoogspanningslijnen die geen gebruik willen maken van de uitkoopregeling maar dus wel de nadelige effecten ondervinden van de uitkoopregeling op de waarde van huis en de verloedering van hun leefomgeving?
Antwoord
Een dergelijke compensatie is niet voorzien en is ook niet nodig. De uitkoopregeling betreft een vrijwillige regeling, waar eigenaren van woningen die loodrecht onder een hoogspanningsleiding staan gebruik van kunnen maken.
259. Kunt u toelichten welk deel gemeente en provincie zelf dienen te betalen bij verkabeling?
Antwoord
Hierover ben ik nog in gesprek met gemeenten en provincies. Mijn insteek is, zoals eerder aan u gemeld, een eigen bijdrage van (gemiddeld) 25% voor de verzoekende partij (gemeente en/of provincie) in te stellen.
260. Kunt u aangeven hoe het staat met het thorium onderzoek in Nederland en of hiervoor subsidies zijn verstrekt of aangevraagd?
Antwoord
Het Energierapport «Transitie naar duurzaam» van 18 januari 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 31 510, nr. 50 en bijlage) gaat, mede naar aanleiding van de motie Bosman (VVD) en Dijkgraaf (SGP) (Kamerstukken 2015/16, 34 300-XIII, nr. 57), in op de mogelijkheden om elektriciteit op te wekken met gesmolten-zoutreactoren met gebruik van thorium als brandstof. Die mogelijkheden zijn er op dit moment nog niet. Daarvoor moet nog veel onderzoek worden gedaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om materiaalonderzoek en onderzoek naar reactorveiligheid en de brandstofcyclus. Dergelijk onderzoek wordt momenteel door onder meer de TU Delft en de Nuclear Research and consultancy Group (NRG) uitgevoerd. Het kabinet ondersteunt dit onderzoek financieel omdat dergelijke technologieën op de lange termijn een rol zouden kunnen spelen in een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Zo verstrekt het Ministerie van Economische Zaken een jaarlijkse subsidie aan NRG waarmee zij onder meer het onderzoek naar gesmolten-zoutreactoren bekostigt.
261. Kunt u aangeven waar de verwachte prijsstijging van TTF-gas voor 2017 op gebaseerd is en in hoeverre dit een boekhoudkundig trucje is om de sterk teruggelopen opbrengsten op papier enigszins te verzachten voor het komende begrotingsjaar?
Antwoord
Voor de raming van de aardgasbaten wordt voor de toekomstige prijsontwikkeling uitgegaan van de forwardprijzen op de gashandelsplaats TTF. Voor de verwachte prijs van 2017 wordt dus gekeken naar de prijs die men ten tijde van de raming betaalde om gas in 2017 af te nemen. Dit is objectieve en openbare informatie die niet wordt aangepast.
262. Klopt het dat 37% van de begrotingsreserve duurzame energie naar eigen inzicht te besteden is door een volgende regering?
Antwoord
In de Kamerbrief van 1 juli 2016 (TK, 32 239, nr. 218) is aangegeven hoe het aandeel «juridisch verplicht» van de begrotingsreserve duurzame energie wordt bepaald. Dat aandeel komt daarbij uit op 63%. De overige 37% kan vrij worden ingezet.
263. Kunt u de A-specificatie van begrotingsreserve duurzame energie en percentage juridisch verplicht voor de verschillende regelingen ook weergeven voor het jaar 2016 en daarna?
Antwoord
Pas na afloop van een kalenderjaar kan worden vastgesteld welk deel van beschikbare middelen onbesteed is gebleven en toegevoegd is aan de begrotingsreserve duurzame energie. Ook is het dan pas mogelijk om een specificatie te geven van de nieuwe stand van de begrotingsreserve en het aandeel «juridisch verplicht» te bepalen.
264. Kunt u toelichten waarom het B-overzicht met geraamd verloop van begrotingsreserve duurzame energie enkel de onttrekking weergeeft, die voorgesteld wordt als kasschuif, maar geen onttrekking ten behoeve van het doel van de opwekking van duurzame energie? Op welke wijze worden middelen uit de begrotingsreserve duurzame energie voor de intensivering van de SDE+-regeling of energie innovatie?
Antwoord
Naar de huidige inzichten zijn er in 2016 en 2017 ruim voldoende kasmiddelen op de begroting beschikbaar om de verschuldigde subsidies uit te betalen. Voor beide jaren wordt verwacht dat er een verdere toevoeging aan de begrotingsreserve zal plaatsvinden, zoals blijkt uit het B-overzicht. Van andere onttrekkingen in 2016 en 2017 dan voor de kasschuif die bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2015 aan de orde is geweest, is dan ook geen sprake. De intensivering van de SDE+ regeling of energie innovatie leiden niet tot een ander beeld voor de jaren 2016 en 2017.
265. Kunt u nader toelichten waarom ervan uitgegaan wordt dat slechts 50 a 60% van de uit te geven beschikkingen daadwerkelijk hoeft te worden uitgekeerd?
Antwoord
In een subsidiebeschikking wordt vastgelegd welk bedrag er aan subsidie maximaal zal kunnen worden uitbetaald. Dit is de juridische verplichting die wordt aangegaan. In de praktijk zal dat bedrag niet helemaal tot uitbetaling komen. Aan de ene kant kan de energieproductie waarover subsidie wordt uitgekeerd lager uitvallen dan de maximale subsidiabele productie en aan de andere kant kan het subsidietarief per eenheid energie lager uitvallen dan het maximale tarief. Dat laatste komt doordat de werkelijke energieprijzen (waarmee gecorrigeerd wordt) hoger uit kunnen vallen dan waarmee het maximale subsidietarief is berekend. Op basis van ervaringsgegevens over onderproductie en aan de hand van de verwachte ontwikkeling van de energieprijzen wordt geraamd dat van de juridische verplichting zo’n 50–60% daadwerkelijk zal worden uitbetaald.
266. Kunt u aangeven voor hoeveel procent de verwachte kasuitloop van 50 a 60% te verklaren valt door achterblijvende productie?
267. Kunt u aangeven voor hoeveel procent de verwachte kasuitloop van 50 a 60% te verklaren valt door een stijgende elektriciteitsprijs?
Antwoord op de vragen 266 en 267:
Specificatie van het bedrag dat naar verwachting niet tot uitbetaling zal komen naar component (volume, tarief of samengesteld) is – in ieder geval op dit moment – niet te geven. Daarbij dient tevens bedacht te worden dat een eventuele specificatie geen statisch gegeven is, maar een momentopname, die aanzienlijk verschilt per productietechniek en energiedrager (elektriciteit, gas of warmte).
268. Vindt u het verantwoord om toekomstige regeringen op te zadelen met een potentieel miljardentekort doordat de afgegeven beschikkingen zo ver uiteen lopen met de meerjarig beschikbare middelen?
Antwoord
De meerjarig geraamde kasuitloop van afgegeven beschikkingen wordt gemonitord en halfjaarlijks geactualiseerd op basis van de dan bijgestelde ervaringsgegevens en nieuwe inzichten over de ontwikkeling van energieprijzen. De actuele raming van de kasuitloop wordt betrokken in de besluitvorming over de omvang van nieuw open te stellen budgetten. Op die manier worden de risico’s voor de rijksbegroting ook meerjarig beperkt tot een verantwoord niveau.
269. Wordt de maximale verplichtingenruimte voor nieuwe beschikkingen gebruikt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat het hier om intensiveringen, en welke regelingen worden geïntensiveerd?
Antwoord
De middelen voor duurzame energieproductie zullen bijna geheel worden uitgegeven via de SDE+. Jaarlijks wordt het verplichtingenbudget voor de SDE+ voorafgaand aan de openstelling vastgesteld. Dit is het bedrag waarvoor nieuwe SDE+-beschikkingen kunnen worden afgegeven. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met de informatie uit de laatste Nationale Energieverkenning over het doelbereik, inschattingen van RVO over de potentiële projecten en de beschikbare kasmiddelen. Naar de huidige inzichten zullen de beschikbaar te stellen budgetten (inclusief de budgetten voor Wind op Zee) in ieder geval in de eerstkomende jaren binnen de maximale verplichtingenruimte blijven.
270. Waarom vermeldt u de fiscale maatregelen die horen bij het Energieakkoord niet en wilt u alsnog de totale omvang daarvan aangeven?
Antwoord
Zoals aangegeven in de begroting, zijn de fiscale maatregelen uit het Energieakkoord niet opgenomen in het overzicht van maatregelen omdat de budgettaire gevolgen van deze maatregelen niet meer zijn veranderd sinds het afsluiten van het Energieakkoord. De budgettaire gevolgen van het Energieakkoord zijn als bijlage bij de aanbiedingsbrief van het Energieakkoord gevoegd (Kamerstuk 30 196, nr. 202).
271. Kunt u verklaren waarom er verhoudingsgewijs relatief weinig geld wordt besteed aan energiebesparing terwijl dit de meest kosten efficiënte manier is om over te stappen naar een duurzame energievoorziening of is dit overzicht soms onvolledig?
Antwoord
Energiebesparende maatregelen en de uitrol van hernieuwbare energie zijn beiden belangrijk bij het verduurzamen van de energievoorziening. Daarom zijn voor beiden ambitieuze doelen afgesproken in het Energieakkoord. Voor de verschillende opties voor verduurzaming van de energievoorziening zijn echter niet altijd dezelfde instrumenten geschikt. Zo heeft het geven van subsidie voor hernieuwbare energieprojecten andere effecten dan voor besparingsmaatregelen, onder meer omdat het lastig is om het subsidiëren van autonome energiebesparing te vermijden. Voor de uitrol van grootschalige hernieuwbare energieprojecten is de SDE+ het belangrijkste instrument, terwijl voor energiebesparing een combinatie van verplichtingen, (fiscale) subsidie en convenanten wordt ingezet. De verhouding tussen de overheidsuitgaven aan energiebesparing en aan hernieuwbare energie is dan ook geen weerspiegeling van het relatieve belang dat aan deze verduurzamingsopties wordt gehecht.
272. Kunt u aangeven waarom de salderingsregeling ontbreekt in dit overzicht en hoeveel geld daarmee gemoeid is?
Antwoord
De salderingsregeling is opgenomen in bijlage 6 bij de Miljoenennota 2017 (Kamerstuk 34 550, nr. 2): Belastinguitgaven, inkomsten beperkende regelingen en overige fiscale regelingen.
In tabel 6.3.4. is aangegeven hoeveel geld ermee gemoeid is in 2017: 95 miljoen euro.
De salderingsregeling is één van de regelingen die dit jaar is toegevoegd aan bijlage 6 bij de Miljoenennota. De departementen is nog niet verzocht de nieuwe regelingen ook te vermelden in hun departementale begrotingen.
273. Kunt u aangeven wat de totale kosten van het Energieakkoord zijn over de totale looptijd inclusief fiscale maatregelen?
Antwoord
Het Energieakkoord vraagt inspanningen en investeringen van zowel de overheid als van burgers en bedrijven. Het is niet aan te geven wat de totale omvang van deze investeringen is. De budgettaire gevolgen van het Energieakkoord voor de overheid zijn als bijlage bij de aanbiedingsbrief van het Energieakkoord gevoegd (Kamerstuk 30 196, nr. 202).
274. Kunt u een overzicht geven van aanvragen en beschikkingen van de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE)-regeling? Wordt er gekeken naar mogelijkheden om deze regeling nog beter in te zetten? Zo ja, op welke wijze?
Antwoord
De ISDE is per 1 januari 2016 gestart voor zonneboilers, biomassa ketels, pellet-kachels en warmtepompen met een klein vermogen. Voor deze subsidie is in 2016 70 miljoen euro beschikbaar. Tot 30 september 2016 zijn 9.370 aanvragen voor subsidie gedaan voor 14.482 apparaten met een budgetbeslag van ca. 26 miljoen euro Er zijn 8.123 aanvragen door particulieren gedaan en 1.247 door de zakelijke markt, waarbij het aantal apparaten nagenoeg gelijk is verdeeld over de particuliere en zakelijke markt (56:44). Subsidieaanvragen van particulieren worden bij een positieve beoordeling direct vastgesteld. Zakelijke aanvragers ontvangen bij een positieve beoordeling van de subsidieaanvraag eerst een verlening. Na realisatie van het project doet een zakelijke aanvrager een verzoek tot vaststelling. In totaal 6.748 positieve beschikkingen afgegeven door RVO.
Het aantal aanvragen en het budgetbeslag loopt geleidelijk op, met name in de zakelijke markt. De sector verwacht dat deze groei zal versnellen eind 2016 en richting 2017. Met een groot aantal partners uit het Energieakkoord wordt in zogenaamde versnellingstafels samengewerkt om concrete hernieuwbare energieprojecten te versnellen en nieuwe projecten te realiseren. Hierbij ligt het voortouw met name bij de NVDE. Ik heb een apart programmabureau ingericht om de uitvoering van de afspraken uit de versnellingstafels te ondersteunen. Een van de versnellingstafels richt zich in het bijzonder op decentrale individuele duurzame warmte/koude opties, en dus de ISDE. Daarbij heb ik ook overleg met de sector om verbeteringen in de regeling voor 2017 door te voeren.
275. Is er ruimte in de begroting van de NCG om te investeren in een breedbandnetwerk in Groningen in het kader van een kansrijk Groningen?
Antwoord
Vanuit de middelen voor het programma Leefbaarheid uit het Bestuurlijk Akkoord wordt onder regie van de NCG een bedrag van 5 miljoen euro bijgedragen aan een provinciale subsidieregeling om 100% van de adressen in het aardbevingsgebied met snel internet te ontsluiten. De Economic Board Groningen (EBG) draagt hieraan eveneens 5 miljoen euro bij.
276. Kunt u de kasritmes voor de jaren 2016 en 2017 voor de NCG nader toelichten, zoals weergegeven in de tabellen?
280. Kunt u toelichten waarop de bedragen voor 2016 en 2017 voor de NCG zijn gebaseerd?
Antwoord op de vragen 276 en 280:
Alle meerjarige budgetten zijn tot nu toe gebaseerd op ramingenen die stapsgewijs door de NCG onderbouwd zijn om uiteindelijk te komen tot juridisch gebonden budgetten.
De verwachting is dat dit najaar voor het scholenprogramma een convenant wordt afgesloten waarmee de uitvoering en bijbehorende budgetten juridisch gebonden zijn.
Op dit moment werkt de NCG samen met de regio de specifieke wijze uit waarop het budget voor de waardevermeerderingsregeling kan worden ingezet. Later dit jaar verwacht ik uw Kamer te kunnen informeren over de invulling van deze nieuwe regeling. De resterende onderdelen van het programmabudget van de NCG worden op dit moment voorbereid en ontwikkeld.
277. Kunt u inzichtelijk maken welke van de genoemde bedragen in de tabellen gefinancierd worden uit het deel dat is gefinancierd uit de gasbaten (244,2 miljoen euro) en waarvoor een eindejaarsmarge geldt van 100%? Voor welke genoemde bedragen geldt de eindejaarsmarge niet?
281. Kunt u bij de tabellen op pagina 94 en 96 inzichtelijk maken welke van de genoemde bedragen gefinancierd worden uit het deel dat is gefinancierd uit de gasbaten (244,2 miljoen euro) en waarvoor een eindejaarsmarge geldt van 100%?
Antwoord op de vragen 277 en 281
Van de 334,1 miljoen euro (bestaande uit 333,2 miljoen euro budget NCG op artikel 5 en 0,9 miljoen euro overgeboekt van artikel 5 naar het Ministerie van Infrastructuur en Milieu ten behoeve van Deltares) is 244,4 miljoen euro gefinancierd uit de gasbaten, hiervoor geldt een 100% eindejaarsmarge.
In de tabel op blz. 94 van de EZ-begroting is gespecificeerd welk deel van de uitgaven behandeld wordt als kaderrelevante uitgaven. Voor het budget van 50 miljoen euro, wat is overgeboekt vanuit de begroting van OCW voor het scholenprogramma, geldt geen 100% eindejaarsmarge. Dit budget is onderdeel van de 73,5 miljoen euro voor het scholenprogramma. In de categorie verduurzaming en waardevermeerdering is nog 40 miljoen euro opgenomen die is vrijgemaakt uit de EZ begroting, hiervoor geldt ook geen 100% eindejaarsmarge.
Deze middelen zijn niet gefinancierd uit de gasbaten Alle andere uitgaven (in totaal 244 miljoen euro) op artikel 5 zijn wel gefinancierd uit de gasbaten en hebben wel een 100% eindejaarsmarge.
278. Kunt u toelichten of de 50 miljoen euro voor de versterking en nieuwbouw van scholen uit de begroting van OCW besteed zal worden in de periode 2017–2033, gezien het feit dat er ieder jaar 3 miljoen euro beschikbaar komt van af 2017?
282. Klopt het dat er wordt verwacht dat het scholenprogramma circa 16 jaar zal duren, aangezien van de 50 miljoen euro van Ministerie van OCW ieder jaar 3 miljoen euro beschikbaar komt?
Antwoord op de vragen 278 en 282:
De planning is dat het scholenprogramma in vijf jaar afgerond moet zijn. De bijdrage van 50 miljoen euro afkomstig van het Ministerie van OCW wordt via het Gemeentefonds ingezet voor het doen van investeringen in de nieuwe schoolgebouwen. Gemeenten gaan hiervoor langjarige leningen aan bij de Bank Nederlandse Gemeenten (BNC). De 3 miljoen euro per jaar wordt gebruikt voor de jaarlijkse betalingen aan rente en aflossing die gemeenten moeten doen aan de BNG. Hiermee wordt dezelfde systematiek gevolgd die nu algemeen geldt in het Gemeentefonds voor het doen van langjarige investeringen in schoolgebouwen.
279. Kunt u aangeven waarom in de begroting van de NCG vooral geld wordt vrijgemaakt voor een secundaire taak als verduurzaming en niet primair voor het schadeherstel van woningen?
Antwoord
De kosten voor het herstel van schade aan woningen als gevolg van beweging van de bodem door gaswinning komen direct voor rekening van NAM en zijn daarom geen onderdeel van de Rijkbegroting. Tot 1 juli 2016 heeft NAM hieraan 494 miljoen euro uitgegeven. De genoemde budgetten voor verduurzaming en waardevermeerdering (totaal 141,5 miljoen euro)zijn daarentegen wel onderdeel van de Rijksbegroting.
In de kwartaalrapportage van de NCG wordt informatie opgenomen over de uitputting van de verschillende geldstromen.
283. Kunt u aangeven of het artikel «werkbudget NCG + aanvullend apparaatsbudget» van 55 miljoen euro optelt bij de apparaatskosten van 96 miljoen euro uit artikel 40?
Antwoord
In het «werkbudget + aanvullend apparaatsbudget» is vanaf 2017 voor vier jaar 6 miljoen euro per jaar opgenomen voor apparaatskosten. Het resterende deel van dit budget van 31 miljoen euro is werkbudget NCG op artikel 5. Beide budgetten zijn aanvullend op de 96 miljoen euro uit artikel 40.
284. Waar is de verwachting dat er per saldo een afname van het opdrachtenpakket zal plaatsvinden op gebaseerd?
Antwoord
De reeds voor deze kabinetsperiode ingeboekte bezuiniging op de Rijksdienst leidt tot dalende budgetten voor bijdragen aan agentschappen. Daarom is in de raming van opdrachten van het moederdepartement aan RVO eveneens uitgegaan van een daling.
285. Hoe wilt u de samenwerking binnen de gouden driehoek, en met name binnen de negen topsectoren, bevorderen en kunt u hier een voorbeeld van geven?
Antwoord
Binnen en tussen de topsectoren werken kleine en grote bedrijven, onderzoekers en de overheid succesvol samen aan een sterke concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven op de wereldmarkt en aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen; samen doen rond 5.500 unieke deelnemers mee in de TKI’s van de topsectoren.
De overheid bevordert deze publiek-private samenwerking onder meer door het instellen van de topteams en TKI’s en de strategische agenda’s die zij ontwikkelen op het terrein van kennis en innovatie, internationalisering en human capital. Daarnaast wordt deze samenwerking gestimuleerd met specifieke instrumenten: de TKI-regeling en de MIT-regeling.
Voorbeelden van grote publiek-private samenwerking (PPS) zijn er onder meer op het terrein van «oncologie» en van «regeneratieve geneeskunde». Om deze grote en meerjarige PPS-en te helpen opzetten heeft de overheid ronde-tafels geïnitieerd met de belangrijkste stakeholders. Ook is het mogelijk gemaakt de TKI-toeslag te combineren met de inzet van de middelen vanuit de gezondheidsfondsen, zodat er meer financiële middelen beschikbaar komen. Zo kon voor Oncologie een jaarlijkse extra investering van 25 miljoen euro worden uitgelokt en voor regeneratieve geneeskunde een investering van 18 miljoen euro.
De AWTI geeft in haar recente advies «Flexibiliseren, differentiëren, scherper kiezen» aan dat de vernieuwende publiek-private samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid de grote winst van de topsectorenaanpak is geweest en dat hierop moet worden voortgebouwd.
286. Waar is de invoering van middelen met betrekking tot de invaring van de taken PIANOo/Tendernet bij RVO.nl met ingang van 2017 op gebaseerd?
Antwoord
PIANOo heeft als doel de professionaliteit van het aanbesteden en de naleving van de aanbestedingsregels in Nederland te verbeteren. Vanuit de aanbestedingswet vloeien daar de volgende wettelijk taken uit voort: (1) beheer van het elektronisch systeem voor aanbesteden TenderNed, (2) informeren van aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven over de aanbestedingsregels en de aanbestedingspraktijk en (3) het ondersteunen van aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven. Deze wettelijke taken worden nu ook al door PIANOo uitgevoerd, en dat zal bij RVO.nl zo blijven. De invoering van middelen is hierop gebaseerd.
287. Waarom bevat de begroting 2017 nog niet de omzet voor de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 3?
Antwoord
Het is nog niet mogelijk om de omzet voor de uitvoering mee te nemen in de begroting van 2017, omdat de omzet voor deze uitvoering nog niet bekend is. Per provincie, wordt in overleg met RVO jaarlijks het offerteverzoek voor de uitvoering van het POP3 opgesteld. Dit zal voor 1 november gereed zijn. Vervolgens zal de opdrachtverlening door de provincies plaatsvinden.
288. Zijn er opties bekeken om de beoogde stijgende rentelast in 2018 te beperken, met betrekking tot de leenfaciliteit om investeringen in vernieuwing van de ICT te realiseren?
Antwoord
Ja, RVO tracht haar kasstroom optimaal in te richten en de rentelasten zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent dat er afspraken worden gemaakt met opdrachtgevers over onder andere bevoorschotting en afrekening van opdrachten. De kasstroom uit opdrachten dekt echter niet de kasstroom in verband met de investeringen. Hiervoor is het noodzakelijk middelen te betrekken bij de zogenaamde leenfaciliteit die beheerd wordt door het Ministerie van Financiën. RVO beziet jaarlijks of de operationele kasstroom het toelaat om extra aflossingen te doen waardoor de rentelasten lager worden.
De hoogte van de aanspraak op de leenfaciliteit is afhankelijk van de financieringsbehoefte van RVO in 2017. Die wordt mede bepaald door planning van de ICT-investeringen de komende jaren en de liquiditeitspositie van RVO.
289. Kunt u een afschrift van de interpretatieve verklaring van de Europese Commissie zo spoedig mogelijk na het informeel verschijnen van de verklaring, aan de Kamer toezenden? Zo nee, waarom niet?
290. Kunt u toelichten welke rol de individuele lidstaten en de Raad spelen in dit kader van het vaststellen van de interpretatieve verklaring? Dienen zij op de interpretatieve verklaring te reageren en een standpunt in te nemen? Zo ja, is een eerste concept al bekend en kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?
291. Kunt u een inschatting geven van de mate waarin het Europees Octrooibureau zich gebonden zal achten door de interpretatieve verklaring?
Antwoord op de vragen 289, 290 en 291
Het geven van een interpretatieve verklaring van EU-wetgeving is een bevoegdheid van de Europese Commissie. Dit is een zelfstandige bevoegdheid, die zij niet deelt met de lidstaten en waarover de lidstaten ook niet vooraf worden geconsulteerd. Op grond daarvan is het niet mogelijk een «informele» versie van de verklaring toe te sturen. Zodra de verklaring beschikbaar is, zal deze uiteraard met de Kamer worden gedeeld.
Het is de verwachting dat de Commissie de verklaring zal presenteren in de Raad voor Concurrentievermogen later dit jaar en dat die daarna ook daar zal worden besproken.
Het Europees Octrooibureau (EOB) heeft de bepalingen van de biotechnologierichtlijn omgezet in zijn interne regelgeving en uitvoeringspraktijk. Het is mijn verwachting dat aan dat het EOB zich in zijn uitvoeringspraktijk daarnaar zal richten.
292. Aan welke partijen is de 500.000 euro van het amendement van het lid Verhoeven (Kamerstuk 34 300-XIII-14) voor open source encryptie verleend?
Antwoord
Mijn ministerie heeft een subsidieaanvraag ontvangen en in behandeling genomen. Ik zal uw Kamer nog dit jaar informeren over de wijze waarop het amendement wordt ingevuld.
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/38/economie-groeit-met-0–6-procent-in-tweede-kwartaal-2016
p. 24, https://www.rathenau.nl/nl/publicatie/totale-investeringen-wetenschap-en-innovatie-2014–2020.
De € 1.213 miljoen wbso-budget bestaat uit € 8 miljoen voor de Aftrek speur- en ontwikkelingswerk en € 1.205 miljoen voor de Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34550-XIII-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.