34 475 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2015

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN (XIII) EN DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)

Aangeboden 18 mei 2016

Gerealiseerde verplichtingen van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale verplichtingenrealisatie over 2015 bedraagt € 10,5 mld.

Gerealiseerde verplichtingen van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale verplichtingenrealisatie over 2015 bedraagt € 10,5 mld.

Gerealiseerde uitgaven van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale uitgavenrealisatie over 2015 bedraagt € 4,8 mld.

Gerealiseerde uitgaven van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale uitgavenrealisatie over 2015 bedraagt € 4,8 mld.

Gerealiseerde ontvangsten van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale ontvangstenrealisatie over 2015 bedraagt € 7,4 mld.

Gerealiseerde ontvangsten van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale ontvangstenrealisatie over 2015 bedraagt € 7,4 mld.

Inhoudsopgave

A.

ALGEMEEN

6

 

1.1

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

6

 

1.2.

Leeswijzer

9

B.

HET BELEIDSVERSLAG

11

 

1.3.1

De beleidsprioriteiten

11

   

Realisatie beleidsdoorlichtingen periode 2009 – 2015

23

   

Overzicht van risicoregelingen

24

 

1.3.2

De beleidsartikelen

28

   

11

Goed functionerende economie en markten

28

   

12

Een sterk innovatievermogen

37

   

13

Een excellent ondernemingsklimaat

47

   

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

58

   

16

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

70

   

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

84

   

18

Natuur en regio

90

   

19

Toekomstfonds

97

 

1.3.3

De niet-beleidsartikelen

101

   

40

Apparaat

101

   

41

Nominaal en Onvoorzien

104

 

1.3.4

De Bedrijfsvoeringsparagraaf

105

C.

JAARREKENING

109

 

1.4.1

Departementale verantwoordingsstaat Ministerie van EZ (XIII)

109

 

1.4.2

Samenvattende verantwoordingsstaat inzake agentschappen

110

 

1.4.3

Toelichting bij de samenvattende verantwoordingsstaat inzake agentschappen

111

   

Agentschap Telecom (AT)

113

   

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

120

   

Dienst Landelijk Gebied (DLG)

126

   

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

130

   

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

139

 

1.4.4

Saldibalans EZ per 31 december 2015

147

 

1.4.5

WNT-verantwoording 2015 – Ministerie van Economische Zaken

158

D.

JAARVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)

166

 

1.5.1

Beleidsverslag Diergezondheidsfonds

166

   

Bedrijfsvoeringsparagraaf Diergezondheidsfonds

179

 

1.5.2

Jaarrekening Diergezondheidsfonds

180

   

Verantwoordingsstaat 2015 van het Diergezondheidsfonds

180

   

Saldibalans per 31 december 2015

180

E.

BIJLAGEN

182

 

1.

Bijlage Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO's) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT's)

182

 

2.

Bijlage afgerond evaluatie- en overig onderzoek 2015

195

 

3.

Europese geldstromen

205

 

4.

Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (bijlage externe inhuur)

214

 

5.

Lijst van afkortingen

216

A. ALGEMEEN

1.1 AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) over het jaar 2015 aan, alsmede het jaarverslag met betrekking tot de begroting van het Diergezondheidsfonds (F) over het jaar 2015.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Economische Zaken decharge te verlenen over het in het jaar 2015 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalansen;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslagen opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2015;

  • b. het voorstel van de slotwetten dat met de onderhavige jaarverslagen samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2015 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2015, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2015 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwetten zijn aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

1.2. LEESWIJZER

De leeswijzer gaat in op de volgende onderwerpen:

  • 1. Opbouw jaarverslag;

  • 2. Ondergrenzen toelichtingen;

  • 3. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens;

  • 4. Groeiparagraaf;

  • 5. Motie Schouw.

1. Opbouw jaarverslag

Dit jaarverslag bevat een beleidsverslag, een jaarrekening, het jaarverslag van het Diergezondheidsfonds (DGF) en diverse bijlagen. Deze bevatten informatie over de in 2015 gerealiseerde beleidsresultaten en de budgettaire realisatiegegevens van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en het DGF.

Het onderdeel beleidsprioriteiten van het beleidsverslag betreft de verantwoording over de beleidsagenda uit de EZ-begroting 2015. Het verhaal is, analoog aan de beleidsagenda, opgezet langs de volgende vijf lijnen:

  • 1. Economisch beeld;

  • 2. Veranderende verhoudingen in de wereld;

  • 3. Vernieuwing: technologische ontwikkelingen steeds bepalender;

  • 4. Verduurzaming en versterking van natuurlijk kapitaal;

  • 5. Verbinden: maatschappij en overheid in beweging.

Langs deze lijnen worden de belangrijkste beleidsresultaten van EZ in 2015 beschreven. In het onderdeel beleidsprioriteiten wordt ook ingegaan op het rijksbrede focusonderwerp «Tijd voor uitvoering van de hervormingstrajecten die in het jaar 2015 van start zijn gegaan» (Box 2: Versterken toezicht Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit).

De beleidsartikelen in dit jaarverslag hebben dezelfde opzet als de begroting 2015. Dit betekent dat de beleidsartikelen conform de Rijksbegrotingsvoorschriften van «Verantwoord Begroten» zijn opgesteld. Elk beleidsartikel bevat een paragraaf beleidsconclusies waarin voor de belangrijkste instrumenten een oordeel wordt gegeven over de uitvoering van het beleid in het afgelopen jaar.

De bedrijfsvoeringparagraaf doet verslag van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Ministerie van EZ en van het DGF.

De jaarrekening bestaat uit de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat inzake de agentschappen, de jaarverantwoordingen van de agentschappen, de saldibalans en de WNT-verantwoording.

Het jaarverslag van het DGF bestaat uit een beleidsverslag (inclusief een bedrijfsvoeringsparagraaf) en een jaarrekening (verantwoordingsstaat DGF en een saldibalans).

De volgende bijlagen zijn opgenomen: Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT’s), afgerond evaluatie- en overig onderzoek 2015, Europese geldstromen, externe inhuur en een lijst van afkortingen.

2. Ondergrenzen toelichtingen

Voor wat betreft het toelichten van significante verschillen in de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen in de realisatie versus de vastgestelde begroting 2015 zijn de ondergrenzen gehanteerd zoals opgenomen in de onderstaande tabel.

Omvang begrotingsartikel (stand ontwerpbegroting) in € mln

Beleidsmatige mutaties

(ondergrens in € mln)

Technische mutaties

(ondergrens in € mln)

< 50

1

2

=> 50 en < 200

2

4

=> 200 en < 1.000

5

10

=> 1.000

10

20

In sommige gevallen, waar politiek relevant, worden ook posten toegelicht beneden deze ondergrenzen.

3. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens

Het jaarverslag bevat zowel financiële als niet-financiële gegevens (kengetallen en indicatoren). Deze gegevens zijn aan verschillende controlenormen onderhevig. De controle van financiële informatie is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de Comptabiliteitswet 2001 en de Rijksbegrotingsvoorschriften 2016 (RBV). De controle van beleidsinformatie en informatie over de bedrijfsvoering is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de RBV. Van een aantal indicatoren zijn de realisatiegegevens over 2015 nog niet bekend. In die gevallen is de meest recente realisatie opgenomen.

4. Groeiparagraaf

In het WGO over het EZ-jaarverslag 2014 heeft de Minister toegezegd om in volgende jaarverslagen, waar mogelijk, meer expliciet en transparant onderscheid te maken tussen beleidsresultaten, -conclusies, en -consequenties. De beleidsconclusies in de beleidsartikelen zijn ten opzichte van het jaarverslag 2014 korter en meer concluderend.

5. Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. Voor de beleidsterreinen van EZ zijn voor 2015 geen specifieke aanbevelingen gedaan.

B. HET BELEIDSVERSLAG

1.3.1 DE BELEIDSPRIORITEITEN

Inleiding

Het Ministerie van Economische Zaken zet zich in voor een duurzaam, ondernemend Nederland. Een stevige inzet op een excellent ondernemersklimaat en sterk innovatievermogen zorgt ervoor dat vernieuwende ondernemers en onderzoekers het beste uit zichzelf kunnen halen. Door internationale afspraken en ondersteuning van het bedrijfsleven wordt Nederland gepositioneerd als aantrekkelijke, innovatieve handelspartner. Verder zijn in 2015 concrete stappen gezet om duurzaamheid te bevorderen. Hierdoor wordt onder andere natuur beter beschermd en wordt een volgende stap gezet in de transitie naar een duurzame energievoorziening, die betaalbaar, betrouwbaar en veilig is. Deze stappen heeft het Ministerie van Economische Zaken niet alleen gezet, maar samen met private en publieke partijen, omdat goed beleid gezamenlijk tot stand komt.

1. Groei Nederlandse economie zet door

De Nederlandse economie is in 2015 met 2% gegroeid.1 Daarmee bereikte de Nederlandse economie voor het eerst na zeven jaar weer de omvang van voor de crisis. De Nederlandse economie groeide in 2015 over de brede linie. De export nam met een groei van 5,3% voor het vijfde jaar op rij toe. Huishoudens profiteerden van het krachtige herstel van de woningmarkt en de gestegen koopkracht. Bedrijven zagen weer volop investeringsmogelijkheden. De lage stand van de euro en de flink gedaalde olieprijzen zorgden daarnaast voor een extra steun in de rug. De consumptie van huishoudens en investeringen droegen in het afgelopen jaar meer bij aan de economische groei dan de export, met een toename van respectievelijk 1,5% en 10,3%.

In het afgelopen jaar zorgden verschillende ontwikkelingen echter ook voor tegenwind. De afzwakkende groei van de opkomende economieën, zoals China, zetten een rem op de ontwikkeling van de wereldhandel. Daarnaast heeft het kabinet, in het belang van de veiligheid van de inwoners van Groningen, besloten de gaswinning in Groningen flink te verlagen (zie box 1). Toch heeft de Nederlandse economie met een groei van 2% laten zien dat het sterk genoeg is om deze tegenwind te weerstaan. Zonder het negatieve gaseffect zou de Nederlandse economie met 2,4% zijn gegroeid. Het Ministerie van Economische Zaken heeft in 2015 verder gewerkt aan het versterken van het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Het is echter vooral te danken aan de inzet en veerkracht van het bedrijfsleven dat de economische groei in het afgelopen jaar verder heeft doorgezet.

Box 1: Gaswinning Groningen

Bij de besluiten over de gaswinning zijn voor het kabinet twee zaken leidend: de veiligheid van de inwoners van Groningen en het belang van leveringszekerheid voor huishoudens en bedrijven die afhankelijk zijn van het gas uit Groningen. De gaswinning uit Groningen is daarom verminderd: van 53,9 mld m3 in kalenderjaar 2013 naar maximaal 30 mld m3in kalenderjaar 2015, aangevuld met de eenmalige beschikbaarheid van 3 mld m3 uit de gasopslag Norg. Dit productieplafond is op 18 november 2015 door de Raad van State vernietigd. In de uitspraak is een voorlopige voorziening getroffen op een niveau van 27 mld m3 voor het gasjaar 2015/2016. In december 2015 besloot het kabinet deze voorlopige voorziening in stand te laten. Voor 1 oktober 2016 zal het kabinet op basis van een nieuw winningsplan van NAM een nieuw besluit nemen.

Sinds het begin van 2015 wordt door twaalf Groninger gemeentes in het aardbevingsgebied, de provincie Groningen en de Rijksoverheid gewerkt aan het versterken van woningen om de veiligheid en leefbaarheid te verbeteren, onder leiding van Nationaal Coördinator Groningen Hans Alders. Op 18 december 2015 heeft het kabinet ingestemd met het «Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen»van de CNG.2

Daarnaast is een wetsvoorstel ingediend ter aanpassing van de Mijnbouwwet om het veiligheidsbelang steviger te verankeren en meer invloed te krijgen op waar en onder welke omstandigheden mijnbouwactiviteiten zijn toegestaan. Hierbij wordt het burgerperspectief beter geregeld en krijgen andere overheden een adviesrecht. Ook wordt de onafhankelijke positie van Staatstoezicht op de Mijnen versterkt.3

De veiligheid van de inwoners van Groningen staat dus voorop. Tegelijkertijd heeft het verlagen van het gasplafond ook economische consequenties. Het lagere volume van de gasproductie (Groningen en kleine velden) drukte in 2014 de economische groei met circa 0,5%-punt en in 2015 met 0,4%-punt (zie figuur 1a).4 Daarnaast is sprake van een flink prijseffect. De gemiddelde gasprijs op de gasbeurs TTF daalde van circa 26 cent per m3 in 2013 naar circa 20 cent per m³ in 2015. De aardgasbaten zijn door de afgenomen gasproductie en -prijzen sinds 2013 sterk verminderd: van € 13,3 mld in 2013 naar € 6,4 mld in 2015 (zie figuur 1b).

Figuur 1a: Effect lagere gasproductie op economische groei (in %-punten)Figuur 1a: Effect lagere gasproductie op economische groei (in %-punten)

Bron: CBS, Statline

Figuur 1b: ontwikkeling aardgasbaten (in mld euro’s, op kasbasis, exclusief vpb)Figuur 1b: ontwikkeling aardgasbaten (in mld euro’s, op kasbasis, exclusief vpb)

Bron: op basis van eigen berekeningen

   

2. Veranderende verhoudingen in de wereld

Het zwaartepunt van de wereldeconomie verschuift. Landen als China en India groeiden in 2015 nog steeds bovengemiddeld snel en zijn inmiddels de grootste en op twee na grootste economieën ter wereld.5 De daling van de olieprijs tot circa 30 dollar per vat (Brentolie) zorgt voor economische en budgettaire moeilijkheden in landen die substantieel afhankelijk zijn van olie-export, terwijl het een kostenverlagend effect heeft op netto-importeurs. De opheffing van de VN-sancties tegen Iran zorgt voor nieuwe handelskansen. Daar staat tegenover dat Rusland zijn invoermaatregelen tegen agrarische producten uit onder andere Nederland heeft voortgezet. Door voeling te hebben voor de internationale dynamiek en door een stevige positie in internationale netwerken blijft Nederland concurrerend in een veranderende wereld.

Stevige positie Nederland in internationale netwerken

Afgelopen jaar heeft het kabinet zich daarom wederom ingezet om Nederland als herkomstland van hoogwaardige producten te positioneren. Zowel de aanhoudende Russische invoermaatregelen tegen diverse agrarische producten als de beperkingen van de export naar aanleiding van de uitbraak van vogelgriep hebben in 2015 geleid tot gezamenlijke initiatieven van het bedrijfsleven en de overheid.6

Nederland blijkt ook in 2015 een aantrekkelijk land voor buitenlandse bedrijven om in te investeren. 300 buitenlandse bedrijven hebben vorig jaar samen € 1,87 mld geïnvesteerd en gezamenlijk gezorgd voor 9.300 banen.7 Het Invest in Holland-netwerk positioneert Nederland in het buitenland als een aantrekkelijk land om in te investeren of een vestiging te openen. Sinds begin 2015 bundelen de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en verschillende regionale partners hun krachten in dit netwerk. Daarnaast heeft EZ in mei 2015 de Energy Charter Conference georganiseerd, een grote conferentie waar 71 landen door het tekenen van het charter de intentie uitspreken om de samenwerking op energiegebied te versterken op basis van gemeenschappelijke principes.8

Europese samenwerking op interne markt

Hoewel het belang van export naar landen buiten de Europese Unie toeneemt9, waren buurlanden Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk ook in 2015 de belangrijkste exportmarkten van Nederland. Nederland profiteert daarom van de stabiliteit en groei in de Europese Unie.

In 2015 heeft de voorbereiding van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016 veel aandacht gehad. Prioriteiten van het Ministerie van EZ tijdens het voorzitterschap zijn het versterken van de interne markt op alle terreinen en het streven naar betere regulering. Om sneller voortgang te boeken bij het versterken van de interne markt heeft Nederland in 2015 met een kleine groep gelijkgestemde lidstaten onder andere gewerkt aan het opzetten van nationale «Single Market Centres» die zorgen dat ondernemers één digitaal contactpunt hebben. Verder is een groep van gelijkgezinde lidstaten opgericht rondom het Europees Semester, de jaarlijkse cyclus van Europese economische beleidscoördinatie. Doel is om de inzet voor het Europees Semester beter op elkaar af te stemmen zodat effectiever kan worden geopereerd.

Het Europees fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) werd in het najaar van 2015 operationeel. Om te zorgen voor een optimale aansluiting van Nederlandse projecten op de financieringsmogelijkheden van het EFSI heeft het kabinet het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) opgericht.10 Verder stond 2015 in het teken van de nationale implementatie van de herziening van het Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid.11 Het stelsel van inkomensondersteuning is vereenvoudigd en gekoppeld aan het leveren van maatschappelijke prestaties. Verder is het nationale plattelandsontwikkelingsprogramma geaccordeerd door de Europese Commissie. Dit programma geeft de basis voor Rijk en provincies om gedurende de programmaperiode van 7 jaar in totaal € 1,4 mld te besteden aan de versterking van innovatie en de concurrentiekracht van de agrarische sector, aan biodiversiteit en klimaat en aan de ontwikkeling van het platteland.

3. Vernieuwing: technologische ontwikkelingen steeds bepalender

Onze economische groei zal in toenemende mate moeten komen van een sterkere groei van de arbeidsproductiviteit. Arbeidsproductiviteitsgroei wordt vooral gedreven door vernieuwing: het proces waarin oude technologieën, kennis en verdienmodellen plaatsmaken voor nieuwe. Het tempo van vernieuwing komt steeds hoger te liggen. Het is belangrijk dat de overheid en het bedrijfsleven hier snel op inspelen.

Een stevige stimulans voor ondernemerschap en innovatie

Een uitstekend ondernemers- en kennisklimaat stelt vernieuwende ondernemers en onderzoekers in staat het beste uit zichzelf te halen. Met de generieke regelingen voor innovatie (met name WBSO/RDA) werden in 2015 bijna 23.000 bedrijven gestimuleerd tot R&D-investeringen, waarvan ruim 97% van deze bedrijven afkomstig is uit het MKB.12 Verder is in januari 2015 ter versterking van het startupklimaat de StartupDelta gelanceerd met Neelie Kroes als special envoy startups.13 Belangrijke resultaten tot nu toe zijn de introductie van het startupvisum, de lancering van de Startupbox en de Corporate Launchpad.

Dankzij het economisch herstel trekken de detailhandelsverkopen inmiddels weer aan. Desalniettemin is in 2015 het faillissement van een aantal grote winkelketens uitgesproken, waaronder V&D, DA en Macintosh, en een aantal andere bedrijven verkeert in zwaar weer. Dit is deels het gevolg van structurele veranderingen in de detailhandel, veelal gedreven door nieuwe technologieën en online verkoop, en veranderende voorkeuren van het winkelend publiek. Om hierop beter te kunnen inspelen, is in 2015 de Retailagenda gepresenteerd waarin verschillende afspraken zijn gemaakt om de detailhandel toekomstbestendig te maken en tegelijkertijd de leefbaarheid van de binnensteden en dorpskernen te verbeteren.14 Als onderdeel daarvan hebben 29 gemeenten en twee regio’s een retaildeal gesloten. Samen met stakeholders gaan deze gemeentes aan de slag om te kijken waar geïnvesteerd kan worden in vastgoed, maar ook waar winkeloppervlakte moet verdwijnen.

Inzet op een interactief innovatiesysteem waar partijen elkaar makkelijk kunnen vinden

De praktijk leert dat innovaties sneller tot stand komen als partijen elkaar beter kunnen vinden en elkaar inspireren door samen te werken in netwerken en clusters. De topsectoren, waarin bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid samenwerken, vervullen hierin een belangrijke rol.

Op 5 oktober is het kennis- en innovatiecontract voor 2016 en 2017 ondertekend.15 Met dit contract geven topsectoren gezamenlijk vorm aan de agenda voor fundamenteel en toegepast onderzoek voor de komende periode. De omvang van de agenda bedraagt € 4,1 mld, waarvan € 2,1 mld een private bijdrage betreft. De topsectoren hebben daarnaast een gezamenlijke Human Capital Agenda geformuleerd.16

Om innovatie bij het MKB over regiogrenzen heen te stimuleren stelden Rijk en Regio in 2015 samen € 50 mln beschikbaar in de MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT), als onderdeel van de MKB-samenwerkingsagenda.17 Verder is met behulp van financiering van het kabinet een aantal grote PPS-projecten tot stand gekomen, waaronder Onco XL op het gebied van oncologieonderzoek, het Chemical Building Blocks Consortium op het gebied van onderzoek naar nieuwe materialen en energiedragers, en de samenwerking tussen Intel en QuTech op het gebied van quantumtechnologie.

Ook zijn in 2015 stappen gezet op het grensvlak van ICT en innovatie. Zo is in 2015 de kennis- en innovatie-agenda ICT opgezet die een doorsnijdende en verbindende functie heeft voor alle topsectoren. In de nieuwe agenda wordt onder andere een meerjarig programma voor big data onderzoek en innovatie gelanceerd, die door NWO, TNO en EZ wordt ondersteund met € 40 mln voor de jaren 2016–2017.18 Verder is in 2015 het eerste Fieldlab gelanceerd, een praktijkomgeving waarin industriële bedrijven en kennisinstellingen ICT-gerelateerde oplossingen ontwikkelen. Het gaat om Fieldlab Campione, een consortium van dertig bedrijven en kennisinstellingen die als doel hebben gesteld het onderhoud in chemiebedrijven efficiënter te maken.19

Uitstekende randvoorwaarden voor een uitstekend ondernemersklimaat

Om nieuwe ideeën te kunnen realiseren en op de markt te brengen is het belangrijk dat ondernemers toegang tot financiering hebben. Vooral MKB-bedrijven hadden de afgelopen jaren moeite om financiering te krijgen. Daarom is het Aanvullend Actieplan MKB-financiering dat op 1 juli 2014 werd gepubliceerd in 2015 verder uitgerold.20 Zo heeft de Europese Investeringsbank Qredits als eerste microfinancieringsinstelling in Europa € 100 mln verstrekt dankzij een gedeeltelijke garantie van het kabinet en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen. Daarnaast is een tweede Dutch Venture Initiative (DVI) fonds opgezet voor de financiering van investeringsfondsen voor innovatief mkb dat wil doorgroeien, waarin het kabinet en het Europees Investeringsfonds (EIF) beide € 100 mln hebben verstrekt.

Om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de technieksector te verbeteren zijn in 2013 in het Techniekpact concrete afspraken gemaakt. Deze aanpak is in 2015 voortgezet.21 In het schooljaar 2014/2015 werken meer dan 2.100 bedrijven structureel met het beroepsonderwijs samen, een groei van 30% ten opzichte van een jaar eerder.

Het is tevens belangrijk dat wet- en regelgeving ruimte biedt aan vernieuwing en ondernemerschap.22 Het kabinet heeft zich, als onderdeel van een bredere aanpak richting toekomstbestendige wet- en regelgeving, gecommitteerd actief te kijken naar die situaties waarin innovatie wordt belemmerd door regelgeving. De uitdaging daarbij is om de juiste balans te vinden tussen de ruimte aan innovatie, vernieuwing en ondernemerschap enerzijds en anderzijds de zorg voor adequate borging van publieke belangen.23 Op voorwaarde van verdergaande digitalisering van de radio werd op het gebied van frequenties in 2015 besloten tot een verlenging van de commerciële radiovergunningen.24 Daarnaast werd besloten tot veiling van de vergunning voor digitale ethertelevisie.25

In 2015 is de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals met € 600 mln verminderd ten opzichte van een jaar eerder, onder andere door implementatie van de richtlijn jaarrekening. Ook heeft het kabinet besloten een nieuwe inventarisatie te starten naar regeldrukverminderende maatregelen om de resterende opgave van de € 2,5-miljarddoelstelling in te vullen. In aanvulling op de kwantitatieve reductie van regeldruk geeft het kabinet met de maatwerkaanpak een extra impuls aan merkbare regeldrukvermindering voor ondernemers. Dit resulteerde onder andere in de actieplannen voor de sectoren logistiek, agro & food, kinderopvang, chemie en het winkelambacht.26

4. Verduurzaming en versterking van natuurlijk kapitaal

Om welvaart en welzijn in de toekomst zeker te stellen dienen natuur, leefmilieu en klimaat onlosmakelijke onderdelen te worden van duurzame economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Door het stellen van heldere, strategische doelen en kaders kan de overheid coördinatie en samenwerking binnen de economie in de gewenste richting versterken. Door innovatieve oplossingen te ontwikkelen, onder andere in de topsectoren agro, water, energie en high tech systems en materialen (HTSM), gaat het oplossen van maatschappelijke uitdagingen samen met economische kansen voor Nederland. Daarnaast zijn op een aantal terreinen in 2015 concrete verduurzamingsstappen gezet.

Naar een duurzame energievoorziening

Nederland staat voor de uitdaging om het energiesysteem richting 2050 vergaand te verduurzamen.

In 2015 is de uitvoering van het Energieakkoord voortgezet. Op basis van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2015 is in oktober 2015 gebleken dat drie27 van de vijf doelen binnen bereik zijn. Het kabinet heeft met de andere partijen uit het Energieakkoord in december 2015 aanvullende afspraken gemaakt om te zorgen dat de doelstelling voor 14% hernieuwbare energie en 100 PJ energiebesparing in 2020 ook binnen bereik komen. Het kabinet heeft hiervoor onder andere de Investeringssubsidie Duurzame Energie opgezet, die subsidie beschikbaar stelt voor zonneboilers, warmtepompen, biomassaketels en pelletkachels.

In 2015 is de stimuleringsregeling duurzame energie (SDE+) weer opengesteld. Het beschikbare budget van € 3,5 mld is toegekend aan 194 projecten. Indien al deze projecten tot realisatie komen, leveren deze een bijdrage van 19 PJ aan het doelbereik. Cumulatief is met de SDE en SDE+-rondes tot en met 2015 voor een jaarproductie van 107PJ aan beschikkingen afgegeven. Dit komt overeen met het energieverbruik van ruim 1,8 mln huishoudens.28

Ook op het terrein van windenergie op zee is voortgang geboekt. De Wet Windenergie op zee is conform de planning in werking getreden op 1 juli 2015. Verder heeft de Minister van EZ een Warmtevisie opgesteld, die het kader schetst voor verduurzaming van de warmtevoorziening.29 Belangrijk element uit de warmtevisie is het opstellen van regionale warmteplannen. Daarnaast is in 2015 gewerkt aan het Energierapport 2016, dat een integrale visie geeft op de toekomstige energievoorziening in Nederland.

Betere bescherming van natuur

Het natuurbeleid richt zich op behoud en versterking van de Nederlandse natuur. In 2015 is het stelsel van agrarisch natuurbeheer geheel vernieuwd.30 Collectieven van agrariërs gaan gezamenlijk het agrarisch natuur- en landschapsbeheer uitvoeren. Dit leidt naar verwachting tot een betere bescherming van de natuur, is goedkoper in de uitvoering en wordt meer gedragen door de regio. Daarnaast is de Wet natuurbescherming met brede steun door het parlement aanvaard. Deze wet biedt een gemoderniseerd, vereenvoudigd en integraal kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, kwetsbare soorten en houtopstanden.31 De wet versterkt ook een maatschappelijk verantwoorde en transparante uitoefening van de jacht. De bevoegdheden voor de uitvoering van de wet zijn overeenkomstig het Bestuursakkoord Natuur en het Natuurpact in belangrijke mate bij de provincies neergelegd. Ook is op 1 maart 2015 het Programma Nationale Parken ingesteld. De ambitie van dit programma is om samen met betrokken partners een aantal (natuur)gebieden in Nederland te positioneren als Nationale Parken van internationale allure.32 Het verbod op wilde dieren in het circus is met ingang van 15 september 2015 van kracht geworden.33

Een samenhangend en duurzaam voedselbeleid

Het kabinet heeft in 2015 een voedselagenda34 opgesteld voor een samenhangend beleid rond de bescherming van de volksgezondheid, ecologische houdbaarheid en een robuust voedselsysteem dat schokken op kan vangen. De landbouw- en visserijsectoren staan voor de uitdaging om wereldwijd een groeiende bevolking te voeden, terwijl de uitstoot van broeikasgassen wordt teruggebracht en de teelt van gewassen aan klimaatverandering wordt aangepast. Het kabinet stimuleert daarom dat de kennis en kunde van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen op dit terrein wereldwijd in praktijk worden gebracht.

In 2015 is verder ingezet op een duurzame veehouderij en duurzame voedselvoorziening, in nauwe samenwerking met ketenpartijen en partners. Ketenpartijen zijn als eerste aan zet als het gaat om het formuleren van duurzaamheidsinitiatieven. Zo hebben de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) en de Alliantie Verduurzaming Voedsel (AVV) in 2015 afgesproken het verduurzamingsproces te stimuleren en te versnellen.35 In 2015 zijn in totaal acht voorstellen voor verbeterplannen en projecten gehonoreerd in het kader van de Regeling UDV, ter waarde van ruim € 500.000.

In het kader van voedselveiligheid is het nieuwe toezichtskader voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar de Tweede Kamer gestuurd.36 Dit toezichtskader sluit aan op de verbeteringen in het plan van aanpak (box 2) en vraagt met name aandacht voor een slagvaardig, effectief en voorspelbaar optreden bij overtredingen. Door minder te waarschuwen en recidivisten harder aan te pakken moet de effectiviteit van het ingrijpen van de NVWA verbeteren.

Verbinding duurzaamheid en maatschappij

Initiatieven op het gebied van verduurzaming kunnen niet los gezien worden van andere economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Waar mogelijk is het streven om verschillende ontwikkelingen aan elkaar te verbinden. Zo is op 1 juli 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Het programma verbindt economie met ecologie. Dankzij dit programma zijn (economische) activiteiten rondom Natura 2000-gebieden die stikstofdepositie op natuurgebieden veroorzaken en die tot die tijd moeilijk of niet vergunbaar waren, weer mogelijk. Daarbij zijn bovendien de administratieve lasten voor ondernemers sterk verminderd. Het programma zorgt tevens, door de herstelmaatregelen, voor versterking van de kwetsbare natuur, waardoor behoud van natuurwaarden gegarandeerd is.

Ook is de maatschappelijke uitvoeringsagenda Natuurvisie opgesteld met maatschappelijke initiatieven die natuurwinst combineren met andere maatschappelijke doelen. Onderdeel van de agenda is de beleidslijn Tijdelijke Natuur, dat het mogelijk maakt om natuur toe te laten op de vele tienduizenden hectares aan bouwterreinen die anders braak zouden blijven liggen. Een belangrijke stap hierin is dat eind 2015 de stichting Tijdelijke Natuur is opgezet om dergelijke initiatieven te ondersteunen.37

Box 2: Versterken toezicht Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

Het plan van aanpak voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bevat maatregelen om het toezicht door de NVWA te versterken en verbeteren. Het plan van aanpak ligt op koers38, met uitzondering van de geplande efficiencywinst door het aanpassen van de arbeidsvoorwaarden.39 In 2015 is een aantal maatregelen afgerond, zoals:

  • De invoering van een nieuwe toezichtsaanpak bij varkensslachthuizen, kalverslachterijen en bij de pluimveeslachterijen. De effectmeting van de nieuwe toezichtsaanpak bij kleine en middelgrote roodvleesslachtplaatsen laat zien dat er op vrijwel alle gemeten risicogebieden – dierenwelzijn, hygiënisch werken en temperatuur en reinigen en ontsmetten van veewagens – sprake is van een verbetering van de naleving.

  • Investeringen in het vroegtijdig signaleren van niet-naleving om de capaciteit van de NVWA zo effectief en risicogericht mogelijk in te zetten. Daartoe is Bureau Risicobeoordeling (BuRO) versterkt, is een netwerk van data-analisten gerealiseerd en is de toolbox voor data-analyse gevuld.

  • Het herinrichten van de teams voor toezichtuitvoering en organiseren van ondersteuning voor teamleiders, zodat er meer aandacht is voor de begeleiding en aansturing van de medewerkers. De teamregio’s van de veterinaire teams zijn verkleind waardoor het management beter in staat is de reistijden te reduceren en dierenartsen efficiënter in te plannen.

  • De eerste ketenanalyse is gepubliceerd, de risicobeoordeling Roodvleesketen. Op basis hiervan zijn aanbevelingen voor het verbeteren en aanpassen van het toezicht opgesteld.

  • De planning van de werkzaamheden op de terreinen consument & veiligheid en veterinair & import is verbeterd.

De uitvoering van het Verbeterplan is complex en inherent risicovol. Het is verweven met het reguliere werk. Tevens blijft de vraag naar inzet van de NVWA groeien, bijvoorbeeld voor de uitvoering van de door EU voorgeschreven controles, terwijl het totale budgettaire kader onder druk staat. De financiële problematiek komt ter sprake tijdens de voorjaarsbesluitvorming.

5. Verbinden: maatschappij en overheid in beweging

Door ruimte te geven aan initiatieven uit de maatschappij en door private en publieke partijen goed te betrekken bij beleidsvorming en -uitvoering kan de overheid belangen beter afwegen, wordt het draagvlak onder beleid verbreed en de effectiviteit ervan vergroot. Het Ministerie van EZ heeft in 2015 daarom ingezet op het houden van constructieve dialogen en versterking van de samenwerking met private en andere publieke partijen.

Samenwerken kent geen grenzen

Op verschillende manieren is het ministerie met stakeholders in gesprek gegaan of is het gesprek tussen stakeholders versterkt. Zo is bij de ontwikkeling van de Nederlandse Franchise Code (NFC) de franchisesector in staat gesteld om een set heldere onderlinge spelregels af te spreken, die het aantal conflicten in de sector drastisch vermindert.40 Uit het proces dat met de sector is doorlopen is gebleken dat er veel steun is voor de code. Belangrijke voorwaarden voor het slagen van zelfregulering zijn voldoende momentum voor sectorbrede implementatie van de NFC en bescherming tegen «freeriders». Om dit te borgen zal het kabinet de mogelijkheid tot wettelijke verankering van de NFC verkennen.41

Ook zijn een aantal grote publiek-private samenwerkingen tot stand gekomen. Daarnaast is in 2015 de eerste digitale interactieve kamerbrief verstuurd, over de creatieve industrie.42 Deze kamerbrief gaat niet enkel over de waarde van de creatieve industrie, maar is zelf ook een product van de creatieve industrie.

Niet alleen nationaal, maar vooral ook regionaal is de samenwerking verder uitgebouwd. Zoals bijvoorbeeld de samenwerking tussen het Ministerie van EZ en de provincies in de MIT-regeling en de regionale verankering van het Techniekpact. De samenwerking in het kader van Agenda Stad is daarnaast verder geconcretiseerd.43 Samen met het Ministerie van BZK, Metropoolregio Rotterdam Den Haag, provincie Zuid-Holland en de Economische Programmaraad Zuidvleugel heeft het Ministerie van EZ de eerste city deal gesloten.44 Daarmee committeren partijen zich aan het regionale economische strategietraject «Roadmap Next Economy», dat de acties en investeringen moet beschrijven die nodig zijn voor een toekomstbestendige economie. Verder slaan het Ministerie van EZ, enkele topsectoren (Energie & Creatieve industrie), Netbeheer Nederland en vijf vooruitstrevende gemeenten met de Green Deal Smart Energy Cities de handen ineen om de energietransitie in Nederland te versnellen en innovatie meer ruimte te bieden. De Retailagenda is tevens met allerlei stakeholders – gemeenten, provincies, vastgoed, vakbonden, financiers, MKB Nederland en de sector zelf – opgesteld.

Ook op Europees gebied werden de banden aangehaald. Zo gingen de vier landsdelige programma’s van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in 2015 van start.45 Ze stelden voor meer dan € 200 mln aan EFRO-budget open voor innovatiestimulering en het realiseren van een koolstofarme economie. In oktober 2015 heeft het kabinet het wetsvoorstel tot wijziging van de Aanbestedingswet 2012 in verband met de implementatie van de herziene Europese aanbestedingsrichtlijnen aan de Tweede Kamer gezonden.46 Belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is de digitalisering van de aanbesteding van (overheids)opdrachten boven de Europese drempelbedragen. Door een betere e-overheidsdienstverlening en verlaging van de administratieve lasten zijn ondernemers minder tijd en geld kwijt.

Door samenwerking Kvk en RVO.nl vinden ondernemers de juiste weg

De Kamer van Koophandel (KvK) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) hebben begin december een samenwerkingsconvenant afgesloten.47 Zij werken als ketenpartners en de dienstverlening is complementair aan elkaar. Beide organisaties gaan zich duidelijker extern positioneren zodat het voor de ondernemer duidelijk is welke organisatie welk type dienstverlening aanbiedt en waar hij moet zijn. Daarnaast kunnen de organisaties de ondernemer gericht doorverwijzen naar elkaar.

Realisatie beleidsdoorlichtingen periode 2009–2015
Realisatie beleidsdoorlichtingen

Artikel

Naam artikel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Geheel artikel?

(Nummer artikel)

(Naam artikel en eventueel artikelonderdeel)

             

Ja

11

Goed functionerende economie en markten

   

x

       

Ja

12

Een sterk innovatievermogen

 

x1

       

x2

Ja

13

Een excellent ondernemingsklimaat

           

x2

Ja

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

 

x3

     

x

 

Ja

16

Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

x

         

x4

Ja

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

         

x

 

Ja

18

Natuur en regio

 

x5

       

x6

Ja

X Noot
1

Gecombineerd met de Brede Heroverweging Innovatie en toegepast onderzoek

X Noot
2

De beleidsdoorlichtingen van artikel 12 en 13 zijn gezamenlijk uitgevoerd.

X Noot
3

Gecombineerd met de Brede Heroverweging Energie en klimaat

X Noot
4

Gecombineerd met het IBO Agro-, visserij- en voedselketens

X Noot
5

Gecombineerd met de Brede Heroverweging Leefomgeving en Natuur

X Noot
6

Gecombineerd met de OECD Territorial Review of the Netherlands

De huidige artikelindeling (beleidsartikel 11 tot en met 18) is van toepassing vanaf de begroting 2012. Voor de jaren 2008 tot en met 2011 was er nog sprake van twee ministeries (Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteit en Economische Zaken) met een andere artikelindeling.

Voor het meerjarenoverzicht is uitgegaan van de huidige artikelindeling. Voor een toelichting op de afgeronde beleidsdoorlichtingen in 2015 (en de beschikbare hyperlinks) wordt verwezen naar bijlage 2 «afgerond evaluatie- en overig onderzoek».

Afronding van de beleidsdoorlichting van artikel 11 wordt begin 2016 voorzien zodat ook de resultaten van de evaluatie ACM (afronding eind 2015) in deze beleidsdoorlichting meegenomen kunnen worden.

De meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen is opgenomen in de EZ-begroting 2016 (TK, 34 300 XIII, nr. 2). Deze is terug te vinden op de website Rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties, zie: 2016 – XIII Economische Zaken – Planning beleidsdoorlichtingen – Rijksbegroting.nl.

Overzicht van risicoregelingen
Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Verleende garanties 2015

Vervallen garanties 2015

Uitstaande garanties 2015

Garantie plafond

Totaal plafond

Totaal stand risicovoorziening

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

BMKB

1.911.429

446.148

601.287

1.756.290

706.250

 

54.168

 

Garantie Ondernemingsfinanciering

644.334

118.889

97.773

665.450

400.000

 

53.111

 

Groeifaciliteit

95.027

28.653

15.973

107.707

85.000

 

17.000

 

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit

10.880

42.040

10.880

42.040

400.000

 

10.044

 

Garantie MKB-financiering

         

400.000

9.000

 

Microkredieten

13.000

86.700

0

99.700

 

113.000

 
                 

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

49.292

31.873

14.450

66.714

93.052

 

21.958

                 

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregelingen Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie)

343.781

28.430

49.814

322.398

120.000

 

122.162

Totaal

 

3.054.743

782.733

790.177

3.060.299

1.804.302

513.000

187.443

X Noot
1

Bedrag is inclusief € 10 mln voor de Pelsdierhouderreserve.

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Mutatie volume risicovoorziening (2014) en 2015

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

BMKB

97.779

30.389

– 67.390

65.330

32.307

– 33.023

(36.555)

– 12.387

 

Garantie Ondernemingsfinanciering

17.875

9.380

– 8.495

10.600

9.443

– 1.157

(– 9.612)

– 1.898

 

Groeifaciliteit

2.168

2.436

268

3.499

2.964

– 535

(5.000)

12.000

 

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit

– 

46

46

– 

15

15

(– 15.000)

0

 

Garantie MKB-financiering

– 

– 

– 

– 

– 

– 

(9.000)

0

 

Microkredieten

– 

– 

– 

– 

– 

– 

(–)

– 

                 

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

– 

2.184

2.184

– 

922

922

(9.206)

1.922

                 

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwonder-nemingen (Garantierege-lingen Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie)

23.691

2.004

– 21.687

28.347

1.696

– 26.651

(– 16.835)

– 19.128

Totaal

 

141.513

46.439

– 95.074

107.776

47.347

– 60.429

(18.314)

– 8.663

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

BMKB

De BMKB is bedoeld voor bedrijven die te weinig zekerheden (onderpand) kunnen bieden aan een bank. De bank vindt het risico dat het bedrijf zijn lening niet kan terugbetalen dan vaak te hoog. Via de BMKB staat de overheid borg voor het deel van de lening waar het bedrijf geen onderpand voor heeft. De bank kan voor dat deel dus terugvallen op de overheid. Op grond van de Regeling nationale EZ-subsidies kunnen financiers kredieten die zij verstrekken aan MKB-ondernemers onder de werking van de regeling brengen. Hierdoor stelt de Staat zich voor 90% borg ten behoeve van de financier voor de terugbetaling van deze kredieten (de zogenaamde bedrijfsborgstellingskredieten). Eén van de voorwaarden die de regeling hieraan stelt, is dat de financier gelijktijdig met het verstrekken van een bedrijfsborgstellingskrediet, aan de MKB-ondernemer een ander krediet verstrekt, waarvoor deze borgstelling van de Staat niet geldt. Als hoofdregel geldt dat het bedrijfsborgstellingskrediet ten minste even groot moet zijn als het daarmee gelijktijdig afgesloten andere krediet. Het laatstgenoemde krediet bedraagt daarmee ten minste 100% van het bedrijfsborgstellingskrediet (verhouding 1:1). Voor starters en het innovatieve MKB gelden andere verhoudingen. Om de kredietverlening te stimuleren is per 1 november 2013 het maximum van het borgstellingskrediet verhoogd van € 1 mln naar € 1,5 mln en geldt voor bestaande bedrijven met een borgstellingskrediet tot maximaal € 200.000 de ruimere startersfaciliteit.

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

Met het instrument GO kunnen banken een 50% Staatsgarantie krijgen op (middel)grote leningen vanaf € 1,5 mln. Door de verstrekking van een Staatsgarantie wordt het risico voor de bank op de ondernemingsfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de mogelijkheden om te voorzien in de financieringsbehoefte bij het Nederlandse bedrijfsleven. Ter stimulering van de kredietverlening aan het bedrijfsleven zijn de voorwaarden voor de GO-regeling tijdelijk verruimd. In 2013 is het maximum van de garantie verhoogd van € 25 mln naar € 75 mln en is de GO, naast de al bestaande mogelijkheid om bankgaranties onder de GO te brengen, ook opengesteld voor alternatieve aanbieders van garanties aan bedrijven.

Groeifaciliteit

Met de Groeifaciliteit worden bedrijven geholpen bij het aantrekken van risicodragend vermogen door een 50% Staatsgarantie te verstrekken op achtergestelde leningen van banken (ten hoogste € 5 mln) en op aandelen van participatiemaatschappijen (ten hoogste € 25 mln). De Groeifaciliteit kan ondernemingen in een groeifase, bij bedrijfsovernames en bij herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal.

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit

Met de Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit kunnen banken 80% Staatsgarantie krijgen op de nieuwbouwfinanciering van een schip. Hierdoor wordt het risico voor de bank op de te verstrekken bouwfinanciering of voorfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de kans voor Nederlandse scheepswerven om financiering aan te trekken. De sector kan door deze regeling beter concurreren met buitenlandse werven die van soortgelijke garantieregelingen gebruik kunnen maken.

Garantie MKB-financiering

Uit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is € 400 mln beschikbaar voor alternatieve financiers voor het MKB en € 500 mln voor achtergestelde leningenfondsen. Hierop zijn nog geen verplichtingen aangegaan. Het achtergestelde leningenfonds van de Nederlandse Investeringsinstelling zal in 2016 gebruik maken van een deel van laatstgenoemde € 500 mln die via de Groeifaciliteit beschikbaar gesteld wordt. De € 100 mln garantieruimte die beschikbaar was voor de funding van Qredits is opgenomen onder Microkredieten.

Microkredieten

Uit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is € 100 mln beschikbaar voor Microkredieten. Hierop is een garantie van € 86,7 mln verstrekt aan de Europese Investeringsbank voor de funding van de Stichting Qredits van € 100 mln voor de verder groei van de dienstverlening van Qredits (micro- en MKB tot € 150.000) als de nieuwe dienstverlening van Qredits (werkkapitaal en de hogere MKB kredieten tot € 250.000).

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Garantieregeling Aardwarmte

De garantieregeling Aardwarmte heeft als doel het afdekken van het financiële risico indien een boring van een put voor de toepassing van aardwarmte voor de borende partij minder oplevert dan verwacht. De garantieregeling dekt het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt, waardoor het vermogen dat vooraf verwacht werd, niet wordt behaald. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd naar de mate waarin de aardwarmteboring mislukt is. Er wordt een premie van 7% gevraagd. De regeling richt zich zowel op gewone als diepe aardwarmteprojecten (dieper dan 3.500 meter).

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregeling Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie).

Op basis van de garantstellingsregeling voor investeringen in landbouwondernemingen worden garantstellingen verleend aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw worden gefaciliteerd.

1.3.2 DE BELEIDSARTIKELEN

11 Goed functionerende economie en markten

Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, waaronder de markt voor elektronische communicatie.

Goed functionerende markten dragen in belangrijke mate bij aan de economische groei en innovatie. In een goed functionerende markt reageren vraag en aanbod effectief op elkaar. Consumenten en bedrijven profiteren daarvan. Op goed functionerende markten ontstaat een optimale prijs – kwaliteitverhouding van goederen en diensten en hebben gebruikers keuzevrijheid. Het slim benutten van en zorgdragen voor hoogwaardige elektronische communicatie netwerken en digitale infrastructuren waar de Nederlandse samenleving op kan bouwen én vertrouwen draagt bij aan het economisch groeivermogen en een goed functionerende economie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is op grond van de Telecommunicatiewet en de Postwet 2009 verantwoordelijk voor het stellen van regels voor vaste en mobiele communicatienetwerken respectievelijk de postvoorziening. Daarnaast ziet de Minister van EZ het als een taak eventuele belemmeringen voor het goed functioneren van markten te verminderen of weg te nemen en heeft hij een systeemverantwoordelijkheid voor de statistische informatievoorziening van rijkswege. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Financieren

  • Het bijdragen aan het goed functioneren van markten door het financieren van TenderNed (het elektronisch aanbestedingssysteem) en diverse organisaties op het gebied van metrologie, normalisatie, accreditatie en markttoezicht;

  • Het financieren van een deel van de exploitatie van het Agentschap Telecom en het verrichten van uitgaven voor opdrachten inzake beleidsvoorbereiding en evaluaties voor frequentiebeleid en veiligheid. Veiligheid heeft hier met name betrekking op het beheersen van risico’s bij openbare elektronische communicatienetwerken en diensten, het voorkomen van internet- en telefoonstoringen en het voorkomen van graafschades aan kabels en leidingen;

  • Het financieren van het CBS om het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken mogelijk te maken.

(Doen) uitvoeren

  • Het tegengaan van mededinging beperkende gedragingen met de Mededingingswet en uitvoeren van mededingingsbeleid in alle sectoren van de Nederlandse economie;

  • Het reguleren van de postmarkt met de Postwet 2009 waardoor een toegankelijke en betaalbare basisvoorziening voor de post is gewaarborgd (universele postdienst);

  • Het opstellen van verkeersregels voor het gebruik van de ether, door afspraken te maken in internationaal verband voor harmonisatie en door – in geval van schaarste – te bepalen op welke wijze het spectrum wordt verdeeld;

  • Het inzetten op het realiseren van hoogwaardige en innovatieve breedbandige mobiele communicatie en omroeptoepassingen door verruiming van gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte.

Regisseren

  • Het bevorderen van goed functionerende markten door het scheppen van randvoorwaarden via wet- en regelgeving;

  • Het bewaken van een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met generiek consumentenbeleid waarbij de Wet handhaving consumentenbescherming centraal staat;

  • Het scheppen van voorwaarden waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden door middel van de Waarborgwet, de Winkeltijdenwet, de Aanbestedingswet 2012, de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie en de Metrologiewet;

  • Het op basis van de in 2013 uitgekomen middellange termijnvisie op de ontwikkeling van telecommunicatie, media en Internet in 2015 verder moderniseren van de regelgeving om deze te kunnen laten meegroeien met de ontwikkelingen in de markt en de behoeftes in de samenleving.

Beleidsdoorlichting

In 2015 is de beleidsdoorlichting van artikel 11 uitgevoerd. Onder artikel 11 vallen een aantal belangrijke marktordeningswetten zoals de Mededingingswet, de Aanbestedingswet, de Telecommunicatiewet en de Postwet. Ook de financiering van het CBS valt onder artikel 11.

Een beleidsdoorlichting is een periodiek onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid op het niveau van een begrotingsartikel. Een beleidsdoorlichting heeft het karakter van een synthese onderzoek: het vat samen wat reeds bekend is over doeltreffendheid en doelmatigheid van de verschillende onderdelen. De beleidsdoorlichting is intern EZ uitgevoerd. De beleidsdoorlichting van artikel 11 kijkt globaal terug op de periode 2006–2015.

Naast een overzicht van de mate waarin het beleidsterrein op doeltreffendheid en doelmatigheid is geëvalueerd, geeft de beleidsdoorlichting ook een oordeel over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de instrumenten in hun onderlinge samenhang (het totale effect van de beleidsmix op het in algemene termen geformuleerde einddoel). Dit onderdeel van de beleidsdoorlichting is uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau (AEF). In de beleidsdoorlichting is ook gekeken naar de beleidsopties indien er significant minder of meer middelen (20%) beschikbaar zijn. De beleidsdoorlichting wordt mei 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Beleidsconclusies

In 2015 zijn met het beleid en de bijbehorende uitgaven weer stappen gezet richting de bescherming van vitale telecommunicatie-infrastructuren, de bescherming van eindgebruikers en de verdere modernisering van de wetgeving rond de convergerende markten van telecommunicatie, media en internet. Naar aanleiding van een evaluatie zal binnen het frequentiebeleid de komende jaren meer aandacht worden besteed aan de kwetsbaarheid van infrastructuren en zal worden gewerkt aan een meer dynamisch spectrumbeheer en een grotere voorspelbaarheid van beleid.

Naar aanleiding van het inwerking treden van de Stroomlijningswet ACM op 1 augustus 2014 is op 1 januari 2015 een gestroomlijnde methodiek voor het doorberekenen van kosten die de ACM maakt van kracht geworden (Besluit doorberekening kosten ACM, Stb. 2014,406). De ACM berekent een deel van de kosten die samenhangen met het sectorspecifieke toezicht door aan de marktorganisaties die onder dat toezicht vallen.

Het wetsvoorstel Verhoging boetemaxima ACM (TK, 34 190, nr. 2) is 22 december 2015 aangenomen door de Eerste Kamer. De wet moet de afschrikkende werking van de ACM-boetes en daarmee van de effectiviteit van het markttoezicht dat de ACM uitoefent vergroten. De wet zal in beginsel op 1 juli 2016 in werking treden.

De evaluatie van de ACM is 24 december 2015 verzonden aan de Tweede Kamer (TK, 25 268, nr. 132). De evaluatie concludeert dat de ACM over het algemeen doeltreffend is. Tegelijkertijd worden op verschillende onderdelen, zoals op de doorlooptijden, nog verbetermogelijkheden gesignaleerd.

Het wetsvoorstel Modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening (TK, 34 024, nr. 2), ingediend in 2014, is op 1 januari 2016 in werking getreden. Met dit wetsvoorstel zijn de eisen aan de Universele Postdienst (UPD) meer in lijn gebracht met de behoeften van gebruikers, met name door het verminderen van het aantal verplichte postvestigingen en brievenbussen.

In 2015 is op het terrein van de metrologie gestart met de implementatie van de op basis van verordening 765/2008 betreffende accreditatie en marktoezicht en besluit 768/2008 betreffende het verhandelen van producten in de Metrologiewet herziende Europese richtlijnen. De wet tot wijziging van de Metrologiewet (Stb 2015, nr 307) is op 28 juli 2015 gepubliceerd en zal op 20 april 2016 in werking treden. Eveneens is het Besluit aangewezen instanties en interne instanties Metrologiewet (Stb 2015, nr. 493) op 15 december 2015 gepubliceerd. Dit Besluit is op 1 januari 2016 in werking getreden. Begin januari zal het Besluit meetinstrumenten en marktdeelnemers na akkoord in de Ministerraad voor advies naar de Raad van State worden gezonden.

In 2015 is, conform de visie telecom, media en internet uit 2013 (TK, 26 643, nr. 300) verder ingezet op modernisering van beleid en regelgeving rond deze sectoren. Er verscheen een nieuwe agenda van de Europese Commissie aangaande de Digitale Interne Markt. Voorstellen tot herziening van het regelgevend kader (marktregulering breedband, spectrum, maar ook hoe om te gaan met nieuwe online communicatiediensten) worden nu verwacht in 2016. Nederland blijft inzetten op een nieuw marktkader dat ook de ruimte geeft om ook een oligopolie in de breedbandmarkt aan te kunnen pakken.

Het wetsvoorstel om de Minister van Economische Zaken extra bevoegdheden te geven indien een partij overwegende zeggenschap wil verwerven in een telecommunicatiebedrijf dat beschikt over vitale infrastructuur, is vertraagd. Oorzaak is de complexiteit van het wetsvoorstel hetgeen noopt tot meer werk en afstemming dan voorzien. Het wetsvoorstel zal in 2016, na de zomer, aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

De Verzamelwet met diverse wijzigingen van de Telecommunicatiewet is niet eind 2014 maar in augustus 2015 bij de Tweede Kamer ingediend. De voorbereiding van het wetsvoorstel en de extra afstemming met marktpartijen kostte meer tijd. In januari 2016 is het wetsvoorstel aangenomen door de Tweede Kamer en op 2 februari 2016 door de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel zal, op enkele uitzonderingen na, op 1 juli 2016 in werking treden.

Na aanvaarding van het Wetsvoorstel cookies door de Tweede Kamer op 7 oktober 2014 en de Eerste Kamer op 3 februari 2015 is op 11 maart 2015 het gewijzigde artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (cookiebepaling) in werking getreden. Deze bepaling zorgt er voor dat cookies die geen of nauwelijks gevolgen hebben voor de privacy niet meer onder de informatieplicht en het toestemmingsvereiste vallen.

Ten aanzien van de veiligheid van netwerken werd in 2015 een akkoord bereikt over een nieuwe Europese richtlijn over informatiebeveiliging.

De evaluatie van het frequentiebeleid over de afgelopen tien jaar is in 2015 afgerond en de Tweede Kamer is hierover in oktober 2015 geïnformeerd (TK, 24 095, nr. 392). Hieruit bleek dat de hoofdlijnen van het beleid gehandhaafd moeten blijven, maar dat meer aandacht gegeven kan worden aan voorspelbaarheid van beleid, telekwetsbaarheid en een meer dynamisch spectrumbeheer. Deze uitkomsten en de bevindingen en afspraken van de World Radio Conference welke in 2015 plaatsvond, worden betrokken bij een nieuwe visie op het frequentiebeleid, de Nota Frequentiebeleid 2016. Deze visie zal richting geven aan de frequentievraagstukken voor de komende jaren en wordt in het najaar van 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

231.522

228.384

214.441

195.559

197.904

192.396

5.508

UITGAVEN

232.766

233.701

216.199

197.270

200.072

192.483

7.589

               

Subsidies

   

797

356

900

1.400

– 500

Digitalisering regionale radio

   

797

356

900

1.400

– 500

               

Opdrachten

9.005

14.884

8.071

6.593

8.575

14.186

– 5.611

Onderzoek en Opdrachten

2.948

2.603

2.883

2.833

2.961

1.866

1.095

PIANOo/TenderNed

6.057

7.022

1.572

689

1.040

6.857

– 5.817

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

 

5.259

3.616

3.071

4.574

5.463

– 889

               

Bijdragen aan agentschappen

11.262

10.984

14.510

16.075

20.074

9.825

10.249

Agentschap Telecom

11.000

10.984

10.921

10.735

12.021

9.825

2.196

RVO

262

 

365

351

996

 

996

DICTU

   

3.224

4.989

7.057

 

7.057

               

Bijdrage aan ZBO’S/RWT’s

209.926

205.019

190.090

170.667

166.532

162.309

4.223

Metrologie

14.923

15.171

14.969

14.319

14.268

13.935

333

Raad voor Accreditatie

432

93

162

262

190

105

85

ACM

2.895

2.901

1.333

695

645

402

243

CBS

191.676

186.854

173.626

155.391

151.429

147.867

3.562

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

2.573

2.814

2.731

3.579

3.991

4.763

– 772

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

565

898

790

1.480

1.234

1.039

195

Internationale organisaties

1.982

1.916

1.941

2.043

2.757

3.664

– 907

Raad van deskundige voor de nationale meetstandaarden

26

   

56

0

60

– 60

               

ONTVANGSTEN

78.464

82.680

3.846.784

58.853

52.224

52.265

– 41

High Trust

21.443

32.060

16.655

34.441

31.880

31.300

580

Diverse ontvangsten

53.676

50.620

3.829.055

23.449

20.344

20.965

– 621

Ontvangsten ACM

3.345

 

1.074

963

0

 

0

Subsidies

Digitalisering regionale radio

De subsidie aan de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) wordt aangewend voor investeringen in digitale radio voor de regionale publieke omroepen. In 2015 is het netwerk voor regionale digitale etherradio (DAB+) in de lucht gekomen en zijn de uitzendingen van start gegaan. Ook de niet-landelijke commerciële radiostations en de middengolfvergunninghouders zenden inmiddels via dit netwerk uit.

Een indicatie voor het succes van de introductie van digitale radio is de penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens. Dit wordt gemonitord in de jaarlijkse uitgave «De Digitale Economie» van het CBS. Als uit de in 2016 geplande evaluatie blijkt dat digitale radio (via de TDAB technologie) zoveel succes heeft dat het op relatief korte termijn de distributie via de analoge FM kan vervangen, wordt een afschakelmoment van de analoge FM vastgesteld (TK, 24 095, nr. 241).

Indicator

Referentie waarde 2012

Peil datum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens

3,9%

2012

15%

4%

25–30%

Nog niet bekend1

CBS

X Noot
1

Wordt in juli 2016 door het CBS gepubliceerd.

De realisatie van het percentage digitale radio-ontvangers in huishoudens in 2014 (4%) is lager dan de raming voor 2015 (25–30%). Zoals eerder aan de Tweede Kamer gemeld (TK, 24 095, nr. 384) verloopt de overstap van FM naar DAB+, ook internationaal, minder snel dan verwacht. Nederland bevindt zich in de early adopter fase. Het aantal huishoudens nadert nog niet de beoogde 50% waardoor het op dit moment niet opportuun is om al een afschakeldatum voor de analoge FM te bepalen. In de komende jaren zal samen met de sector bezien worden wat een realistisch afschakelscenario voor de FM is.

Opdrachten

PIANOo/TenderNed

Dictu voert het technisch- en applicatiebeheer uit van TenderNed en zorgt voor de doorontwikkeling van TenderNed. Voor dit doel is budget van TenderNed overgeboekt naar DICTU.

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

Ten aanzien van frequenties is in 2015 de aanvraagregeling verlenging vergunningen 2100 MHz band gepubliceerd. De huidige vergunninghouders worden in staat gesteld om een aanvraag tot verlenging van de betreffende vergunningen te doen. Dit wordt begin 2016 afgerond, waarbij een verlengingsprijs in rekening zal worden gebracht. In 2015 heeft de Tweede Kamer de Minister gevraagd de vergunningen voor commerciële radio, die in 2017 aflopen, te verlengen. De Minister heeft aangekondigd hiertoe bereid te zijn, op voorwaarde van verdergaande digitalisering van de radio, en in 2016 met een verlengbaarheidsbesluit te komen (TK, 24 095, nr. 391). Daarnaast heeft de Minister in 2015 besloten om na de huidige vergunningstermijn, die tot begin 2017 loopt, weer spectrum beschikbaar te stellen voor digitale ethertelevisie en dit spectrum door middel van een veiling te verdelen (TK, 24 095, nr. 394). Deze veiling is gepland in juli 2016.

Ten aanzien van de internetveiligheid stond Nederland begin 2015 in de internationale schijnwerpers door de organisatie van Global Conference on Cyberspace. Verder is in 2015 in samenwerking met het Platform Internetveiligheid een aantal concrete acties opgepakt. Er is fors ingezet op uitbreiding van functionaliteit en bekendheid van de portal veiliginternetten.nl. Met 750.000 unieke bezoekers is de doelstelling van 700.000 bezoekers voor 2015 ruimschoots gehaald. Voor 2016 zal er verder worden gekeken naar (nauwere) samenwerking met verschillende stakeholders rondom veilig internetten gerelateerde onderwerpen.

Om botnets (netwerken van met malware besmette computers) te bestrijden, is in 2015 ABUSE HUB opgezet. Dit is een vereniging van grotere internet service providers (ISP’s) die een gezamenlijk centrum exploiteren van waaruit besmettingeninformatie wordt verzameld opdat klanten goed kunnen worden «ontsmet». Onderzoek van de TU Delft wijst uit dat de besmettingsgraad in Nederland is afgenomen sinds de start van ABUSE HUB. Er wordt in 2016 gewerkt aan een intensivering van de botnetbestrijding door ABUSE HUB uit te breiden met andere partijen, zoals mobiele operators, hosters, kleinere ISP’s en banken.

Daarnaast is in 2015 het Platform Internetstandaarden en de website www.internet.nl gelanceerd. Het platform streeft naar brede invoering van moderne internetstandaarden, waarmee de betrouwbaarheid en veiligheid van het Internet wordt verhoogd. Op de website www.Internet.nl kan getest worden of een internetverbinding, e-mail of een website voldoet aan de modernste internetstandaarden. Er zijn meer dan 65.000 testen uitgevoerd. De functionaliteit van de website wordt in 2016 verder uitgebouwd en er zal via andere kanalen zoals seminars aandacht worden besteedt aan het belang van een goede adoptie van internetstandaarden. In 2015 is ook de expertgroep Privacy en big data van start gegaan.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

Concurrentie markt mobiele telefonie (HHI-index)

3.721

3.740

3.675

3.469

3.185

(Q3)

Bron: ACM

Bijdragen aan agentschappen

DICTU

De bijdrage aan DICTU is verhoogd vanwege het technisch- en applicatiebeheer en de doorontwikkeling van TenderNed.

Agentschap Telecom

Agentschap Telecom draagt zorg voor de verdeling van en toelating tot het radiofrequentiespectrum, geeft vergunningen af voor het gebruik ervan en ziet toe op de naleving van de voorwaarden die daaraan verbonden zijn. De bestede bedragen hebben betrekking op deze taken. Kerntaken zijn de verdeling en het beheer van het Nederlandse radiofrequentiespectrum, het houden van toezicht op onderdelen van de Telecommunicatiewet en de Wet Informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) en het voeren van juridische procedures op deze terreinen. Ten aanzien van juridische procedures heeft Agentschap Telecom in 2015 procedures in het kader van de multibandveiling uitgevoerd. De hogere realisatie heeft te maken met een aantal extra opdrachten die onder andere betrekking hebben op beleidsvoorbereiding commerciële FM-radiovergunningen, onderzoeken naar telekwetsbaarheid en de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2, ondersteuning bij storingsproblematiek GSM-Rail.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

CBS

In 2015 is de reductie van het budget van Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ingevuld door verhoging van de efficiency en beperkte versobering van het outputprogramma. Het outputprogramma van zoals opgenomen in het CBS-jaarplan voor 2015 is gerealiseerd binnen het budgettaire kader.

De hogere uitgaven van het CBS zijn met name het gevolg van extra verplichte EU-statistieken en veiligheidsmonitor.

ACM

In 2015 is ACM begonnen met het doorlopend meten van de klanttevredenheid van consumenten die de website ConsuWijzer.nl bezoeken en die per telefoon of e-mail contact hebben met ConsuWijzer over hun vraag of klacht. Naast het feit dat ACM nu doorlopend de klanttevredenheid meet, terwijl dat in voorgaande jaren eens per jaar was, is ook de manier van onderzoek verbeterd. ACM meet meer aspecten en heeft de vraagstelling in het onderzoek aangepast. Door deze aanpassingen zijn de resultaten niet volledig vergelijkbaar met voorgaande jaren.

Sinds 2015 meet ACM eerst het voornemen bij consumenten om stappen te ondernemen om hun recht te halen. Die meting gebeurt bij websitebezoekers en bij consumenten die per telefoon of e-mail contact met ConsuWijzer hebben gehad. Vervolgens doet ACM een tweede meting of er ook werkelijk stappen zijn ondernomen. Uit deze metingen blijkt dat 43% stappen gaat ondernemen en dat 78% daarvan dat ook werkelijk doet. Consumenten die geen stappen ondernemen geven daarvoor verschillende redenen. Zij staan bijvoorbeeld niet in hun recht, hadden al stappen ondernomen of zijn door ACM doorverwezen naar een andere instantie. De raming in bovenstaande tabel is gebaseerd op de oude onderzoeksmethode.

Wat betreft het cijfer voor de algemene klanttevredenheid is de manier van onderzoek nagenoeg ongewijzigd en dus goed vergelijkbaar met 2014. Het cijfer 7,6 is een tiende hoger dan in 2014 en hoger dan de raming en de referentiewaarde.

Kengetal

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming

2015

Realisatie 2015

Bron

Percentage consumenten dat

stappen heeft ondernomen na

bezoek ConsuWijzer

46%

2011

47%

45%

46%

43%

ACM

Klanttevredenheid Consuwijzer

7,4

2011

7,2

7,5

7,3

7,6

ACM

Bijdragen aan (inter)nationale organisatie

  • International Telecommunications Union (ITU): Op 16 december 2015 ging de Algemene Vergadering van de VN akkoord met een vernieuwde agenda voor de Informatiemaatschappij na 2015 (WSIS+10). Alle punten van de Nederlandse inzet bij deze onderhandelingen, die met de Tweede Kamer zijn gedeeld in de geannoteerde agenda van de Telecomraad van december 2015 (Kamerstukken II, 21 501-33, nr. 570) zijn binnengehaald. Zo is de multistakeholder benadering bij het beheer van het Internet nu ondubbelzinnig erkend. Daarnaast heeft in 2015 een ITU Wereld Radio Conferentie (WRC) plaatsgevonden. Doel is het aanpassen van de Radio Reglementen aan nieuwe wensen en ontwikkelingen. Een belangrijk agendapunt was het bestemmen van aanvullende frequentiebanden voor mobiele breedband communicatie. De Conferentie is voor Europa succesvol verlopen. De volgende WRC is gepland in 2019.

  • Internet Governance Forum (IGF): Het IGF is een mondiaal forum voor uiteenlopende stakeholders (bedrijfsleven, overheid, wetenschap, maatschappelijke organisaties, parlementariërs) die discussiëren over de toekomst van het Internet. Ten behoeve van bedrijfsleven en consumenten streeft EZ naar een open, vrij, veilig en stabiel internet. Het IGF maakt zich wereldwijd hiervoor sterk. De Nederlandse overheid (EZ) heeft het IGF daarom vanaf het begin (2006) tot en met 2015 financieel ondersteund en is daarmee één van de grotere donateurs van forum. Tijdens de Algemene Vergadering van de VN op 16 december 2015 is het VN-mandaat van het IGF met tien jaar verlengd. EZ overweegt de donatie aan het IGF voort te zetten. EZ heeft voor 2016 opnieuw subsidie verleend aan ECP ten behoeve van het organiseren van NLIGF-bijeenkomsten ter voorbereiding op de mondiale IGF-bijeenkomsten.

  • European Conference of Postal and Telecommunications Administrations (CEPT): 2015 heeft voor een groot deel in het teken gestaan van de voorbereiding van de WRC. Op nagenoeg alle agendapunten van de WRC zijn «Gemeenschappelijke Europese Standpunten» voorbereid. Daarnaast zijn de reguliere werkzaamheden voortgezet: regionale afspraken over nummers en frequentieverdelingen. Ook is op basis van mandaten van de Europese Commissie gewerkt aan rapporten over uitbreidingsbanden voor mobiel (met name 700 MHz, 1.5 en 2.3 GHz) en voor RLAN’s/WiFi (5 GHz) en over technische voorschriften aan het gebruik.

  • The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee (ICANN/GAC): Deze belangrijke internetorganisatie draagt ook bij aan een open, vrij, veilig en stabiel internet. Nederland heeft daarom ook in 2015 (mede) het secretariaat van deze organisatie gefinancierd.

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.

  • De ambitie is dat de positie van Nederland in de Innovation Union Scoreboard verbetert naar de groep van innovatieleiders. Nederland neemt nu de vijfde plaats in en is daarmee innovatievolger.

  • In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven.

  • Bovendien is het een ambitie van het bedrijvenbeleid dat publieke en private partijen in 2015 voor tenminste € 500 mln participeren in Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarvan tenminste 40% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is Rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven, om te komen tot:

  • nieuwe of sterk verbeterde producten, processen of diensten;

  • administratieve, organisatorische of marketinginnovatie.

Samen met de bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk voor het coördineren en borgen van de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een stimulerende en regisserende rol:

Stimuleren

  • Het stimuleren van extra investeringen in R&D en innovatie in generieke zin en specifiek ten aanzien van topsectoren, door alle bedrijven, inclusief het MKB.

  • Het stimuleren van privaatpublieke samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zoals in de topconsortia voor kennis en innovatie (TKI).

  • Het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van innovatie en samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van R&D.

Regisseren

  • De kabinetsbrede regie van het topsectorenbeleid en de invulling van de kennis- en innovatiecontracten.

  • Het regisseren van een effectief stelsel voor kennisbescherming en benutting.

  • Het regisseren van het Nederlandse lucht- en ruimtevaartbeleid.

Indicator

Referentiewaarde1

Peildatum

Raming 20142

Realisatie 2014

Raming

2015

Realisatie 2015

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP

1,94%

2012

1,90%

1,97%

2,1%

n.n.b.

CBS

– waarvan private sector

1,10%

2012

1,08%

1,11%

1,3%

n.n.b.

CBS

– waarvan publieke sector

0,84%

2012

0,83%

0,86%

0,8%

n.n.b.

CBS

X Noot
1

Dit betreft aangepaste cijfers conform de meest recente cijfers van het CBS over 2012.

X Noot
2

Dit betreft de aangepaste raming conform het jaarverslag 2014.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Innovation Union Scoreboard: positie Nederland in EU

8e

8e

7e

5e

6e

5e

n.n.b.

Aantal bij PCT aangevraagde octrooien,1

             

– per mld euro BBP (in purchasing power parity (PPP) €)2

7,03 (2006)

6,59 (2007)

6,46 (2008)

6,32 (2009)

5,45

(2010)

6,00 (2011)

n.n.b.

– positie Nederland in EU

5e

5e

5e

5e

5e

5e

n.n.b.

Aantal bij OHIM aangevraagde handelsmerken,3

             

– per mld euro BBP (in PPP €)4

5,90 (2008)

6,76 (2009)

7,38 (2010)

7,12 (2011)

7,19 (2012)

6,74 (2013)

n.n.b.

– positie Nederland in EU

9e

6e

6e

9e

9e

10e

n.n.b.

Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard 2015)

X Noot
1

Het Patent Cooperation Treaty wordt uitgevoerd door de World Intellectual Property Organisation (WIPO), het agentschap van de Verenigde Naties dat onder andere internationaal aangevraagde octrooien registreert.

X Noot
2

Betreft het aantal octrooiaanvragen (onder PCT, internationale fase met EPO-bestemming) naar land van uitvinder, gedeeld door het BBP in mld euro’s gecorrigeerd voor koopkrachtverschillen. Tussen haken is het jaar opgenomen waarop de data betrekking hebben. Dit betekent dat de positie van Nederland in 2014 op de Innovation Union Scoreboard dus mede is bepaald op basis van octrooidata uit 2011.

X Noot
3

Het Office for Harmonisation in the Internal Market (OHIM) is het EU-agentschap dat onder andere handelsmerken registreert die in de gehele EU geldig zijn.

X Noot
4

Tussen haken zijn de jaren aangegeven waarop de data betrekking hebben.

Kengetal

2006

2008

20101

2012

2014

Realisatie 20152

Aandeel innoverende bedrijven:

           

– Industrie (EU-gemiddelde)

42%

42% (44%)

53% (44%)

50% (41%)

54% (n.n.b.)

n.b.

– Diensten (EU-gemiddelde)

32%

31% (35%)

44% (35%)

42% (32%)

44% (n.n.b.)

n.b.

Aandeel innoverende bedrijven dat (de laatste drie jaar) technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:

           

– Researchinstellingen (EU-gemiddelde)

8%

10% (6%)

6% (6%)

8% (9%)

7% (n.n.b.)

n.b.

– Universiteiten (EU-gemiddelde)

11%

14% (10%)

8% (11%)

11% (13%)

14% (n.n.b.)

n.b.

Bron: CBS en Eurostat (uitkomsten van innovatie-enquêtes, die tweejaarlijks worden gehouden); voor 2014 voorlopige cijfers verstrekt door CBS in maart 2016

X Noot
1

Bij de meting over 2010 is de enquêtemethodiek gewijzigd in Nederland (invoering van digitale enquêtemethode). Dit bemoeilijkt een vergelijking van de cijfers voor Nederland vanaf 2010 met die van voorgaande jaren.

X Noot
2

De gegevens over 2015 komen niet beschikbaar, omdat de onderliggende innovatie-enquête tweejaarlijks wordt gehouden en wel over even jaren.

Beleidsconclusies

Positie van Nederland in de Innovation Union Scoreboard

De ambitie was dat de positie van Nederland in de Innovation Union Scoreboard verbetert naar de groep van innovatieleiders.

In het Innovation Union Scoreboard (IUS) dat in 2015 verscheen, is Nederland gestegen van de zesde naar de vijfde plaats. Daarmee werd Nederland leider van een groep «innovatievolgers». De afstand naar de groep «innovatieleiders» werd weliswaar iets kleiner, maar de afstand naar deze groep blijft nog behoorlijk groot. Een en ander is toegelicht in de Monitor Bedrijvenbeleid 2015, die een bijlage is van de Rapportage Bedrijvenbeleid 2015. Deze Rapportage is op 5 oktober 2015 toegezonden aan de Tweede Kamer (TK, 32 637, nr. 201).

R&D als percentage van het bbp

Nederland streeft in het kader van de Europese strategie voor groei en banen EU2020 naar 2,5% R&D-uitgaven als percentage van het bbp in 2020.

Uit de recentste (voorlopige) gegevens van het CBS blijkt dat Nederland met 1,97% in 2014 nog altijd een stijgende lijn kent ten opzichte van voorgaande jaren. Tegelijkertijd is te constateren dat Nederland nog ver verwijderd blijft van de doelstelling. De meest recente OESO-gegevens laten zien dat Nederland in 2014 boven het EU-28 gemiddelde presteerde (1,94%), maar onder het gemiddelde van de OESO-landen (2,37%).

Publiek-private-samenwerking (PPS)

Eén van de beleidsdoelen van het Bedrijvenbeleid is dat er in 2015 voor meer dan € 500 mln aan (grondslagprojecten) publiek-private-samenwerking moest plaatsvinden met een bijdrage van private partijen van tenminste 40%.

Uit de Monitor Bedrijvenbeleid 2015 (TK, 32 637, nr. 201) blijkt dat de omvang van de totale publiek-private-samenwerking (inclusief de toeslagprojecten welke met de TKI-toeslag nieuw zijn gestart) in 2014 geschat wordt op circa € 900 mln, waarvan ruim € 800 mln grondslagprojecten (waarop de TKI’s TKI-toeslag verdienen) betrof met een private bijdrage van gemiddeld 44%. Daarmee was de doelstelling voor 2015 al in 2014 bereikt.

Het aandeel van publiek-privaat samenwerkende bedrijven binnen de groep innoverende bedrijven is voor Nederland rond het EU-gemiddelde (zie kengetallen CBS in tabel hierboven). Relevant hierbij is dat de groep innoverende bedrijven binnen de totale bedrijvenpopulatie (noemer van de kengetallen) relatief groot is in Nederland in vergelijking met het EU-gemiddelde. Bij de samenwerking met universiteiten is sinds 2010 sprake van een aanhoudende stijging, terwijl het aandeel innoverende bedrijven dat samenwerkt met researchinstellingen in 2014 enigszins is gedaald ten opzichte van 2012.

Beleidsdoorlichting

In 2015 is er een beleidsdoorlichting uitgevoerd van het bedrijvenbeleid: dit betrof de artikelen 12 (Een sterk innovatievermogen) en 13 (Een excellent ondernemingsklimaat) van de begroting. De kabinetsreactie is op 13 mei 2015 toegezonden aan de Tweede Kamer (TK, 30 991, nr. 23).

Belangrijkste bevindingen met betrekking tot artikel 12:

  • Uit analyse van beschikbare instrumentevaluaties blijkt dat de legitimiteit, de economische rationale en de doeltreffendheid van de beleidsmix op het terrein van het innovatiebeleid op orde is. Zo leiden de WBSO en de Innovatiekredieten tot substantiële additionele private R&D-inspanningen.

  • De uitvoering van het beleid was doelmatig. Over de «macro doelmatigheid» (wegen de totale kosten van het beleid op tegen de totale baten, of kunnen de doelen goedkoper bereikt worden?) wordt vastgesteld dat te weinig informatie voorhanden is om er een onderbouwde uitspraak over te kunnen doen. Dat laatste wordt vooral veroorzaakt door methodologische beperkingen en de stand van het economisch onderzoek op dit terrein.

  • De topsectorenaanpak als moderne vorm van integrale beleidscoördinatie rond kennis- en innovatiegedreven publiek-private samenwerking zou de interdepartementale inzet op cross-sectorale thema’s (zoals ICT en maatschappelijke opgaven) verder kunnen vergroten.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

976.140

655.501

768.402

656.850

638.508

488.699

149.809

UITGAVEN

883.706

745.806

775.292

695.721

534.926

569.897

– 34.971

               

Leningen

46.293

39.646

99.538

72.107

     

Innovatiefonds (IF): Innovatiekrediet

35.786

27.296

48.965

43.282

     

Innovatiefonds: Seed

10.507

12.350

16.500

13.430

     

Innovatiefonds: Fund to fund

   

17.073

12.000

     

Innovatiefonds: Vroege fase/informal investors/ROM’s

   

17.000

3.395

     
               

Subsidies

155.641

124.365

73.576

49.598

45.154

82.422

– 37.268

MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

       

21.133

47.957

– 26.824

Eurostars

4.165

5.680

6.949

7.299

8.531

11.174

– 2.643

Lucht en Ruimtevaart

22.061

22.434

7.812

7.317

3.511

13.347

– 9.836

Innovatie Prestatie Contracten

30.207

44.019

16.622

1.127

3.012

 

3.012

Overig

99.208

52.232

42.193

33.855

8.967

9.944

– 977

               

Opdrachten

3.326

2.366

1.436

1.151

1.650

1.464

186

Onderzoek en opdrachten

3.326

2.366

1.436

1.151

1.650

1.464

186

               

Bijdragen aan agentschappen

77.006

75.197

68.895

65.706

57.773

61.643

– 3.870

RVO

77.006

75.130

68.602

65.462

56.995

61.004

– 4.009

Dienst Landelijk Gebied

         

500

– 500

Agentschap Telecom

 

67

293

244

778

139

639

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

147.180

150.833

154.840

138.851

121.747

113.349

8.398

TNO

147.180

150.833

154.840

138.851

121.747

113.349

8.398

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

454.260

353.399

377.007

368.312

308.603

311.019

– 2.416

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

   

25.434

58.011

54.638

60.945

– 6.307

Internationaal Innoveren

     

4.539

17.019

14.000

3.019

Topsectoren overig

263.289

223.355

183.625

171.756

128.268

132.146

– 3.878

Marin,Deltares, NLR

       

44.589

40.833

3.756

Syntens

32.506

31.453

19.797

0

     

Ruimtevaart (ESA)

111.011

48.805

92.895

90.154

63.982

61.925

2.057

Overig (inclusief onderzoeksprojecten)

784

739

454

824

107

1.170

– 1.063

Grote Technologische Instituten (GTI’s)

46.670

49.047

54.802

43.028

     
               

ONTVANGSTEN

44.462

70.496

96.098

61.491

51.891

42.013

9.878

Luchtvaartkredietregeling

1.861

1.519

2.515

2.523

4.980

3.800

1.180

Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

5.412

3.939

2.128

860

948

3.000

– 2.052

Rijksoctrooiwet

31.596

36.787

35.287

35.182

39.456

31.212

8.244

Seed

143

585

2.188

3.209

     

Eurostars

1.060

1.143

104

248

112

2.413

– 2.301

Diverse ontvangsten

4.390

20.543

20.150

7.660

6.395

1.588

4.807

Innovatiekredieten

– 

5.980

16.733

8.685

     

Fund to fund

     

103

     

Ontvangsten ROM’s

   

16.995

2.999

     

Toelichting op de verplichtingen

De mutatie op het verplichtingenbudget van in totaal € 149,8 kent de volgende oorzaken:

Het verplichtingenbudget van Ruimtevaart is met € 128 mln verhoogd. Voor € 125,9 mln is bij de 1e suppletoire begroting een temporisatie van het verplichtingbudget doorgevoerd (dekking uit latere jaren) om te kunnen voldoen aan de toezeggingen die gedaan zijn in het kader van de ESA ministersconferentie 2014. Daarnaast is door het Ministerie van I&M € 2,5 mln overgeheveld ten behoeve van de optionele ESA-programma’s.

Het verplichtingenbudget voor de TKI-toeslag is voor € 36,2 mln meer benut dan de oorspronkelijke raming. De verplichtingenmutatie wordt verklaard door het in 2015 toegenomen beroep op de TKI-toeslag regeling. Het na het Amendement Van Veen/Vos (TK, 34 000 XIII, nr. 17) resterende budget is in totaal met € 36,2 mln overschreden, waarmee de regeling in 2015 met een totaal beroep van bijna € 120 mln zeer succesvol is geweest in het stimuleren van publiek-privaat onderzoek.

Het TNO verplichtingenbudget is met € 21,7 mln verhoogd. Hiervan heeft € 17 mln betrekking op een BTW-compensatie. Als gevolg van een arrest van het Hof van Justitie van de EU heeft TNO vanaf 2016 geen recht op aftrek van BTW die is toe te rekenen aan niet-economische activiteiten. TNO is hiervoor budgettair gecompenseerd. De toezegging aan TNO voor 2016 wordt in 2015 gedaan en voor deze BTW-compensatie is het verplichtingbudget 2015 verhoogd. Daarnaast is een bedrag van € 3,7 mln getemporiseerd van 2016 naar 2015 ten behoeve van het maatschappelijk thema Arbeid en Gezondheid (een bijdrage van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2016). Deze verplichting voor 2016 is namelijk conform de gebruikelijke werkwijze al in 2015 aangegaan.

Tegenover deze verhogingen van het verplichtingenbudget staat een verlaging van het verplichtingenbudget van de MIT van € 30 mln. Dit wordt voor € 14,5 mln verklaard doordat het amendement Van Veen en Vos (TK, 34 000 XIII nr. 17), dat bij de begrotingsbehandeling 2015 is verwerkt, meerjarig is gespreid over de MIT, SBIR en IPC. Daarnaast is € 15 mln overgeheveld naar het Provinciefonds voor de regionale uitvoering van de regeling MKB-innovatiestimulering topsectoren in het kader van de Samenwerkingsagenda Rijk-regio. Deze mutaties werden reeds toegelicht in de 1e en 2e suppletoire begroting.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

De mutatie van – € 9,8 mln bij lucht en ruimtevaart is voor € 7,7 mln te verklaren doordat Rekkof Aircraft N.V. in 2015 niet heeft kunnen voldoen aan de voorwaarde van de financiering van haar eigen aandeel in de ontwikkelingskosten. Hiermee samenhangend zullen bij Voorjaarsnota 2016 de geraamde ontvangsten neerwaarts worden bijgesteld. € 2 mln heeft daarnaast betrekking op de verschuldigde rente die vrijvalt ten gunste van het generale beeld.

De mutatie van € 26,8 mln op de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren wordt voor € 15 mln verklaard door de overheveling aan het Provinciefonds van € 15 mln (zie ook toelichting op de verplichtingen). Daarnaast is er als gevolg van de spreiding van het Amendement Van Veen/Vos (TK, 34 000 XIII, nr. 17) over meerdere jaren (zoals de Kamer per brief is gemeld, TK, 34 000 XIII, nr. 149), in 2015 kasbudget vrijgevallen bij de MIT. Dit kasbudget is ingezet voor de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen voor CTMM (€ 7,4 mln) en Joint Technology Initiatives (€ 2,0 mln), zoals is toegelicht in de 2e suppletoire begroting 2015.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De mutatie van € 8,4 mln op de bijdrage aan TNO kent de volgende oorzaken:

Ter bevordering van TO2 brede samenwerkingsprojecten, gericht op de in Horizon 2020 geformuleerde maatschappelijke uitdagingen, was er voor alle TO2’s samen in 2015 een bedrag beschikbaar van € 14,6 mln, waarover de Tweede Kamer per brief is geïnformeerd (TK, 32 637 nr. 146). Hiervan had € 5,4 mln betrekking op bijdrage TNO. Daarnaast is het budget van TNO onder meer met € 2,2 mln verhoogd voor de TTI-transitie ten behoeve van de topsectoren Chemie en High Tech Systemen en Materialen (TK, 28 753, 32 637 nr. 33). Deze middelen zijn bij de 1e suppletoire begroting toegevoegd aan het budget van TNO.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

De mutatie in het kasbudget van de TKI-toeslagregeling (– € 6,3 mln) wordt onder meer verklaard door de overhevelingen ten behoeve van de topsector Agrifood via NWO (€ 3 mln) en de TKI-Click (€ 1 mln) voor de creatieve sector in lijn met de brief d.d. 10 juli 2012 (TK, 32 637, nr. 38). Het resterende deel heeft betrekking op een langzamer kasritme bij de uitfinanciering van onderzoekstrajecten. Om deze reden is in het voorjaar ook een meerjarige ramingsbijstelling van – € 35 mln aangebracht, zoals is toegelicht in de 2e suppletoire begroting.

Toelichting op de ontvangsten

Er zijn € 8,2 mln meer octrooiopbrengsten gerealiseerd dan oorspronkelijk werd geraamd. Voor € 1 mln is de stijging van de octrooiontvangsten toe te rekenen aan de toename van het aantal in Nederland geldig geworden (Europese) octrooien. Daarnaast zijn de meeropbrengsten deels het gevolg van een eerdere toename van het aantal nationale octrooien, waarvan het effect pas later zichtbaar wordt.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Streefwaarde 2015

Realisatie 20151

Bron

Aantal bedrijven dat deelneemt aan MIT

1.893

2013

600

662

1.600

1.041

RVO

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met MIT (x € 1 mln)

26

2013

45

61

60

71

RVO

X Noot
1

Dit betreft de cijfers van Zuid-Holland, Noord, Zuid en het landelijk deel van de regeling. Cijfers voor Oost en Utrecht waren op het peilmoment 20 april 2016 nog niet beschikbaar.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars

49

2013

66

20

88

691

RVO

– waarvan bedrijven

37

 

50

13

68

50

 

– waarvan high-tech MKB (%)

81%

 

85%

100%

85%

96%

 

Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (mln euro)

13

2013

15,5

7

20,6

32

RVO

X Noot
1

Het aantal deelnemers ligt lager dan geraamd omdat een aantal samenwerkingsprojecten met andere landen niet door kon gaan. Een aantal landen had namelijk onvoldoende middelen beschikbaar gesteld voor Eurostarsprojecten. De verwachting voor 2016 is dat de geplande samenwerkingsprojecten doorgang kunnen vinden. De budgettaire ruimte voor de 1e call in 2016 in het kader van Eurostars is volledig benut.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie

2015

Bron

Omvang middelen PPS-projecten TKI (x € 1 mln)

571

2013

550

814

500

938

RVO

– waarvan private middelen (%)

35%

2013

40%

44%

40%

45%

RVO

De realisatie in 2014 is een herzien cijfer met medeneming van de volledige grondslag TKI Maritiem en de bijdrage van de ANBI’s aan de TKI grondslag, en valt € 34 mln hoger uit dan vermeld in de begroting 2016. Het bedrag van € 814 mln is eerder al gepubliceerd in de Monitor Bedrijvenbeleid van oktober 2015.

Met ingang van 2015 wordt de hoogte van de toeslag bepaald door de gerealiseerde private bijdrage aan PPS-projecten in het voorgaande jaar. Op deze wijze hebben de TKIs meer zekerheid over de hoogte van de inzetbare programmatoeslag in het lopende jaar. Cijfers over de gerealiseerde private bijdrage aan PPS projecten in 2015 zijn op moment van publicatie van dit jaarverslag nog niet beschikbaar. De realisatiewaarde van de begrotingsindicator 2015 is daarom een schatting gebaseerd op de gerealiseerde private bijdrage aan PPS-projecten in 2014. Uitzondering is het deel dat betrekking heeft op de projecttoeslag, dat wel betrekking op 2015 heeft. TKI's hebben in de loop van 2015 de mogelijkheid gehad om hun oorspronkelijke aanvraag over 2014 aan te vullen met projecten die eerder in 2014 buiten beschouwing waren gebleven. De totale omvang van deze additionele projecten uit 2014 bedraagt € 110 mln.

Indicator

Referentiewaarde1

Peildatum

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Streefwaarde 2015

Realisatie 20152

BRON

Aantal Nederlandse deelnemers aan KP7/ H2020

1.506

t/m 2013

300

449

250

713

RVO/EC

– waarvan bedrijven

1.137

 

200

298

180

500

 

Omvang KP7/H2020-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour in mln euro)

3.373

t/m 2013

600

538

631

1.038

RVO/EC

– waarvan bedrijven (%)

22%

 

25%

31%

25%

27,9%

 

Retourpercentage voor Nederland (%)

7,4%

t/m 2013

7,0%

8,1%

7,0%

7,4%

RVO/EC

X Noot
1

De referentiewaardes betreffen cijfers over het 7e kaderprogramma 2007 tot met 2013.

X Noot
2

De realisatiewaardes betreffen voorlopige cijfers van H2020 cumulatief vanaf 2014 tot en met 2015 met als peildatum 26 februari 2016. De JTI-projecten zijn hierin niet meegenomen evenals de calls die eind 2015 zijn opengesteld.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Bron

Klanttevredenheid Deltares

8,0

2013

8,0

8,7

Deltares

Klanttevredenheid MARIN

8,8

2013

8,0

8,8

MARIN

Klanttevredenheid NLR

8,5

2013

8,0

8,8

NLR

Klanttevredenheid cofinanciers TNO

8,2

2013

8,0

8,4

TNO

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma's ESA

488

2011

170

552

100

121

ESA

Ruimtevaart geo-return/retour (%)

1,09

2011

1,05

1,14

1

1,02

ESA

In het hier weergegeven getal zijn alle contracten van Nederlandse bedrijven met ESA opgenomen, ook de contracten die niet direct aan ruimtevaartprogramma’s zijn gekoppeld, maar gerelateerd zijn aan de vestiging van ESTEC in Nederland. Verschillende divisies van een bedrijf worden als afzonderlijke contractanten meegeteld. Doordat ESA in 2015 is gestart met een nieuwe, opgeschoonde database valt de realisatiewaarde 2015 substantieel lager uit dan de referentiewaarde en de cumulatieve waarden tot en met 2014. De realisatiewaarde betreft een cumulatief getal op basis van databestanden van ESA vanaf 1 januari 2015.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO

16.620

19.450

20.530

22.220

22.640

22.974

22.980

Aantal S&O-arbeidsjaren

67.600

73.660

75.330

79.560

81.660

83.468

83.400

Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)

3.011

3.377

3.571

3.850

3.917

3.997

3.868

Bron: RVO

Kengetal

2012

2013

2014

2015

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van RDA

13.860

16.160

16.622

16.510

Door RDA ondersteunde private R&D uitgaven (x € 1 mln)

2.035

2.530

2.587

2.426

Bron: RVO

13 Een excellent ondernemingsklimaat

Algemene doelstelling

Bedrijven zijn de motor achter economische groei. De overheid zet zich in om de juiste voorwaarden voor een excellent ondernemersklimaat te creëren, zodat bedrijven kunnen investeren en groeien. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de concurrentiekracht van negen topsectoren en groene groei.

Om deze doelstelling te bereiken zet de Minister van Economische Zaken enerzijds financiële instrumenten in, zoals borgstellingen en garanties. De financiële instrumenten verbeteren de toegang tot financiering voor het Nederlandse bedrijfsleven

Daarnaast maakt de Minister van Economische Zaken gebruik van niet-financiële instrumenten, zoals het terugdringen van onnodige regeldruk en het verbeteren van (digitale) dienstverlening aan bedrijven. Onder deze doelstelling valt ook het opschalen van ICT toepassingen om maatschappelijke en economische uitdagingen op te lossen, bijvoorbeeld met de ICT-doorbraakprojecten. Via onder andere het interdepartementaal programma Biobased Economy, de Green Deal aanpak en het aanpassen van belemmerende regelgeving wordt bijgedragen aan groene economische groei.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is vanuit een stimulerende rol verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat door:

Stimuleren

  • Het stimuleren van de juiste randvoorwaarden en grootschalige implementatie van digitale voorzieningen die de overheidsdienstverlening aan ondernemers verbeteren, zoals het Ondernemingsdossier en het digitaal Ondernemersplein.

  • Realiseren van tien publiek-private ICT-doorbraakprojecten, ondermeer gericht op het vergroten van het gebruik en kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren en in sectoren als logistiek, agro, onderwijs en de zorg. Dit wordt met name gerealiseerd door het gericht oplossen van belemmeringen op het terrein van standaardisatie, wet- en regelgeving en het gebruik van ICT.

  • De stimulering, coördinatie en facilitering van de transitie naar een biobased economy.

  • Het stimuleren van een ambitieuze en duurzame ondernemerschapscultuur.

  • Het bevorderen van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

  • Het bevorderen van innovatiegericht inkopen.

Regisseren/faciliteren

  • De kabinetsbrede coördinatie van het topsectorenbeleid.

  • De coördinatie en het faciliteren van het kabinetsbrede regeldrukverminderingsprogramma «Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017». In dit programma zijn de vakministers verantwoordelijk voor de regeldrukvermindering op hun beleidsterrein. De Minister van Economische Zaken coördineert de aanpak voor bedrijven, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aanpak voor burgers en professionals, evenals het lokaal toezicht.

  • Faciliteren van het Nederlandse bedrijfsleven in hun duurzame grondstoffenvoorzieningszekerheid zoals in de grondstoffennotitie.

  • De coördinatie van het Groene Groei-traject en de Green Deal aanpak.

  • Het verbeteren van de dienstverlening aan de ondernemers door middel van Ondernemerspleinen.

  • Het ondersteunen van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven.

  • Het waarborgen van een internationaal level playing field.

  • Een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.

  • Het verbeteren van de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor technisch personeel (Techniekpact).

Uitgangspunt is de juiste randvoorwaarden te creëren en ondernemers de ruimte te geven voor vernieuwing en groei. In dialoog met bedrijven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden worden kansen benut en knelpunten opgelost. De Minister van EZ is gesprekspartner en aanspreekpunt voor het bedrijfsleven, sectoren, branches en individuele bedrijven. De overheid is terughoudend met ingrijpen in het bedrijfsleven, maar er kan soms een rol zijn in geval van externe effecten, informatie-asymmetrie of verstorend gedrag van (internationale) overheden. Hiervoor zet de Minister zowel financiële instrumenten in, zoals garanties en subsidies aan bedrijven en instellingen, als niet financiële instrumenten.

Kengetallen; Ondernemingsklimaat van Nederland

1 – Global Competitiveness Index

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Positie van Nederland

8e

7e

5e

8e

8e

5e

Bron: World Economic Forum (Global Competitiveness Report, 2015–2016)

           
             

2 – Ondernemersquote

2010

2011

2012

2013

2014

2015

% zelfstandig ondernemer binnen werkzame beroepsbevolking

13,6%

13,6%

13,9%

14,1%

14,7%

14,8%

Bron: CBS

         

(derde kwartaal)

             

3 – Investeringsquote van bedrijven

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Nederland

15,2%

16,7%

15,8%

15,6%

15,6%

15,9%

Bron: CPB (CEP, 2015)

           
             

4 – Aandeel snelle groeiers

 

2007/2010

2008/2011

2009/2012

2010/2013

2011/2014

Nederland

 

3,7%

3,7%

4,0%

3,2%

3,1%

Bron: CBS

           
             

5 – Ranglijst van digitale economieën

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Positie van Nederland

9

11

6

4

4

4

Bron: Global Information Technology Report (World Economic Forum)

           
  • 2. Ondernemersquote: De oude cijferreeks over de ondernemersquote via EIM/Panteia is stopgezet. In plaats daarvan wordt nu gebruik gemaakt van de gegevens van het CBS (het aantal zelfstandig ondernemers in de werkzame beroepsbevolking uitgedrukt in een percentage).

  • 3. Investeringsquote van bedrijven: Met het verschijnen van het Centraal Economisch Plan in 2015 is de tijdsreeks van de Investeringsquote in voorgaande jaren ook bijgewerkt. Daarmee ontstaan er verschillen tussen deze cijfers en de cijfers die in de begroting 2015 werden gepresenteerd.

  • 5. Ranglijst van digitale economieën: Nederland is 4e in ranking Global Information Technology Report 2015 van april 2015. Onze ambitie is om tot de top-5 te behoren. Nederland scoort goed op de mate waarin bedrijven hun verdienmodellen volledig digitaal maken, zoals bv. booking.com. Ook doet Nederland het goed qua adoptie van internettechnologie om de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en de overheid te vergroten. Denk bijvoorbeeld aan de inburgering van online winkelen en de betaalservice iDeal.

Beleidsconclusies

Bedrijfsfinanciering

De financiering van het bedrijfsleven, en met name van het MKB, is verbeterd. Uit de Financieringsmonitor 2015–2 blijkt dat bedrijven de gezochte financiering weer vaker hebben aan kunnen trekken, waarbij het kleinbedrijf iets achterblijft. De aangekondigde maatregelen in het Aanvullend Actieplan MKB-financiering (TK, 32 637, nr. 147) zijn inmiddels voor een belangrijk deel in gang gezet. Het toegenomen gebruik van de bestaande financieringsinstrumenten, zoals de Borgstelling MKB, de Garantie Ondernemingsfinanciering en de Groeifaciliteit, in combinatie met het aanvullend actieplan hebben bijgedragen aan de verbetering van de financiering van het bedrijfsleven.

Ambitieus ondernemerschap

Start ups zijn van belang voor het ontwikkelen en op de markt brengen van nieuwe producten, diensten en processen. Daarnaast zorgen ze ervoor dat de gevestigde orde «scherp» blijft. In januari 2015 is ter versterking van het start up klimaat de StartupDelta gelanceerd met Neelie Kroes als special envoy startups. Belangrijke resultaten tot nu toe zijn de introductie van het startup visum, de lancering van de Startupbox en de Corporate Launchpad. De inzet op startups werpt zijn vruchten af: volgens de Global Startup Ecosystem Ranking 2015 is Amsterdam/StartupDelta na Berlijn en Londen het snelst groeiende startup ecosysteem van Europa.

Techniekpact

Via het Techniekpact wordt er via regionale aanpak beter ingespeeld op de specifieke arbeidsmarktvraagstukken en het in stand houden van relevant onderwijsaanbod in de techniek. De overkoepelende ambitie van het Techniekpact is dat 4 op de 10 jongeren een technische opleiding volgt in 2020 (voor het MBO is de tussentijdse ambitie gesteld op 30% in 2016). Voor het schooljaar 2014/2015 volgt in het middelbaar beroepsonderwijs 31% een technische opleiding (in 2005/2006 was dit 29%). Het aandeel instromende studenten bètatechniek steeg in het hoger beroepsonderwijs van 18% in 2004/2005 naar 22% in 2014/15, in het wetenschappelijk onderwijs is het percentage gestegen van 26% in 2004/05 naar 35% in 2014/2015. De cijfers tonen een positieve trend wat betreft stijgende instroom in technische opleidingen, waarmee de ambitie van 4 op 10 in 2020 binnen bereik is.

Groene Groei en Biobased Economy

  • De transitie naar groene groei en een duurzame samenleving krijgt vorm door de inspanningen van bedrijfsleven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en overheden (Tussenbalans Groene Groei). Marktpartijen investeren in onderzoek, ontwikkeling en fabricage van nieuwe productmarktcombinaties wanneer er sprake is van een haalbare business case. Het zoeken naar prikkels in markten en het in de prijs van goederen en diensten tot uitdrukking brengen van de maatschappelijke kosten is een opgave voor het groenegroeibeleid. De derde Monitor Duurzaam Nederland laat zien dat in het laatste decennium de Nederlandse economie (onze productie) is gegroeid, terwijl bijna alle emissies en het verbruik van grondstoffen zijn afgenomen. Dat betekent dat er overwegend sprake is geweest van een absolute ontkoppeling tussen economische groei en milieudruk. Voor energie is sprake van een relatieve ontkoppeling; het energiegebruik is minder snel gegroeid dan de economie. Europees gezien scoort Nederland daarmee gemiddeld.

  • Met het afsluiten van 17 nieuwe Green Deals is het portfolio gegroeid tot 193 deals. Hiermee zijn nieuwe netwerken en ketens gerealiseerd die potentieel bij kunnen dragen aan groene groei. Inmiddels zijn 125 deals afgerond. Ook krijgen deals navolging of schalen ze op. Een voorbeeld hiervan is de menukaart uit de Green Deal Groene Grachten voor het energiezuiniger maken van historische panden in Amsterdam. Deze menukaart wordt nu landelijk uitgerold. Daarnaast hebben Green Deals geleid tot aanpassingen van wet- en regelgeving. Met de Experimenten AmvB («Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteit opwekking») heeft de Rijksoverheid ervoor gezorgd dat initiatieven voor lokale opwekking van energie gestimuleerd worden waarmee een versnelling van lokale opwekking mogelijk wordt. De aanpak is verder verbreed worden naar het maatschappelijke domein gezondheid. In november heeft Minister Schippers de Health Deal aanpak gelanceerd en is het Health Deal loket bij RVO.nl geopend.

  • EZ zet in op de stimulering, coördinatie en facilitering van de transitie naar een BioBased Economy (BBE). Daartoe is in actieve samenwerkingsverbanden met medeoverheden, bedrijfsleven, wetenschap en maatschappelijke organisaties binnen de groene groei agenda aan ontwikkeling gewerkt. Het resultaat is in 2015 zichtbaar geworden door de gestage groei van de BioBased Economy. De afgelopen drie jaar is door circa 700 bedrijven individueel of in partnerships voor € 1,5 mld in 800 biobased projecten geïnvesteerd. De directe en indirecte toegevoegde waarde van BBE bedroeg € 4,3 mld en leverde 44.000 fte aan werkgelegenheid (monitor 2014).

ICT en regeldruk

  • In 2015 zijn er weer nieuwe stappen gezet om de ambities uit het kabinetsbrede regeldrukprogramma «Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017» te behalen. Zo is er ten aanzien van de doelstelling om de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals met € 2,5 mld te verminderen reeds voor € 1,8 mld aan maatregelen gerealiseerd (najaarsrapportage regeldruk van 18 december 2015, nr. 29 515 nr. 372). Dat is een stijging van ruim € 600 mln ten opzichte van 2014. Het genereren van nieuwe maatregelen om de € 2,5 miljard doelstelling verder mee in te vullen, is nog wel een aandachtspunt. Door een aantal tegenvallers is er nu voor € 2,3 mld aan plannen geïnventariseerd ten opzichte van € 2,35 mld in 2014. Om de daling in het cijferbeeld tegen te gaan en de ontbrekende € 200 mln op te halen, heeft het kabinet eind 2015 daarom besloten om een nieuwe inventarisatie te starten naar regeldrukverminderende maatregelen.

  • Ook in het verminderen van regeldruk door digitalisering van de overheidsdienstverlening is in 2015 vooruitgang geboekt. Ondernemers vinden op het Ondernemersplein.nl snel en laagdrempelig alle nuttige overheidsinformatie die voor hen van belang is. Er zijn inmiddels 700.000 bezoekers per maand. De groeiversnelling van de eHerkenning zet door, er zijn inmiddels 250.000 inlogmiddelen bij bedrijven waarmee zij kunnen inloggen bij 160 overheidsorganisaties. De efficiënte digitale gegevensuitwisseling tussen bedrijven en overheid met Standard Business Reporting neemt steeds verder toe en alle zeventien door VNO-NCW en MKB Nederland als prioritair aangemerkte digitale regelhulpen zijn inmiddels beschikbaar.

  • ICT binnen het topsectoren beleid verder aan te jagen heeft het Team ICT ook in 2015 een aantal belangrijke stappen gezet. Er is een human capital agenda opgesteld en er is een ambitieuze kennis en innovatie agenda opgesteld waaraan onderzoeksinstellingen, bedrijven en overheid gezamenlijk gaan bijdragen. Hierin is onder andere een meerjarig programma voor big data onderzoek en innovatie gelanceerd waar bedrijven (grote en kleine ICT-gebruikers en ICT-aanbieders) en onderzoeksinstellingen samenwerken aan toepassingen voor (over)morgen. De focus is gericht op sectoren met grote economische potentie: smart industry, energie (onder andere smart grids), zorg (onder andere diagnostiek, gezonde voeding en personal health), cyber security en logistiek. NWO, TNO en EZ ondersteunen dit programma met € 40 mln in totaal voor de jaren 2016–2017.

  • De gewenste resultaten voor het Ondernemingsdossier blijven achter. De digitale wereld verandert namelijk snel en gebleken is dat ondernemers behoefte hebben aan meer samenhang tussen voorzieningen van de overheid, zoals het Ondernemingsdossier en ondernemersplein.nl. Het kabinet heeft daarom ingezet op een beleidswijziging om samenhang te realiseren bij het aanbieden van digitale voorzieningen voor bedrijven. Dit betekend dat het Ondernemingsdossier door ontwikkelt naar een voorziening onder de naam «mijn overheid voor bedrijven» waar Berichtenbox, Ondernemersplein en voormalige Ondernemingsdossier in samenhang worden aangeboden. De verwachting is dat dit een verdere impuls zal geven aan het aantal ondernemers dat van het Ondernemingsdossier gebruik wil maken. Deze wijziging is opgenomen in najaarsrapportage regeldruk van 18 december 2015, (TK, 29 515, nr. 372).

  • In 2015 zijn onder leiding van de Nationaal Commissaris Digitale Overheid belangrijke stappen gezet in het verder realiseren van een digitale overheid. Er is overheidsbreed dekking gevonden voor de bestaande knelpunten in de financiering van de digitale overheid. Daarnaast is er rond de Ministeriële Commissie Digitale Overheid een interdepartementale besluitvormingsstructuur opgezet om digitale overheidsdienstverlening verder te laten toenemen. Mede namens de Minister van EZ heeft de Minister van BZK de uitgangspunten vastgesteld voor wetgeving voor de zogenaamde Generieke Digitale Infrastructuur van de overheid. Het Ministerie van EZ levert aan dit alles een belangrijke bijdrage, vanuit de beleidsverantwoordelijkheid voor de digitale overheid voor bedrijven.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

1.370.342

977.386

725.485

757.490

928.330

1.798.832

– 870.502

Waarvan garantieverplichtingen

1.192.913

709.448

463.183

516.609

722.430

1.591.250

– 868.820

UITGAVEN

271.467

312.203

436.722

404.941

294.859

306.921

– 12.062

               

Garanties

87.913

144.946

114.100

153.377

91.429

95.886

– 4.457

BMKB

73.605

126.302

102.422

124.334

65.330

71.000

– 5.670

Groeifaciliteit

2.447

2.270

2.360

2.168

3.499

9.365

– 5.866

Groeifaciliteit begrotingsreserve

       

12.000

 

12.000

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

11.861

16.374

9.274

17.875

10.600

11.842

– 1.242

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit

   

44

   

3.679

– 3.679

Garantie MKB-financiering

     

9.000

     
               

Subsidies

68.792

71.136

77.685

30.567

26.537

41.473

– 14.936

Bevorderen ondernemerschap

6.636

7.928

7.383

8.254

10.675

27.222

– 16.547

Interdepartementaal Programma Biobased Economy

5.598

12.521

7.829

3.509

951

1.500

– 549

Microkrediet

851

750

30.989

506

300

 

300

Uitfinanciering subsidies

55.707

49.937

31.484

18.298

14.611

12.751

1.860

               

Opdrachten

67.163

34.353

24.660

24.104

21.411

24.110

– 2.699

Onderzoek & ontwikkeling

8.901

3.942

4.706

2.640

2.120

1.402

718

ICT-beleid

35.516

28.974

18.118

20.001

18.040

17.819

221

Beleidsvoorbereiding en evaluaties

17.870

283

831

459

 

2.559

– 2.559

Regiegroep Regeldruk/ACTAL

4.876

1.154

1.005

1.004

1.251

2.330

– 1.079

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

24.588

22.195

21.701

17.034

13.536

17.855

– 4.319

NBTC

18.421

15.213

13.536

10.152

8.810

8.471

339

UNWTO

 

252

271

291

313

240

73

Bijdragen aan instituten

6.167

6.730

7.894

6.591

4.413

9.144

– 4.731

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

 

18.496

153.144

150.288

109.287

107.271

2.016

Kamers van Koophandel / Ondernemerspleinen

 

18.496

153.144

150.288

109.287

107.271

2.016

               

Bijdragen aan agentschappen

23.011

21.077

45.430

29.573

32.659

20.326

12.333

RVO

12.279

8.368

28.582

25.906

30.501

18.117

12.384

Logius

10.732

12.709

8.699

3.645

2.158

2.209

– 51

DICTU

   

8.149

22

     
               

ONTVANGSTEN

77.797

41.763

37.435

55.967

63.493

78.041

– 14.548

BMKB

32.674

23.645

21.544

30.389

32.307

25.000

7.307

BMKB begrotingsreserve

       

12.387

25.406

– 13.019

Groeifaciliteit

1.930

2.154

2.047

2.436

2.964

8.000

– 5.036

Garantie Ondernemingsfinanciering

13.226

13.391

10.160

18.992

9.443

13.000

– 3.557

Garantie Ondernemingsfinanciering begrotingsreserve

       

1.898

 

1.898

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit

– 

– 

44

46

15

4.000

– 3.985

Joint Strike Fighter

617

879

1.418

988

1.297

1.204

93

Diverse ontvangsten

29.350

1.694

2.223

3.116

3.184

1.431

1.753

Toelichting op de verplichtingen

Er zijn in totaal € 870,5 mln minder verplichtingen aangegaan dan oorspronkelijk geraamd. De oorzaken hiervoor zijn in het bijzonder gelegen in de lagere realisatie van garantieverplichtingen:

  • Voor de BMKB zijn € 260 mln minder garantieverplichtingen aangegaan dan de raming. De benutting (€ 446 mln) is overigens wel toegenomen ten opzichte van vorig jaar (€ 372 mln).

  • Voor de Groeifaciliteit zijn € 56 mln minder garantieverplichtingen aangegaan dan geraamd. De benutting lag met € 29 mln onder de realisatie van vorig jaar (€ 35 mln).

  • Voor de Garantie Ondernemingsfinanciering zijn € 281 mln minder garantieverplichtingen aangegaan dan de oorspronkelijke begroting. De benutting van circa € 119 mln is wel toegenomen ten opzichte van vorig jaar (€ 109 mln).

  • Voor de Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit zijn € 358 mln minder garantieverplichtingen aangegaan dan geraamd.

Tegenover deze lagere realisatie van garantieverplichtingen staat een hogere verplichtingenrealisatie als gevolg van het Aanvullend Actieplan MKB-financiering. Er is een garantieverplichting aangegaan van € 86,7 mln aan de Europese Investeringsbank voor de € 100 mln funding aan Qredits.

Toelichting op de uitgaven

Garanties

De uitgaven voor de BMKB lagen € 5,7 mln onder de raming vanwege een lager aantal verliesdeclaraties dan aanvankelijk werd verwacht.

Er is € 5,9 mln minder uitgegeven aan de Groeifaciliteit dan geraamd vanwege de lager dan geraamde benutting in voorgaande jaren. Hierdoor vallen de verliesdeclaraties ook lager uit. Daarnaast heeft een storting van € 12 mln plaatsgevonden in de begrotingsreserve Groeifaciliteit. Deze storting werd voorzien in het Aanvullend Actieplan MKB-financiering ten behoeve van de garanties voor achtergestelde leningenfondsen. Het Achtergestelde leningenfonds van het NLII gaat namelijk de komende jaren gebruik maken van de Groeifaciliteit.

Subsidies

Voor Bevorderen Ondernemerschap zijn € 16,5 mln lagere uitgaven gerealiseerd dan begroot. Dit wordt onder meer verklaard uit de volgende oorzaken: er is vanuit Bevorderen Ondernemerschap € 12 mln beschikbaar gesteld voor de storting in de begrotingsreserve Groeifaciliteit conform het Aanvullend Actieplan, zoals hiervoor onder de garanties is toegelicht; er heeft een overheveling plaatsgevonden van € 2,4 mln naar de bijdrage RVO voor de uitvoering van diverse opdrachten door RVO (onder andere Nederlands Investeringsagentschap, Startup delta, Hannover Messe, Aanvullend Actieplan); er is bij de 2e suppletoire begroting 2015 een bijdrage aan het NBTC verstrekt voor de Marketingstrategie Holland 2020 (€ 0,3 mln); er heeft een begrotingsoverheveling plaats gevonden ten behoeve van de uitfinanciering van diverse oude verplichtingen (€ 3,2 mln) onder andere op het gebied van Ondernemerschap en Onderwijs, de bedrijfsbeëindigingshulp, Veiligheid Kleine bedrijven en voor de uitfinanciering van de BSRI-regeling. Tegenover deze verlaging van het budget staan hogere uitgaven van € 1,4 mln voor de uitfinanciering van openstaande verplichtingen op Bevorderen Ondernemerschap.

Bijdragen aan agentschappen

Bijdrage aan RVO

Op de bijdrage aan RVO zijn € 12,4 mln hogere uitgaven gerealiseerd dan oorspronkelijk geraamd. Dit betreft voor € 3,7 mln een overheveling vanuit de bijdragen (inter)nationale organisaties ten behoeve van de uitvoeringskosten van de NFIA. Daarnaast is € 2,4 mln overgeheveld vanuit de bijdrage RVO van beleidsartikel 12 naar beleidsartikel 13. Verder zijn er diverse opdrachten verstrekt in het kader van het ICT-beleid (€ 1,9 mln) en bedrijfsfinanciering onder meer voor Startupdelta, Nederlands Investeringsagentschap, Aanvullend Actieplan MKB-financiering (€ 3,1 mln).

Bijdrage aan Logius

De bijdrage aan Logius bestaat uit een bijdrage aan het programma (Bureau)Forum Standaardisatie en het programma SBR (Standard Business Reporting). Logius is in 2015, in opdracht van EZ, gestart met een pilot voor het uitwisselen van gegevens ten behoeve van een financieringsaanvraag door midden- en kleinbedrijven binnen het project Fink. Dit project heeft tot doel heeft dat midden- en kleinbedrijven snel en gemakkelijk inzicht kunnen krijgen in hun financieringskansen bij meerdere financiers

Toelichting op de ontvangsten

Als gevolg van hogere ontvangsten door afgewezen verliesdeclaraties bij de BMKB was de ontvangstenrealisatie € 7,3 mln hoger. Daarnaast werd als gevolg van de hogere ontvangsten en de lager dan geraamde schade-uitgaven voor € 13 mln minder onttrokken aan de begrotingsreserve BMKB.

Voor de Groeifaciliteit werd € 5 mln minder ontvangen dan geraamd. Dit is het gevolg van de lager dan geraamde benutting in de afgelopen jaren, waardoor de premieontvangsten ook lager zijn. Hier staan ook lagere schade-uitgaven tegenover.

Kengetallen en indicatoren

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verstrekte garanties BMKB, x € 1 mln

742

909

486

344

372

446

Totaal aantal verstrekte garanties

3.701

4.325

2.640

1.983

1.949

2.545

Bron: RVO

Het bedrag en aantal verstrekte BMKB garanties is in 2015 verder toegenomen. Dit spoort met de resultaten van de Panteia Financieringsmonitor 2015–1 en 2015–2, die uitwijzen dat het percentage toekenningen van externe financieringsaanvragen van het MKB in 2015 is toegenomen. Het gebruik van de BMKB is sterk afhankelijk van het aantal MKB-kredietaanvragen en toekenningen daarvan: de BMKB verstrekt een borgstelling voor in de kern gezonde midden- en kleinbedrijven die onvoldoende onderpand hebben om een krediet te verkrijgen voor nieuwe investeringen.

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verstrekte garanties Groeifaciliteit, x € 1 mln

25

12

13

8

32

19

Totaal aantal verstrekte garanties

32

17

21

16

20

14

Bron: RVO

De Groeifaciliteit heeft in 2015 de toegang tot (risico)kapitaal verbeterd. De verwachting is dat met het Achtergestelde Leningenfonds van het NLII de stijgende trend van 2014 in 2016 zal doorzetten.

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verstrekte garanties GO, x € 1 mln

413

261

103

103

82

137

Totaal aantal verstrekte garanties

104

62

53

51

39

76

Bron: RVO

De GO-regeling biedt middelgrote en grote bedrijven de mogelijkheid een garantie van 50% van de overheid te verkrijgen, zodat nieuwe bankleningen en/of bankgaranties kunnen worden verstrekt. De GO-regeling is kostendekkend, met als opzet dat banken er slechts gebruik van maken indien zij vanwege het risicoprofiel zelfstandig niet of onvoldoende in staat zijn in de kern gezonde bedrijven te financieren. Het gebruik van de GO-regeling is over 2015 is fors toegenomen ten opzichte van 2014.

Kengetal

2013

2014

2015

Verstrekte garanties Scheepsnieuwbouw, x € 1 mln

44

 

3

Totaal aantal verstrekte garanties

6

 

1

Bron: RVO

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Aantal verstrekte kredieten (Micro- en MKB-krediet)

610

2009

1.350

1.187

1.550

1.500

Qredits

In 2015 zijn er 1.300 microkredieten en 200 MKB-kredieten verstrekt door Qredits. De verwachting was om het product werkkapitaalfinanciering eind 2015 gereed te hebben (TK, 32 637, nr. 198) en ook al in 2015 circa 50 werkkapitaalkredieten te verstrekken. Echter vanwege de uitwerking van de ict-infrastructuur door Qredits vergt dit meer tijd en zal het product begin 2016 geïntroduceerd worden (TK, 32 637, nr. 224).

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Netto verlaging regeldruk (cumulatief)

€ 527,4

2013

– 

€ 1.153 mln van de € 2,5 mld

€ 2,3 mld

€ 1.808 mln van € 2,5 mld

EZ

In 2015 zijn van de doelstelling om de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals met € 2,5 mld te verminderen reeds voor € 1,8 mld aan maatregelen gerealiseerd. Dat is een stijging van ruim € 600 mln ten opzichte van 2014.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Gerealiseerde invulling compensatie / IP-verplichting

(5 jaars gemiddelde)

€ 419 mln

2013

€ 350 mln

€ 383 mln

€ 350 mln

€ 342 mln

EZ

De uitvoering van de industriële participatie overeenkomsten met het plaatsen van opdrachten door buitenlandse bedrijven in Nederland is in 2015 conform verwachting verlopen. De realisatie is lager uitgevallen dan geraamd doordat het volume aan opdrachten van het Ministerie van Defensie, waarbij industriële participatie afspraken zijn gemaakt, lager was dan verwacht.

Toelichting op de interne begrotingsreserves

Interne begrotingsreserve BMKB

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

66.555

+ storting

 

– onttrekking

– 12.387

Stand per 31/12/2015

54.168

Interne begrotingsreserve Groeifaciliteit

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

5.000

+ storting

+12.000

– onttrekking

 

Stand per 31/12/2015

17.000

Interne begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

55.009

+ storting

 

– onttrekking

– 1.898

Stand per 31/12/2015

53.111

Interne begrotingsreserve Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

10.044

+ storting

 

– onttrekking

 

Stand per 31/12/2015

10.044

Interne begrotingsreserve Garantie MKB-financiering

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

9.000

+ storting

 

– onttrekking

 

Stand per 31/12/2015

9.000

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Algemene doelstelling

In de Begroting 2015 was de algemene doelstelling een internationaal concurrerende energievoorziening die betrouwbaar, veilig en duurzaam is. In 2015 is gewerkt aan het Energierapport 2016 waarin de algemene doelstelling is aangepast naar: een CO2-arme energievoorziening, die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is.

Om deze doelstelling te bereiken zet EZ financiële instrumenten in zoals subsidies en garanties, maar ook niet-financiële instrumenten zoals het stroomlijnen van de energie- en gaswet om de werking van de energiemarkt te verbeteren, de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor het energiebeleid. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Financieren

  • Het voeren van het financieel instrumentarium op de beleidsterreinen hernieuwbare energie, energiebesparing en het gebruik van innovatieve energietechnologieën.

(Doen)Uitvoeren

  • Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie (conform afspraken Energieakkoord: 14% in 2020 en 16% in 2023).

  • Het vergroten van het aandeel energiebesparing (conform afspraken Energieakkoord: besparing met gemiddeld 1,5% per jaar en 100 PJ in 2020).

Regisseren

  • Het regisseren van de realisatie van grote energie-infrastructuur projecten die onder de rijkscoördinatieregeling vallen; dit betekent als projectminister, samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu, verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van projecten en voor de coördinatie van benodigde projecten.

  • Het stimuleren van een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur.

  • Het creëren van randvoorwaarden waardoor de energievoorziening internationaal kan concurreren.

  • Het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige, verantwoorde en veilige winning van onze bodemschatten.

  • Het stimuleren van de transitie naar een CO2-arme energievoorziening, die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Daarom is in 2016 een Energiedialoog gestart en wordt een Beleidsagenda voorbereid.

  • Het bieden van mogelijkheden aan lokale energieprojecten.

  • Het coördineren van het energiebesparingsbeleid via de verschillende vakministers en het stimuleren van energiebesparing in de industrie en energiesectoren.

  • Het stimuleren van de ontwikkeling en gebruik van innovatieve energietechnologieën.

  • Het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2-uitstoot van energiebedrijven en industrie.

Beleidsconclusies

Gaswinning Groningen

In december 2015 heeft het kabinet besloten de voorlopige voorziening die de Raad van State met zijn uitspraak van 18 november 2015 heeft getroffen voor het gasjaar 2015/2016 in stand te houden (TK, 33 529, nr. 212). Dat betekent dat de gaswinning wordt beperkt tot 27 miljard m³ met ruimte voor meer productie als dat nodig is om de leveringszekerheid te waarborgen. De keuze voor dit productieniveau is in lijn met het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Op basis van het nieuwe winningsplan van NAM zal het kabinet volgend jaar, na advisering door SodM en decentrale overheden, een besluit nemen voor de langere termijn.

In relatie met de aardbevingsproblematiek in Groningen heeft het kabinet in 2015 besloten tot de instelling van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). De NCG heeft als doel het versterken van woningen om de veiligheid en leefbaarheid in het aardbevingsgebied te verbeteren. Inmiddels is de heer Alders als Nationaal Coördinator benoemd en is de financiering van de Overheidsdienst Groningen zeker gesteld. Op 18 december 2015 heeft het kabinet ingestemd met het «Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen»van de NCG (TK, 33 529, nr. 212).

In reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat in februari 2015 verscheen over de gaswinning in Groningen is aangegeven dat de Mijnbouwwet aangepast wordt om zo het veiligheidsbelang te versterken en meer invloed te krijgen op waar en onder welke omstandigheden mijnbouwactiviteiten kunnen worden toegestaan. Hierbij wordt ook het burgerperspectief beter geregeld en krijgen andere overheden een adviesrecht. Ook wordt de onafhankelijke positie van SodM versterkt. Dit wetsvoorstel is in november 2015 aan de Tweede Kamer gestuurd (TK, 34 348, nrs. 1 t/m 3).

Energieakkoord voor duurzame groei

De uitvoering van het Energieakkoord is in 2015 volgens planning voortgezet. Op het terrein van windenergie op zee zijn grote stappen gezet, met onder andere de succesvolle en snelle parlementaire behandeling van de Wet Windenergie op zee. Deze wet is conform de planning in werking getreden op 1 juli 2015. Op basis van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2015 is in oktober 2015 gebleken dat twee doelen uit het Energieakkoord nog niet binnen bereik waren op basis van de tot dat moment bekende uitwerking van het akkoord. Om die reden heeft het kabinet met de overige partijen uit het Energieakkoord in december 2015 aanvullende afspraken gemaakt. Op basis van deze aanvullende afspraken concludeerden alle partijen bij het Energieakkoord in de Voortgangsrapportage van de Borgingscommissie Energieakkoord dat alle doelen weer binnen bereik zijn (TK, 30 196 nr. 381). Nadien is het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (STROOM) op 22 december 2015 verworpen door de Eerste Kamer. Dit wetvoorstel bood onder andere de basis voor het aanwijzen van TenneT als netbeheerder op zee. Dit is cruciaal voor het realiseren van de windparken op zee conform het Energieakkoord. Om de vertraging voor de ontwikkeling van nieuwe windparken op zee zo veel mogelijk te beperken is begin 2016 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend om het net op zee alsnog spoedig te regelen.

In april 2015 heeft de Minister van EZ zijn Warmtevisie aan de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 196, nr. 305). De Warmtevisie schetst het kader dat gebruikt wordt om de warmtevoorziening te verduurzamen. In dat kader is gestart met de evaluatie van de Warmtewet en met het ontwikkelen van nieuwe marktmodellen voor de warmtemarkt. De uitvoering van de eerste stappen uit de Warmtevisie ligt op koers.

In 2015 is de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) weer opengesteld, dit keer met een verplichtingenbudget van € 3,5 mld. Dit budget is in de loop van het jaar ruim overtekend: in totaal is voor € 7,7 mld aan subsidies aangevraagd. Het beschikbare budget van € 3,5 mld is toegekend aan 194 projecten. Indien al deze projecten tot realisatie komen, leveren deze een bijdrage van 19 PJ aan het doelbereik. In totaal is er met de SDE en de SDE+-rondes tot en met 2015 voor een jaarproductie van 107 PJ aan beschikkingen afgegeven. Dit komt overeen met het energieverbruik van ruim 1,8 mln huishoudens.

Met name technieken met lagere basisbedragen, zoals wind op land en biomassa (warmte), hebben een subsidiebeschikking gekregen. De overige aanvragen zijn afgewezen vanwege budgetuitputting of op inhoudelijke gronden. Deze projecten kunnen in 2016 een nieuwe (verbeterde) aanvraag indienen. In december 2015 is de vormgeving van de SDE+ in 2016 aangekondigd. Verdeeld over twee indieningsrondes zal naar verwachting een budget van in totaal € 8 mld worden opengesteld (TK, 31 239, nr. 208).

Zoals aangekondigd in de begroting 2015 heeft het Ministerie van EZ een nieuwe regeling voor demonstratieprojecten op het gebied van duurzame energie gepubliceerd, de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE). De ISDE is een subsidieregeling voor kleinschalige installaties voor de productie van hernieuwbare energie. Dit zijn installaties zoals zonneboilers, biomassaketels en warmtepompen met een klein vermogen. De regeling geeft huishoudens de kans om hun warmwaterboiler te vervangen door een zonneboiler, bedrijven om hun (proces)warmte te produceren met een biomassaketel en woningcorporaties om warmtepompen te installeren voor de verwarming van huurwoningen. Hiermee worden burgers en bedrijven gestimuleerd om zelf hernieuwbare energie te produceren en bij te dragen aan de hernieuwbare energiedoelstelling. De regeling geldt voor een periode van vijf jaar, met als doel dat deze installaties op de langere termijn zonder ondersteuning kunnen concurreren met fossiele alternatieven. Het beschikbare budget voor deze regeling en de maatvoering van de ondersteuning via deze regeling wordt jaarlijks tegelijkertijd met het SDE+-budget vast gesteld. In 2016 is € 70 mln beschikbaar voor deze regeling.

Schaliegas

Op 10 juli 2015 heeft het kabinet besloten dat commerciële opsporing en winning van schaliegas de komende vijf jaar niet aan de orde is (TK, 33 952, nr. 32). Tevens is besloten dat in 2016 een onderzoeksprogramma wordt voorbereid waarvan enkele onderzoeksboringen onder de vlag van de overheid onderdeel kunnen worden.

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS)

Per 1 januari 2015 is de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) conform planning opgericht. De ANVS voert werkzaamheden uit op het vlak van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, vervoer van radioactieve stoffen en radioactief afval, stralingsincidenten en beveiliging en safeguards. De ANVS voldoet aan internationale richtlijnen (zoals die van het Internationaal Atoomenergie Agentschap IAEA) en werkt nauw samen met nationale en internationale organisaties. De ANVS is per 1 januari 2015 een dienst van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). Tot 1 mei 2015 was de Minister van EZ op grond van de Kernenergiewet echter nog eerstverantwoordelijk voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming; de taken die de ANVS uitvoert. Per 1 mei 2015 zijn deze verantwoordelijkheden overgegaan van de Minister van EZ naar de Minister van I&M (Staatscourant 2015 11080).

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit

         

– HHI

2.465

2.338

2.276

2.230

2.152

– C3

85%

83%

81%

81%

79%

Concentratiegraad in de retailsector gas

         

– HHI

2.344

2.258

2.204

2.171

2.052

– C3

83%

81%

79%

79%

77%

Bron: ACM

De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1.800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1.800 en 8.000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt. Uit de bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat zowel de elektriciteits- als de gasmarkt de afgelopen jaren steeds meer concurrerend is geworden.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

Elektriciteitsstoring in minuten per jaar

23 min

27 min

23 min

20 min

33 min

Bron: Netbeheer Nederland

Het aantal storingsminuten per huishouden per jaar geeft een indicatie van de leveringszekerheid van elektriciteit.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

3.155.526

2.289.462

3.397.213

2.646.202

6.494.697

3.960.853

2.533.844

Waarvan garantieverplichtingen

 

147.225

47.342

526

31.873

62.400

– 30.527

UITGAVEN

1.027.671

1.085.460

1.251.807

1.441.886

1.557.919

1.619.026

– 61.107

               

Subsidies

834.077

857.264

1.030.692

1.181.789

1.347.519

1.410.701

– 63.182

Topsectoren Energie

34.867

29.792

30.282

34.925

57.681

67.993

– 10.312

Energie-innovatie (IA)

22.317

56.868

36.766

27.383

17.300

7.872

9.428

Green Deal

 

225

1.889

918

1.809

750

1.059

Energie akkoord

     

666

10.631

35.464

– 24.833

MEP

658.895

619.608

505.321

432.032

362.995

380.000

– 17.005

SDE/SDE+

57.472

100.954

169.133

235.116

323.059

804.749

– 481.690

Storting in reserve Duurzame Energie

   

225.007

369.356

503.423

 

503.423

Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)

     

56.955

31.765

77.000

– 45.235

CCS

12.352

5.531

5.015

4.905

2.500

19.557

– 17.057

Hoge Flux Reactor

8.223

7.250

7.250

7.250

7.250

7.250

 

Aanschafsubsidie zonnepanelen

 

21.339

29.632

       

Elektrisch rijden

3.993

2.154

2.535

2.184

1.541

1.120

421

Caribisch Nederland

 

1.304

3.161

6.807

17.108

7.000

10.108

Overige subsidies

31.471

12.239

14.701

3.292

10.457

1.946

8.511

Stadsverwarming

4.487

           
               

Garanties

6.094

 

526

9.206

1.922

1.000

922

Geothermie

6.094

 

526

   

1.000

– 1.000

Storting in reserve Geothermie

     

9.206

1.922

 

1.922

               

Opdrachten

23.545

24.654

33.861

28.108

19.813

24.528

– 4.715

O&O bodembeheer

3.997

2.897

2.497

3.843

12.651

766

11.885

Joint implementation

13.079

14.787

12.148

768

252

1.300

– 1.048

Straling

3.196

5.006

9.726

9.257

50

6.060

– 6.010

Pallas

 

154

1.001

10.004

 

13.500

– 13.500

Onderzoek en opdrachten

3.273

1.810

8.489

4.236

6.860

2.902

3.958

               

Bijdragen aan agentschappen

37.057

43.095

45.589

47.281

41.805

44.963

– 3.158

RVO

36.668

42.342

38.680

41.949

40.168

39.557

611

Dienst Landelijk Gebied

         

500

– 500

NVWA

389

753

698

692

681

680

1

Kern Fysische Dienst

   

6.211

3.690

 

3.226

– 3.226

KNMI

     

950

956

1.000

– 44

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

89.292

86.418

103.039

110.603

107.423

113.113

– 5.690

Doorsluis COVA heffing

89.292

86.418

100.947

107.594

106.074

111.000

– 4.926

TNO bodembeheer

   

2.092

3.009

1.349

2.113

– 764

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

37.606

74.029

38.100

64.899

39.437

24.721

14.716

ECN/NRG

37.232

73.557

37.757

57.903

38.819

23.949

14.870

Interne begrotingsreserve risicopremie lening ECN/NRG

     

6.600

     

Diverse instituten

374

472

343

396

618

772

– 154

               

ONTVANGSTEN

11.299.393

11.960.294

13.547.739

10.801.567

6.851.765

9.535.411

– 2.683.646

COVA

89.292

86.436

100.947

107.594

106.074

111.000

– 4.926

SDE+

   

97.363

173.619

278.861

320.000

– 41.139

Aardgasbaten

11.165.588

11.839.743

13.342.665

10.505.291

6.424.910

9.100.000

– 2.675.090

Onttrekking aan reserve Duurzame energie

       

20.000

 

20.000

Ontvangsten zoutwinning

2.379

2.350

2.373

2.474

2.342

1.761

581

Diverse ontvangsten

42.135

31.765

4.391

12.589

19.578

2.650

16.928

Toelichting op de verplichtingen

De overschrijding van het verplichtingenbudget heeft als voornaamste oorzaak dat een groot bedrag aan subsidiebeschikkingen voor de openstelling 2014 van de SDE+ pas in 2015 zijn verstrekt. Omdat de beschikkingen voor de openstelling 2015 geheel in 2015 zijn verstrekt heeft dit geleid tot een overschrijding van het verplichtingenbudget van € 2,58 mld.

Op de garantieregeling geothermie is in 2015 een lager beroep gedaan dan geraamd, zodat er veel minder garantieverplichtingen zijn aangegaan dan begroot. In totaal is voor vier aardwarmteprojecten een garantie afgegeven.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Topsectoren energie

De lagere uitgaven zijn een saldo van hogere uitgaven op de tenderregeling Energie-innovatie (€ 10,8 mln) en lagere uitgaven op de SDE+-projecten van de topsector energie (€ 21,1 mln) vanwege vertraging in het opstarten van de projecten. Dit laatste bedrag is in de interne begrotingsreserve duurzame energie gestort.

Energie-innovatie

De overschrijding op energie-innovatie is voornamelijk het gevolg van veel hogere nabetalingen op de Unieke Kansen Regeling (UKR) dan waar bij het opstellen van de begroting rekening mee was gehouden.

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Aantal deelnemende bedrijven bij TKI1

n.v.t.

n.v.t.

3012

5003

8504

1.150

Bron: RVO

           

Kwaliteit van het Nederlandse energieonderzoek gemeten als retourpercentage van het zevende EU kaderprogramma thema energie5

6,8%

7,4%

7,0%

6,8%

6,9%

7,2%

Bron: RVO

           
X Noot
1

In september 2012 zijn de TKI ’s opgericht. Daardoor is er geen waarde beschikbaar voor 2011.

X Noot
2

De oorspronkelijke waarde van 333 is bijgesteld naar 301. Oorzaken hiervoor waren: het terugtrekken van bedrijven uit samenwerkingsprojecten en goedgekeurde projecten die uiteindelijk niet zijn doorgegaan of waarvan de aanvraag is ingetrokken.

X Noot
3

De oorspronkelijke waarde van 486 is opgehoogd doordat ook TNO-projecten zijn toegevoegd aan de dataset.

X Noot
4

De oorspronkelijke waarde van 612 is opgehoogd, doordat TNO-projecten zijn toegevoegd aan de dataset als ook verschillende projecten (onder andere uit de DEI-tender) uit 2014 die op eerdere peildatum nog niet waren beschikt.

X Noot
5

De cijfers betreffen cumulatieve cijfers vanaf de start van het zevende kaderprogramma in 2007

Energieakkoord

Op dit budget zijn de lagere uitgaven vooral veroorzaakt door vertraging in de projecten die gefinancierd worden uit de Demonstratieregeling Energie Innovatie (DEI). Het budget dat is overgebleven op de diverse projecten Energieakkoord (€ 1 mln) is in de begrotingsreserve duurzame energie gestort.

Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP)

De lagere uitgaven op de MEP-regeling zijn vooral veroorzaakt door een lagere subsidiabele elektriciteitsproductie dan waar in de raming voor de ontwerpbegroting rekening mee was gehouden. Van de lagere uitgaven is € 15 mln ingezet voor knelpunten elders op de EZ-begroting: € 2 mln is gestort in de begrotingsreserve duurzame energie.

SDE/SDE+

Op de SDE- en de SDE+-regeling is per saldo zo’n € 482 mln minder uitgegeven dan begroot, voornamelijk als gevolg van de vertraging in de start van een aantal grote energieprojecten. Van het bedrag dat niet is uitgegeven is € 479 mln in de interne begrotingsreserve duurzame energie gestort.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Bron

Duurzame energieproductie

4,5%

2012

5,5%

In september 2016 bekend

CBS

Bron: ECN, PBL, CBS, RVO

Storting in begrotingsreserve duurzame energie

De in 2013 gevormde interne begrotingsreserve duurzame energie is bestemd voor middelen die in enig jaar onbesteed zijn gebleven als gevolg van vertraging of niet doorgaan van projecten waaraan reeds subsidie is toegekend. Deze middelen kunnen vervolgens worden ingezet voor andere projecten met het oog op het bereiken van de doelstelling. Via de begrotingsreserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2015 is € 503 mln in de reserve gestort.

Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)

Van het beschikbare budget van € 61 mln is slechts € 37 mln uitbetaald (inclusief een overheveling naar het Provinciefonds in het kader van de regeling Regionale Investeringssteun Groningen (RIG) van € 5 mln), doordat en minder bedrijven een aanvraag voor compensatie hebben ingediend en de bedrijven die wel voor de regeling in aanmerking kwamen een lagere compensatie hebben ontvangen, vooral als gevolg van de lagere CO2-prijs dan waar bij de ontwerpbegroting van werd uitgegaan. Conform afspraak met het Ministerie van Financiën blijven de middelen die in enig jaar overblijven voor ETS-compensatie beschikbaar voor latere jaren. Van de niet-bestede middelen is daarom € 24 mln doorgeschoven naar 2016.

Carbon Capture and Storage (CCS)

Dit budget heeft vooral betrekking op het Rotterdamse CCS- project ROAD (Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject) dat tot doel heeft om CO2 van een kolencentrale af te vangen en op te slaan in een leeg gasveld in de Noordzee. Omdat de initiatiefnemers van het project (E.ON en Engie) nog geen definitief investeringsbesluit genomen hebben, zijn de voor dit project op de begroting gereserveerde middelen niet tot betaling gekomen. De niet-bestede middelen zijn ingezet ter dekking van knelpunten op de EZ-begroting.

Caribisch Nederland

In 2013 is het Gemeenschappelijk Energie Bedrijf (GEBE) van de bovenwindse eilanden ontvlochten en opgesplitst in drie bedrijven, voor ieder van de eilanden één. Al vóór de ontvlechting zijn beslag kreeg was duidelijk dat die nieuwe bedrijven hun tarieven fors zouden moeten verhogen om een sluitende begroting te hebben. Sindsdien heeft EZ ingezet op kostprijsverlaging door introductie van duurzame energie (zon, wind) en verplaatsing van de powerplant op Saba; EZ zou die investeringen subsidiëren en in 2013 en 2014 zijn daarvoor middelen op de begroting vrijgemaakt. Door vertraging van het project zijn ook de uitgaven in die jaren vertraagd, daarom is het budget bij de voorjaarsbesluitvorming in 2015 met € 10,8 mln opgehoogd. Dit bedrag is vrijwel geheel tot uitbetaling gekomen. Voor de ondersteuning van de elektriciteitstarieven in Caribisch Nederland is minder uitgegeven dan begroot, terwijl hierbij het beoogde doel wel is bereikt: gelijke netbeheertarieven in Caribisch Nederland als in Europees Nederland. Het wetsvoorstel Elektriciteit en drinkwater BES is op 17 november 2015 met algemene stemmen in de Tweede Kamer aangenomen (TK, 34 089, nr. 2) en is op 22 maart 2016 in de Eerste Kamer aangenomen.

Overige subsidies

De overschrijding van het budget van overige subsidies met € 8,5 mln is vooral veroorzaakt door hogere betalingen op de subsidieregeling Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (BSIK) en op subsidies op het gebied van transitiemanagement.

Garanties

De garantieregeling geothermie verzekert het geologisch risico van aardwarmteprojecten, namelijk de onzekerheid over de aanwezigheid van een goede laag in de ondergrond waaruit het warme water te winnen is en ook terug te injecteren is. Deelnemers betalen vooraf een premie en in ruil daarvoor keert de regeling uit als een boring een teleurstellende warmteopbrengst heeft. In 2015 is niets uitgekeerd. Vier beschikkingen zijn verleend. Daarnaast zijn vier beschikkingen uit eerdere openstellingen nog van kracht en zijn twee projecten succesvol afgerond. De huidige openstelling liep nog tot en met 31 maart 2016.

Opdrachten

Onderzoek en ontwikkeling (O&O) Bodembeheer

In verband met de oprichting van de Overheidsdienst Groningen (TK, 33 529, nr. 96) is gedurende 2015 per saldo € 8,2 mln ten behoeve van bodemonderzoeken door gespecialiseerde onderzoeksbureaus aan de begroting toegevoegd. Vanwege de elkaar snel opvolgende ontwikkelingen rond de gaswinning in Groningen in 2015 bleken vele aanvullende onderzoeken nodig te zijn. Hieraan is uiteindelijk zo’n € 12,7 mln uitgegeven.

Straling

In navolging van het besluit om de expertise op het gebied van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming bij I&M en EZ samen te voegen tot één onafhankelijke organisatie genaamd Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en deze organisatie te positioneren als ZBO van I&M, is vrijwel het gehele hiervoor op de EZ-begroting beschikbare budget (€ 6 mln) overgeheveld naar de I&M-begroting.

Pallas

In 2015 stond in de begroting geraamd dat er € 13,5 mln betaald zou worden aan het Pallas-project als onderdeel (2e tranche) van de in 2012 toegezegde totale lening van € 40 mln van EZ en € 40 mln van de provincie Noord Holland. Eind 2015 kwamen er echter vragen vanuit de provincie Noord-Holland over het project. Deze vragen hadden betrekking op de marktvooruitzichten voor Pallas, de ontwikkeling van een level playing field, de positionering van Pallas als onderzoeksreactor, de belangstelling van investeerders en de liquiditeitsbehoefte van de Stichting Pallas. De gerezen vragen zorgden voor uitstel van de betaling door Noord-Holland en dit heeft er toe geleid dat ook de 2e tranche van EZ uiteindelijk niet is uitbetaald in 2015.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

ECN/NRG

Aan het Energieonderzoek Centrum Nederland en haar dochter de Nuclear Research and Consultancy Group (ECN/NRG) is door het Rijk in 2014 een krediet verstrekt om de continuïteit van hun bedrijfsvoering te verzekeren, dit in aanloop naar de komst van de beoogde opvolger van de Hoge Flux Reactor (HFR), Pallas.

Voor deze lening is in 2014 een verplichting vastgelegd. De kasdoorwerking na 2014 is pas bij Voorjaarsnota 2015 aan het budget voor (inter)nationale organisaties toegevoegd. ECN/NRG heeft de overeengekomen lening minder snel opgevraagd dan eerder geraamd. Hierdoor is in 2015 uiteindelijk slechts € 10 mln uitbetaald.

In de loop van 2015 is budget toegevoegd aan het ECN-budget in verband met de TKI-toeslag (€ 1,3 mln) en de bijdragen van BZK en I&M aan de Nationale Energie Verkenningen (€ 0,4 mln). Daarnaast heeft ECN in september 2015 gemeld een onoverbrugbaar tekort te hebben op de begroting voor 2016. Het betrof hier vooral tekorten op de onderdelen die onderzoek naar duurzame energie uitvoeren. Omdat het ECN niet is gelukt dit tekort zelfstandig te dichten, is in overleg met de Kamer (TK, 30 196, nr. 369) besloten om de bijdrage voor 2016 eenmalig met € 2,5 mln te verhogen: dit bedrag is eind 2015 uitbetaald. Dit alles heeft geleid tot een overschrijding van het oorspronkelijke budget met € 14,8 mln.

Toelichting op de interne begrotingsreserve

Interne begrotingsreserve Geothermie

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

20.037

+ storting

1.922

– onttrekking

 

Stand per 31/12/2015

21.959

De interne begrotingsreserve voor de garantieregeling Geothermie is bedoeld om het budget voor deze regeling meerjarig in te kunnen zetten en een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten en uitgaven op te vangen. Om gebruik te kunnen maken van de garantieregeling Geothermie betalen marktpartijen een premie aan de uitvoerder van de regeling (RVO) die wordt gestort in de interne begrotingsreserve.

Als dekking voor eventuele toekomstige uitgaven heeft in 2015 een storting van € 1,9 mln in de interne begrotingsreserve plaatsgevonden.

Interne begrotingsreserve Duurzame energie

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

594.363

+ storting SDE/SDE+

479.344

+ storting MEP

1.992

+ storting SDE+ projecten topsectoren

21.101

+ storting diverse projecten Energieakkoord

986

– onttrekking

– 20.000

Stand per 31/12/2015

1.077.786

De interne begrotingsreserve Duurzame energie is bestemd voor onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging bij projecten waaraan reeds subsidie is toegekend en reeds verplichte projecten die niet tot uitvoering komen en door andere projecten moeten worden vervangen met het oog op het bereiken van de doelstelling. Via de begrotingsreserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2015 is € 503 mln in de reserve gestort en € 20 mln aan de reserve onttrokken.

Interne begrotingsreserve risicopremie lening ECN/NRG

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

6.600

+ storting

0

– onttrekking

0

Stand per 31/12/2015

6.600

De middelen op de interne begrotingsreserve risicopremie ECN/NRG zullen worden aangesproken als ECN – al dan niet tijdelijk – (gedeeltelijk) niet kan voldoen aan de terugbetalingsverplichtingen volgens de afgesloten leningsovereenkomst.

Toelichting op de ontvangsten

SDE+

De opbrengsten uit de Opslag Duurzame Energie (ODE) zijn lager uitgevallen dan eerder geraamd, vooral onder invloed van de gemiddeld hogere temperatuur in 2015 en het lagere energieverbruik dat hiervan het gevolg was.

Onttrekking aan reserve Duurzame energie

Ter dekking van de extra uitgaven voor de Overheidsdienst Groningen en de daarmee samenhangende intensivering voor het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de energiedirecties van EZ is bij de Voorjaarsnota 2015 omgebogen op de budgetten voor de TKI-regeling en de ETS-regeling. Omdat de vrijvallende middelen pas in latere jaren beschikbaar komen dan de benodigde middelen, is in 2015 € 20 mln aan de begrotingsreserve Duurzame energie onttrokken. Dit bedrag zal in de periode 2021–2026 weer in de reserve teruggestort worden.

Aardgasbaten

Door het besluit tot verlaging van het gaswinningsplafond en de daling van de gasprijs zijn de aardgasbaten in 2015 fors lager uitgevallen dan geraamd (€ 2,68 mld). Ook de hogere kosten die de NAM heeft gemaakt om de gevolgen van de aardbevingsrisico’s te compenseren hebben geleid tot een lagere afdracht aan het Ministerie van EZ.

Op grond van een overeenkomst tussen Energiebeheer Nederland (EBN) en de Staat keert EBN maandelijks bijzondere winstuitkeringen uit. Als gevolg van de aanzienlijke daling van de olie- en gasprijzen heeft EBN in het vierde kwartaal van 2015 forse afwaarderingen moeten boeken op een aantal deelnemingen. Als consequentie van de systematiek van maandelijkse bijzondere winstuitkeringen, in combinatie met door EBN gerealiseerde negatieve netto winsten in de maanden van het vierde kwartaal van 2015, is er over het jaar 2015 door EBN meer aan voorlopige betalingen uitgekeerd dan er netto winst over 2015 is gerealiseerd. EBN heeft over het jaar 2015, € 527 mln meer aan voorlopige betalingen aan de Staat uitgekeerd dan er netto winst is gerealiseerd. Daarom zal dit bedrag in 2016 (na formele vaststelling van de Jaarrekening 2015 van EBN) naar EBN worden teruggestort.

Verwachting 2014–2015

2014

2015

Productie aardgas totaal

64,4 mld Nm3

61,6 mld Nm3

Bron: TNO

   

Euro/dollarkoers

1,36

1,35

Bron: CBS/CPB

   

Olieprijs (dollar/vat)

108

107

Bron: CBS/CPB

   

Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

22

24

Bron: APX Endex

   

Kengetallen

2011

2012

2013

2014

Realisatie 2015

1. Gewonnen volume aardgas kleine velden

27 mld Nm3

27 mld Nm3

26 mld Nm3

24 mld Nm3

22 mld Nm3

Bron: TNO

         

2. Aantal boringen exploratie onshore en offshore

18

16

9

21

16

Bron: TNO

         

3. Aantal boringen productie onshore en offshore

39

19

18

32

171

Bron: TNO

         

4. Productie aardgas totaal

75 mld Nm3

74 mld Nm3

80 mld Nm3

66 mld Nm3

50 mld Nm3

Bron: TNO

         

5. Euro/dollarkoers

1,39

1,28

1,33

1,33

1,11

Bron: CBS/CPB

         

6. Olieprijs (dollar/vat)

111,3

111,7

108,7

101,4

52,5

Bron: CBS/CPB

         

7. Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

22,9

24,0

26,0

21,3

19,8

Bron: APX Endex

         
X Noot
1

productieboringen inclusief aantal boringen voor ondergrondse gasopslag

Cijfers bij 1 en 4 zijn omgezet in Normaal m3. Sinds vorig jaar staan in het jaarverslag Delfstoffen en Aardgas (in overleg met EZ) alleen nog Normaal m3 volumes (0,9475 van de Standaard m3). Productiecijfers tot en met november 2015 gerapporteerd, voor kleine velden is de maand december berekend op basis van voorgaande jaren.

Diverse ontvangsten

Bij de ontwerpbegroting 2015 was geen rekening gehouden met opbrengsten uit terugontvangen subsidievoorschotten op diverse subsidieregelingen en met de opbrengst uit de ontvangen provisies voor de garantieregeling geothermie. Hierdoor is € 17 mln meer ontvangen dan begroot.

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Algemene doelstelling

EZ streeft naar internationaal toonaangevende, concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Stimuleren

  • Het versterken van de positie van de Nederlandse agrarische en visserijketen, het stimuleren van groene economische groei via energie- en klimaatbeleid voor de landbouw en het bevorderen van transparantie in de voedselketen.

  • Het stimuleren van een adequate en duurzame voedselvoorziening/voedselzekerheid en voedselkwaliteit op Europees en mondiaal niveau evenals het bijdragen aan het Europese en internationale landbouw- en visserijbeleid.

  • Het stimuleren van nieuwe technologieën in de land- en tuinbouw.

  • Het stimuleren van verduurzaming in de veehouderij en plantaardige teelten door middel van nieuwe vormen van ketensamenwerking en nieuwe marktstrategieën.

Regisseren

  • Het borgen van voedselveiligheid. Producenten en partijen uit de voedselketen zijn primair verantwoordelijk voor hun producten en productiewijze. Zij opereren op basis van normen en kaders die de overheid stelt en die goeddeels hun grondslag vinden in internationale, vooral Europese regelgeving. De Minister van VWS is verantwoordelijk voor wetgeving voor voedselveiligheid, met uitzondering van wetgeving voor het slachten van dieren en het keuren en uitsnijden van vlees, waar de Minister van EZ verantwoordelijk voor is.

  • Het bevorderen van adequate en duurzame gewasbescherming, evenals het borgen van plant- en diergezondheid en dierenwelzijn.

(Doen) uitvoeren

  • Het doen uitvoeren van een effectief beleid ter realisatie van de doelstellingen uit de Europese regelgeving.

  • Het doen uitvoeren van adequaat veterinair en fytosanitair beleid.

  • Het uitoefenen van toezicht en handhaven van de regelgeving op gebied van dier- en plantgezondheid, dierenwelzijn, mest, natuur en voedselveiligheid (primaire productie en slachterijfase).

  • Het doen uitvoeren van kennisontwikkeling en financieren van innovatie ten behoeve van het groene domein.

  • De controle op en handhaving van de regels voor de veiligheid van voedsel in de primaire productie en slachterijfase.

  • Het doen uitvoeren van een gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid. Bij het verder vormgeven van het Europees Landbouwbeleid voor de periode 2014–2020 heeft de minister de rol om de Nederlandse inbreng goed tot zijn recht te laten komen. In de Beleidsagenda en bijlage Europese geldstromen wordt hier nader op ingegaan.

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

2015

1. Maatschappelijke appreciatiescore

Geen meting

Geen meting

7,5

7,6

Geen meting

7,6

Bron: TNS/NIPO

           

2. Mate van vertrouwen consumenten in voedsel

3,4

3,4

Geen meting

3,2

Geen meting

3,2

Bron: NVWA monitor

           

3. % Handelssaldo agrarisch ten opzichte van totaal handelssaldo Nederland

57%

87%

58%

59%

57%

57%

Bron: LEI

           

Ad 1. Indicator betreft de maatschappelijke waardering onder de Nederlandse bevolking van de landbouw vastgelegd in een rapportcijfer. De visserij werd gewaardeerd met een 6,9 in 2015. Meting vindt vanaf 2013 om de twee jaar plaats.

Ad 2. De NVWA meet op een schaal van 1–5 het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel. Meting vindt om de 2 jaar plaats.

Ad 3. In 2015 was het Nederlandse handelsoverschot € 46,3 mld. Het agrarische handelsoverschot is € 26,4 mld; 57% van het totaal. 2015 betreft een voorlopige realisatie.

Beleidsconclusies

De onderstaande beleidsconclusies geven een kernachtig beeld van de belangrijkste programma-uitgaven en de belangrijkste resultaten van het beleid in 2015. In 2015 zijn de meeste in de begroting 2015 voorgenomen prestaties gerealiseerd. Eventuele afwijkingen worden hieronder toegelicht.

Voedselagenda en duurzame voedselproductie

  • Om te komen tot een meer toekomstbestendig voedselsysteem heeft EZ, in reactie op het WRR-advies «Naar een voedselbeleid», een «voedselagenda» gepresenteerd (TK, 31 532, nr. 156). In de kamerbrief van 23 april 2015 (TK, 34 087, nr. 3) en in de reactie op het WRR-rapport (TK, 31 532 nr. 156) zijn nieuwe beleidsvoornemens voor het terugdringen van de voedselverspilling en -verliezen opgenomen. In 2015 is met de uitvoering hiervan gestart.

  • In 2015 is de implementatie van de acties genoemd in de beleidsbrief «duurzame voedselproductie» (TK, 31 532, nr. 118) afgerond.

  • Met de Green Deal «verduurzamen voedselconsumptie» is een eerste stap gerealiseerd naar een verschuiving in consumptie naar meer groenten en plantaardige eiwitten.

  • Door inbreng van EZ heeft de Alliantie Verduurzaming Voedsel (AVV) in 2015 de eerste stappen gezet om te komen tot een ordening van (duurzaamheids-)keurmerken en heeft zich alsmede actief ingezet voor het bestrijden van voedselverspilling.

  • De mede door EZ gedragen internationale conferentie No More Food To Waste (TK, 31 532, nr. 152) heeft de aanzet gegeven tot de vorming van een internationale high-level groep «Champions 12.3», die zich wereldwijd gaat inzetten voor de vermindering van voedselverspilling en – verliezen.

Indicator

Referentiewaarde

Peil datum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Mate van afname van antibioticagebruik in de dierhouderij

Antibioticagebruik in 2009

2009

Niet apart benoemd, maar reductie van 70% in 2015

58,1%

70%

Publicatie in 2016

SDa

Nalevingsniveau HACCP-verplichting

80%

April 2009

88%

90%

90%

Publicatie in 2016

NVWA

Antibiotica

De verkoop van antibiotica voor dieren is in 2014 met 4% gedaald waarmee de daling in het gebruik ten opzichte van 2009 op 58,1% is gekomen. De verkoop van antibiotica die voor de humane gezondheid van kritisch belang zijn, fluoroquinolonen en 3e en 4e generatie cefalosporinen is in de vier grote veehouderijsectoren in 2014 nog verder afgenomen. Het gebruik in deze sectoren nadert de door de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) vastgestelde streefwaarde van nul (TK, 29 683 nr. 200).

HACCP

In 2014 hebben de vleesproductiebedrijven waarvoor Hazard Analysis and Critical Control Points (HACCP) verplicht is, voldaan aan 90% van de HACCP regels op de inspectielijst van de NVWA. Bij gemiddeld 8% van de regels op de inspectielijst van de NVWA was er sprake van een geringe overtreding en bij 2% sprake van een overtreding of ernstige overtreding. De realisatie van 2015 zal uitwijzen of het goede resultaat geconsolideerd kan worden. Op basis van het resultaat uit 2014 is tevens de oorspronkelijke prognose voor 2015 voorzichtig naar boven bijgesteld (van 88% naar 90%).

Voedselzekerheid

  • De inzet van EZ op voedselzekerheid richtte zich in 2015 op vier thema’s: genetische bronnen, klimaatslimme landbouw, voedselverspilling en oceanen en aquacultuur. Voorts heeft EZ een Memorandum of Understanding getekend met onder meer Myanmar en Zuid-Afrika gericht op samenwerking op het vlak van de ontwikkeling van landbouw en kennisontwikkeling.

  • Nederland heeft nationale wetgeving inzake het Nagoya Protocol aangenomen. Dit draagt bij aan de behoud van internationale diversiteit van genetische bronnen voor landbouwgewassen.

  • In Grenada is, onder aanvoering van Nederland, FAO en de Wereldbank, het Voluntary Global Network on Foodsecurity and Blue Growth gelanceerd. Dit richt zich in een multistakeholder aanpak op de duurzame bescherming van mariene biodiversiteit op volle zee, het bevorderen van het duurzaam gebruik van oceanen voor visserij en het stimuleren van duurzame aquacultuur als voedselbron.

Duurzame veehouderij

  • In 2015 is binnen de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) een (concept)duurzaamheidsplan geïntroduceerd, waarmee ondernemers met nieuwbouw- of ingrijpende verbouwplannen kunnen laten zien hoe zij met hun investeringen willen bijdragen aan de verduurzaming van hun bedrijf én van de sector. Daarnaast zijn de UDV en de AVV in 2015 een samenwerking aangegaan met als doel het verduurzamingsproces in de productie en afzet van vlees met een plus op duurzaamheid te stimuleren en te versnellen. Er wordt een meerjarig programma uitgewerkt dat zich richt op het bevorderen van marktconcepten in de vleessector die een plus zijn voor de (internationale) markt, consument, dier en omgeving op het gebied van duurzaamheid.

  • EZ heeft de ambitie om het huidige percentage weidende melkkoeien te verhogen van 70% (in 2013) naar 80% in 2020. Hiervoor is onder andere financiële ondersteuning geboden aan de Stichting Weidegang en door een aanvullende bijdrage (2015–2020) voor kennisontwikkeling en -overdracht.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Percentage integraal duurzame stallen

0%

2008

10%

11,3%

12%

12,4%1

WUR

X Noot
1

Dit betreft een voorlopige realisatie.

De waarde is een indicatie van het percentage integraal duurzame stallen in Nederland ten opzichte van het totaal aantal in gebruik zijnde stallen.

Indicator

Referentiewaarde

Peil datum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Verhouding duurzame – totale investeringen

27%

2012

20%

28%1

24,5%

Publicatie in 2017

LEI

X Noot
1

Op basis van conceptrapport LEI, maart 2016.

Het aandeel duurzame investeringen in het totaal aan investeringen is in 2014 28%. In 2013 was dit nog 36%. De duurzame investeringen uitgedrukt in euro’s zijn in 2014 iets gestegen, maar de totale investeringen zijn harder gestegen.

Mestbeleid

  • Per 1 januari 2015 is de Wet verantwoorde groei melkveehouderij van kracht geworden. Deze wet maakt groei van bedrijven met melkvee mogelijk, mits de toename van de fosfaatproductie wordt verantwoord met mestverwerking en/of grond in gebruik bij het bedrijf. De AMvB verantwoorde groei melkveehouderij (AMvB Grondgebondenheid) zorgt ervoor, dat bij groei van de fosfaatproductie op melkveebedrijven deze groei ten minste voor een wettelijk vastgesteld percentage wordt verantwoord met grond in gebruik bij het bedrijf.

  • In 2015 is een stelsel van fosfaatrechten voor melkvee aangekondigd vanwege de groei van de melkveestapel (TK, 33 979, nr. 98). Met als doel te borgen dat de nationale fosfaatproductie onder het fosfaatproductieplafond blijft.

  • Voor het jaar 2015 zijn de percentages verplichte mestverwerking verhoogd. De operationele mestverwerkingscapaciteit is in 2015 naar verwachting vergroot met 3,5 mln kilogram fosfaat.

  • Per 1 januari 2015 zijn alle gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat op het niveau gekomen zoals aangekondigd in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

1. Realisatie normen fosfaat

78 mln kg

2002

10 mln kg

7 mln kg

0 mln kg

Publicatie 2016

CBS

2. Realisatie normen stikstof

420 mln kg

2002

331 mln kg

260 mln kg

325 mln kg

Publicatie 2016

CBS

De indicatoren «realisatie normen fosfaat» en «realisatie normen stikstof» geven de bodemoverschotten voor beide stoffen op Nederlandse landbouwgronden weer. Zij zijn een maat voor het berekende verlies aan mineralen naar landbouwgrond, na aftrek van de opname door landbouwgewassen en vervluchtiging van stikstof. De meest recent realisatiecijfers hebben betrekking op 2014. De realisatie is sterk afhankelijk van (vooral) natuurlijke omstandigheden in het groeiseizoen, met name het weer. Door minder groeizaam weer kan de opname van fosfaat door het gewas achterblijven waardoor er meer verliezen naar het milieu optreden (hier uitgedrukt in een bodemoverschot voor fosfaat). De realisatie van de normen voor stikstof en fosfaat voor 2014 zijn gebaseerd op voorlopige cijfers van het CBS. De definitieve cijfers worden rond september 2016 verwacht. Volgens de voorlopige cijfers is de raming 2014 voor fosfaat (10 mln kg) gehaald. De raming voor stikstof uit de begroting 2014 (331 mln kg) is, op basis van de voorlopige cijfers voor 2014, ruim gehaald. De voorlopige realisatiecijfers voor de indicatoren stikstof en fosfaat 2015 worden omstreeks juli 2016 verwacht.

Plantgezondheid en plantaardige productie

  • De voortgaande boycot van Rusland voor de export van plantaardige producten heeft ook in 2015 geleid tot het zoeken naar alternatieve afzetmogelijkheden. Zo is bijvoorbeeld de grens geopend voor peer in Brazilië, appel, peer en stekmateriaal in Vietnam.

  • In 2015 zijn afspraken gemaakt over fytosanitaire preventie tussen EZ en plantaardige sectororganisaties.

  • In 2015 zijn via het publiek private innovatie- en actieprogramma «Kas als Energiebron» de doelen en ambities uit de Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw 2014–2020 bepaald.

  • Uit de energiemonitor blijkt dat de CO2-emissie fors is gedaald, door onder andere de positieve trends bij het gebruik van duurzame energie en energiebesparing. Zoals door aardwarmteprojecten en de implementatie van «Het Nieuwe Telen».

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Totale CO2-emissie glastuinbouw

Circa 7,5 Mton1

2013

7,3 Mton

5,7

7,1 Mton2

Publicatie in 2016

LEI

               

Energie-efficiency index voedings- en genotmiddelen-industrie (VGI)

100%

2005

86%

84%

84%

Publicatie in 2016

RVO

X Noot
1

is CO2-emissieruimte conform CO2-convenant, zijnde het gemiddelde van de CO2-emissies van 2010 tot en met 2012.

X Noot
2

Abusievelijk was de raming voor 2014 van 7,3 Mton in de begroting doorgetrokken naar 2015, terwijl dit 7,1 Mton had moeten zijn.

De ramingen 2014 en 2015 betreffen de maximale CO2-emissieruimtes van de glastuinbouw voor deze jaren. De realisatie ligt daar fors onder.

De CO2-emissie van de glastuinbouw is in de periode van 2010–2014 met 30% afgenomen. De daling komt door krimp van het areaal, de gedaalde elektriciteitsopwekking door WKK en de positieve trends bij het gebruik van duurzame energie en energiebesparing. De inzet van duurzame energie versnelt, vooral door aardwarmteprojecten. Het energiegebruik per m2 daalt doordat energiebesparing het effect van intensivering (door bijvoorbeeld extra belichting) overtreft. Bron: LEI-WUR, Energiemonitor Nederlandse glastuinbouw 2014.

De voedings- en genotmiddelenindustrie ligt qua energie-efficiency in 2014, evenals in 2013, circa 1,5% voor op de raming. Dit wijst op het belang dat deze sectoren hechten aan energie efficiency maatregelen.

Diergezondheid en dierenwelzijn

  • In 2015 is het verbod op wilde dieren in het circus in werking getreden. Verder is een verbod op zwanendriften gerealiseerd. Nieuw is verder dat voor de invoering van de 4 dagen-eis bij drachtige zeugen (in Europa is dat 28 dagen) een maatwerkaanpak is gestart. In de beleidsbrief dierenwelzijn (TK, 28 286, nr. 651) is de Tweede Kamer geïnformeerd over het dierenwelzijnsbeleid Het Besluit tot wijziging van het Besluit Houders van dieren is nog niet vastgesteld, waardoor een aantal voornemens uit de beleidsbrief nog niet is bestendigd. Om ook verdere stappen op Europees niveau te zetten, is samen met een aantal andere lidstaten position papers uitgebracht over transport en de verbetering van het welzijn van varkens.

  • In 2015 zijn de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) en het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) in functie getreden. Eind 2015 is de voortgangs-rapportage Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven (TK, 32 336, nr. 42) naar de Tweede Kamer gestuurd. Het advies van de denktank Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven vormt hierin een cruciaal element. EZ neemt de ambitie van de denktank over om Nederland internationaal toongevend te laten worden op het gebied van humane proefdiervrije innovaties.

  • EZ heeft geïnvesteerd in preventie en het tijdig opsporen van besmettelijke dierziekten. Er zijn in 2015 geen uitbraken geweest van besmettelijke dierziekten. Het jaar stond in het teken van de nasleep van de hoogpathogene vogelgriep H5N8 uitbraken in 2014 (evaluatie en opvolging). Daarnaast zijn de overgenomen regelgeving en taken van de voormalig Productschappen ingebed in de EZ organisatie.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

EU-OIE vrije status

7

2009

7

7

7

7

EU en OIE

Deze indicator geeft het aantal ziekten weer, waarvoor Nederland een officiële EU en/of OIE dierziektevrije status heeft.

Visserij

  • In februari 2015 heeft de Europese Commissie het Nederlandse Operationeel Programma 2014–2020 goedgekeurd.

  • In 2015 zijn twee regelingen opengesteld, de regeling jonge vissers en de regeling innovatieprojecten aanlandplicht.

  • Het jaar 2015 was ook het laatste jaar dat nog gebruik gemaakt kon worden van middelen uit het Europees Visserijfonds (EVF) programmaperiode 2007–2013 om deze doelen te bereiken.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum1

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

1. Voorzorgsniveau schol

230.000 ton

2005

803.308 ton

735.330 ton

901.694 ton

ACOM

2. Voorzorgsniveau tong

37.000 ton

2005

40.570 ton

48.151 ton

41.137 ton

ACOM

X Noot
1

Voorzorgniveaus zijn in de loop van de tijd aangepast. Oorspronkelijk was deze 205.000 ton voor schol en 41.000 ton voor tong.

ICES beschouwt sinds juni 2015 het bestand voor de Noordzee en voor het Skagerrak als één, hiermee is het totale bestand dus groter dan voorheen (was alleen Noordzee). De referentiewaarden zijn hiermee nog niet in overeenstemming gebracht.

De referentiewaarde hier is overeenkomstig de minimale streefwaarde: het betreft de minimale omvang van een visbestand om de soort duurzaam in stand te houden. De realisatie van de voorzorgsniveaus voor tong en schol vertonen nog steeds een gunstige ontwikkeling. De realisatiecijfers voor 2015 betreffen voorlopige cijfers. Definitieve cijfers komen medio 2016 beschikbaar.

Kennisontwikkeling en innovatie

  • Onderzoek is uitgevoerd voor de agenda's van de topsectoren Agri&Food, en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen en voor beleidsontwikkeling en politieke besluitvorming in het groene domein. De accenten bij het onderzoek voor politieke besluitvorming lagen bij mest en mineralenbeleid, risico's van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij omwonenden en bijen. Binnen de Topsectoren is voortgang geboekt om maatschappelijke opgaven samen met het bedrijfsleven op te pakken. Voorbeelden zijn Publiek Private Samenwerkingen op het gebied van duurzame bodem, duurzame veehouderij, diergezondheid, voedselveiligheid en vergroening gewasbescherming.

  • Op basis van de nieuwe innovatieagenda’s 2016–2019 zijn nieuwe innovatiecontracten voor de periode 2016–2017 ondertekend (TK, 32 637, nr. 201).

  • In opdracht van EZ heeft de OESO het Nederlandse agrarische kennis- en innovatiesysteem (AKIS) gereviewd. Daaruit blijkt dat de Nederlandse AKIS op wereldniveau goed functioneert en daarmee bijdraagt aan concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens. Om die positie te behouden, heeft de OESO enkele aanbevelingen gedaan. De evaluatie en de beleidsreactie is in 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 34 284, nr. 7).

  • Uit de evaluaties van de Regeling Subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek over de periode 2008–2014 en het Kennisbasisprogramma 2011–2014 blijkt dat voldaan wordt aan de gestelde doelstellingen (TK, 34 000 XIII, 151).

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Percentage innoverende agrarische bedrijven

11,6%

2006

10%

17,8%

10%

Publicatie in 2016

LEI

Kengetal

2012

2013

2014

2015

Aantal innovatienetwerken en bedrijfsprojecten groene sector gestart met bijdrage uit publieke middelen

155

131

0

0

Bron: RVO.nl

       

Bron: RVO

In 2015 zijn er geen openstellingen geweest vanwege de overgang van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) per 1-1-2014 naar de provincies. Om die reden was en is er geen rijksbudget meer beschikbaar voor de Praktijknetwerken en Samenwerking bij Innovatie.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

1. Vraagsturing van groen onderzoek door maatschappelijke actoren (beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties)

80%

2012

>85%

95%

>80%

Publicatie in 2016

PROSU

2. Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties

85%

2012

>85%

84%

>85%

Publicatie in 2016

PROSU

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

885.441

696.112

676.537

729.130

623.541

658.062

– 34.521

Waarvan garantieverplichtingen

58.700

43.374

37.707

28.537

28.430

131.869

– 103.439

UITGAVEN

867.196

613.752

666.001

660.124

667.686

585.628

82.058

               

Subsidies

300.756

99.065

71.753

78.379

90.430

53.904

36.526

Duurzame veehouderij

27.131

27.799

16.241

6.256

14.088

7.483

6.605

Investeringsregeling duurzame stallen

18.760

5.047

10.565

1.476

7.663

3.211

4.452

Kleine en grote netwerken POP-Nieuwe Uitdagingen

476

622

459

1.166

1.742

1.176

566

Regeling fijnstofmaatregelen

309

16.054

 

1.491

3.261

1.820

1.441

Overig

7.586

6.076

5.217

2.123

1.422

1.276

146

Plantaardige productie

14.768

19.327

15.396

12.724

9.562

15.526

– 5.964

Duurzaamheids-investeringen Nieuwe Uitdagingen

3.988

3.855

1.931

2.068

3.275

4.975

– 1.700

Demoregeling Schoon en Zuinig

2.225

57

709

526

911

1.032

– 121

Investeringsregeling energiebesparing (IRE)

401

862

113

375

– 262

Marktintroductie energie innovaties (MEI)

7.749

12.577

13.689

8.642

4.788

8.749

– 3.961

Overig

806

2.838

597

626

475

395

80

Diergezondheid en dierenwelzijn

3.702

2.518

3.017

4.820

3.368

2.008

1.360

Regeling in beslag genomen goederen

3.702

2.518

3.017

4.820

3.368

2.008

1.360

Visserij

6.365

8.549

8.774

5.416

6.229

7.483

– 1.254

Regelingen onder het nieuwe EFMZV

       

5.017

5.003

14

Overige (uitfinanciering regelingen onder EVF)

6.365

8.549

8.774

5.416

1.212

2.480

– 1.268

Agrarisch ondernemerschap

9.220

9.953

9.785

8.824

9.496

11.138

– 1.642

Flankerend beleid pelsdierhouders

2.000

2.000

2.000

2.000

2.006

2.000

6

Brede weersverzekering

1.876

1.421

1.471

1.403

3.550

6.650

– 3.100

Investeringsregeling Jonge Agrariërs

4.778

3.945

3.349

2.235

3.940

2.488

1.452

Demoregeling proefprojecten Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

1.862

2.557

2.019

3.186

     

Overig

704

30

946

       

Agrarische innovatie

17.537

10.373

4.340

2.091

3.416

2.997

419

Samenwerking POP Nieuwe uitdagingen

149

548

591

2.091

1.978

1.400

578

Overig

15.388

9.825

3.749

 

1.438

1.597

– 159

Apurement

52.033

20.546

12.269

35.247

11.799

7.269

4.530

Regeling apurement

52.033

20.546

12.269

35.247

11.799

7.269

4.530

               

Storting interne begrotingsreserves

170.000

   

3.001

32.472

0

32.472

Interne begrotingsreserve landbouw

     

2.511

3.525

0

3.525

Interne begrotingsreserve apurement

170.000

   

490

28.947

0

28.947

               

Garanties

12.862

10.500

27.119

27.191

33.862

22.500

11.362

Bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

1.450

2.000

3.000

3.056

3.008

3.000

8

Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit

11.412

8.500

24.119

24.135

28.347

17.000

11.347

Garantstelling Marktintroductie Innovaties (GMI)

       

2.507

2.500

7

               

Opdrachten

186.690

151.569

145.478

156.959

136.504

134.903

1.601

Duurzame veehouderij

4.555

1.761

8.463

2.908

4.282

5.610

– 1.328

Mestbeleid

5.410

5.609

6.539

13.007

9.161

10.640

– 1.479

Plantaardige productie

9.542

3.934

4.541

5.334

1.057

1.739

– 682

Plantgezondheid

5.357

1.769

2.500

1.605

1.758

2.362

– 604

Diergezondheid en dierenwelzijn

13.006

13.161

10.011

9.075

8.044

10.104

– 2.060

Voedselveiligheid- en kwaliteit

15.371

12.799

7.137

5.909

3.820

4.917

– 1.097

Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

1.487

5.753

3.743

4.382

1.741

3.745

– 2.004

Visserij

6.805

5.387

1.923

1.388

3.398

1.180

2.218

Agrarisch ondernemerschap

4.671

4.155

4.655

2.547

2.849

2.364

485

Agrarische innovatie en overig

2.926

4.877

227

522

760

500

260

Kennisontwikkeling en innovatie

114.736

92.364

95.739

110.282

99.634

91.742

7.892

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

118.087

117.704

120.616

105.610

82.746

86.883

– 4.137

Medebewind productschappen

23.749

20.354

23.750

25.477

4.774

7.333

– 2.559

Dienst Landbouwkundig Onderzoek

94.338

95.027

94.819

77.341

75.221

75.816

– 595

ZonMW/dierproeven

         

1.880

– 1.880

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden

 

2.323

2.047

2.792

2.751

1.037

1.714

Centrale Commissie Dierproeven

         

817

– 817

               

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

3.500

4.200

5.577

3.145

14.064

3.972

10.092

Diergezondheidsfonds

3.500

4.200

5.577

3.145

14.064

3.972

10.092

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

12.615

10.647

10.519

8.672

1.847

UNEP, FAO en overige contributies

   

12.615

10.647

10.519

8.672

1.847

               

Bijdragen aan agentschappen

245.301

230.714

282.843

278.193

299.561

274.794

24.767

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

136.926

125.039

144.817

130.740

141.829

129.706

12.123

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

96.595

98.992

129.197

138.948

149.999

136.932

13.067

Dienst Landelijk Gebied

365

255

221

222

 

1.121

– 1.121

Rijksrederij

11.415

6.428

8.608

8.283

7.733

7.035

698

               

ONTVANGSTEN

306.938

302.615

329.393

357.416

123.539

313.058

– 189.519

Agroketens

     

3.430

267

 

267

Mestbeleid

5.617

5.990

6.324

5.884

3.324

7.209

– 3.885

Diergezondheid en dierenwelzijn

788

385

8.760

3.327

2.399

500

1.899

Plant- en diergezondheid

     

605

328

 

328

Voedselveiligheid en kwaliteit

4.293

2.812

288

94

46

430

– 384

Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

258.113

254.252

279.244

228.287

40.697

259.170

– 218.473

Visserij

6.512

7.449

6.265

8.891

9.154

4.993

4.161

Agrarische innovatie en overig

6.268

5.279

671

707

1.832

 

1.832

Kennisontwikkeling en innovatie

10.280

14.760

15.902

20.177

13.617

12.363

1.254

Garanties (provisies)

3.359

1.162

2.300

2.004

1.696

1.800

– 104

Agentschappen

485

483

15

5.689

0

5.689

Onttrekking begrotingsreserves

11.709

10.041

9.156

83.995

44.490

26.593

17.897

Toelichting op de verplichtingen

De lagere verplichtingen van € 18,7 mln houden onder meer verband met uitgaventaakstellingen voor 2016.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Duurzame veehouderij

De hogere realisatie op de post «Investeringsregeling duurzame stallen» ad. € 4,5 mln betreffen met name de hogere uitgaven voor de Regeling duurzame stallen Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ad. € 3,8 mln. De reden is dat ten tijde van de opstelling ontwerpbegroting 2015 nog niet de laatste prognoses voor uitfinanciering van de aangegane verplichtingen bekend waren. Daarnaast is sprake van hogere uitgaven voor subsidies Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) ad. € 0,5 mln.

Plantaardige productie

Dit onderdeel laat een lagere realisatie (€ 6,0 mln) zien, op de onderdelen duurzaamheidsinvesteringen nieuwe uitdagingen en marktintroductie energie innovaties (MEI). Lagere uitgaven bij de MEI houden deels verband met het overhevelen van het onderzoeksdeel van het budget naar het opdrachtenbudget voor kennisontwikkeling en innovatie. Verder zijn er geen nieuwe openstellingen geweest.

Agrarisch ondernemerschap

In 2015 is de brede weersverzekering met 50% gegroeid naar 1.200 deelnemers. In 2015 viel de subsidieregeling voor het eerst onder het kader van het Plattelands Ontwikkelings Programma (POP3). Een deel van de regeling krijgt daarmee Europese cofinanciering. Er is minder (€ 3,1 mln) uitgegeven omdat niet het gehele budget voor de regeling nodig was. Tevens is meer in Brussel gedeclareerd dan oorspronkelijk begroot om toekomstige onderuitputting van Europese middelen te voorkomen.

Apurement

De realisatie houdt verband met door de Europese Commissie opgelegde correcties op ingediende declaraties. Dit is vooraf niet in te schatten. De correcties hebben met name betrekking gehad op Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) over de periode 2000–2006 € 4,5 mln, de randvoorwaarden (cross compliance) op het domein van dierenwelzijn, diergezondheid en milieu € 6 mln en overschrijding van de betaaltermijn voor de GMO-regeling groenten en fruit € 1,3 mln.

Toelichting op de interne begrotingsreserves

Interne begrotingsreserve Landbouw

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

33.249

+ bijschrijving rente

0

+ storting voor uitfinanciering regeling Marktintroductie Energie Innovaties (MEI)

868

+ storting voor uitfinanciering diverse regelingen gefinancierd met PAS-middelen

2.657

– onttrekking voor betaling diverse regelingen

3.900

– onttrekking voor betaling diverse projecten

7.094

– onttrekking voor Ctgb

908

Stand per 31/12/2015

24.872

Toelichting op de stortingen

De uitfinanciering van de openstellingen van de regeling loopt ook de komende jaren nog door. Om kasbudget beschikbaar te houden voor de betalingen op de openstellingen, is het niet gebruikte kasbudget in de reserve landbouw gestort.

Toelichting op de onttrekkingen

In het verleden zijn bedragen in de reserve gestort om de uitfinanciering op diverse regelingen en projecten te kunnen financieren. In 2015 zijn daarvoor bedragen aan de reserve onttrokken. Het gaat daarbij om onder andere de duurzame stallen, investeringsregeling Jonge Agrariërs, regeling Fijnstofmaatregelen en de uitvoering van diverse projecten op het gebied van intensieve veehouderij. Op het budget voor College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is een jaarlijks tekort. De onttrekking uit de reserve heeft tot doel dit tekort voor 2015 te dekken.

Interne begrotingsreserve Visserij

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

13.425

+ bijschrijving rente

0

+ storting voor subsidieregelingen onder EFMZV

5.017

– onttrekking voor subsidieregelingen onder EVF as 1

92

– onttrekking voor subsidieregelingen onder EVF as 2

199

– onttrekking voor subsidieregelingen onder EVF as 3

920

Stand per 31/12/2015

17.231

Toelichting op de stortingen en onttrekkingen

Voor de cofinanciering van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) is een bedrag van € 5 mln gestort omdat voor de opengestelde regelingen nog geen uitgaven zijn gedaan.

Er is € 1,2 mln onttrokken aan de interne begrotingsreserve Visserij om de nationale cofinanciering van het Europees Visserijfonds (EVF) aan te vullen.

Interne begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

41.290

+ bijschrijving rente

0

+ storting voor flankerend beleid pelsdierhouderij

2.006

+ storting voor dekking verliesdeclaraties

5.516

– onttrekking

26.650

Stand per 31/12/2015

22.162

Toelichting op de stortingen

Deze reserve is bedoeld om de verliesdeclaraties te betalen voor afgegeven garantiestellingen aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw en visserij worden gefaciliteerd. Hiervoor is een reguliere storting gedaan van 3 mln. Daarnaast is een bedrag van € 2,5 mln gestort voor verliesdeclaraties voor de garantstelling voor marktintroductie van innovaties binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. Deze regeling is in 2015 nog niet opengesteld. Tenslotte is de jaarlijkse storting van € 2 mln gedaan die benodigd is voor het flankerend beleid bij het verbod op de pelsdierhouderij (amendement van Gerven/Dijsselbloem, TK, 2010–2011, 32 609 XIII, nr 4).

Toelichting op de onttrekkingen

Ook in 2015 hebben de banken als gevolg van de economische crisis en de verzwakte structuur van de sector met veel faillissementen in met name de glastuinbouw verliesdeclaraties op grond van de borgstelling ingediend. Dekking van deze hogere uitgaven heeft plaatsgevonden uit de reserve Borgstellingsfaciliteit.

Garantstelling Landbouwondernemingen Werkkapitaal (GLOW)

In december 2014 heeft de Staatssecretaris de garantstelling voor werkkapitaal gepubliceerd en opengesteld, als vangnetmaatregel in verband met de Russische boycot van agrarische producten (augustus 2014). In het voorjaar 2015 is gebleken dat de banken met de al bestaande producten en instrumenten in staat waren om in de kern gezonde bedrijven adequaat te ondersteunen. De regeling is per 31-12-2015 afgelopen.

Garantstelling Marktintroductie Innovaties

In 2015 heeft de Europese Commissie goedkeuring gegeven aan de garantstelling voor marktintroductie van innovaties binnen het nationale plattelandsontwikkelingsprogramma. Ten behoeve van de openstelling is de regeling in concept uitgewerkt en de uitvoering door RVO voorbereid. Eind 2015 is het overleg met de banken over de regeling nog niet afgerond.

Interne begrotingsreserve apurement

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

150.304

+ storting

28.947

– onttrekking

4.727

Stand per 31/12/2015

174.524

De reserve is bestemd voor door de Europese Commissie opgelegde correctievoorstellen op ingediende declaraties. De storting houdt verband met het door het Europese Hof nietig verklaarde besluit van de EC voor de correctie van de regeling aardappelzetmeel van ruim € 28 mln. De EC heeft dit bedrag in 2015 terugbetaald. Voor de periode 2007–2009 heeft de EC in juni 2014 een correctievoorstel opgelegd van € 72 mln voor het dossier GMO Groeten en Fruit. EZ is naar het Bemiddelingsorgaan gegaan en heeft geadviseerd het correctievoorstel substantieel lager vast te stellen. Het definitieve besluit van de EC bedraagt € 50,8 mln. Dit bedrag zal Nederland naar verwachting in 2016 betalen ten laste van de interne reserve apurement.

Garanties

Verliesdeclaratie Borgstellingsfaciliteit

De hogere uitgaven hangen samen met de in 2015 voortdurende economische crisis waardoor banken een omvangrijk beroep hebben gedaan op de garantieregeling landbouw en landbouw plus. Dekking van deze hogere uitgaven heeft plaatsgevonden uit de reserve Borgstellingsfaciliteit.

Opdrachten

Kennisontwikkeling en Innovatie

De € 7,9 mln hogere uitgavenrealisatie op Kennisontwikkeling en Innovatie betreft additionele projectbudgetten voor de DLO-onderzoeksprogrammering. Hiervan is € 1,9 mln besteed aan Voedselzekerheidsprojecten via het Ministerie van Buitenlandse zaken/Ontwikkelingsamenwerking in Afghanistan.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Het budget voor ZonMW/dierproeven is overgeheveld naar het Ministerie van VWS om mee te nemen in de programmering ZonMW en wordt derhalve daar verantwoord.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

De bijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF) valt totaal € 10 mln hoger uit. De reden is dat EZ genoodzaakt is om een aantal uitgaven voor te financieren. Deze uitgaven komen voort uit een verandering van systematiek. De PBO’s zijn met ingang van ultimo 2015 opgeheven en EZ heeft een aantal taken overgenomen. EZ legt voor deze en andere DGF-taken op basis van de Gezonds- en welzijnszijnswet voor dieren (Gwwd) bij de sector heffingen op. In deze heffingen zitten echter nog niet alle kosten verwerkt die op basis van het DGF convenant aan de sector toegerekend kunnen worden. Bovendien moeten de uitgaven die voor cofinanciering door Europa in aanmerking komen, eerst door EZ betaald worden. Een deel van de overschrijding wordt gecompenseerd door de onderuitputting bij de post opdrachten Diergezondheid, voor de basismonitoring door de Gezondheidsdienst voor Dieren, die nu betaald is vanuit het DGF en begroot stond onder opdrachten Diergezondheid.

Bijdragen aan agentschappen

De NVWA stevende in 2015 af op een negatief exploitatieresultaat. Daardoor dreigde het eigen vermogen van de NVWA negatief te worden. EZ streeft naar een gezond eigen vermogen voor de NVWA, dat voldoende buffer vormt om toekomstige (onvoorziene) tegenvallers te kunnen opvangen. Daartoe is in 2015 € 12,1 mln toegevoegd aan het eigen vermogen van de NVWA.

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Algemene doelstelling

Groen onderwijs van hoge kwaliteit. Hierbij streeft het Ministerie van Economische Zaken naar:

  • Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

  • Vergroten van de kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Hiermee draagt groen onderwijs bij aan de doelstellingen van de artikelen 16 (Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens) en 18 (Natuur en regio).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Stimuleren

  • Stimuleren van een hoog kwaliteitsniveau van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • Stimuleren van voorwaarden om te voldoen aan de vervangingsvraag en de transitie naar een groene economie. Afspraken maken met instellingen over bevorderen doorstroom, verminderen aantal voortijdige schoolverlaters, leven lang leren door om- her- en bijscholing, aanspreken van nieuwe groepen, in het bijzonder in de (rand)stedelijke omgeving.

  • Stimuleren, in overleg met de instellingen, van ondernemerschap en internationalisering waardoor leerlingen na afronding van hun opleiding een basis hebben voor de start van een eigen bedrijf in het groene domein.

Regisseren

  • Mede met instellingen en het bedrijfsleven zorgdragen voor het versterken van kwalificerende functies binnen het domein voedsel, natuur en leefomgeving van het groen (voorbereidend) beroepsonderwijs en de kennisverspreiding en ondersteunende functies binnen de groene kennisinfrastructuur.

Financieren

  • De groene instellingen functioneren binnen het wettelijk stelsel dat voor het gehele onderwijs geldt. Naast de basisbekostiging ontvangen de scholen stimuleringsbijdragen om zich te verbinden met het bedrijfsleven en de groene kennisinfrastructuur (zie onderstaand).

Kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte (natuur en groene leefomgeving), onder meer door actieve inzet van het groen onderwijs.

Stimuleren

  • Stimuleren van de vorming van vraaggestuurde landelijke Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV) en Centers of Expertise (CoE) op een achttal expertisethema’s: Biobased Economy, Greenports, Agrodier, Food, Open teelten, Natuur en groene Leefomgeving, Agri&Food en Tuinbouw en uitgangsmaterialen. Daarbij worden slimme verbindingen gemaakt tussen regionaal opererende organisaties en wordt landelijke afstemming gezocht tussen onderwijs, regionaal Midden- en Kleinbedrijf (MKB), maatschappelijke organisaties en lagere overheden (stimuleren van de gouden driehoek in de groene sector). Belangrijke speerpunten zijn het opleiden van talent dat aansluit bij de innovatieopgaven van ondernemers, zwaartepuntvorming, stimuleren van ondernemerschap en excellent praktijkgericht onderzoek samen met bedrijfsleven.

  • Stimuleren van beter ondersteunen van het innovatief vermogen van het MKB door het instrument van groene plus lectoraten in het groene HBO meer vraaggestuurd in te zetten voor kennisvragen vanuit het MKB.

  • Stimuleren van activiteiten gericht op het verspreiden, doorstromen en benutten van kennis voor doelgroepen die deelnemen aan de Nederlandse samenleving.

  • Stimuleren van educatieve activiteiten (sociaal leren) voor een groene economie (Duurzaam Door).

Kengetal

2011

2013

2015

Adequaat aanbod aan de vraag op de arbeidsmarkt.

1%

52%

85%

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

Toelichting: Adequaat aanbod wordt gemeten door middel van de Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep (ITKB). Resultaten worden tweejaarlijks gepubliceerd.

Beleidsconclusies

De onderstaande beleidsconclusies geven een kernachtig beeld van de belangrijkste programma-uitgaven en de belangrijkste resultaten van het beleid in 2015.

Algemeen

De Kamer is met de brief Sectoronderwijs (TK, 34 284, nr.1) en de brief Reactie kabinet op het rapport van Berenschot «Scenario’s bekostiging AOC’s» (TK, 34 284, nr.4) geïnformeerd over de uitkomsten van een aantal onderzoeksporen die in 2015 zijn afgerond. Het gaat hierbij om de bekostiging tussen EZ en OCW gefinancierd onderwijs en de invulling van de stelselrol EZ richting het Groen onderwijs. Voornaamste beleidsconclusies zijn:

  • De taakstelling van € 33 mln vanaf 2016 als gevolg van het Regeerakkoord Rutte II wordt binnen de groene onderwijskolom taakstellend ingevuld met structuurverbeteringen gericht op vernieuwing van het Groen onderwijsmodel. Hiervoor wordt een meerjarige strategische ontwikkelagenda opgesteld in 2016.

  • De vakinhoudelijke sturing op het Groen onderwijs wordt vanuit EZ versterkt en OCW gaat het stelselbeleid meer laten aansluiten op sectorale behoeften.

Kennisverspreiding, benutting en doorstroming

  • De voortgang van vier Centres of Expertise (CoE) in het hoger beroepsonderwijs (HBO) op de thema’s Food, Greenports, Agrodier en Open Teelten zijn in 2015, tijdens de «Midterm review», positief beoordeeld door Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek. De commissie geeft aan dat de vier CoE een solide basis hebben gelegd en voldoende voortgang hebben geboekt die vertrouwen biedt voor een duurzame financiële en inhoudelijke zelfstandige publiek-private samenwerking in 2016 en verder.

  • In 2015 zijn een zevental nieuwe (groene plus) lectoraten van start gegaan op de thema’s biomimicry, bijengezondheid, responsief onderwijs, gezonde & duurzame voeding en welvaartsziekten, nieuwe business modellen, sociale innovatie en vitale agribusiness.

  • Verschillende instrumenten zijn ingezet om kennisdoorstroming, -verspreiding en -benutting te stimuleren waaronder Wageningen UR Knowledge Share (WURKS), Beleidsondersteunend Onderzoek Groen Onderwijs (BOGO) en Groen KennisNet (GKN). Er zijn vele tastbare producten ontwikkeld zoals lesmateriaal, vernieuwing curricula, masterclasses en cursussen voor docenten. De producten zijn in gebruik genomen door het groene onderwijs.

DuurzaamDoor

  • In 2015 zijn landelijk onderwijsnetwerken onderhouden in het primair onderwijs (PO), voortgezet onderwijs (VO), middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en hoger onderwijs (HO) die elk jaarconferenties, publicaties en professionaliseringstrainingen voor docenten hebben georganiseerd. Kennis en lesmaterialen zijn gedeeld via het ICT systeem «Groen Gelinkt». Het Groen onderwijs is betrokken via ambitie van «Voorop in de vergroening» waarin alle scholen inmiddels het ECO-school» label hebben verworven. Aan het onderwijsproces Onderwijs2032 is een «White paper Natuur, Milieu en Duurzaamheid» aangeboden namens 50 veldpartijen en samen met het Ministerie van I&M is een onderzoek «Duurzaamheid in het onderwijs» uitgevoerd door Het Groene Brein en aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, 20 487, nrs. 49 en 50).

  • In de provincies zijn in 2015 circa 70 grotere en kleinere projecten tot stand gekomen op lokaal/regionaal niveau op dossiers groen en de stad, energie, klimaat, afval, integrale gebiedsontwikkeling, water, productie en consumptie en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

MeerjarenInvesteringsProgramma’s 2013–2015

  • Door het Groen onderwijs is geïnvesteerd in de thema’s versterking kennisinfrastructuur, doelmatigheid opleidingsaanbod, versterken authentiek leren en inhoudelijke vernieuwing van opleidingen. Binnen deze thema’s hebben alle instellingen eigen concrete strategische accenten gelegd.

Internationaal

  • Binnen het Borderless Network vindt samenwerking plaats tussen overheid, bedrijfsleven en groene kennisinstellingen binnen het thema internationalisering. In 2015 is er op basis van een bestuurlijk vastgestelde notitie verder gewerkt aan vastgestelde doelstellingen. EZ faciliteerde verschillende acties om deze doelstellingen te bereiken.

  • De kennisinstellingen maakten zichtbaar waar ze internationaal actief zijn in samenwerking met elkaar, de overheid en het bedrijfsleven. Hiervoor is landenkaart fase 1 ontwikkeld: http://www.wageningenur.nl/nl/Onderzoek-Resultaten/projectenkaart.htm en http://goo.gl/21vshb.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

792.820

805.094

840.206

862.305

827.516

891.348

– 63.832

UITGAVEN

775.377

788.384

817.433

807.497

843.384

839.465

3.919

               

Leningen

   

83

 

55

 

55

Schatkistbankieren

   

83

 

55

 

55

               

Bekostiging

685.539

704.293

733.507

739.107

780.769

763.092

17.677

WO-groen

162.177

165.535

168.174

169.299

174.610

181.531

– 6.921

HBO-groen

67.472

78.137

79.472

84.478

90.568

87.188

3.380

MBO-groen

146.364

152.130

158.744

153.186

181.919

170.347

11.572

Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA)

11.364

11.813

13.933

12.733

     

Wachtgelden

12.333

13.152

13.545

13.966

13.991

13.673

318

VMBO-groen

278.649

276.313

291.009

297.706

316.547

305.717

10.830

Aequor

7.180

7.213

8.630

7.739

3.134

4.636

– 1.502

               

Subsidies

83.889

79.481

82.205

66.194

60.695

74.524

– 13.829

Aansturing collectieve ondersteuning

5.545

5.074

5.404

3.325

5.875

4.039

1.836

School als Kenniscentrum

30.522

26.755

27.872

23.851

21.962

31.383

– 9.421

Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

5.567

5.665

1.991

2.044

1.523

713

810

Aanvullende onderwijssubsidies

34.634

32.809

41.150

33.272

27.106

33.705

– 6.599

Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit

2.671

1.655

2.857

2.435

1.429

1.500

– 71

Educatie

4.950

7.523

2.931

1.267

2.800

3.184

– 384

               

Opdrachten

5.949

4.610

1.638

646

628

612

16

Kennisverspreidingsprojecten

5.949

4.610

1.638

646

628

612

16

               

Bijdragen aan agentschappen

     

1.550

1.237

1.237

0

RVO

     

1.550

1.237

1.237

0

               

ONTVANGSTEN

368

5.154

3.910

231

243

75

168

Toelichting op de verplichtingen

De beschikbare € 50 mln voor schatkistbankieren van groene onderwijsinstellingen hoefde niet te worden aangesproken. Verplichtingen voor subsidies met uitgaven 2015 waren al grotendeels meerjarig in voorgaande jaren aangegaan. Vanwege het wegvallen van de groene plus subsidies ingaande 2016 werden er in beperktere mate nieuwe verplichtingen aangegaan.

Toelichting op de uitgaven

Bekostiging

De € 6,9 mln lagere uitgavenrealisatie op de bekostiging WO-groen heeft met name de volgende oorzaken:

  • € 6,6 mln van de middelen in 2014 beschikbaar gekomen door het amendement Harbers-Koolmees werd verdeeld over de andere bekostigingsinstrumenten.

  • € 2,2 mln is overgeboekt naar OCW ten behoeve van het zwaartekrachtprogramma.

  • De uitgaven werden € 1,9 mln hoger als gevolg van loon- en prijsbijstelling.

De € 3,4 mln hogere uitgavenrealisatie op de bekostiging HBO-groen heeft de volgende oorzaken:

  • € 2 mln betreft een herverdeling van middelen in 2014 beschikbaar gekomen door het amendement Harbers-Koolmees om de tekorten groen onderwijs ongedaan te maken.

  • De uitgaven werden € 1,4 mln hoger als gevolg van loon- en prijsbijstelling.

De € 11,6 mln hogere uitgavenrealisatie op de bekostiging MBO-groen heeft de volgende oorzaken:

  • € 2,7 mln betreft een herverdeling van middelen in 2014 beschikbaar gekomen door het amendement Harbers-Koolmees om de tekorten groen onderwijs ongedaan te maken.

  • € 2 mln is in aanvulling op het amendement gevonden binnen de begroting van EZ.

  • € 4,4 mln betreft het beschikbaar stellen in 2015 van de middelen praktijkleren primaire sectoren via de bekostiging.

  • € 0,2 mln is via OCW beschikbaar gekomen voor de Regeerakkoordmaatregel extra onderwijstijd.

  • € 2,3 mln is toegevoegd voor loon- en prijsbijstelling.

De € 10,8 mln hogere uitgavenrealisatie op de bekostiging VMBO-groen heeft de volgende oorzaken:

  • € 3,3 mln is een gevolg van hogere te bekostigen aantallen.

  • € 3 mln betreft een herverdeling van middelen in 2014 beschikbaar gekomen door het amendement Harbers-Koolmees en de aanvulling Staatssecretaris EZ om de tekorten groen onderwijs ongedaan te maken.

  • € 4,5 mln is toegevoegd voor loon- en prijsbijstelling.

De € 1,5 mln lagere uitgaven voor Aequor is een gevolg van overboeking van € 1,5 mln naar OCW ten behoeve van Samenwerking beroepsonderwijs bedrijfsleven (SBB).

Instrument

Type studenten/ getuigschriften/ promoties

Aantallen

Prijs

Bedrag

€ 1.000

Realisatie 2015

Bekostiging

Inschrijvingen

5.463

5.458

29.817

 

WO-groen

Graden Bachelor

843

8.616

7.264

 
 

Graden Master

892

11.774

10.503

 
 

Promoties

273

97.119

26.514

 
 

Vaste componenten

   

100.512

174.610

Bekostiging

Inschrijvingen hoog

7.839

6.770

53.074

 

HBO-groen

Graden hoog

1.240

6.770

8.395

 
 

Vaste componenten

   

29.099

90.568

Bekostiging MBO-groen

Studenten beroeps-opleidende leerweg

19.112

7.489

143.134

 
 

studenten beroeps-begeleidende leerweg

8.835

4.390

38.785

181.919

Wachtgelden

Vaste component

     

13.991

Bekostiging

Leerlingen VMBO/VBO

21.000

7.423

155.883

 

VMBO-groen

Leerlingen VMBO/LWOO

14.300

11.235

160.664

316.547

Aequor

Vaste component

     

3.134

Totaal

       

780.769

Subsidies

De € 9,4 mln lagere uitgavenrealisatie op School als Kenniscentrum heeft de volgende oorzaken:

  • € 1,8 mln is uitgezet op aansturing collectieve ondersteuning.

  • € 4,4 mln praktijkleren primaire sectoren is uitgezet via bekostiging MBO.

  • € 3,2 mln is veroorzaakt door vertraging van projecten Regeling praktijkleren en groene plus. De vertraging leidt tot uitgaven in 2016.

De € 6,6 mln lagere uitgavenrealisatie op aanvullende onderwijssubsidies is veroorzaakt door vertraging van projecten Regeling praktijkleren en groene plus. De vertraging leidt tot uitgaven in de jaren 2016 tot en met 2019.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

% afgestudeerden dat minimaal werkt op niveau van opleiding

71%

72%

70%

71%

Nog niet bekend

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

Gegevens over 2015 komen in augustus 2016 beschikbaar. Waarde is een gemiddelde van het cijfer voor niveau 4 van de Beroepsopleidende leerweg (BOL 4) en HBO in het groen onderwijs.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

Kwaliteitsniveau groen onderwijs

82%

83%

88%

89%

90%

Bron: Inspectie voor het onderwijs

De inspectie voor het onderwijs bepaalt periodiek op basis van meerdere gestandaardiseerde criteria welk percentage groene scholen voldoende kwaliteit heeft. Hoe hoger het percentage, hoe meer groene scholen voor Middelbaar Beroepsonderwijs en Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO) gemiddeld genomen een voldoende scoren op kwaliteit. De opgenomen waarden zijn het gemiddelde van VMBO en MBO.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

Voortijdig schoolverlaten

4,6%

4,3%

3,0%

2,8%

2,5%

Bron: DUO

Het betreft het percentage leerlingen voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO) leerjaar 3 en 4 plus MBO leerlingen dat zonder startkwalificatie (minimaal MBO-2 niveau) het onderwijs verlaat. Dit gemeten als percentage van het totaalaantal VMBO 3–4 plus MBO leerlingen.

Interne begrotingsreserve schatkistbankieren

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2015

83

+ storting

55

Stand per 31/12/2015

138

18 Natuur en regio

Algemene doelstelling

Een concurrerende ruimtelijk-economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie.

De rijksoverheid werkt aan een versterking van de ruimtelijk-economische condities voor bedrijven. Het Rijk wil samen met bedrijfsleven, medeoverheden, kennisinstellingen en andere stakeholders sterke punten van Nederland uitbouwen gericht op een goede concurrentiepositie. Daarbij richt het beleid zich onder meer op mainports, brainports en greenports. Het gaat om het gericht versterken van zowel fysieke als niet fysieke aspecten, zoals (grensoverschrijdende) samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, alsmede onderzoeksinfrastructuur. Verder wordt gewerkt aan de ruimtelijke aspecten van het EZ-beleid.

Natuur, de biodiversiteit in het bijzonder, is essentieel voor een gezonde leefomgeving en heeft een grote economische waarde; zij levert grondstoffen, zuivert lucht en water, biedt ruimte voor recreatie/toerisme en wateropvang en is een van de aspecten van het vestigingsklimaat voor (internationale) bedrijven. Voor het behoud van de biodiversiteit zijn gemaakte Europese (onder andere Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) en internationale afspraken leidend. Een duurzame verbinding tussen economie en ecologie is essentieel om het niveau van welvaart en welzijn ook in de toekomst veilig te stellen. Ook bij bedrijven groeit het besef dat een echt duurzame ontwikkeling de enige weg vooruit is. Het Kabinet heeft in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken om de Nederlandse natuur verder te versterken door middel van een robuust Natuurnetwerk Nederland dat groter is dan de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), natuur meer te integreren met andere maatschappelijke belangen en meer ruimte en ondersteuning te bieden aan ondernemerschap en initiatieven van burgers en andere private partijen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Een concurrerende ruimtelijk-economische structuur

Stimuleren en financieren

  • De Minister is systeemverantwoordelijk voor een gezonde ruimtelijke economische structuur en stimuleert en financiert daarbinnen de versterking van de regionale en ruimtelijke uitwerking van het EZ beleid. Hierbij is het van belang om agenda’s van verschillende overheden te verbinden ten einde schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanningen te versterken en versnippering tegen te gaan.

Regisseren en financieren

  • De Minister is lidstaatverantwoordelijk en heeft een regisserende rol voor het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO). Binnen EFRO bestaan, behalve de nationale programma’s, ook vier grensoverschrijdende programma’s (INTERREG A – ETS) Dit zijn: Euregio Maas-Rijn, Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën. De Minister stelt budget beschikbaar in het kader van de nationale cofinanciering voor de landsdelige en de grensoverschrijdende programma’s.

Een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie

Stimuleren

  • Om de wederzijdse versterking van ecologie en economie te bevorderen en de maatschappij meer te betrekken bij natuur (Rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder»), stimuleert het rijk acties en initiatieven van bedrijven, natuurorganisaties en andere maatschappelijke actoren. Met behulp van een subsidieregeling worden innovaties op het gebied van groene groei gestimuleerd. In een maatschappelijke uitvoeringsagenda wordt verder invulling gegeven aan stimuleringsacties.

Regisseren

  • De Minister van EZ is systeemverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de nationale biodiversiteit – mede als natuurlijke hulpbron – en voor de zekerstelling van de aanwezigheid van natuur op lange termijn.

  • De Minister van EZ is tevens medeverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de internationale biodiversiteit. Op grond daarvan is de Minister verantwoordelijk voor het stellen van kaders voor de omvang en kwaliteit van natuurgebieden, voor soortenbescherming zowel op het land, in de zee, als ook overzees in Caribisch Nederland en voor Europese en internationale afspraken over de handel in en het gebruik van planten, dieren en natuurlijke grondstoffen zoals bijvoorbeeld tropisch hardhout.

(Doen) Uitvoeren

  • Onderdeel van de decentralisatieafspraken over natuur (Bestuursakkoord Natuur en Natuurpact) is dat provincies binnen de gestelde rijkskaders verantwoordelijk zijn voor het realiseren en beheren van het Natuurnetwerk Nederland en de daarin gelegen N2000 gebieden en, naar aanleiding van het regeerakkoord: herstelbeheer, soortenbeleid binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland en agrarisch natuurbeheer.

Beleidsconclusies

De onderstaande beleidsconclusies geven een kernachtig beeld van de belangrijkste programma-uitgaven en de belangrijkste resultaten van het beleid in 2015.

Regio

Vanuit de landsdelige EFRO-programma’s 2014–2020 zijn in 2015 diverse regelingen opengesteld voor innovatiestimulering (onder andere valorisatie, proeftuinen, samenwerking en clustervorming) en het realiseren van een koolstofarme economie (totaal meer dan € 200 mln aan openstellingen). Inmiddels zijn de eerste projecten beschikt, zoals voor het Smart Industry fieldlab Campione in Zuid-Nederland, één van de tien fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry (TK, 29 826, nr. 64). Voor deze fieldlab is ook Rijkscofinanciering ingezet. Dat zal ook gelden voor andere fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry als deze projecten binnen de EFRO-programma’s worden gehonoreerd.

Voor de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (INTERREG A) zijn in 2015 de programma’s 2014–2020 voor Twee-Zeeën en Euregio MaasRijn door de Europese Commissie goedgekeurd. Dat gebeurde eerder met de programma’s Duitsland-Nederland en Vlaanderen-Nederland. Na deze goedkeuring konden bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen projecten indienen. Inmiddels heeft het Duitsland-Nederland programma 35 projecten goedgekeurd voor een totale investering van € 91 mln waarvan € 6 mln Rijkscofinanciering. Het Vlaanderen-Nederland programma heeft in 2015 9 projecten goedgekeurd, waarvan 8 projecten Rijkscofinanciering ontvangen. Het gaat met name om projecten op het gebied van duurzame energie, energie-efficiency, bio-based economy en HTSM.

Zie ook de «Bijlage Europese geldstromen».

Natuur

In 2015 zijn de in de begroting voor 2015 voorgenomen prestaties gerealiseerd, met uitzondering van die van Natura 2000. Zoals blijkt uit de prestatiemeting is de realisatie van de aangewezen Natura 2000 gebieden en het aantal definitief vastgestelde EZ-beheerplannen achtergebleven bij de realisatie. Dit zorgt voor uitblijven van zekerheid voor betrokkenen. De verdere precieze consequenties van de vertraging zijn niet bekend, omdat ook zonder beheerplan in de meeste gebieden al beheer plaatsvindt om bij te dragen aan het tegengaan van verslechtering en realisatie van natuurdoelen. Reden hiervoor is de bestuurlijk-maatschappelijke complexiteit van deze opgave. Het streven is in 2016 alsnog tot de voor 2015 voorgenomen realisatie te komen.

Op grond van de subsidieregeling Groen en Doen zijn 795 vouchers verstrekt voor opleidingsactiviteiten voor groene vrijwilligers. Samen met de betrokken partijen, zoals provincies en NVWA, is een start gemaakt met de implementatie van de Europese verordening Invasieve exoten in Nederland. VNO-NCW en IUCN Nederland ontplooide in het kader van het door het Ministerie van EZ gesubsidieerde Platform BEE tal van activiteiten en publiceerde samen met Het groene Brein en MVO Nederland de brochure Natuurlijk Kapitaal. Een gedeelde basis (https://www.duurzaamdoor.nl/sites/default/files/Natuurlijk%20Kapitaal%20-%20Een%20Gedeelde%20Basis.pdf), die is gepresenteerd tijdens de goed bezochte werkconferentie Natuurlijk Kapitaal die december 2015 plaatvond over ervaringen hoe Natuurlijk Kapitaal onderdeel te laten uitmaken van het economische systeem. (http://www.en-maes.nl/contents/documents/MOTS%20Natuurlijk%20Kapitaal.pdf)

Prestatiemeting

Kengetal

2009/2010

2012/2013

2013/2014

2014/2015

2015/2016

Niveau Clusterontwikkeling

4.7

4.9

5.2

5.3

5.2

NL positie

19

15

9

7

11

Bron: The World Competitiveness report, World Economic Forum

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie

2015

Bron

Stand van duurzame condities van alle in 1982 voorkomende soorten

106

2002

104

103,9

104

Publicatie vanaf juni 2016 door CBS

Basisrapporten rode lijsten (EZ, CBS)

De indicator geeft via een indexcijfer het verloop aan van het aantal bedreigde soorten in ons land. De streefwaarde van 100 in 2020 betekent een afname van het aantal bedreigde soorten ten opzichte van de periode 1994–2002 (referentiejaar 2002). Deze indicator is gebaseerd op Rode lijst gegevens van drie soortgroepen: broedvogels, zoogdieren en dagvlinders. Over 2016 zal de indicator gebaseerd zijn op gegevens van zeven soortgroepen en weergegeven worden door middel van een percentage niet-bedreigde soorten.

PAS ontwikkelings ruimte

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Bron

% stikstofgevoelige N2000 gebieden waar PAS ontwikkelingsruimte creëert

0

2012

>95%

100%

Aerius (PBL)

Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Vanaf dat moment is voor alle PAS-gebieden ontwikkelingsruimte beschikbaar gesteld.

N2000 aanwijzing en plannen

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie t/m 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Aantal definitief aangewezen Natura 2000 gebieden

34

2010

154

151

160

154

EZ

               

Aantal definitief vastgestelde EZ- beheerplannen

0

2012

40

2

40

6

EZ

In 2015 zijn slechts een beperkt aantal plannen definitief vastgesteld vanwege de inwerkingtreding van de PAS.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

372.197

397.322

342.143

392.375

184.073

200.392

– 16.319

Waarvan garantieverplichtingen

             

UITGAVEN

1.222.652

480.042

440.797

337.416

255.582

293.151

– 37.569

               

Subsidies

144.503

97.991

108.999

75.285

74.892

83.092

– 8.200

Zuiderzeelijn (18.1)

8.642

6.862

7.281

5.490

6.315

6.315

0

Cofinanciering EFRO, incl.ETS (18.1)

59.437

40.884

46.461

44.461

52.380

54.545

– 2.165

Bijdrage aan ROM’s (18.1)

8.034

5.460

3.985

5.205

5.380

6.325

– 945

Pieken in de Delta (18.1)

44.858

31.294

22.377

13.391

4.569

10.817

– 6.248

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (18.2)

   

1.064

1.591

1.364

1.477

– 113

Regelingen Natuur (Burgereducatie,RDN, SBL,VNBL & beheer Kroondomeinen) (18.3)

23.532

13.491

27.831

5.147

4.884

3.613

1.271

«waarvan beheer Kroondomeinen»

 

669

573

749

633

770

– 137

               

Leningen

31.904

31.163

31.369

30.489

28.747

30.484

– 1.737

Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB) (18.3)

31.904

31.163

31.369

30.489

28.747

30.484

– 1.737

               

Opdrachten

49.704

34.744

32.598

33.519

28.803

46.210

– 17.407

Onderzoeksmiddelen (18.1)

 

54

80

30

325

672

– 347

NURG/Maaswerken (18.2)

6.880

3.655

4.218

9.354

8.476

8.015

461

Mainport Rotterdam (18.2)

6.693

6.826

6.963

7.102

7.244

7.249

– 5

Programma Rijke Waddenzee (18.2)

1.124

1.287

1.215

1.627

159

0

159

Deltaprogramma (18.2)

661

867

349

1.424

     

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (18.2)

 

1.028

2.446

3.647

3.230

4.833

– 1.603

Regiekosten regionale functie (18.2)

1.500

617

1.257

968

355

1.243

– 888

Overig (18.2)

8.842

 

133

       

Nationale parken (18.2)

       

149

1.000

– 851

Invasieve soorten (18.3)

 

1

   

0

1.000

– 1.000

Kaderrichtlijn Marine Strategie/Noordzee (18.3)

477

346

1.081

315

230

954

– 724

Natura 2000 (18.3)

7.123

2.026

919

441

212

3.203

– 2.991

Monitoring (18.3)

2.269

3.571

4.189

2.469

1.691

2.258

– 567

Internationale biodiversiteit (18.3)

2.163

1.154

687

41

171

361

– 190

Caribisch Nederland (18.3)

444

495

1.113

980

686

779

– 93

Overig (18.3)

11.528

12.817

7.948

4.671

2.387

9.679

– 7.292

Natuurvisie

     

450

3.488

4.964

– 1.476

               

Bijdragen aan mede-overheden

793.634

123.552

74.404

33.599

12.069

17.525

– 5.456

Uitfinanciering Sterke Regio’s en Nota Ruimte (18.1)

     

27.849

5.247

8.875

– 3.628

Bedrijventerreinen (18.1)

2.784

3.709

         

Sterke regio’s (18.1)

21.810

12.719

6.200

       

Nota Ruimte (18.1)

43.887

           

MER (18.2)

 

24

         

Programmatische Aanpak Stikstof (18.2)

1.799

5.359

8.204

5.171

5.509

6.000

– 491

Westerschelde (18.2)

   

60.000

       

Caribisch Nederland (18.3)

     

579

1.313

2.500

– 1.187

Decentralisatiemiddelen natuur (18.3)

         

150

– 150

Decentralisatie uitkering ILG (18.4)

563.124

101.741

         

Decentralisatie uitkering overig (18.4)

79.781

           

Voormalig FES-projecten ILG (18.4)

80.449

           
               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

37.035

37.575

40.659

26.604

30.476

26.354

4.122

SBB, opdrachten beheer buiten EHS (18.3)

12.338

12.201

12.139

 

30.476

26.354

4.122

SBB, publieksvoorlichting en organisatiekosten (18.3)

24.697

25.374

28.520

       

SBB, organisatiekosten en beheer rijksmonumenten

     

26.604

     
               

Bijdragen aan (inter)nationale

organisaties

   

468

785

551

910

– 359

Diverse contributies (18.3)

   

468

785

551

910

– 359

               

Bijdragen aan agentschappen

165.872

155.017

152.300

137.135

80.044

88.576

– 8.532

Dienst Landelijk Gebied

105.740

91.568

93.126

75.291

6.833

48.691

– 41.858

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

52.199

55.804

50.736

52.719

65.124

31.715

33.409

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

7.933

7.645

8.438

9.125

8.087

8.170

– 83

               

ONTVANGSTEN

104.435

53.712

87.438

118.525

126.077

96.707

29.369

Landinrichtingsrente

40.364

40.645

38.580

51.357

47.225

42.161

5.064

Bijdragen van derden

28.307

3.149

23.355

 

50

0

50

EU-bijdragen

4

486

 

1

     

Jachtakten

893

1.420

1.322

913

1.036

1.031

5

Synergiegelden

17.765

           

Verkoop gronden

15.000

 

16.820

58.177

45.000

45.000

0

Overige

2.102

8.012

7.361

8.077

32.766

8.515

24.250

Toelichting financiële instrumenten

Toelichting op de verplichtingen

De lagere verplichtingen houden verband met de budgetoverheveling naar het Provinciefonds als uitvloeisel van de opheffing van DLG. Zie ook de toelichting bij de Bijdragen aan agentschappen, DLG.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Cofinanciering EFRO, inclusief ETS

De lagere uitgaven van € 2,1 mln houden onder meer verband met een budgetoverheveling van € 2,2 mln naar de begroting van het Ministerie van Financiën voor de opdrachtverlening aan de Audit Autoriteit EFRO voor de controleactiviteiten voor de EFRO-programma’s 2007–2013. Ook heeft er voor € 0,7 mln vertraging plaatsgevonden in de uitfinanciering van subsidies over de EFRO-periode 2007–2013.

Pieken in de delta

De lagere uitgaven van € 6,2 mln houden onder meer verband met een kasvrijval van € 5,1 mln door een versnelde bevoorschotting in 2014. Verder is € 2 mln overgeheveld naar de provincie Groningen voor de gemaakte afspraken met Noord-Nederland over de MKB Samenwerkingsagenda Rijk-Regio. Hieruit worden regionaal economische projecten gefinancierd.

Regelingen Natuur

Beheer Kroondomeinen

Het Rijk verstrekt jaarlijks een subsidie aan de Kroondrager, als privaatrechtelijk vruchtgebruiker van het eigenlijke Kroondomein, voor beheers- en inrichtingsmaatregelen van Kroondomein Het Loo. De Kroondrager kan, net als iedere andere private exploitant van bos- en natuurterreinen, onder dezelfde voorwaarden gebruikmaken van de betreffende subsidieregelingen. De subsidie betreft derhalve geen uitgaaf die samenhangt met de uitoefening van het koningschap.

De in 2015 verstrekte subsidie bedroeg € 630.000. Er is € 140.000 minder uitgegeven dan de begroting van € 770.000, doordat het plan van aanpak beheer later is ingegaan.

Opdrachten

Natura 2000

De lagere uitgaven van € 3,0 mln houden verband met de achtergebleven realisatie bij het vaststellen van het aantal beheersplannen. Zie ook onder beleidsconclusies.

Overige

De lagere uitgaven van € 7,3 mln houden verband een budgetoverheveling van € 6 mln naar de agentschapsbijdrage aan RVO voor het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb).

Bijdragen aan mede-overheden

De lagere uitgaven houden onder meer verband met een budgetoverheveling naar het Gemeentefonds voor de gemeente Veldhoven voor het project Brainport Eindhoven (Brainport Avenue), een bijdrage voor de herstructurering van het bedrijventerrein De Run Oost en de verbetering van de ontsluitende weginfrastructuur. Ook zijn middelen overgeheveld naar begrotingsartikel 16 voor aanvullende opdrachten voor het RIVM-programma voor de PAS. De uitgaven voor dit programma worden op artikel 16 verantwoord.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s

De hogere bijdrage aan Staatsbosbeheer (SBB) is vanwege het convenant EZ-SBB (Staatscourant 15 december 2014) dat bepaalt dat de landinrichtingsrente voor de aan SBB over te dragen gronden voor rekening komt van het Rijk. Op basis hiervan zijn EZ en SBB overeengekomen dat de door SBB in kaart gebrachte landinrichtingsrente eenmalig voor rekening komt van EZ en dat eventuele toekomstige landinrichtingsrente door SBB wordt betaald.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Landelijk Gebied

De lagere bijdrage met € 42 mln hangt voor € 34 mln samen met de overheveling naar het Provinciefonds van de middelen voor de fte’s die als uitvloeisel van het Bestuursakkoord Natuur door de provincies zijn overgenomen en voor € 8 mln met de overgang van rijkstaken naar de RVO. Deze overgang is vanaf 1 maart 2015 geëffectueerd.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De hogere bijdrage van € 33,4 mln houdt verband met onder andere de overdracht van taken van de Dienst Landelijk Gebied naar de RVO. De Dienst Landelijk Gebied heeft zijn activiteiten beëindigd op 1 maart 2015.

En verder hogere uitgaven voor zowel de uitvoerings- als inrichtingskosten van het ANLb die noodzakelijk zijn voor de implementatie van het nieuwe collectieve stelsel van ANLb per 1 januari 2016. Voor het Natuurpact en de implementatie van het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid hebben Rijk en provincies afspraken gemaakt voor dit transitietraject naar een efficiënter en effectiever stelsel voor het ANLb.

Toelichting op de ontvangsten

Landinrichtingsrente

De hogere inkomsten van circa € 5 mln omdat de begunstigden van ruilverkavelingsprojecten gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om landinrichtingsrente vervroegd af te kopen. Dit omdat de rentestand op de leningen hoger was dan de marktrente.

Overige ontvangsten

De betreft met name de storting van € 23 mln van de resterende kasmiddelen die uit de opheffing van DLG over zijn gebleven.

19 Toekomstfonds

Algemene doelstelling

Versterken van de innovatieve kracht van Nederland door het beschikbaar stellen van financiering voor innovatief en snelgroeiend MKB en voor fundamenteel en toegepast onderzoek en het behouden van vermogen voor toekomstige generaties.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven en verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat.

De Minister van EZ en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een financierende en faciliterende rol, samenhangend met de stimulerende, regisserende en faciliterende rollen zoals vermeld in de artikelen 12 en 13 van dit jaarverslag:

Financieren/faciliteren

  • Het mede-financieren van investeringen in R&D en innovatie.

  • Het faciliteren van toegang tot en financieren van (risico)kapitaal voor bedrijven.

  • Het mede-financieren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.

Beleidsconclusies

Vanwege de recente start van het Toekomstfonds is het nog te vroeg beleidsconclusies te trekken over het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds. In 2015 is de uitvoering van het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds gestart met het openstellen van een tender, met een budget van in totaal € 40 mln, om in aanmerking te komen voor het verkrijgen van financiering voor onderzoeksinfrastructuur. Alle onderzoeksinstellingen, al dan niet in samenwerking met het bedrijfsleven, konden hiervoor voorstellen indienen. Beoordeling van de voorstellen vindt in de eerste helft van 2016 plaats, waarna duidelijkheid bestaat of de toegekende voorstellen het budgetplafond overstijgen.

Participatiemaatschappij Oost werkt samen met het Europees Investeringsfonds (EIF) en het Ministerie van Economische Zaken aan het Dutch Venture Initiative om de toegang tot financiering te verbeteren voor snelgroeiende innovatieve ondernemingen. Voor ondernemingen met groeiambities is de beschikbaarheid van risicokapitaal cruciaal, zeker omdat de banken hier nog steeds terughoudend zijn in het verstrekken van financiering. Venture capital fondsen zijn met hun risicokapitaalverstrekking bij uitstek financiers van snelgroeiende innovatieve ondernemingen. Bedrijven gefinancierd met venture capital groeien bovengemiddeld. DVI-1 leidt al tot veel nieuwe hoogwaardige initiatieven voor risicokapitaalfondsen uit de private markt, waaronder ook initiatieven waar provincies bij betrokken zijn. Het Europese Investeringsfonds (EIF) heeft voor het tweede DVI-fonds € 100 mln beschikbaar gesteld en via PPM Oost stelt het Ministerie van Economische Zaken ook € 100 mln beschikbaar. Het totale fonds krijgt hiermee minimaal een omvang van € 200 mln.

Budgettaire gevolgen van beleid
 

Realisatie 20151

Vastgestelde

begroting 2015

Verschil

VERPLICHTINGEN

194.439

181.887

12.552

UITGAVEN

78.451

176.728

– 98.277

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

     
       

Leningen

72.401

176.728

– 104.327

I MKB-FINANCIERING

     

Volledig revolverend

     

Dutch Venture Initiative/Fund of Funds

3.000

21.600

– 18.600

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

     
       

Gedeeltelijk revolverend

     

Innovatiekrediet

45.178

76.454

– 31.276

Risicokapitaal (seed capital)

14.856

18.674

– 3.818

Vroege fasefinanciering

9.367

10.000

– 633

       

II INVESTERINGEN IN FUNDAMENTEEL EN TOEGEPAST ONDERZOEK

Met vermogensbehoud

     

Fundamenteel en toegepast onderzoek

 

50.000

– 50.000

       

III Staatsobligaties Toekomstfonds

     
       

Subsidies

     

IV Reëel rendement voor onderzoek

     
       

Bijdragen aan agentschappen

6.050

 

6.050

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

6.050

 

6.050

       

ONTVANGSTEN

49.428

21.188

28.240

MKB-FINANCIERING BESTAAND INSTRUMENTARIUM

     

Innovatiekredieten

24.920

18.788

6.132

Seed

14.508

2.400

12.108

Fund of Funds (DVI I/Business Angels)

     

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

10.000

 

10.000

       

MKB-FINANCIERING INCIDENTELE MIDDELEN

     

Ontvangsten DVI II

     
       

Ontvangsten fundamenteel en toegepast onderzoek

     
       

Renteontvangsten Toekomstfonds

     
X Noot
1

Tot en met 2014 werd het Innovatiefonds op artikel 12 verantwoord.

Toelichting op de verplichtingen

De verplichtingen vallen € 12,6 mln hoger uit dan geraamd. Dit valt te verklaren doordat in 2015 de verplichting van € 100 mln voor het Dutch Venture Initiative II is aangegaan, waarvoor het verplichtingenbudget bij de 1e suppletoire begroting 2015 is toegevoegd. Voor de Seed is de niet benutte ruimte 2014 (€ 2,4 mln) bij de 1e suppletoire begroting 2015 aan de verplichtingenruimte toegevoegd. De uitvoeringskosten van RVO voor het Toekomstfonds waren in de oorspronkelijk begroting niet opgenomen. Bij de 1e en 2e suppletoire begroting 2015 is hiervoor in totaal € 6,1 mln aan verplichtingenruimte toegevoegd.

Tegenover deze verplichtingenverhogingen staat dat voor de investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek nog geen verplichtingen konden worden aangegaan (– € 50 mln). De regeling Toekomstfondskrediet Onderzoeksfaciliteiten is in 2015 opengesteld. Partijen dienden in het najaar van 2015 projectvoorstellen in voor investeringen in nieuwe en bestaande hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten, waarvoor in de eerste helft van 2016 beoordeling en toewijzing plaatsvindt. Daarnaast lagen ook de verplichtingen voor het Innovatiekrediet circa € 45,9 mln lager dan de oorspronkelijke raming. De financiering van klinische projecten bleef achter bij de verwachting. Oorzaak hiervan was onder andere dat een aantal aanvragen niet voor het einde van het jaar afgerond konden worden en doorgeschoven zijn naar 2016. De benutting van het Innovatiekrediet in 2015 is met € 53 mln wel iets hoger dan in voorgaande jaren.

Aangezien sprake is van een fondsconstructie blijven de in 2015 niet benutte middelen beschikbaar voor het Toekomstfonds.

Toelichting op de uitgaven

Voor het Dutch Venture Initiative is € 18,6 mln minder uitgegeven dan geraamd. De investeringen vanuit de onderliggende investeringsfondsen zijn volatiel, omdat het lastig is om op voorhand te bepalen in welke en hoeveel ondernemingen wordt geïnvesteerd. Een aantal onderliggende fondsen is later gestart onder andere omdat het lastig blijkt te zijn om hun andere, private funding op te halen. Dit heeft tot gevolg gehad dat er minder uitgaven hebben plaatsgevonden dan oorspronkelijk geraamd. Aangezien sprake is van een fondsconstructie zullen deze middelen beschikbaar blijven voor het Toekomstfonds.

De realisatie van de kasuitgaven voor fundamenteel en toegepast onderzoek was € 50 mln lager dan de raming. Zoals ook is toegelicht bij de verplichtingen konden in 2015 nog geen toewijzingen plaatsvinden in het kader van de regeling Toekomstfondskrediet Onderzoeksfaciliteiten. Daarom zijn er in 2015 nog geen kasuitgaven gedaan. De overige bestedingen voor fundamenteel en toegepast onderzoek vanuit het Toekomstfonds worden in 2016 nader ingevuld. Aangezien sprake is van een fondsconstructie blijven de in 2015 niet benutte middelen beschikbaar voor het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds.

Bij het Innovatiekrediet bleef van de oorspronkelijk geraamde middelen € 31,3 mln onbenut. Oorzaak hiervoor was onder andere dat als gevolg van de lager dan geraamde benutting van de regeling in voorgaande jaren de kasuitgaven ook op een lager niveau liggen. Daarnaast bleef de financiering van klinische projecten achter bij de verwachting. Dat heeft ermee te maken dat een aantal aanvragen niet voor het einde van het jaar afgerond konden worden en doorgeschoven zijn naar 2016. Aangezien sprake is van een fondsconstructie zullen deze middelen beschikbaar blijven voor het Toekomstfonds.

De bijdrage aan RVO is € 6,1 mln hoger dan geraamd. De oorzaak hiervan is dat het uitvoeringsbudget samenhangend met de instrumenten van het voormalig Innovatiefonds bij de 1e suppletoire begroting overgeheveld zijn van artikel 12 naar artikel 19 (€ 3,8 mln). Daarnaast is een bedrag van € 2,3 mln beschikbaar gesteld voor de uitvoeringskosten van onder andere de regeling Vroegefasefinanciering, de regeling Innovatiekrediet en de Seed-regeling.

Toelichting op de ontvangsten

De ontvangsten voor Innovatiekrediet zijn € 6,1 mln hoger dan geraamd. Dat heeft in belangrijke mate te maken met aflossingen van bedrijven uit de biomedische sector.

De meevallers in de ontvangsten uit de Seed Capital regeling (€ 12,1 mln) komen voornamelijk voort uit de investeringen in de bedrijven Dezima Pharma en Acerta Pharma.

De ontvangsten vanuit de ROM’s waren € 10 mln hoger dan geraamd. Vanuit de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) werd namelijk € 10 mln dividend ontvangen.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Raming 2015

Realisatie 2015

Bron

Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt

39

2013

34

42

>30

33

RVO

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln)

156

2013

174

123

>120

119

RVO

Aantal participaties via SEED en Fund of Funds1

44

2013

>30

32

45

44

RVO/EIF

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door SEED en Dutch Venture Initiative/Fund of Funds (x € 1 mln)1

390

2013

>40

257

390

551

RVO/EIF

Aantal ondernemers dat Vroege Fase Financiering gebruikt2

– 

– 

 

5

40

39

RVO/STW

X Noot
1

Voor de cijfers van het Dutch Venture Initiative/Fund of funds is voor de realisatie 2015 gebruik gemaakt van de realisatiecijfers tot en met 31 augustus 2015.

X Noot
2

Bij het vaststellen van het aantal ondernemers/ondernemingen dat gebruik maakt van Vroege Fase Financiering is uitgegaan van het aantal committeringen.

1.3.3 DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

40 Apparaat

Op dit artikel zijn de personele- en materiële uitgaven en ontvangsten van EZ geraamd, voor zover die betrekking hebben op het kerndepartement (Directoraten-Generaal en stafdirecties) en de diensten van EZ (ACM48, CPB, SodM en PIANOo).

Budgettaire gevolgen: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

443.891

485.269

406.130

390.795

374.245

348.836

25.409

UITGAVEN

450.891

485.050

410.616

390.795

374.245

349.016

25.229

     

Personele uitgaven

282.484

318.575

270.869

253.428

248.694

229.124

19.570

waarvan eigen personeel

256.228

251.283

224.173

225.397

199.484

200.353

– 869

waarvan externe inhuur

18.578

9.375

6.546

7.004

8.364

6.290

2.074

Waarvan overige personele uitgaven

7.678

57.917

40.150

21.027

40.846

22.481

18.365

Materiële uitgaven

168.407

166.475

139.747

137.367

125.551

119.892

5.659

waarvan ICT

33.523

11.119

18.383

9.678

6.255

7.065

– 810

waarvan bijdrage aan SSO’s (exclusief DICTU)

61.140

45.848

34.946

52.083

38.878

40.722

– 1.844

waarvan SSO DICTU

47.151

29.612

43.812

42.046

53.500

30.744

22.756

Waarvan overige materiele uitgaven

26.593

79.896

42.606

33.560

26.918

41.361

– 14.443

 

     

ONTVANGSTEN

16.862

22.016

25.776

31.607

42.425

31.299

11.126

Toelichting op de verplichtingen en uitgaven

Personeel

Het verschil tussen de vastgestelde begroting en de realisatie wordt met name veroorzaakt door een intensiever gebruik van het sociaal flankerend beleid. Het agentschap Dienst landelijk Gebied (DLG) is in 2015 opgeheven. De medewerkers van het voormalig DLG maken gebruik van het sociaal flankerend beleid, waardoor de kosten gestegen zijn met circa € 13 mln. Daarnaast is er een kostenstijging van € 1,4 mln voor de post inhuur van ICT. De hogere externe inhuur wordt voornamelijk verklaard door de inzet van ICT specialisten voor het Identity Management Systeem (IdM).

Materieel

Op dit onderdeel zijn zowel de materiële uitgaven voor het kerndepartement als de bijdrage van artikel 40 aan het uitvoerende agentschap DICTU opgenomen. De materiele uitgaven zijn ruim € 5 mln hoger dan begroot. Dit komt door een verhoging van de bijdrage aan DICTU van € 23 mln. De verhoging komt door extra ICT gebruik in de ondernemingsdossiers, het vernieuwen van werkplekken bij verschillende dienstonderdelen en door een stijging van de exploitatiekosten van Dictu.

Naast de hogere uitgaven staan de verlaagde huurkosten, en lagere materiële uitgaven van de buitendiensten.

Toelichting op de ontvangsten

De hogere ontvangsten ontstaan door de teruggevloeide middelen vanuit het eigen vermogen van voormalig DLG. De extra ontvangsten zijn ingezet voor de uitgaven voor het sociaal flankerend beleid van DLG. Daarnaast heeft CPB hogere ontvangsten dan begroot doordat het CPB extern gefinancierde projecten heeft uitgevoerd.

Totaaloverzicht apparaatsuitgaven en -kosten van EZ-organisatie

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Totaal apparaat EZ

             
               

1. Departement

             

Kerndepartement (beleid + staf)

372.279

412.217

332.696

298.661

291.083

269.568

21.515

Buitendiensten:

     

Centraal Planbureau (CPB)

13.963

13.751

13.559

14.852

14.877

13.559

1.318

Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)

48.605

44.365

         

Consumentenautoriteit (CA)

6.025

5.101

         

Autoriteit Consument en Markten (ACM)

   

55.295

67.879

57.950

60.799

– 2.849

Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)

5.985

7.094

6.911

7.074

7.811

4.544

3.267

PIANOo (exclusief Programma)

4.034

2.522

2.155

2.329

2.523

546

1.977

               

2. Agentschappen

             

Agentschap Telecom

28.439

28.480

30.223

30.465

32.724

31.028

1.696

Dienst Landelijk Gebied (DLG)

116.428

102.206

95.821

83.226

12.384

68.721

– 56.337

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

110.104

121.289

147.173

188.891

226.834

150.200

76.634

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

270.500

253.696

265.192

303.408

314.940

276.262

38.678

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

406.094

382.519

375.314

395.615

468.743

425.323

43.420

               

3. ZBO’s en RWT’s

             

Centraal Bureau voor de Statistiek

185.578

184.653

183.930

175.202

 

178.050

 

Stichting COVA

2.136

1.256

1.203

1.214

 

1.440

 

VSL incl. Verispect

13.710

13.713

13.395

13.395

     

Raad voor de Accreditatie

10.080

11.196

11.779

12.233

 

12.904

 

Raad van Bestuur ACM

970

505

669

695

 

402

 

TNO

567.466

580.096

566.240

424.261

 

442.735

 

Staatsbosbeheer

66.733

63.766

60.733

59.551

 

60.712

 

Raad voor de Plantenrassen

1.056

918

894

679

 

854

 

CTGB (College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen)

8.708

9.749

12.920

12.508

 

12.306

 

Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek

245.878

236.600

235.700

232.774

 

230.500

 

Kamers van Koophandel

   

207.131

175.700

 

197.900

 

Invulling taakstelling

Bedragen x € 1.000

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling Rijksdienst

45.267

79.141

102.698

102.698

         

Totaal kerndepartement en diensten

17.206

24.631

35.089

35.089

Agentschappen

       

DICTU

3.193

5.506

7.422

7.422

AT

289

552

845

845

RVO

9.823

15.665

19.551

19.551

NVWA

503

1.227

1.480

1.480

Totaal Agentschappen

13.808

22.950

29.298

29.298

ZBO’s en RWT’s

       

CBS

4.627

10.556

12.869

12.869

Verispect/VSL

555

1.113

1.330

1.330

TNO

3.026

6.903

8.416

8.416

KvK

1.618

3.691

4.500

4.500

DLO

2.912

6.643

8.099

8.099

SBB

827

1.886

2.299

2.299

overig

688

768

798

798

Totaal ZBO’s en RWT’s

14.253

31.560

38.311

38.311

41 Nominaal en Onvoorzien

Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

Budgettaire gevolgen

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde Begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

0

0

0

0

0

0

0

 

UITGAVEN

0

0

0

0

0

0

0

 
                 

41.10 Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

41.20 Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

41.30 Onvoorzien

0

0

0

0

0

0

0

 

41.40 In te vullen posten

0

0

0

0

0

0

0

 

Toelichting

Op dit artikel is geen sprake van realisatie. Bij 1e suppletoire begroting 2015 is een loon- en prijsbijstelling uitgekeerd. Deze bijstelling is bij 2e suppletoire begroting 2015 toegedeeld naar de relevante onderdelen. In verband met de afgesloten CAO voor rijksambtenaren is bij 2e suppletoire begroting 2015 de loonbijstelling uitgekeerd en vervolgens toegedeeld naar de relevante onderdelen.

1.3.4 DE BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en van het Diergezondheidsfonds (DGF). De BVP heeft conform de Comptabiliteitswet 2001 het karakter van een uitzonderingsrapportage. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management controlsysteem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR). De bedrijfsvoeringsparagraaf bestaat uit vier verplichte onderdelen: rechtmatigheid, totstandkoming beleidsinformatie, financieel en materieel beheer en overige aspecten van de bedrijfsvoering.

I Rechtmatigheid

Vanuit de bij EZ bekende informatie zijn fouten en onzekerheden met betrekking tot de comptabele rechtmatigheid of getrouwheid geconstateerd die de tolerantiegrenzen op het niveau van het totaal van de agentschappen en het DGF overschrijden.

Voor het totaal van de agentschappen bestaan er onzekerheden tot een bedrag van € 32,8 mln. Deze bestaan voor circa € 22 mln uit inkopen, € 6 mln aan overlopende posten en € 4,8 mln uit diverse posten. De onzekerheden zijn voor een bedrag van € 15,8 mln veroorzaakt doordat EZ en alle andere departementen, begin 2016 met terugwerkende kracht over 2015 zijn geconfronteerd met een aanscherping van de interpretatie van de aanbestedingswet. Het gaat hier om de onderbouwing van de motivering van de objectieve leverancierskeuze bij het aangaan van inkoopverplichtingen. Los van deze aanscherping zou er geen sprake zijn van overschrijding van de tolerantiegrens voor onzekerheden.

Voor het DGF bestaan er onrechtmatigheden tot een bedrag van € 1,9 mln en onzekerheden tot een bedrag van € 5,3 mln in de uitgaven voor inkopen. EZ heeft hiervoor maatregelen getroffen.

Bij artikel 14 (Een doelmatige en duurzame energievoorziening), is voor een bedrag van circa € 112 mln aan verplichtingen aangegaan dat niet verwerkt was in de tweede suppletoire begroting van EZ. Deze verhoging heeft EZ niet verwerkt in de zogenaamde Veegbrief, omdat deze verhoging budgettair meerjarig past in het kader van de uitvoering van het met de Tweede Kamer gecommuniceerde beleid en de daaraan gekoppelde specifieke regelingen voor de duurzame energieproductie, respectievelijk geothermie.

De Algemene Rekenkamer (AR) beschouwt de aangehaalde verhoging als een beleidsmatige Slotwetmutatie die volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften voorafgaand aan de Slotwet aan de Kamer had moeten worden gemeld. Het niet melden leidt daardoor tot een begrotingsonrechtmatigheid en overschrijdt de tolerantie voor verplichtingen.

Ten aanzien van de informatievoorziening aan de Tweede Kamer ware het volgens EZ voor de volledigheid goed geweest om deze verhoging voorafgaand aan de Slotwet te communiceren, ondanks het gegeven dat de mutatie een uitvloeisel is van de reguliere uitvoering van beleid binnen de daarvoor aan de Tweede Kamer gecommuniceerde meerjarig beschikbare beleidsmatige en budgettaire kaders en bovendien is de werkwijze een voortzetting van een bestendige gedragslijn. EZ zal in toekomstige gevallen zorgdragen voor deze informatievoorziening.

II Totstandkoming van beleidsinformatie

Vanuit de bij EZ bekende informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen in de totstandkoming van beleidsinformatie.

III Financieel en materieel beheer

Opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer (AR)

In 2015 is voortvarend gewerkt aan de in het AR-rapport bij de verantwoording 2014 gerapporteerde onvolkomenheden en aandachtspunten. Het betrof de volgende 3 onvolkomenheden:

  • Het inkoopbeheer bij de NVWA,

  • Het inkoopbeheer bij RVO.nl,

  • De tijdige, juiste en volledige oplevering van de jaarrekening door RVO.nl.

De AR zal hierover in haar rapport bij de verantwoording 2015 van EZ rapporteren. In het oordeel van de ADR worden de bevindingen over het inkoopbeheer en het proces van de jaarafsluiting bij RVO.nl als opgelost gekwalificeerd.

Nationale verklaring

Met de Nationale Verklaring geeft de Minister van Financiën, namens het kabinet, jaarlijks aan de Europese Commissie (EC) en de Tweede Kamer een verklaring af over het financieel beheer van Europese fondsen en de rechtmatigheid van financiële transacties en openstaande vorderingen (tot op het niveau van begunstigden). De Staatssecretaris van EZ heeft op 23 februari 2016 de deelverklaringen voor de gezamenlijke Europese Landbouwfondsen, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Visserijfonds (EVF) afgegeven. Deze deelverklaringen bevatten geen beperkingen. De door de ADR gerapporteerde tekortkomingen bij het EVF over 2013 zijn in 2015 opgelost, door aanscherping van administratieve controles op ontvangen subsidieaanvragen en de financiële verantwoording van EZ aan het EVF.

Beheersing frauderisico’s

RVO.nl is de uitvoerder van subsidieregelingen voor bedrijven. Uit actuele risicoanalyses blijkt dat voor alle subsidieregelingen opgenomen in de Regeling nationale EZ subsidies het (rest)risico van misbruik- of oneigenlijk gebruik door begunstigden als laag/aanvaardbaar is gekwalificeerd.

Bestaande maatregelen om subsidiefraude te bestrijden zijn onder andere: de tijdige opstelling van risicoanalyses ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies door begunstigden, het in voorkomende gevallen opvragen van controleverklaringen bij subsidieverantwoordingen, het bijhouden van een register van ernstige onregelmatigheden en het via de fraudecoördinator van RVO.nl melden van vermoedens van fraude bij het OM.

RVO.nl heeft, aanvullend op de bovengenoemde maatregelen om subsidiefraude te bestrijden, in 2015 een Handboek handhaving opgesteld. In dit handboek zijn de kaders vastgesteld voor een uniform handhavingsbeleid binnen RVO.nl. Daarnaast heeft RVO.nl in 2015 het Fraudeprotocol geactualiseerd.

Het integriteitsbeleid van EZ voorziet voor het eigen personeel in een gedragscode integriteit en handreikingen voor het omgaan met financiële belangen en het melden van vermoedens van fraude bij het OM.

Inkoopbeheer

Artikel 1.4 van de Aanbestedingswet (AW) stelt dat aanbestedende diensten bij meervoudig en enkelvoudig onderhandse aanbestedingen (onder de Europese drempel) de ondernemers die zij uitnodigen op basis van objectieve criteria kiezen. Bovendien moeten zij op verzoek van een ondernemer de motivering van die keuze verstrekken. Voor het verantwoordingsjaar 2015 bestond onduidelijkheid over de vraag of en zo ja welke documentatievereisten werden gesteld aan deze keuze.

Voor het verantwoordingsjaar 2015 heeft de Algemene Rekenkamer aangekondigd dat in afwachting van nadere kaders voor het controlejaar 2015 de motivering van de objectieve leverancierskeuze voor alle inkopen tussen de nul en € 33.000,- niet in het rechtmatigheidsoordeel wordt betrokken. Bevindingen op dit punt bij inkopen boven deze grens kunnen leiden tot onzekerheden in de inkoopstroom.

Voor 2016 en volgende jaren wordt een nader kader opgesteld dat kan rekenen op draagvlak bij alle betrokken partijen (regelgevers, kaderstellers, uitvoerders en controleurs).

Informatiebeveiliging

EZ heeft, conform de richtlijnen van BZK, op 15 februari 2016 een «in control» verklaring afgegeven over informatiebeveiliging in 2015. Alle kritieke informatiesystemen van EZ zijn beoordeeld op hun compliancy met de Baseline Informatiebeveiliging Rijk. EZ heeft geen risico’s op het gebied van Informatiebeveiliging die geclassificeerd zijn als «zeer hoog». Wel zijn er risico’s geclassificeerd als «hoog». Voor deze risico’s zijn verbeterplannen opgesteld die gedurende 2016 worden uitgevoerd. Het betreft: beheer van toegang tot applicaties en bestanden (autorisatiebeheer), two-factor authenticatie bij telewerken en toegang tot beheeromgevingen (bijvoorbeeld: het gebruik van een token en een wachtwoord), borging van beveiligingseisen in leveranciersmanagement en de beveiliging van e-mail op mobiele apparaten.

IV Overige aspecten in de bedrijfsvoering

Grote ICT projecten

Sinds enkele jaren informeert het Ministerie van BZK de Tweede Kamer over departementale grote ICT-projecten. Met ingang van 2015 geldt deze rapportageplicht voor alle projecten waarvan de ICT-kosten tenminste € 5 mln bedragen. In 2015 zijn binnen EZ 10 grote ICT-projecten in uitvoering. Het betreft de projecten: AERIUS-II (Programmatische Aanpak Stikstof); «Blik op NVWA 2017» (onderdeel van het verbeterplan NVWA); Elektronische Dienstverlening Uitvoering (EDU), Geo-Nu (vernieuwing van geografische systemen bij RVO.nl), Carmen (relatiebeheer), DICTU-Cloud (onderdeel van de Rijkscloud), Gamma (vernieuwing van systemen bij Agentschap Telecom), Migratie BBR (onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid), AMRI (vernieuwing van een bancair systeem ten behoeve van garantstellingen) en de ontwikkeling van een service voor zaakgericht werken (ZGW).

In 2015 zijn voor het eerst BIT-toetsen uitgevoerd door het Bureau ICT-Toetsing, waaronder twee projecten van EZ: Blik op NVWA 2017 en de ZGW-service. De resultaten daarvan worden in 2016 gepubliceerd. Over de stand van zaken ten aanzien van deze projecten wordt in het Rijksdashboard gerapporteerd. De risico’s voor de uitvoering, waaronder eventuele privacy-risico’s, maken daar onderdeel van uit. De stand van zaken bij deze projecten geeft geen aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen.

Externe inhuur

Het kabinet heeft, naar aanleiding van de motie Roemer, een norm voor externe inhuur gesteld van 10% van de personele uitgaven. Het inhuurpercentage van EZ, inclusief flexibele schil over 2015, komt uit op 10,8% (exclusief RVO.nl, dat vanwege een sterk wisselend opdrachtenpakket relatief veel externe inhuur heeft, is dit 6,7%). Ten opzichte van 2014 is het inhuurpercentage van EZ in 2015 met 0,4% gedaald.

Audit Committee

Het Audit Committee (AC) is voor het departementaal management een belangrijk instrument voor advisering over de bedrijfsvoering waaronder het auditbeleid. Het AC bestaat uit de voorzitter (de SG), de Hoofd Directeur Interne Organisatie en Uitvoering, twee DG’s, de directeur FEZ, de directeur ADR en twee externe leden. In 2015 is onder andere gesproken over het auditplan van de ADR, garantieregelingen voor ondernemers, de aandachtspunten in het financieel en materieel beheer en de voortgang in het beheer van risico’s in de EU-conformiteit van beleid en uitvoering. Het AC heeft in 2015 een zelfevaluatie uitgevoerd naar het eigen functioneren. Naar aanleiding van de evaluatie zijn de leden van mening dat het AC functioneert zoals bedoeld en dat het belangrijk is om een goede balans te vinden tussen aan de ene kant de bedrijfsvoering en aan de andere kant de inhoudelijke strategische onderwerpen.

C. JAARREKENING

1.4.1 DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT MINISTERIE VAN EZ (XIII)

Departementale verantwoordingsstaat 2015 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII)

Bedragen x € 1.000
   

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Art

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

Totaal

8.721.305

4.932.315

10.170.057

10.463.253

4.807.124

7.361.085

1.741.948

– 125.191

– 2.808.972

                     
 

Beleidsartikelen

8.372.469

4.583.299

10.138.758

10.089.008

4.432.879

7.318.660

1.716.539

– 150.420

– 2.820.098

11

Goed functionerende economie en markten

192.396

192.483

52.265

197.904

200.072

52.224

5.508

7.589

– 41

12

Een sterk innovatievermogen

488.699

569.897

42.013

638.508

534.926

51.891

149.809

– 34.971

9.878

13

Een excellent ondernemingsklimaat

1.798.832

306.921

78.041

928.330

294.859

63.493

– 870.502

– 12.062

– 14.548

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

3.960.853

1.619.026

9.535.411

6.494.697

1.557.919

6.851.765

2.533.844

– 61.107

– 2.683.646

16

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

658.062

585.628

313.058

623.541

667.686

123.539

– 34.521

82.058

– 189.519

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

891.348

839.465

75

827.516

843.384

243

– 63.832

3.919

168

18

Natuur en Regio

200.392

293.151

96.707

184.073

255.582

126.077

– 16.319

– 37.569

29.370

19

Toekomstfonds

181.887

176.728

21.188

194.439

78.451

49.428

12.552

– 98.277

28.240

                     
 

Niet-beleidsartikelen

348.836

349.016

31.299

374.245

374.245

42.425

25.409

25.229

11.126

40

Apparaat

348.836

349.016

31.299

374.245

374.245

42.425

25.409

25.229

11.126

41

Nominaal en Onvoorzien

                 

1.4.2 SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT INZAKE AGENTSCHAPPEN

Samenvattende verantwoordingsstaat 2015 inzake de baten-lastenagentschappen van het Ministerie van Economische Zaken (XIII)

Bijdragen x € 1.000

Omschrijving

(1)

Vastgestelde begroting

(2)

Realisatie 2015

(3)=(2)-(1)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

(4)

Realisatie 2014

Agentschap Telecom

       

Totale baten

31.813

35.406

3.593

32.526

Totale lasten

33.243

33.617

374

31.445

Saldo van baten en lasten

– 1.430

1.789

3.219

1.081

         

Totale kapitaalontvangsten

6.300

0

– 6.300

0

Totale kapitaaluitgaven

6.992

1.254

– 5.738

2.312

         

Dienst ICT Uitvoering

       

Totale baten

165.200

240.223

75.023

199.454

Totale lasten

165.200

239.964

74.764

200.446

Saldo van baten en lasten

0

259

259

– 992

         

Totale kapitaalontvangsten

14.000

27.910

13.910

9.000

Totale kapitaaluitgaven

28.000

34.001

6.001

25.562

         

Dienst Landelijk Gebied

       

Totale baten

68.721

14.165

– 54.556

91.597

Totale lasten

68.721

16.272

– 52.449

96.258

Saldo van baten en lasten

0

– 2.107

– 2.107

– 4.661

         

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

18.577

Totale kapitaaluitgaven

0

23.000

23.000

2.547

         

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

       

Totale baten

286.407

313.949

27.542

306.756

Totale lasten

288.584

324.671

36.087

314.338

Saldo van baten en lasten

– 2.177

– 10.722

– 8.545

– 7.582

         

Totale kapitaalontvangsten

17.550

31.816

14.266

12.316

Totale kapitaaluitgaven

40.260

27.098

– 13.162

21.071

         

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

       

Totale baten

441.733

484.176

42.443

411.191

Totale lasten

441.733

485.985

44.252

407.149

Saldo van baten en lasten

0

– 1.809

– 1.809

4.042

         

Totale kapitaalontvangsten

0

46.092

46.092

382

Totale kapitaaluitgaven

12.844

46.416

33.572

21.866

1.4.3 TOELICHTING BIJ DE SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT INZAKE AGENTSCHAPPEN

Aansluiting realisatie agentschappen met financiering door moederdepartement

Door een vergelijking van de «bijdrage moederdepartement (EZ)» uit tabel A met de bijdragen die vermeld zijn in de tabel B is de aansluiting te maken tussen de realisaties in de agentschapsparagraaf en de bijdragen die op de beleidsartikelen zijn gerealiseerd.

A – Realisatie agentschappen 2015

Bedragen x € 1.000

Bijdrage moederdepartement (EZ)

Bijdrage overige departementen

Bijdrage derden

Overige baten

Totale baten

Agentschap Telecom

12.514

0

22.532

360

35.406

Dienst ICT Uitvoering

210.944

28.144

1.135

0

240.223

Dienst Landelijk Gebied

5.954

1.133

809

6.269

14.165

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

128.935

81.334

93.913

9.767

313.949

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

314.859

119.877

43.670

5.770

484.176

Totaal

673.206

230.488

162.059

22.166

1.087.919

B – Bijdragen aan agentschappen per beleidsartikel (realisatie 2015)

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Agentschap Telecom

12.799

art. 11 Goed functionerende economie en markten

12.021

art. 12 Een sterk innovatievermogen

778

Dienst ICT Uitvoering

210.944

art. 11 Goed functionerende economie en markten

7.057

art. 13 Een excellent ondernemingsklimaat

0

art. 40 Apparaat

53.500

Bijdrage agentschappen en diensten

150.387

Dienst Landelijk Gebied

6.833

art. 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

0

art. 18 Natuur en Regio

6.833

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

150.597

art. 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

681

art. 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

136.874

art. 18 Natuur en Regio

8.087

Art. 16 BTW-compensatie

4.955

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

357.017

art. 11 Goed functionerende economie en markten

996

art. 12 Een sterk innovatievermogen

56.995

art. 13 Een excellent ondernemingsklimaat

30.501

art. 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

40.168

art. 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

149.999

art. 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

1.237

art. 18 Natuur en Regio

65.124

Art. 19 Toekomstfonds

6.050

art. 40 Apparaat

5.947

Subtotaal

738.190

Af: doorbelasting aan agentschappen door DICTU

– 150.387

Totale bijdrage EZ-begroting

587.803

Opmerkingen bij verschillen tussen realisatiestanden in tabel A en tabel B

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

De hogere bijdrage moederdepartement in tabel B van € 21,7 mln ten opzichte van tabel A komt vooral door de door EZ verstrekte bijdrage ter versterking van het eigen vermogen van de NVWA (€ 12,1 mln) en de verschuiving van de in het Plan van Aanpak NVWA toegezegde bijdrage ter compensatie van hogere ICT-kosten (€ 7,7 mln) van omzet moederdepartement naar bijzondere baten. Voorts is rekening gehouden met doorgeschoven bedragen voor uitvoering van het Plan van Aanpak en zijn enkele kleinere balansmutaties verwerkt (totaal € 1,9 mln).

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

De hogere bijdrage moederdepartement in tabel B van € 42,2 mln ten opzichte van tabel A wordt grotendeels veroorzaakt doordat circa € 20 mln van de opdracht is doorgeschoven naar 2016. Daarnaast is de opdracht circa € 22 mln goedkoper uitgevallen. Dit betreft de opdracht voor de provincies en de opdracht van Natuur en regio. Dit bedrag wordt in 2016 teruggestort aan het ministerie of verrekend met de bijdrage 2016.

Agentschap Telecom (AT)

Staat van baten en lasten

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

11.068

12.514

1.446

11.217

Omzet overige departementen

0

0

0

8

Omzet derden

20.629

22.532

1.903

20.800

Rentebaten

16

5

– 11

33

Vrijval voorzieningen

0

21

21

0

Bijzondere baten

100

334

234

468

Totaal baten

31.813

35.406

3.593

32.526

         

Lasten

       

Apparaatskosten

31.028

32.081

1.053

30.465

– Personele kosten

19.917

20.531

614

20.129

Waarvan eigen personeel

19.019

19.672

653

19.561

Waarvan externe inhuur

898

859

– 39

568

Waarvan overige personele kosten

       

– Materiële kosten

11.111

11.550

439

10.336

Waarvan apparaat ICT

       

Waarvan bijdrage aan SSO's

5.590

5.786

196

4.972

Waarvan overige materiële kosten

 

5.764

 

5.364

Rentelasten

184

24

– 160

32

Afschrijvingskosten

– Immaterieel

291

155

– 136

149

– Materieel

1.665

1.759

94

1.463

Overige lasten

– Dotaties voorzieningen

75

35

– 40

268

– Bijzondere lasten

966

966

0

Correctie kosten GAMMA

– 1.403

– 1.403

– 932

Totaal lasten

33.243

33.617

374

31.445

         

Saldo van baten en lasten

– 1.430

1.789

3.219

1.081

Toelichting op het saldo van baten en lasten

Het saldo baten en lasten is ten opzichte van de vastgestelde begroting hoger. Dit wordt veroorzaakt door de hogere omzet moederdepartement en de hogere omzet op de post derden.

De hogere omzet moederdepartement wordt veroorzaakt door een stijging van vraag vanuit de beleidsdirecties voor uit te voeren projecten. Ook zijn er op verzoek van de beleidsdirecties werkzaamheden uitgevoerd voor het invaren van nieuwe taken. De hogere omzet derden wordt verklaard door de hogere opbrengst op Caribisch Nederland en de point-point-straalverbindingen.

De correctie kosten GAMMA vindt vanaf jaarrekening 2014 plaats voor resultaatbestemming. Na correctie van de kosten GAMMA (€ 1,430 mln) in de vastgestelde begroting 2015, is sprake van een begroot resultaat van 0.

Het gerealiseerde resultaat 2015, exclusief het resultaat op Caribisch Nederland (€ 1,5 mln) en de nog te verrekenen point-point-straalverbindingen (€ 0,5 mln), is € 0,2 mln verlies.

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

Bedragen x 1.000

Vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Structurele bijdragen moederdepartement

       

Beleidsopdrachten

4.894

4.904

10

5.473

Toezichttaken

5.174

5.219

45

4.950

Subtotaal structurele bijdragen

10.068

10.123

55

10.423

         

Incidentele bijdragen

       

Projecten

1.000

2.885

1.885

789

Subtotaal projecten

1.000

2.885

1.885

789

         

Verrekeningen op bijdragen

– 494

– 494

5

         

Totaal omzet moederdepartement

11.068

12.514

1.446

11.217

De omzet moederdepartement bestaat uit de vergoedingen die worden ontvangen van EZ voor de uitvoering van opdrachten.

De hogere omzet op de projecten is veroorzaakt door een stijging van vraag vanuit de beleidsdirecties voor uit te voeren projecten (met name project VOA-Toolkit, project Toekomst radiovergunningen/FM). Ook zijn er op verzoek van de beleidsdirecties werkzaamheden uitgevoerd voor het invaren van de nieuwe taken Elektronische Toegangsdiensten (ETD), Elektronische Certificering (eIDAS) en de overgang van de taken van het voormalig Verispect in het kader van de Waarborg- en Metrologiewet.

Omzet derden

Bedragen x 1.000

Vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Vergunninghouders en overige:

17.635

17.532

– 103

18.058

– vaste verbindingen

3.612

4.618

1.006

4.571

– mobiele communicatie

4.659

4.141

– 518

4.497

– (openbare) (mobiele) elektronische communicatie

1.963

1.887

– 76

1.906

– radiodeterminatie

62

34

– 28

61

– radiozendamateurs

5

8

3

7

– omroep

5.516

5.142

– 374

5.369

– overige/verlengingen

38

 

– 38

 

– examens

138

130

– 8

133

– verklaringen, keuringen en erkenningen

4

4

0

4

– randapparatuur

1.638

1.568

– 70

1.510

Satellietoperators

261

174

– 87

196

BZK (C2000)1

47

0

– 47

46

Korps Landelijke Politiediensten1

143

0

– 143

139

Ministerie van Defensie

1.322

1.286

– 36

1.284

Ministerie van I&M

 

475

475

 

Ministerie van V&J

 

229

229

 

Caribisch Nederland

1.221

2.836

1.615

1.077

         

Totaal omzet derden

20.629

22.532

1.903

20.800

X Noot
1

valt met ingang van 2015 onder Ministerie van V&J

De gerealiseerde omzet derden is hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door de producten vaste verbindingen (point-point-straalverbindingen), Caribisch Nederland en Omroep.

Bij de categorie vaste verbindingen heeft de markt als gevolg van de 4G veiling ook in 2015 sterk geïnvesteerd in het upgraden van netwerken. Voor Agentschap Telecom heeft dit geleid tot een toename van de omzet.

De lagere omzet op de categorie Omroep is een gevolg van het inleveren door de NPO van de vergunning voor radio 5.

Voor de categorie Caribisch Nederland geldt dat AT vanaf 10 oktober 2010 uitvoerder en toezichthouder is op het vlak van telecom op de BES eilanden. Voor de inspanningen die AT aldaar pleegt worden vergoedingen in rekening gebracht bij concessie- en machtiginghouders. Doordat AT enerzijds de kosten beperkt heeft weten te houden en doordat anderzijds de inkomsten ten gevolge van het toegenomen gebruik van telecom op de BES zijn gestegen is er een overdekking op de tarieven ontstaan.

Bij de categorie Mobiele communicatie is de omzet lager doordat veel vergunningen met ingang van 2015 vallen onder de behoefte onderbouwingsplannen (BOP) van het Ministerie van I&M en in mindere mate het Ministerie van V&J. Dit komt terug in een hogere omzet bij de betreffende omzetcategorieën.

Bijzondere baten

De realisatie in 2015 bestaat uit opbrengsten voor de verkoop van dienstauto’s en personele baten die niet kunnen worden verrekend met P-Direct of van toepassing zijn op 2014.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De personele kosten zijn hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt vooral veroorzaakt door een stijging van de loonkosten per FTE door de doorgevoerde CAO-aanpassingen. Het aantal FTE houdt met 252,1 gelijke tred met de begrote FTE.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn in lijn met de begrote kosten. De kosten van ICT-projecten nemen toe (met name project Autorisatiebeheer, project Informatiebeveiliging). De reguliere ICT kosten vallen in 2015 lager uit door een eenmalige overgangskorting op de infrastructurele kosten van DICTU.

Rentelasten

De rentelasten blijven achter ten opzichte van de begroting. Dit door uitstel en vertragingen in investeringen huisvesting en het project GAMMA.

Afschrijvingskosten

Door uitgestelde investeringen zijn er geen afschrijvingen voor het project GAMMA. Daarentegen zijn de investeringen in het kantoorgebouw Groningen versneld afgeschreven in verband met de overgang naar het nieuwe Rijkshuisvestingsstelsel per 1 januari 2016.

Overige lasten

De bijzondere lasten worden veroorzaakt door een afkoopregeling van «oude» reisrechten die medewerkers is aangeboden.

Correctie kosten GAMMA

Volgens afspraak in het doorlichtingsrapport AT van het Ministerie van Financiën d.d. 24 december 2013, zijn de in 2015 gemaakte kosten GAMMA ad € 1,4 mln in mindering gebracht op de kosten en rechtstreeks ten laste gebracht van de post Te verrekenen met vergunninghouders.

Balans per 31 december 2015

Bedragen x € 1.000

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële activa

0

186

Materiële vaste activa

   

* grond en gebouwen

0

0

* installaties en inventarissen

163

559

* overige materiële vaste activa

4.300

4.947

Voorraden

0

0

Debiteuren

1.299

1.489

Nog te ontvangen

553

1.021

Liquide middelen

11.715

8.886

Totaal Activa

18.030

17.088

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

* exploitatiereserve

1.625

1.620

* onverdeeld resultaat

1.789

1.081

Voorzieningen

508

513

Leningen bij het MvF

308

506

Crediteuren

526

559

Te verrekenen met vergunninghouders c.a.

6.042

6.746

Te verrekenen met Caribisch Nederland

1.491

1.491

Nog te betalen

5.741

4.572

Totaal Passiva

18.030

17.088

Voorzieningen

Bedragen x € 1.000

Boekwaarde 1/1/2015

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde 31/12/2015

Wachtgeld en FLO

41

0

20

21

0

Ambtsjubilea

472

81

45

0

508

Totaal

513

81

65

21

508

Ontwikkeling eigen vermogen

Bedragen x € 1.000

2013

2014

2015

Omzet, excl. rente- en bijzondere baten

32.636

32.203

35.067

Gemiddelde omzet over 3 jaar

32.407

32.559

33.243

Toegestane exploitatiereserve

1.620

1.620

1.625

Resultaat

803

1.081

1.789

Eigen vermogen

2.423

2.701

3.414

Inclusief het resultaat ligt het eigen vermogen boven de toegestane norm. Bij de eerstvolgende suppletoire begrotingswet wordt aangeven hoe dit wordt hersteld.

Te verrekenen met vergunninghouders c.a.

De post «te verrekenen met vergunninghouders» geeft de schuld aan de vergunninghouders c.a. van Agentschap Telecom weer. Deze post is in 2015 met € 1,4 mln afgebouwd met de onderzoekskosten van een nieuw vergunningverleningssysteem (GAMMA). De post wordt in de jaren 2016 en 2017 volledig afgebouwd door conform afspraak met het Ministerie van Financiën de middelen aan te wenden voor de verdere ontwikkeling van GAMMA en/of door het verlagen van vergunningstarieven. Anderzijds is € 0,7 mln van het resultaat 2014 toegevoegd aan deze post.

Te verrekenen met Caribisch Nederland

Deze post is vergelijkbaar met de post «te verrekenen met vergunninghouders c.a.», maar dan specifiek voor de vergunninghouders in Caribisch Nederland. Om de post af te bouwen worden de tarieven met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015 verlaagd.

Aandeel moederdepartement, overige departementen en derden in vorderingen en schulden

Bedragen x € 1.000

moederdepartement

overige departementen/ agentschappen

derden

Debiteuren

0

47

1.252

Nog te ontvangen

286

1

266

Liquide middelen

0

11.715

0

Totaal vorderingen

286

11.763

1.518

Crediteuren

0

35

491

Nog te betalen

1.333

1.650

2.758

Totaal schulden

1.333

1.685

3.249

Kasstroomoverzicht over 2015

 

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

7.534

8.886

1.352

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

4.088

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

 

– 5

 

2

Totaal operationele kasstroom

526

4.083

3.557

Totaal investeringen (-/-)

– 6.300

– 679

5.621

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3

Totaal investeringskasstroom

– 6.300

– 679

5.621

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

– 377

– 377

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

0

0

0

Aflossingen op leningen (-/-)

– 692

– 198

494

Beroep op leenfaciliteit (+)

6.300

0

– 6.300

4

Totaal financieringskasstroom

5.608

– 575

– 6.183

5

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen

7.368

11.715

4.347

De operationele kasstroom is vooral hoger doordat het resultaat hoger is dan begroot.

De investeringen zijn lager dan begroot. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste is het project GAMMA vertraagd, omdat het niet gelukt is om de aanbestedingsprocedure voor het zaaksysteem volledig te doorlopen. Hierdoor is er in 2015 niet geïnvesteerd. Ten tweede zijn de geplande investeringen in huisvesting uitgesteld in afwachting van de herhuisvesting van het kantoor in Groningen (2016). De gerealiseerde investeringen hebben met name betrekking op elektronische apparatuur, masten en antennes ten behoeve van toezichtwerkzaamheden.

Het verschil op de financieringskasstroom is ontstaan doordat geen gebruik is gemaakt van de leenfaciliteit.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

   

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Inputindicatoren

           

Kernindicatoren

           

Verhouding direct/indirect (in fte)

 

186,6 / 70,0

174,9 / 74,9

177,4 / 82,8

176,5 / 75,6

178,2/

76,3

Verklarende/achterliggende variabelen

           

Personeelskosten per fte

 

€ 69.853

€ 70.395

€ 70.931

€ 72.415

€ 70.584

Totaal aantal fte's (excl externe inhuur)

 

256,6

237,3

248,4

244,1

241,8

Kosten inhuur externen (PAO-definitie; x € 1.000)

 

€ 1.113

€ 947

€ 568

€ 859

€ 898

Outputindicatoren

           

Uurtarief (wijziging in reële termen)

 

– 0,45%

– 1,47%

– 0,66%

– 0,69%

0%

Aantal declarabele uren (per fte en totaal)

 

1.453 / 1.667

1.450/ 1.660

1.450/ 1.660

1.450/ 1.660

1.453/ 1.667

Aantal werkbare /beschikbare uren:

           

– werkbare uren

 

1.836

1.829

1.829

1.829

1.836

– bruto beschikbare uren

 

1.667

1.660

1.660

1.660

1.667

– netto beschikbare uren

 

1.588

1.585

1.585

1.585

1.588

Verklarende/achterliggende variabelen

           

Bedrijfsresultaat (x € 1.000)

 

2.554

803

1.081

1.789

– 1.430

Omzet

 

33.455

33.101

32.526

35.406

31.813

Kwaliteitsindicatoren

           

Kernindicatoren

           

Klanttevredenheid:

 

Niet in 2012

3,9

Niet in 2014

Niet in 2015

>3,5

Doorlooptijd primaire processen:

   

     

Vergunningaanvragen 95% binnen

8 weken

98%

99%

89%

94%

95%

6 weken

   

86%

89%

 
 

4 weken

   

79%

82%

 
 

2 weken

   

70%

62%

 
             

Reactietijd storingsklachten

norm

   

   

Klachten van levensbelang ≤ 4 uur

100%

100%

100%

100%

95%

100%

Klachten van maatschappelijk belang ≤ 12 uur

98%

91%

97%

75%

91%

98%

Klachten van individueel belang ≤ 3 werkdagen

80%

80%

95%

85%

82%

90%

             

Gegrond verklaarde bezwaarschriften aantal

norm

19

9

11

5

 
 

≤ 5%

9,0%

2,4%

5,6%

3,5%

<5%

Aantal klachten

 

2

3

3

7

<7

Medewerkertevredenheid

 

niet in 2012

7,0

niet in 2014

6,7

>7

Verklarende/achterliggende variabelen

           

Ziekteverzuim

≤ 4,3%

5,4%

4,2%

3,0%

3,8%

<4,1%

Personele kosten per FTE

De personele kosten per FTE zijn hoger dan begroot. Dit wordt verklaard door de doorgevoerde CAO-aanpassingen in 2015.

Uurtarief

Mede als gevolg van de taakstelling Rutte heeft Agentschap Telecom het kostenbewustzijn verder doorontwikkeld. Voor 2015 heeft Agentschap Telecom de tarieven nominaal met 0,56% laten dalen. De reële daling bedraagt 0,69% doordat in de tariefstelling geen gebruik is gemaakt van de toegestane loon- en prijsbijstelling van 0,13%. Het gewogen gemiddelde uurtarief bedraagt € 106,68.

Vergunningen

Het gerealiseerde percentage binnen 8 weken bedraagt 94%. Een stijging van 5% ten opzichte van 2014. De norm van 95% is niet gerealiseerd. Dit is veroorzaakt door de point-point straalverbindingen in de categorie vaste verbindingen. Als gevolg van de 4G veiling heeft de markt ook in 2015 nog sterk geïnvesteerd in het upgraden van netwerken. Voor Agentschap Telecom heeft dit geleid tot een toename van de omzet, maar ook tot druk op de realisatie van de doorlooptijden op de vergunningen.

Storingsklachten

Voor de prio 1 klachten geldt dat 3 van de in totaal 59 klachten niet binnen de norm zijn afgehandeld. Dit doordat deze klachten niet tijdig bij de dienstdoende inspecteur zijn binnengekomen door technische problemen met de semafoon. Verder zijn er in 2015 twee maal ICT problemen geweest waardoor klachten niet tijdig zijn geregistreerd in het systeem.

Medewerkerstevredenheid

In 2015 heeft wederom een groot deel van de medewerkers (81,9%) deelgenomen aan het Medewerkers Tevredenheidsonderzoek (MTO). Werkplezier, loopbaanontwikkeling en werkdruk zijn punten die lager scoren dan het vorige MTO, maar ten opzichte van de Benchmark Rijksoverheid scoort AT weer hoger. Ongewenste omgangsvormen, samenwerking en welzijn en gelijke kansen zijn onderwerpen die in score omhoog zijn gegaan. Deze punten liggen ook hoger dan de benchmark. Het proces hoe de resultaten van het MTO worden vertaald naar (HR)beleid binnen AT, is opgestart.

Ziekteverzuim

Er is een lichte toename in verzuim ontstaan ten opzichte van 2014 (zowel % als frequentie). Het verzuim blijft binnen de Verbaannorm van 4,1%.

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

Staat van baten en lasten

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

2015

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

157.200

210.944

53.744

180.997

Omzet overige departementen

8.000

28.144

20.144

16.569

Omzet derden

0

1.135

1.135

1.854

Rentebaten

0

0

0

0

Vrijval voorzieningen

0

0

0

0

Bijzondere baten

0

0

0

34

Totaal baten

165.200

240.223

75.023

199.454

         

Lasten

       

Apparaatskosten

150.200

227.332

77.132

188.891

– Personele kosten

41.400

136.879

95.479

107.239

Waarvan eigen personeel

39.600

40.847

1.247

35.438

Waarvan externe inhuur

1.800

7.546

5.746

10.292

Waarvan overige personele kosten

0

88.486

88.486

61.509

– Materiële kosten

108.800

90.453

– 18.347

81.652

Waarvan apparaat ICT

66.400

46.080

– 20.320

34.523

Waarvan bijdrage aan SSO’s

4.500

13.141

8.641

8.373

Waarvan overige materiële kosten

37.900

31.233

– 6.667

38.756

Afschrijvingskosten

14.000

11.330

– 2.670

10.379

– Immaterieel

7.000

6.400

– 600

5.726

– Materieel

7.000

4.930

– 2.070

4.653

Overige lasten

1.000

1.302

302

1.176

– Dotaties voorzieningen

0

1.086

1.086

801

– Rentelasten

1.000

193

– 807

189

– Bijzondere lasten

0

23

23

186

Totaal lasten

165.200

239.964

74.764

200.446

         

Saldo van baten en lasten

0

259

259

– 992

Toelichting op de baten

Bij 1e suppletoire begroting 2015 is een omzetstijging gemeld naar € 202 mln. De omzet moederdepartement werd met € 15,9 mln bijgesteld tot € 173,1 mln en de omzet overige departementen werd bijgesteld tot € 27,9 mln. De verdere omzetstijging moederdepartement naar € 210,9 mln is met name veroorzaakt door een toename van ontwikkelopdrachten bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (+ € 24,8 mln), het kerndepartement (+ € 6,1 mln) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (+ € 5,2 mln). De stijging van de omzet bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland houdt onder meer verband met de overname van een deel van de werkzaamheden van Dienst Landelijk Gebied en de productschappen (PBO’s).

Omzet moederdepartement

De verdeling per productgroep wordt in onderstaande tabel weergegeven.

Bedragen x € 1.000

Vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Applicatieservices

25.000

24.001

– 999

19.022

Ontwikkelopdrachten

22.500

57.806

35.306

48.866

Werkplekservices

30.500

33.729

3.229

33.279

Infrabeheer

41.900

43.078

1.178

41.046

Overige omzet

38.200

53.230

15.030

30.784

Taakstelling Rutte II

– 900

– 900

   

Totaal

157.200

210.944

53.744

180.997

Omzet overige departementen

Bedragen x € 1.000

Vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Applicatieservices

 

1.215

1.215

314

Ontwikkelopdrachten

1.800

6.412

4.612

11.545

Infrabeheer

3.000

8.778

5.778

525

Werkplekservices

700

23

– 677

 

Overige omzet

1.000

6.789

5.789

1.143

Totaal

6.500

23.217

16.717

13.527

Omzet BOD’s

1.500

4.927

3.427

3.042

Totaal incl. BOD’s

8.000

28.144

20.144

16.569

Omzet derden

De omzet derden is in 2015 als volgt:

€ 0,761 mln College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

€ 0,230 mln Vereffeningsorganisatie PBO.

€ 0,153 mln Huurcommissie.

€ 0,009 – mln Overigen.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De toename van de personele kosten bestaat deels (€ 44,7 mln) uit een administratieve verschuiving van de post materiële kosten naar personele kosten ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. De overige stijging wordt veroorzaakt door extra werkzaamheden voor het moederdepartement en overige departementen, met als gevolg meer inzet van personeel.

Materiële kosten

Naast de eerder genoemde administratieve verschuiving van materiële kosten naar personele kosten

heeft een stijging plaatsgevonden van de materiële kosten van € 26,2 mln als gevolg van stijging van de omzet. Per saldo zijn de materiële kosten € 18,3 mln lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten vallen lager uit dan begroot omdat een deel van de investeringen (onder andere voor de ontwikkeling van een Cloud Infrastructuur) nog in aanbouw is en er nog niet op wordt afgeschreven.

Overige lasten

Dotaties voorzieningen

Onder de post Dotaties voorzieningen worden de dotaties aan een tweetal voorzieningen verantwoord, te weten:

  • de debiteurenvoorziening ter waarde van € 0,8 mln, die qua hoogte in lijn ligt met de dotatie in 2014.

  • de reorganisatievoorziening ter waarde van € 0,3 mln.

Rentelasten

Door de lage rente zijn de rentekosten afgenomen. Op de in 2015 aangetrokken leningen hoeft nagenoeg geen rente vergoed te worden.

Bijzondere lasten

In 2015 is een oude (van voor 1 januari 2013) nog te factureren positie afgeboekt ten laste van de bijzondere lasten.

Balans per 31 december 2015

Bedragen x € 1.000

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

28.203

17.981

Materiële vaste activa

20.768

17.631

– grond en gebouwen

0

0

– installaties en inventarissen

16.507

13.094

– overige materiële vaste activa

4.261

4.537

Voorraden

0

0

Debiteuren

20.427

21.972

Nog te ontvangen

11.641

9.090

Liquide middelen

4.062

2.091

Totaal activa:

85.101

68.765

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

259

– 910

– exploitatiereserve

0

82

– onverdeeld resultaat

259

– 992

Voorzieningen

357

97

Leningen bij het MvF

30.640

16.465

Crediteuren

6.343

15.989

Nog te betalen

47.502

37.124

Totaal passiva

85.101

68.765

Specificatie Debiteuren

Bedragen x € 1.000

Realisatie 2015

Realisatie 2014

Debiteuren

23.807

22.931

Voorziening debiteuren

– 1.681

– 959

Nog te verwerken ontvangsten

– 1.699

0

Totaal

20.427

21.972

Onder Debiteuren worden verantwoord de nominale waarde minus de voorziening voor vermoedelijke oninbaarheid en nog te verwerken ontvangsten. In onderstaande tabel is de totale debiteuren positie geclassificeerd naar type debiteur.

Bedragen x € 1.000

Realisatie 2015

Realisatie 2014

Moederdepartement

13.095

18.021

Overige departementen

6.411

2.837

Derden

921

1.114

Totaal

20.427

21.972

Specificatie Nog te Ontvangen

Bedragen x € 1.000

Realisatie 2015

Realisatie 2014

Moederdepartement

2.965

1.953

Overige departementen

855

586

Derden

7.821

6.551

Totaal

11.641

9.090

Onder de balanspost Nog te ontvangen worden de nog te factureren omzet en de vooruitbetaalde kosten verantwoord. Met name de vooruitbetaalde kosten vallen binnen de classificatie Derden.

Voorzieningen

Bedragen x € 1.000

         
 

Boekwaarde 1/1/2015

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde 31/12/2015

Reorganisatievoorziening

97

327

67

0

357

De dotatie aan de reorganisatievoorziening houdt verband met de afvloeiing van een voormalige medewerker. Pas in de komende jaren zullen de met deze medewerker gemaakte afspraken tot kasuitgaven leiden.

Tabel vermogensontwikkeling 2015

Bedragen x € 1.000

2013

2014

2015

1 Eigen Vermogen per 1 Januari

– 479

82

– 910

2 Saldo Baten en Lasten

562

– 992

259

3 Directe mutaties in het Eigen Vermogen

0

0

910

3a. Uitkering aan moederdepartement

     

3b. Bijdrage door moederdepartement ter versterking Eigen Vermogen

   

910

3c. Overige Mutaties

     

Stand 31 december

82

– 910

259

Omzet

164.561

199.454

240.223

Vermogensplafond (5%)

8.362

10.071

De exploitatiereserve is gebonden aan een maximumreserve van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. De maximaal toegestane omvang van de exploitatiereserve bedraagt voor DICTU € 10,1 mln. Het Eigen Vermogen van DICTU is, afhankelijk van het besluit over de resultaatbestemming, per 31-12-2015 € 0,3 mln.

Specificatie Crediteuren

Bedragen x € 1.000

Realisatie 2015

Realisatie 2014

Moederdepartement

329

1.746

Overige departementen

0

0

Derden

6.014

14.243

Totaal

6.343

15.989

Specificatie Nog te Betalen

Bedragen x € 1.000

Realisatie 2015

Realisatie 2014

Moederdepartement

14.804

11.466

Overige departementen

12.825

9.312

Derden

19.873

16.346

Totaal

47.502

37.124

Kasstroomoverzicht over 2015

   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

0

2.091

2.091

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

11.849

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

 

– 3.787

 

2.

Totaal operationele kasstroom

14.000

8.062

– 5.938

 

Totaal investeringen (-/-)

– 14.000

– 24.689

– 10.689

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

– 14.000

– 24.689

– 10.689

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement

(-/-)

0

0

0

 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

0

910

910

 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 14.000

– 9.312

4.688

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

14.000

27.000

13.000

4.

Totaal financieringskasstroom

0

18.598

18.598

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

0

4.062

4.062

Operationele kasstroom

In de operationele kasstroom vallen de afschrijvingskosten € 2,7 mln lager uit. Daarnaast is door een afname van de crediteurenpositie het werkkapitaal met € 3,8 mln toegenomen ten opzichte van de begroting. Daartegenover staat dat de dotatie aan de voorziening reorganisatiekosten ten opzichte van de begroting met € 0,3 mln is toegenomen en dat er € 0,3 mln winst is gehaald.

Investeringskasstroom

Het investeringsniveau ligt ruim € 10 mln hoger dan begroot aangezien er met name meer geïnvesteerd is dan voorzien in applicatie ontwikkeling.

Financieringskasstroom

In totaal is een bedrag van € 27 mln aan leningen afgeroepen. Er is in 2015 meer aan leningen afgeroepen dan er is geïnvesteerd, aangezien het niveau van de activa hoger ligt dan het totaal aan leningen bij het Ministerie van Financiën. Een deel van dit verschil is in 2015 ingelopen. Daarnaast is er € 4,7 mln minder afgelost op leningen dan begroot.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie

2015

Begroting 2015

1. Kostprijzen per product (groep)

         

a. Basistarief werkplek (gemiddeld per stuk x €)

2.423

2.410

2.540

2.520

2.540

b. Aantal Werkplekken

13.000

12.241

12.332

12.937

11.250

c. Infrastructuur

(x € 1 000)

13.993

21.541

35.717

48.634

41.900

d. Productieve uren (norm 85% 2013 e.v.)

879.000 (89%)

1.156.000 (87%)

1.468.476

(89%)

1.832.350

(89%)

(85%)

2. Tarieven/uur

     

a. Senior medew. (ontwikkeling)

90

87

86

90

86

b. Medior medew. (bouw)

80

78

77

70

77

c. Junior medew. (test en beheer)

80

78

77

60

77

3. Omzet per prod.groep (pxq)

     

A. Werkplekservices

31.710

35.887

33.279

33.729

30.500

B. Infrastructuur

26.000

25.462

41.046

43.078

41.900

C. Applicatieservices incl. outsourcing

18.216

19.200

19.022

24.001

25.000

D. Ontwikkeling incl. detachering

30.684

40.638

46.866

57.806

22.500

E. Overige omzet

21.297

34.910

40.784

52.330

37.300

Totaal

127.907

156.097

180.997

210.944

157.200

4. gem. bezetting FTE-totaal (excl. externe inhuur)

323

371

429

503

539

5. Saldo baten en lasten

– 1,3%

0,4%

– 0,5%

0,1%

0,0%

Ad 1a: DICTU hanteert meerdere werkplekconcepten. Het weergegeven tarief betreft het meest voorkomende werkplekconcept.

Ad 1d: Het productiviteitspercentage van DICTU wordt omhooggetrokken doordat externe medewerkers als gevolg van de gehanteerde tijdschrijfsystematiek gemiddeld een hogere productiviteit hebben dan interne medewerkers.

Ad 2: De realisatie van de uurtarieven voor senior, medior en junior medewerkers wijkt af van de begroting als gevolg van een andere groepering van de functies.

Dienst Landelijk Gebied (DLG)

Staat van baten en lasten (periode 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015)

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

2015

Realisatie

1-1-2015 t/m 30-6-2015

Verschil realisatie en vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

51.021

5.954

– 45.067

55.762

Omzet overige departementen

 

1.133

1.133

6.421

Omzet derden

5.700

809

– 4.891

12.753

Rentebaten

 

1

1

70

Vrijval voorzieningen

12.000

6.268

– 5.732

16.591

Bijzondere baten

 

0

0

0

Totaal baten

68.721

14.165

– 54.556

91.597

         

Lasten

       

Apparaatskosten

68.721

12.384

– 56.337

83.226

– Personele kosten

48.392

8.257

– 40.135

60.059

Waarvan eigen personeel

48.392

6.621

– 41.771

56.983

Waarvan externe inhuur

 

1.488

1.488

3.004

Waarvan overige personele kosten

 

148

148

72

– Materiële kosten

20.329

4.127

– 16.202

23.167

Waarvan apparaat ICT

50

0

– 50

4

Waarvan bijdrage aan SSO's

13.726

838

– 12.888

7.095

Waarvan overige materiële kosten

 

3.289

3.289

16.068

Rentelasten

 

0

0

44

Afschrijvingskosten

 

1.545

1.545

2.042

– Immaterieel

 

25

25

254

– Materieel

 

1.520

1.520

1.788

Overige lasten

 

2.343

2.343

10.946

– Dotaties voorzieningen

 

2.273

2.273

10.900

– Bijzondere lasten

 

70

70

46

Totaal lasten

68.721

16.272

– 52.449

96.258

         

Saldo van baten en lasten

0

– 2.107

– 2.107

– 4.661

In de agentschapsbegroting 2015 was nog geen rekening gehouden met de decentralisatie van het natuurbeleid en de opsplitsing van DLG in een rijksdeel en een provinciaal deel. Er is dan ook begroot alsof DLG heel 2015 nog operationeel zou zijn, waarbij tot eind 2015 de lasten van de reorganisatie en transitie in de DLG-administratie konden worden verwerkt.

Nadien is besloten het agentschap DLG op 1 juli 2015 op te heffen en een jaarrekening op te stellen over het eerste halfjaar van 2015. Dit betekent dat de lasten van de reorganisatie en transitie voor het tweede halfjaar niet meer bij het agentschap zijn verantwoord, maar rechtstreeks in de verantwoording van het Ministerie van EZ zijn verwerkt.

In de staat van baten en lasten zijn de effecten zichtbaar van het staken van de operationele activiteiten van DLG op 1 maart 2015 en de administratieve afsluiting op 30 juni 2015.

Het feit dat de begroting een jaar betreft en de realisatie een halfjaar, maakt het verschil tussen beide slecht vergelijkbaar. Overigens bedraagt het eigen vermogen van DLG op 30 juni 2015 nog € 8,0 mln, ondanks het verlies van € 2,1 mln over het eerste halfjaar. Dit is teruggeboekt naar de eigenaar.

Balans op 30 juni 2015

Bedragen x € 1.000

30-6-2015

31-12-2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

0

25

Materiële vaste activa

0

1.520

– Grond en gebouwen

0

1.326

– Installaties en inventarissen

0

193

– Overige materiële vaste activa

0

1

Debiteuren

2.185

8.825

Nog te ontvangen

3.997

4.476

Liquide middelen

16.326

47.537

Totaal activa

22.508

62.383

     

Passiva

   

Eigen vermogen

7.967

33.075

– Exploitatiereserve

10.074

22.735

– Bestemmingsreserve

0

15.000

– Onverdeeld resultaat

– 2.107

– 4.660

Voorzieningen

0

10.097

Leningen bij het Ministerie van Financiën

0

0

Crediteuren

0

695

Nog te betalen

14.541

18.516

Totaal passiva

22.508

62.383

Debiteuren

In de post Debiteuren bedraagt de vordering op EZ € 0,4 mln, de vordering op overige ministeries € 0,2 mln en de vordering op derden € 1,6 mln.

Nog te ontvangen

In de post Nog te ontvangen bedraagt de vordering op EZ € 3,8 mln, de vordering op overige ministeries € 0,1 mln en de vordering op derden € 0,1 mln.

Nog te betalen

In de post Nog te betalen bedraagt de schuld aan EZ € 5,4 mln, de schuld aan derden € 8,7 mln en de schuld aan personeel € 0,4 mln.

Ontwikkeling eigen vermogen

 

Bedragen x € 1.000

2012

2013

2014

2015

1

Eigen vermogen op 1 januari

3.045

3.503

19.059

37.735

2

Onverdeeld resultaat

458

556

476

– 4.661

3

Directe mutaties in het Eigen vermogen:

       
 

3a. uitkering aan moederdepartement

     

– 23.000

 

3b. bijdrage door moederdepartement ter versterking EV

 

15.000

18.200

 
 

3c. overige mutaties

       
 

Eigen vermogen op 31 december

3.503

19.059

37.735

 
 

Eigen vermogen op 30 juni

     

10.074

Voorzieningen

Bedragen x € 1.000

         
 

Boekwaarde 1/1/2015

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde 30/6/2015

Aansprakelijkheid

113

0

5

108

0

Huurcontracten

1.478

0

0

1.478

0

Reorganisatie 2014

8.506

2.273

6.097

4.682

0

Totaal

10.097

2.273

6.102

6.268

0

Kasstroomoverzicht (periode 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015)

 

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie 1-1-2015 tot en met 30-6-2015

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015

41.487

47.537

6.050

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

     
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

     

2.

Totaal operationele kasstroom

0

– 8.211

– 8.211

 

Totaal investeringen (-/-)

   

0

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

   

0

3.

Totaal investeringskasstroom

0

0

0

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

 

– 23.000

– 23.000

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

0

 

0

 

Aflossingen op leningen (-/-)

0

 

0

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

 

0

4.

Totaal financieringskasstroom

0

– 23.000

– 23.000

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 (=1+2+3+4)

41.487

16.326

– 25.161

Algemene grondslagen

De geldmiddelen in het kasstroomoverzicht bestaan uit de rekening-courant met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding). Ontvangsten en uitgaven uit hoofde van interest zijn opgenomen onder de operationele kasstroom.

Eenmalige storting/onttrekking door moederdepartement

Op verzoek van het Ministerie van EZ heeft DLG een bedrag van € 23,0 mln ten gunste van het ministerie geboekt. Het bedrag dient ter dekking van de doorlopende verplichtingen in het kader van de opheffing van DLG en de hierover met het Ministerie van Financiën gemaakte afspraken.

Aflossingen op leningen

Eind 2014 had DLG al zijn leningen afgelost.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Tarieven

         

Tarieven/uur

€ 109,40

€ 110,31

€ 110,30

€ 102,65

€ 108,50

Index in reële termen t.o.v. 2014 (2014= 100)

101

100

100

93

99,4

Fte

         

Fte-totaal (excl. externe inhuur)

1.042

963

763

 

700

Personeelskosten per fte

 

€ 68.600

€ 71.628

 

€ 69.000

Verhoudingen direct/indirect (excl. externe inhuur)

       

76/24

Saldo van baten en lasten

         

Saldo van baten en lasten (% van totale baten)

 

0,5%

– 5,1%

– 14.9%

– 21,2%

Kwaliteit

         

Klanttevredenheid

7,0

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Staat van baten en lasten

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Verschil

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

133.988

128.935

– 5.053

119.113

Omzet overige departementen

79.494

81.334

1.840

77.481

Omzet derden

72.900

93.913

21.013

93.863

Rentebaten

25

1

– 24

65

Vrijval voorzieningen

 

345

345

4.226

Bijzondere baten

 

9.421

9.421

12.008

Overige baten

       

Totaal baten

286.407

313.949

27.542

306.756

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– Personele kosten

192.777

205.135

12.358

192.060

Waarvan eigen personeel

176.796

187.864

11.068

177.556

Waarvan externe inhuur

15.981

17.271

1.290

14.504

– Materiële kosten

83.485

108.047

24.562

111.348

Waarvan apparaat ICT

Waarvan bijdrage aan SSO's

38.600

37.399

– 1.201

40.967

Rentelasten

541

340

– 201

482

Afschrijvingskosten

       

– Immaterieel

4.702

4.316

– 386

4.989

– Materieel

6.579

5.366

– 1.213

5.052

Overige kosten

       

– Dotatie voorzieningen

500

1.467

967

407

– Bijzondere lasten

       

Totaal lasten

288.584

324.671

36.087

314.338

Saldo van baten en lasten

– 2.177

– 10.722

– 8.545

– 7.582

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement is per saldo € 5,1 mln lager dan begroot. Enerzijds is het budget met € 11,8 mln toegenomen: € 6,4 mln als gevolg van doorschuif van middelen voor uitvoering van het Plan van Aanpak (PvA) uit 2014 naar 2015, € 1,6 mln doorschuif vanwege nog niet afgeronde reguliere werkzaamheden en € 1,6 mln ontvangen loon- en prijsbijstelling. Voorts is € 1,1 mln aanvullend budget beschikbaar gesteld voor certificering op afstand, een bijdrage in de opleidingskosten van groene, bijzondere opsporingsambtenaren van particuliere werkgevers, controle kwaliteitssystemen (weideschapen, -runderen, kalveren en stalkeuring varkens) en de overgang van een medewerker van de directie Bedrijfsvoering EZ naar de NVWA voor aansturing van specialties (onder andere laboratoria) in de huisvesting. Tot slot is € 1,1 mln extra beschikbaar gesteld voor de uitvoering van overgenomen PBO-taken inclusief salarissuppletie voor voormalig PBO-medewerkers.

Anderzijds valt de omzet moederdepartement € 16,9 mln lager uit dan begroot doordat de realisatie van het PvA in 2015 € 6,6 mln lager is dan begroot. Dit betreft vooral de ICT-modernisering die later plaatsvindt dan bij het opstellen van het PvA was voorzien. Daarnaast is sprake van in 2015 niet gerealiseerde reguliere werkzaamheden ten bedrage van € 1,1 mln die in 2016 alsnog gerealiseerd zullen worden. De desbetreffende budgetten worden doorgeschoven naar 2016. Tevens wordt € 7,7 mln bijdrage van het moederdepartement, ter compensatie van hogere ICT-kosten, onder de post bijzondere baten verantwoord. Daarnaast is de resterende taakstelling Rutte II van ruim € 0,1 mln verwerkt. Tot slot valt de omzet € 1,4 mln lager uit door vervallen werkzaamheden voor incidenten en risico’s (€ 0,4 mln) en PBO-taken (€ 1,0 mln).

Omzet moederdepartement

Bedragen x € 1.000

Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2014

Advies & vertegenwoordiging

8.317

7.282

– 1.035

6.480

Communicatie

1.293

1.218

– 75

1.157

Incident- & crisismanagement

3.638

4.460

822

3.570

Inlichtingen & opsporing

12.714

10.871

– 1.843

11.036

Kennis & Expertise

3.167

3.076

– 91

3.572

Klantinteractie & dienstverlening

6.848

6.848

0

7.160

Laboratoriumonderzoek

3.340

3.311

– 29

3.571

Toezicht

73.507

76.356

2.849

69.430

Overig

21.163

15.513

– 5.650

13.137

Totaal

133.988

128.935

– 5.053

119.113

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen is € 1,8 mln hoger dan begroot. Hiervan heeft € 0,3 mln betrekking op het Dier Gezondheid Fonds (DGF). De resterende € 1,5 mln betreft hogere omzet VWS als gevolg van € 0,4 mln doorschuif voor uitvoering PvA van 2014 naar 2015, € 1,0 mln doorschuif uit 2014 in verband met nog niet afgeronde reguliere werkzaamheden in 2014, ontvangen compensatie voor de loonstijging ad € 0,7 mln en voor bijna € 0,6 mln aanvullende opdrachten. Hier staat een vertraging tegenover in de uitvoering van het PvA in 2015 voor € 0,4 mln en € 0,7 mln in 2015 niet gerealiseerde reguliere werkzaamheden. De desbetreffende budgetten worden doorgeschoven naar 2016. Verder is voor bijna € 0,1 mln aan werkzaamheden komen te vervallen. Dit bedrag wordt verrekend met de opdrachtgever.

Omzet overige departementen

Bedragen x € 1.000

Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2014

Advies & vertegenwoordiging

1.820

2.528

708

1.750

Communicatie

503

445

– 58

484

Incident- & crisismanagement

693

1.020

327

2.689

Inlichtingen & opsporing

1.252

1.642

390

1.205

Kennis & Expertise

4.956

4.301

– 655

4.767

Klantinteractie & dienstverlening

6.573

6.830

257

6.340

Laboratoriumonderzoek

11.982

9.852

– 2.130

11.525

Toezicht

39.334

41.759

2.425

37.834

Overig

12.381

12.957

576

10.887

Totaal

79.494

81.334

1.840

77.481

Omzet derden

De omzet derden is € 21,0 mln hoger dan begroot. In 2014 zijn de verslaggevingsregels (RJ 270) voor de verantwoording van de omzet aangepast. Als gevolg van deze aanpassing moeten de door de inspectieorganisatie Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) gerealiseerde kosten en omzet van € 16,1 mln meegenomen worden in de jaarrekening. Het resterende verschil van € 4,9 mln is het gevolg van € 2,4 mln hogere retributies en € 2,5 mln hogere overige baten ten opzichte van de begroting, met name door gerealiseerde EU-projecten.

Rentebaten

Door de zeer lage rentetarieven zijn de rentebaten beduidend lager dan begroot.

Vrijval voorzieningen

Een vrijval van bijna € 0,3 mln hoger dan begroot heeft zich voorgedaan bij de voorziening Claims, geschillen en rechtsgedingen. Het restant heeft betrekking op een vrijval bij de voorziening P-kosten.

Bijzondere baten

De realisatie van de bijzondere baten is € 9,4 mln hoger dan begroot. Onder de post bijzondere baten wordt de bijdrage van het moederdepartement voor ICT verantwoord die geen relatie heeft met de productie van de NVWA. In verband hiermee vindt een verschuiving plaats van de omzet moederdepartement naar de bijzondere baten voor € 7,7 mln. Dit betreft de in het PvA toegezegde bijdrage ter compensatie van hogere ICT-kosten. Daarnaast is ruim € 1,5 mln van EZ ontvangen als vergoeding voor remplaçanten in 2015 ter vervanging van medewerkers die al in 2014 gebruik hadden gemaakt van de stimuleringsregeling in het kader van de Rijksbrede Van Werk Naar Werk-regeling (VWNW)49. Verder is een post uit 2013 ad € 0,2 mln van het Rijks Vastgoed Bedrijf (RVB) vervallen.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De kosten van eigen personeel zijn € 12,4 mln hoger dan begroot, enerzijds door de CAO- stijging met circa € 1,7 mln, hogere bezetting € 1,0 mln, kosten van de VWNW-regeling ad netto € 9,2 mln na saldering met de van EZ ontvangen vergoeding voor remplaçanten ter vervanging van medewerkers die in 2015 gebruik hebben gemaakt van de stimuleringspremie (€ 1,9 mln), dotatie aan voorziening reorganisatiekosten € 0,6 mln, compensatie toeslag onregelmatige diensten (TOD) € 0,4 en € 0,9 mln stijging verlofuren onder andere als gevolg van wijziging vakantierechten (Sectoroverleg Rijk), anderzijds zijn de salariskosten lager als gevolg van een vrijval van € 1,4 mln afbouw ploegentoeslag.

De kosten voor inhuur externen zijn € 5,9 mln hoger dan begroot. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door tijdelijke inhuur voor het PvA en verbetering van het bedrijfsvoeringsproces. Als gevolg van een stelselwijziging in 2014 zijn de practitioners (begroot voor € 4,6 mln) onder uitbesteed werk binnen de materiële kosten verantwoord.

Materiële kosten

De totale materiële kosten zijn € 24,6 mln hoger dan begroot.

In 2014 zijn de verslaggeving regels (RJ 270) voor de verantwoording van de omzet aangepast. Als gevolg van deze aanpassing moeten de door de inspectieorganisatie Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) gerealiseerde retributieomzet en kosten van € 16,1 mln meegenomen worden in de jaarrekening.

Door aanpassing van de verslaggevingsregels (RJ 270) is het uitbesteed werk aan practitioners voor een bedrag van € 9,2 mln opgenomen onder de post specifieke kosten (in de Ontwerpbegroting 2015 waren deze kosten onder de personele kosten – externe inhuur opgenomen voor een bedrag van € 4,6 mln). De DICTU-kosten zijn met € 0,4 mln en de algemene materiële kosten met € 0,4 mln gestegen. Onder andere als gevolg van een onttrekking aan de voorziening leegstand dalen de huisvestingskosten met € 1,5 mln.

Bijdrage aan SSO’s

De bijdrage aan SSO’s dalen met € 1,2 mln ten opzichte van de begroting door een stijging bij DICTU van € 0,4 mln, een daling van de huurkosten bij het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) met € 1,5 mln als gevolg van een onttrekking uit de voorziening leegstand en het vervallen van de kosten voor het Expertisecentrum Organisatie & Personeel waarvoor € 0,1 mln begroot was.

Rentelasten

De rentelasten vallen als gevolg van lagere investeringen in 2014 en de lage rentetarieven € 0,2 mln lager uit dan begroot.

Afschrijvingskosten

De materiële afschrijvingskosten zijn € 1,2 mln lager dan begroot met name door lagere investeringen in dienstauto’s die later in het jaar hebben plaatsgevonden.

De immateriële afschrijvingskosten vallen € 0,4 mln lager uit als gevolg van vertraagde systeemontwikkeling PvA.

Dotatie voorzieningen

Aan de voorziening reorganisatiekosten en overige personele kosten is ruim 0,6 mln en bij de voorziening Claims, geschillen en rechtsgedingen € 0,3 mln meer gedoteerd dan begroot.

Toelichting op het resultaat

Het resultaat is € 10,7 negatief. Dat is ruim € 8,5 mln meer dan in de begroting was voorzien. Deze mutatie wordt vooral veroorzaakt door hogere personele kosten, waaronder de kosten van de VWNW-regeling en hoger dan verwachte kosten voor de inhuur van externen, die vooral zijn ingezet voor de uitvoering van het PvA en verbetering van het bedrijfsvoeringsproces. Door een dotatie van € 12,1 mln ter versterking van het eigen vermogen van de NVWA door de eigenaar is voorkomen dat dit per ultimo 2015 negatief zou worden. De financiële problematiek van de NVWA vormt onderwerp van overleg tussen betrokken partijen (NVWA, eigenaar en opdrachtgevers) met als doel een duurzame balans te vinden tussen baten en lasten.

Balans per 31 december 2015

Bedragen x € 1.000

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   
     

Immateriële vaste activa

10.660

9.518

Materiële vaste activa

 

– verbouwingen

4.362

4.255

– installaties en inventarissen

9.246

7.493

– vervoermiddelen

18.554

17.106

Voorraden

997

806

Debiteuren

12.685

13.076

Nog te ontvangen

7.887

8.240

Liquide middelen

69.145

60.029

Totaal activa

133.536

120.523

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

– exploitatiereserve

14.779

10.248

– onverdeeld resultaat

– 10.722

– 7.582

Voorzieningen

11.810

22.218

Leningen bij Ministerie van Financiën

32.985

27.271

Crediteuren

13.304

10.967

Nog te betalen

71.380

57.401

Totaal passiva

133.536

120.523

Debiteuren

Bedragen x € 1.000

2015

2014

Kerndepartement

85

48

Dienst Landelijk Gebied

0

33

RVO

20

0

Ministerie van BZK

95

193

Ministerie van FIN

466

164

Ministerie van I&M

52

118

Ministerie van OCW

2

2

Ministerie van V&J

2

3

Ministerie van VWS

33

2

Ministerie van Defensie

3

0

Derden

14.789

15.148

Totaal debiteuren

15.547

15.711

Debiteuren

15.547

15.711

Voorziening dubieuze debiteuren

(2.862)

(2.635)

Totaal debiteuren

12.685

13.076

Nog te ontvangen

Bedragen x € 1.000

2015

2014

Kerndepartement

2.346

1.371

RVO(voormalig DLG)

2

0

RVO (voorheen DR)

1.024

1.106

Ministerie van VWS

2

34

Ministerie van V&J

31

0

Derden

4.482

5.729

Totaal nog te ontvangen

7.887

8.240

Liquide middelen

Bedragen x € 1.000

2015

2014

Kas

2

2

Rekening-courant Ministerie van Financiën

69.143

60.027

Totaal liquide middelen

69.145

60.029

Ontwikkeling eigen vermogen

Tabel Vermogensontwikkeling 2015 (*inclusief onverdeeld resultaat)
 

Bedragen x € 1.000

2011

2012

2013

2014

2015

1

Eigen vermogen per 01/01

3.661

3.920

3.859

10.248

2.666

2

Saldo van baten en lasten

259

– 61

665

– 7.582

– 10.722

3

Directe mutaties in het EV:

0

0

0

0

0

3a

Uitkering aan moederdepartement

0

0

0

0

0

3b

Bijdrage moederdepartement ter versterking EV

0

0

0

0

12.112

3c

Overige mutaties

0

0

5.724

0

1

 

Eigen vermogen per 31/12

3.920

3.859

10.248

2.666

4.057

 

Omzet

304.205

290.643

295.481

306.756

313.949

 

Vermogensplafond (5% van gemiddeld 3 jaar)

   

14.839

14.881

15.270

De budgetten van de vervallen werkzaamheden voor € 1,4 mln zijn, naast de € 10,2 mln beschikbaar gesteld door de eigenaar en de € 0,5 mln nog te verrekenen uit 2014, gedoteerd aan het eigen vermogen van de NVWA. Hierdoor wordt het eigen vermogen versterkt met € 12,1 mln.

Voorzieningen

Bedragen x € 1.000

         
 

Boekwaarde 1-1-2015

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde 31-12-2015

Claims, geschillen en rechtsgedingen

994

828

747

296

779

Leegstand / afkoop gebouwen

18.920

0

9.600

0

9.320

Reorganisatiekosten

2.178

638

1.172

0

1.644

Personele kosten (regulier)

126

1

11

49

67

 

22.218

1.467

11.530

345

11.810

Voorziening uit hoofde van claims, geschillen en rechtsgedingen

In het afgelopen jaar is de voorziening claims en geschillen € 0,8 mln gedoteerd. De vrijval en onttrekkingen bedroegen samen € 1,0 mln. Het saldo van deze voorzieningen ad € 0,8 mln is op dit moment voldoende om aan de eventuele betaalverplichting van de lopende claims te voldoen.

Voorziening leegstand gebouwen

In 2015 is begonnen met de verbouwing van het pand in Zwijndrecht. De laboratoriaruimten worden geschikt gemaakt voor kantoor en deels verhuurd aan twee inspectiediensten. De kosten voor deze verbouwing worden deels gefinancierd uit de betreffende voorziening (€ 1 mln), de overige kosten worden door RVB gefinancierd. De huurverplichtingen van het pand in Eindhoven zijn ultimo 2015 afgekocht voor € 6,8 mln. Daarnaast zijn van genoemde panden de hogere huurlasten dan begroot voor 2015 ad € 1,8 mln onttrokken aan deze voorziening.

Voorziening reorganisatie

De NVWA heeft ultimo 2011 een voorziening van € 22,5 mln getroffen om de kosten volgend uit de reorganisatie per 01-01-2012 te financieren. Dit betreft de salaris-/WW- en materiële kosten van herplaatsingskandidaten. Ultimo 2015 is de hoogte van de voorziening opnieuw berekend om verwachte kosten voor de komende periode te financieren. Dit heeft geleid tot een onttrekking voor salarisbetalingen van € 1,2 mln en een dotatie van ruim € 0,6 mln voor aanpassing van toekomstige verplichtingen onder anderen als gevolg van de cao-loonstijging en verhoging van de AOW leeftijd.

Voorziening personele kosten regulier

De voorziening personele kosten regulier betreft de aanvulling op de WAO-uitkering van een oud-medewerker en een voorziening ten behoeve van mogelijke aanspraak op wachtgeld bij inkomstenderving van een oud-medewerker.

Crediteuren

Bedragen in € 1.000

2015

2014

Dienst Landelijk Gebied

0

50

Dictu

5.864

4.585

Ministerie van BZK

886

319

Ministerie van Fin

35

33

Ministerie van IM

0

134

Ministerie van SZW

23

0

Ministerie van V&J

59

0

Ministerie van VWS

493

0

Derden

5.944

5.846

Totaal crediteuren

13.304

10.967

Nog te betalen

Bedragen in € 1.000

2015

2014

Kerndepartement

8.576

11.380

Ministerie van VWS

1.297

2.112

Ministerie van Fin

11.461

10.500

Ministerie van SZW

65

172

Ministerie van IM

0

86

Ministerie BZK

24

56

Ministerie BuZa

156

13

Ministerie van OCW

29

0

Derden

49.772

33.082

Totaal nog te betalen

71.380

57.401

Kasstroomoverzicht over 2015

 

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen

41.942

60.029

18.087

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

30.249

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

 

– 25.851

 

2.

Totaal operationele kasstroom

– 441

4.398

4.839

 

Totaal investeringen (-/-)

– 28.730

– 16.735

11.995

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

1.600

2.604

1.004

3.

Totaal investeringskasstroom

– 27.130

– 14.131

12.999

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

 

0

0

 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

 

12.112

12.112

 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 11.530

– 10.363

1.167

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

15.950

17.100

1.150

4.

Totaal financieringskasstroom

4.420

18.849

14.429

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

18.791

69.145

50.354

Algemene grondslagen

Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode. De geldmiddelen in het kasstroomoverzicht bestaan uit de rekening-courant met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) en het kasgeld van de NVWA. Ontvangsten en uitgaven uit hoofde van interest zijn opgenomen onder de kasstroom uit operationele activiteiten.

Rekening-courant RHB

Het saldo op de rekening-courant RHB per 1 januari is € 18,1 mln hoger dan begroot. Dit is met name het gevolg van uitdienen van het huurcontract in plaats van de geplande afkoop van het laboratorium te Groningen (€ 3,2 mln) en Zwijndrecht (€ 8 mln). Het pand in Zwijndrecht zal verbouwd worden. Daarnaast is er vertraging opgetreden omtrent de afkoop van het pand te Eindhoven (€ 9,3 mln). De afkoop stond gepland voor 2014 en heeft ultimo 2015 plaatsgevonden. Overige balansposten zijn met € 3,0 mln gestegen. Tegenover deze stijging van € 23,5 mln staat een daling van € 5,4 mln als gevolg van een negatiever resultaat in 2014 dan begroot.

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom is € 4,8 mln hoger dan begroot. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door een negatiever resultaat van € 8,5 mln, een hogere mutatie op de voorzieningen van € 0,9 mln en lagere afschrijvingskosten voor € 1,6 mln. Anderzijds stijgen met name de balansposten crediteuren en Nog te betalen met € 15,8 mln.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom is € 13,0 mln lager dan begroot. Dit komt enerzijds door € 12,0 mln vertraging in de investeringen van met name systeemontwikkeling in het kader van het PvA en anderzijds door € 1,0 mln meer desinvesteringen in verband met de vervanging van dienstauto’s en systeemontwikkeling.

In totaal is voor een bedrag van € 6,4 mln geïnvesteerd in de categorie Systeemontwikkeling. In de categorie Verbouwing is voor € 0,7 mln geïnvesteerd. In de categorie Inventaris is € 0,5 mln, in de categorie Laboratoriumapparatuur € 2,5 mln en in Machines en Buitendienstmaterialen en overige hardware is € 0,5 mln geïnvesteerd. Daarnaast is € 6,1 mln. geïnvesteerd in de vervanging van dienstauto’s.

Financieringskasstroom

De financieringskasstroom is € 14,4 mln hoger dan begroot. Dit is in eerste plaats het gevolg van de storting van € 12,1 mln door het moederdepartement. In tweede plaats zijn de investeringen in 2014 lager uitgevallen dan in de Ontwerpbegroting 2015 begroot, waardoor de aflossing op de leningen in 2015 met € 1,2 mln lager uitvalt. In de derde plaats is voor € 1,1 mln meer aan leningen afgeroepen dan begroot, met name voor systeemontwikkeling, inventaris/laboratoriumapparatuur en voor verbouwingen.

De liquiditeitspositie van de NVWA kan met een saldo van € 69,1 mln als voldoende worden geclassificeerd.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015

Omschrijving

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Gemiddelde Kostprijs (€/uur)

 

94,13

95,60

96,32

95,60

Tarieven

         

(2012 = 100)

100

100,06

101,62

102,39

101,6

Omzet per productgroep (€ mln)

         

Advies en Vertegenwoordiging

8,4

7,6

8,5

10,0

10,7

Communicatie

1,5

1,3

1,6

1,7

1,8

Incident en crisismanagement

6,7

5,2

6,3

5,5

4,3

Inlichtingen en opsporing

12,2

11,8

12,2

12,5

14,0

Kennis en expertise

10,6

9,2

9,1

8,1

9,5

Klantinteractie en dienstverlening

23,5

20,9

22,0

24,4

23,7

Laboratoriumonderzoek

19

16,5

20,7

18,7

21,0

Toezicht

151,4

149,4

168,4

178,8

166,3

FTE1

         

Aantal FTE (exclusief externe inhuur)2

2.168

2.163

2.229

2.438

2.303

Verhouding FTE direct/indirect (exclusief externe inhuur)

1.741/427

1.733/430

1842/387

1950/488

1.849/454

Salariskosten per fte

71.400

70.143

74.217

72.149

70.900

Saldo van baten en lasten

 

Saldo van baten en lasten als % van de totale baten

0%

0,2%

– 2,5%

– 3,4%

– 0,8%

Kwaliteit

 

Afhandelsnelheid informatieverzoeken, klachten en meldingen3

80%

64%

71%

73%

95%

Tijdig betaalde facturen (<30 dagen)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

95%

90%

X Noot
1

Het aantal fte betreft het gemiddelde over 2015 exclusief 21 fte herplaatsingskandidaten.

X Noot
2

De stijging van het aantal gemiddelde fte in 2015 ten opzichte van de begroting komt vooral doordat een groter aantal medewerkers dan was voorzien in 2015 gebruik heeft gemaakt van de stimuleringspremie in de vorm van bijzonder verlof voorafgaande aan hun ontslag, die onderdeel uitmaakt van het Sociaal Flankerend Beleid (SFB). Mede hierdoor zijn meer nieuwe medewerkers bij de NVWA begonnen als VWNW- of herplaatsingskandidaat. Zowel de medewerkers die met bijzonder verlof zijn en dus feitelijk niet meer bij de NVWA werkzaam zijn als de medewerkers die hen vervangen zijn in de realisatiecijfers opgenomen.

X Noot
3

Momenteel zit het klantcontactcentrum op een tijdig afhandeling percentage van circa 73%. De consument krijgt na 6 weken een tussentijdse terugkoppeling.

De meeste informatieverzoeken kunnen zelfstandig door het klantcontactcentrum worden afgewikkeld. In het geval van een klacht of melding wordt dit verzoek binnen het betreffende domein door de deskundige afgehandeld. In nauwe samenwerking met de toezichtdivisies wordt eraan gewerkt om de doorlooptijd terug te dringen.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

Staat van baten en lasten

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Baten

       

Omzet moederdepartement

293.541

314.859

21.318

303.448

Omzet overige departementen

104.616

119.877

15.261

83.206

Omzet derden

43.566

43.670

– 104

15.639

Rentebaten

10

8

– 2

184

Vrijval voorzieningen

0

0

0

8.714

Bijzondere baten

0

5.762

5.762

0

Totaal baten

441.733

484.176

42.443

411.191

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– Personele kosten

243.760

298.013

54.253

259.455

Waarvan eigen personeel

189.162

212.175

23.013

177.726

Waarvan externe inhuur

42.936

68.455

25.519

65.938

Overige personele kosten

11.662

17.383

5.721

15.791

– Materiële kosten

181.562

170.176

– 11.386

136.160

Waarvan apparaat ICT

0

69.860

69.860

0

Waarvan bijdrage aan SSO’s

81.000

89.183

8.183

82.192

Rentelasten

115

443

328

193

Afschrijvingskosten

       

– Immaterieel

13.731

7.577

– 6.154

9.217

– Materieel

2.564

1.895

– 669

1.843

Overige lasten

       

– Dotaties voorzieningen

0

955

955

281

– Bijzondere lasten

0

6.927

6.927

0

Totaal lasten

441.733

485.985

44.252

407.149

Saldo van baten en lasten

0

– 1.809

– 1.809

4.042

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De gerealiseerde omzet van het moederdepartement is ten opzichte van de oorspronkelijke begroting 7,3% (€ 21,3 mln) hoger.

Bedragen x € 1.000

Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2014

DG AGRO

138.172

145.653

7.481

129.530

DG B&I

79.122

93.333

14.211

92.954

DG ETM

39.557

39.180

– 377

40.001

DG N&R

31.715

29.742

– 1.973

22.725

Overig

4.975

6.951

1.976

18.238

Totaal

293.541

314.859

21.318

303.448

De toename van de omzet ten opzichte van de begroting wordt veroorzaakt door DG AGRO (€ 7,5 mln) en DG B&I (€ 14,2 mln). De hogere omzet is voor beide opdrachtgevers het gevolg van aanvullende opdrachten en wijzigingen op de bestaande opdrachten. Het gaat daarbij om de uitvoering van Evaluatie schoolfruit, Investeringsregeling Garnalen Visserij, Interventie Groente & Fruit (Rusland Boycot), Verbeterplan EU Groente & Fruit, Implementatie Autonome Dierregelingen, Verduurzaming voedselproductie, meerwerk Flora fauna Wet en aanvullende opdrachten Dienst Landelijk Gebied (DLG). In de omzet moederdepartement is ook de opdracht voor het Inkoop Uitvoering Centrum EZ (IUC) opgenomen.

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen betreft de uitvoering van opdrachten voor diverse ministeries, waarbij de ministeries van Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken in 2015 de grootste zijn. De omzet overige departementen is ten opzichte van de begroting toegenomen met 14,6% (€ 15,3 mln).

Bedragen x € 1.000

Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2014

Ministerie van BUZA

83.233

84.189

956

55.696

Ministerie van BZK

8.000

18.644

10.644

12.858

Ministerie van I&M

8.677

10.698

2.021

10.120

Ministerie van OCW

2.924

3.306

382

2.643

Ministerie van SZW

380

372

– 8

385

Ministerie van V&J

1.402

139

– 1.263

481

Ministerie van VWS

155

155

302

Overige

2.374

2.374

721

Totaal

104.616

119.877

15.261

83.206

De stijging van de omzet ten opzichte van de begroting wordt voornamelijk veroorzaakt door onder meer de uitbreiding van de opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het betreft aanvullende opdrachten voor het energielabel. Daarnaast heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken de uitvoering van enkele regelingen in opdracht aan RVO.nl gegeven. De regeling Vermindering Verhuurdersheffingen, Stimuleringsregeling Energieprestatie Huursector en Fonds Energiebesparing Huursector omvatten € 1,9 mln. De vaste opdrachten BEW en EGO hadden ieder € 1,0 mln extra realisatie. De uitvoering van de Wet Bevordering Eigenwoningbezit had door de vijfjaarlijkse inkomenstoets een piek in de werkzaamheden en Energie in Gebouwde Omgeving door intensivering werkzaamheden voor beleidsdoelen. Deze piek leverde € 1,0 mln extra omzet op. Voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn enkele kleine aanvullende opdrachten ter waarde van € 1,0 mln extra omzet uitgevoerd (onder andere voor Holland Branding en Starters Internationaal Business).

Omzet derden

Omzet derden betreft omzet van de provincies en uit de Europese Unie. De leges betreffen uitsluitend financiering en geen autonome opbrengsten. De basis voor de volledigheid van omzet wordt berekend op basis van de uren. De leges worden gepresenteerd in de afrekening met de opdrachtgever. De opdrachtgever krijgt de totale uitvoeringskosten gepresenteerd, waarop de ontvangen leges in mindering worden gebracht.

Bedragen x € 1.000

Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015

Realisatie 2015

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2014

Leges dierenregistraties

6.000

5.319

– 681

4.361

Leges overige regelingen

3.500

5.436

1.936

5.425

Vergunningen

424

0

– 424

Provincie

29.100

24.590

– 4.510

EU

2.476

4.991

2.515

Overig

2.066

3.334

1.268

5.853

Totaal

43.566

43.670

104

15.639

De omzet is ten opzichte van de begroting nagenoeg gelijk gebleven. De opbrengsten uit leges zijn gesaldeerd € 1,2 mln hoger dan geraamd door meer aanvragen. De omzet van Provincies is daarentegen lager door enerzijds afronding van het oude stelsel van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer waardoor minder omzet ad. € 6,8 mln gerealiseerd werd en anderzijds door extra omzet vanwege meerwerkopdrachten voor de regeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland, Plattelands Ontwikkelingsprogramma 3 en diverse kleinere opdrachten van in totaal € 2,6 mln. Opdrachten van overige opdrachtgevers hebben geleid tot een stijging van de omzet ten opzichte van 2014.

Bijzondere baten

De bijzondere baten zijn diverse oorzaken ontstaan.

  • Door afwikkeling van oude balansposten die betrekking hebben op de schuld en vorderingen op opdrachten. Dit levert een bijzondere bate van € 2,2 mln op.

  • In de post nog te factureren aan opdrachtgevers niet zijnde departementen heeft een tegenboeking in 2014 plaatsgevonden om de omzet juist te kunnen laten boeken in 2015, wat tot een bate van € 0,5 mln heeft geleid.

  • De opheffing van Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft geleid tot overdracht van een deel van het werkpakket van voormalig DLG naar RVO.nl. Het moederdepartement heeft een bijdrage beschikbaar gesteld voor frictiekosten van € 2,9 mln, samenhangend met de invaring van de DLG-organisatie.

Toelichting op de lasten

Algemeen

De lasten zijn ten opzichte van de begroting met 10% gestegen. Hieronder worden de lasten toegelicht.

Personele kosten

De personele kosten vallen in totaal € 54,3 mln (22,3%) hoger dan begroot uit. Dit verschil wordt door de volgende zaken verklaard:

  • De kosten voor eigen personeel vallen onder meer hoger uit (€ 23 mln) door de invaringen van het CBI en delen van de DLG. In de begroting was uitgegaan van 2.539 fte in ambtelijke dienst. Per 31-12-2015 waren 2.844 fte in ambtelijke dienst. De gemiddelde loonkosten per fte bedragen in 2015 € 74.800, ten opzichte van 2014 een stijging van 5,8%.

  • De kosten van externe inhuur zijn € 25,6 mln hoger dan begroot. Enerzijds betreft dit de externe inzet in verband met een groter dan bij de begroting bekende werkpakket. Anderzijds heeft inhuur plaatsgevonden in verband met het op orde krijgen van de bedrijfsvoering.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn in totaal € 11,4 mln lager dan begroot. De huisvestingskosten zijn in 2015 € 4,1 mln lager uitgevallen dan geraamd. Dit komt met name door het afstoten van panden in Den Haag (Juliana van Stolberglaan), Assen en Sittard. Hierdoor kon bespaard worden op onder andere de gebruikersvergoeding en servicekosten.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten voor zowel immateriële als materiële vaste activa zijn lager dan begroot. Voor de materiële vaste activa is € 0,7 mln minder afgeschreven. Dit houdt verband met een lager investeringsvolume in materiële vaste activa dan geraamd. De afschrijvingskosten voor de immateriële vaste activa zijn € 6,2 mln lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door fors lager investeringsvolume door minder gedechargeerde projecten vanuit de activa in aanbouw dan verwacht.

Bijzondere lasten

In 2015 zijn diverse bijzondere lasten ontstaan. Dit wordt door de volgende zaken verklaard:

  • Opslag DICTU kosten op de BZK opdracht. Deze kosten zijn ontstaan na het uitbrengen van de offerte aan BZK voor het jaar 2015. RVO.nl heeft besloten deze kosten niet in rekening te brengen bij de opdrachtgever. Deze kosten bedragen € 1,0 mln.

  • De financiële afwikkeling van het omzetten van CapitalP medewerkers naar ambtelijke medewerkers heeft over 2015 meer kosten met zich mee gebracht dan voorzien. De meerkosten bedragen € 1,5 mln.

  • Door de afwikkeling van oude balansposten heeft in 2015 een opschoning plaatsgevonden van de balansposten die betrekking hebben op de schuld en vorderingen op opdrachten. De afwikkeling betekent dat € 3,2 mln aan kosten niet declarabel zijn en afgeboekt worden.

  • RVO voert als onderdeel van haar opdrachtenpakket een aantal opdrachten uit waarmee zij naar het oordeel van de belastingdienst wellicht in concurrentie is met andere ondernemers. De BTW kan niet alsnog in rekening worden gebracht bij opdrachtgevers en komt daarmee voor rekening van RVO.nl. De BTW afdracht over afgelopen 5 jaar wordt geraamd op € 1,0 mln. Hiervan betreft € 0,8 mln de periode 2011–2014 welke is opgenomen onder de bijzondere lasten. De omzet over 2015 is gecorrigeerd met € 0,2 mln.

Saldo van baten en lasten

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland sluit het jaar met een negatief resultaat van € 1,8 mln. In dit resultaat zijn éénmalige bijzondere baten en lasten verwerkt, per saldo € 1,6 mln aan lasten. Het operationele resultaat bedraagt derhalve € 0,2 mln negatief.

Balans per 31 december 2015

Vóór resultaatsbestemming, Bedragen x € 1.000

Balans 2015

Balans 2014

Activa

   

Immateriële vaste activa

42.966

30.071

Materiële vaste activa

   

* grond en gebouwen

7.940

9.050

* installaties en inventarissen

2.135

2.784

* overige materiële vaste activa

459

0

Voorraden

0

0

Debiteuren

4.243

4.848

Nog te ontvangen

25.108

15.967

Liquide middelen

48.306

96.537

Totaal Activa

131.157

159.257

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

* exploitatiereserve

20.114

20.115

* onverdeeld resultaat

– 1.809

4.356

Voorzieningen

0

0

Leningen bij het MvF

90

2.163

Egalisatierekening

0

0

Crediteuren

8.864

9.438

Nog te betalen

103.898

123.185

Totaal Passiva

131.157

159.257

Eigen vermogen

Het eigen vermogen bestaat uit een exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat. Het onverdeeld resultaat over 2015 bedraagt € 1,8 mln negatief. Het eigen vermogen ultimo jaar bedraagt € 18,3 mln. De maximale toegestane omvang van de exploitatiereserve bedraagt € 22,0 mln, zijnde 5% van € 440,3 mln gemiddelde omzet over 2014 en 2015. Het eigen vermogen ultimo jaar blijft hierdoor onder het toegestane maximum.

Tabel Vermogensontwikkeling 2015

Bedragen x € 1.000

2015

2014

2013

Eigen vermogen op 1 januari

24.471

25.044

0

       

Saldo van baten en lasten

– 1.809

4.042

0

     

Directe mutaties in het eigen vermogen:

     

– uitkering aan moederdepartement

– 4.357

– 4.615

0

– bijdrage moederdepartement

0

0

0

– overige mutaties:

0

0

0

Eigen vermogen op 31 december

18.305

24.471

0

Crediteuren en nog te betalen bedragen

Onder de crediteuren en de nog te betalen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor schulden aan het kerndepartement EZ en overige departementen:

Bedragen x € 1.000

31-12-2015

31-12-2014

Kerndepartement

36.844

2.319

Agentschap RVO.nl

9.045

0

Agentschap DICTU

8.366

8.375

Rijksvastgoedbedrijf

0

0

Belastingdienst

18

0

Rijkswaterstaat

90

0

Rijksdienst voor het Wegverkeer

5

0

Dienst Publiek en Communicatie

7

0

Ministerie van Buitenlandse Zaken

3.206

26.641

Ministerie van Binnenlandse Zaken

0

2.487

Ministerie van Financiën

2

41

Ministerie van Volksgezondheid

0

129

Ministerie van OCenW

60

310

Ministerie van Algemene Zaken

0

20

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

1.096

0

Derden

1.856

92.301

Overige posten

52.145

0

Totaal

112.762

132.623

Debiteuren en nog te ontvangen bedragen

Onder de debiteuren en de nog te ontvangen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor vorderingen op het kerndepartement EZ en overige departementen (exclusief voorziening dubieuze debiteuren):

Bedragen x € 1.000

31-12-2015

31-12-2014

Kerndepartement

2.791

15.967

Agentschap DICTU

121

0

Agentschap NVWA

249

94

Agentschap RVO.nl

6.065

0

Agentschap DLG

0

26

Rijkswaterstaat

57

0

Dienst Uitvoering Onderwijs

27

0

Dienst Justis

30

0

Rijksvastgoedbedrijf

0

86

Ministerie van Binnenlandse Zaken

545

6

Ministerie van Buitenlandse Zaken

6.141

150

Ministerie van Defensie

0

70

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

134

260

Ministerie van Sociale Zaken

312

16

Ministerie van Veiligheid en Justitie

71

372

Ministerie van Volksgezondheid

86

13

Ministerie van Financiën

37

19

Ministerie van OCenW

19

0

Derden

3.399

4.335

Overige posten

10.660

0

Totaal

30.744

21.414

Kasstroomoverzicht over 2015

 

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 1 januari 2015

78.003

96.537

18.534

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

31.295

– 11.182

– 42.477

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom

(-/-)

– 26.000

– 36.725

– 10.725

2.

Totaal operationele kasstroom

5.295

– 47.907

– 53.202

 

Totaal investeringen (-/-)

– 9.950

– 39.986

– 30.036

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

46.092

46.092

3.

Totaal investeringskasstroom

– 9.950

6.106

16.056

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

– 4.357

– 4.357

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 2.894

– 2.073

821

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 2.894

– 6.430

– 3.536

5.

Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 31 december 2015

70.454

48.306

– 22.148

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen en het werkkapitaal. De gerealiseerde operationele kasstroom is € 53,2 mln lager dan begroot door afwikkeling oude projecten en afschrijvingen desinvesteringen. De gerealiseerde investeringskasstroom is € 16,1 mln hoger. Dit wordt veroorzaakt door enerzijds hogere investeringen in de activa in aanbouw (€ 30,0 mln meer) en anderzijds door desinvesteringen (€ 46,1 mln meer).

Doelmatigheidsindicatoren

Omschrijving

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Begroting 2015

Inputindicatoren

     

Kernindicatoren

     

Verhouding direct/indirect personeel

81,2%

83%

85%

       

Outputindicatoren

     

Kernindicatoren

     

Tariefindex in reële termen

101,1

98,6

100

Totaal aantal ambtelijk fte werkzaam excl. externe inhuur

2.611

2.816

2.539

Saldo baten en lasten als percentage van totale baten

0,7%

– 0,4%

0%

       

Kwaliteitsindicatoren

     

Kernindicatoren

     

Klanttevredenheid

7,2

7,2

7,3

Gehonoreerde bezwaarschriften

30%

30%

25%

Inputindicatoren

De verhouding direct indirect is ten opzichte van 2014 gewijzigd doordat vanaf 2015 fte’s op interne projecten onder indirecte fte’s vallen.

Outputindicatoren

De tariefindex is in 2015 in de begroting gesteld op 100%. Rekening houdend met het resultaat is de realisatie positiever uitgevallen dan begroot waarmee de index daalt naar 98,6%.

Kwaliteitsindicatoren

De klanttevredenheid is met 7,2 gelijk aan voorgaande jaren van de voormalige gefuseerde agentschappen.

In 2015 heeft RVO 8.279 bezwaren afgehandeld. Daarvan zijn 2.508 bezwaren (deels) gegrond verklaard (30%).

1.4.4 SALDIBALANS EZ PER 31 DECEMBER 2015

Saldibalans per 31 december 2015 van het Ministerie van Economische Zaken (Hoofdstuk XIII) (bedragen x € 1.000)
 

Activa

31-12-2015

31-12-2014

 

Passiva

31-12-2015

31-12-2014

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

4.807.118

4.935.648

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

7.361.082

11.485.654

3)

Liquide middelen

87.586

74.978

       

4)

Rekening-courant RHB

2.269.110

6.043.068

       

5)

Rekening-courant RHB

Begrotingsreserves

1.488.594

1.004.957

5a)

Begrotingsreserves

1.488.594

1.004.957

6)

Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

398.492

639.932

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

201.224

207.971

 

Subtotaal

9.050.900

12.698.583

 

Subtotaal

9.050.900

12.698.583

           

9)

Openstaande rechten

   

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

   

10)

Extra-comptabele vorderingen

4.354.127

4.066.499

10a)

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

4.354.127

4.066.499

11a)

Tegenrekening extra-comptabele schulden

   

11)

Extra-comptabele schulden

   

12)

Voorschotten

8.491.488

8.520.849

12a)

Tegenrekening voorschotten

8.491.488

8.520.849

13a)

Tegenrekening garantieverplichtingen

4.518.694

4.590.607

13)

Garantieverplichtingen

4.518.694

4.590.607

14a)

Tegenrekening openstaande verplichtingen

24.630.876

21.313.530

14)

Openstaande verplichtingen

24.630.876

21.313.530

15)

Deelnemingen

1.436.774

1.436.773

15a)

Tegenrekening deelnemingen

1.436.774

1.436.773

 

Totaal

52.482.859

52.626.841

 

Totaal

52.482.859

52.626.841

2.2 Toelichting op de saldibalans

Algemeen

De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet. Indien van de geldende voorschriften wordt afgeweken is dit nader toegelicht.

Alle bedragen zijn opgenomen in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. In de saldibalans zijn de bedragen overeenkomstig de voorschriften naar boven afgerond. In de toelichting zijn de bedragen op de standaard wijze afgerond. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s in de toelichting kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen en of met het bedrag van de saldibalans.

Toelichting per balanspost

Balanspost 1 Uitgaven ten laste van de begroting 2015

4.807.118

De uitgaven over 2015 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZ (hoofdstuk XIII), onderdeel uitgaven, artikelen 11 t/m 14, 16 t/m 19 en 40.

Balanspost 2 Ontvangsten ten gunste van de begroting 2015

7.361.082

De ontvangsten over 2015 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZ (hoofdstuk XIII), onderdeel ontvangsten, artikelen 11 t/m 14, 16 t/m 19 en 40.

Balanspost 3 Liquide middelen

87.586

De post liquide middelen bestaat uit:

De banksaldi van de opgeheven bedrijfslichamen die onder verantwoordelijkheid van EZ door de Vereffeningsorganisatie Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (PBO) worden afgewikkeld (€ 78 mln).

Aanwezige banksaldi bij kasbeheerder RVO voor de uitvoering van de Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf (€ 10 mln).

Enkele kleine kassen bij dienstonderdelen.

Balanspost 4 Rekening-Courant Rijkshoofdboekhouding

2.269.110

Op de rekening-courant Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding tussen EZ en de Rijksschatkist van het Ministerie van Financiën per 31 december 2015 geadministreerd. Het bedrag op de saldibalans is overeenkomstig de saldo opgave per 31 december 2015 van het Ministerie van Financiën.

Balanspost 5 en 5a Begrotingsreserve

1.488.594

De Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve is een meerjarige budgettaire voorziening die EZ aanhoudt op afzonderlijke rekening-couranten bij het Ministerie van Financiën.

Toelichting

EZ maakt gebruik van de mogelijkheid om begrotingsreserves aan te houden. In het jaarverslag is bij de betreffende begrotingsartikelen informatie over deze reserves opgenomen, eventueel aangevuld met relevante ontwikkelingen. Ook de toevoegingen en onttrekkingen die respectievelijk ten laste of ten gunste van de begroting hebben plaatsgevonden worden in het jaarverslag toegelicht.

De post Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve is per 31 december 2015 als volgt opgebouwd:

Reserves artikel 13

 

Begrotingsreserve scheepsbouwgarantie

10.044

Begrotingsreserve Garantie Ondernemersfinanciering

53.111

Begrotingsreserve BMKB

54.168

Begrotingsreserve groeifacililteit

17.000

Begrotingsreserve garantie MKB-faciliteiten

9.000

Reserves artikel 14

 

Begrotingsreserve ECN verstrekte leningen

6.600

Begrotingsreserve garantieregeling geothermie

21.958

Begrotingsreserve duurzame energie

1.077.786

Reserves artikel 16

 

Begrotingsreserve Landbouw

24.872

Begrotingsreserve Visserij

17.231

Begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

22.162

Begrotingsreserve apurement

174.524

Reserve artikel 17

 

Begrotingsreserve groen onderwijs

138

   

Totaal begrotingsreserves

1.488.594

Balanspost 6 Uitgaven buiten begrotingsverband

398.492

Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn bedragen opgenomen die niet ten laste van de begroting behoeven te worden gebracht. Dit omdat deze uitgaven met derden zullen worden verrekend.

Toelichting

De uitgaven buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:

EU uitgaven ELGF

200.193

Voorfinanciering Bedrijfstoeslagregeling

68.311

Opdrachten derden

51.446

Vorderingen inzake uitvoering POP 2

32.455

EU uitgaven ELFPO POP 2

28.423

Te verrekenen met baten-lastenagentschappen

6.823

EU uitgaven ELFPO POP 3

4.930

Steunmaatregelen PPE

2.950

Vordering EU inzake dierziektebestrijding

1.594

Salarisvoorschotten

866

Diverse

500

   

Totaal

398.492

EU uitgaven ELGF

De gelden die EZ voor het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) voorfinanciert betreffen de declaraties van de maanden november (16/10 – 30/11) en december. De gedeclareerde bedragen van deze maanden zijn in 2016 ontvangen respectievelijk in de maanden januari en februari. De navolgende tabel geeft inzicht in de totaalbedragen van uitgaven en ontvangsten met betrekking tot het ELGF van de jaren waarvan de declaratie nog niet door de Europese Commissie zijn vastgesteld.

EU uitgaven ELGF

 

Omschrijving

Bedrag

Restant ELGF vordering voorgaand dienstjaar

1.860

 

Boekjaar 2015, in 2014 gerealiseerde uitgaven1 (+)

559.744

Vordering 31 december 2014

561.604

 

Boekjaar 2015, in 2015 gerealiseerde uitgaven (+)

181.626

 

Ontvangsten uit ELGF boekjaar 2015 (-/-)

742.413

 

Afrekening 2014 (-/-)

1.860

Te veel ontvangen boekjaar 20152

 

– 1.043

 

Boekjaar 2016, in 2015 gerealiseerde uitgaven (+)

201.237

Vordering 31 december 2015

200.193

X Noot
1

Het boekjaar voor het ELGF loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar.

X Noot
2

De jaardeclaratie is lager vastgesteld dan de maandelijkse gedeclareerde bedragen. Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2015 in 2016 definitief vaststellen en het te weinig ontvangen bedrag verrekenen.

Voorfinanciering Bedrijfstoeslagregeling

Bij brief van 20 oktober 2015 (TK, 28 625, nr. 230) heeft de Staatssecretaris de Kamer geïnformeerd over de directe betalingen in verband met de Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. In verband met de lage prijzen in de zuivel- en vleessectoren heeft de Europese Commissie, op aandringen van de lidstaten, maatregelen getroffen. De Europese Commissie heeft daarop vastgesteld dat een groter voorschot op de directe betalingen mag worden betaald dan normaal (70% in plaats van 50%) en dat daarvoor niet alle fysieke controles hoeven te zijn afgerond. Alle administratieve controles moeten wel zijn afgerond en ook andere gebruikelijke voorwaarden blijven gelden.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft een systeem voor een voorschotbetaling binnen deze voorwaarden uitgewerkt. Vervolgens heeft de Staatssecretaris na overleg met en op verzoek van LTO besloten om in Nederland gebruik te maken van de geboden verruiming. Bij brief van 24 november 2015 (kamerstuk 28 625, nr. 231) heeft de Staatsecretaris het betaalschema GLB 2015 toegelicht en daarin bevestigd dat RVO.nl in de maand november voorschotten heeft uitbetaald. De definitieve betaling van de relaties die een voorschot hebben ontvangen start vanaf 1 februari 2016. Met deze betalingen zal RVO.nl de verstrekte voorschotten verrekenen.

Opdrachten derden

RVO.nl voert opdrachten uit voor derden. De opdrachten worden verstrekt door publieke, particuliere en Europese organisaties. Het openstaande bedrag zal RVO.nl in rekening brengen bij de opdrachtgevers.

Vorderingen inzake uitvoering POP 2

RVO.nl voert de regelingen en projecten POP 2 (programma 2007 – 2013) uit die bij het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) declarabel zijn. Bij deze uitvoering is er ook sprake van financiering door derden zoals de provincies. Het betreffende bedrag zal RVO.nl bij de financiers in rekening brengen.

EU uitgaven ELFPO POP 2

 

Omschrijving

Bedrag

Restant ELFPO schuld voorgaand dienstjaar

– 170

 

Boekjaar 2015, in 2014 gerealiseerde uitgaven1(+)

15.753

Vordering 31 december 2014

 

15.583

 

Boekjaar 2015, in 2015 gerealiseerde uitgaven (+)

57.480

 

Ontvangsten uit ELFPO boekjaar 2015 (-/-)

10.583

 

Verrekend werkvoorschot (-/_)

34.056

Vordering 31 december 2015

28.423

X Noot
1

Voor het boekjaar 2015 van ELFPO POP 2 konden betalingen tot en met 31 december 2015 worden verricht.

De definitieve declaratie wordt in 2016 opgesteld. De betalingen door de Europese Commissie aan EZ naar aanleiding van de kwartaaldeclaraties is in 2015 gestopt. Dit heeft te maken met het feit dat EZ 95% van het programma POP2 uitbetaald heeft gekregen. Het werkvoorschot is inmiddels wel verrekend met de ingediende declaraties 2015. Het nog te ontvangen bedrag zal worden afgerekend tijdens de volledige afwikkeling van POP2.

Te verrekenen met baten-lastenagentschappen

De Rijksgebouwendienst heeft in december 2015 aan de concernadministratie van EZ een extra doorberekeningsrun gebruikersvergoeding voor baten-lastenagentschappen van EZ in rekening gebracht en geïncasseerd. De concernadministratie was in 2015 niet meer in de gelegenheid om deze kosten met de betreffende dienstonderdelen van EZ te verrekenen.

EU uitgaven ELFPO POP 3

 

Omschrijving

Bedrag

 

Boekjaar 2015, in 2015 gerealiseerde uitgaven1 (+)

28.549

 

Ontvangsten uit ELFPO boekjaar 2015 (-/-)

27.622

Te vorderen boekjaar 20152

927

 

Boekjaar 2015, in 2014 gerealiseerde uitgaven (+)

4.003

Vordering 31 december 2015

4.930

X Noot
1

Het boekjaar voor het ELFPO loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar. In kalenderjaar 2014 waren nog geen uitgaven voor dit programma door EZ verricht.

X Noot
2

Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2015 in 2016 definitief vaststellen en het teveel ontvangen bedrag verrekenen.

Steunmaatregelen PPE

Het betreft hier een vordering die voortkomt uit de uitvoering van met name de steunmaatregel salmonella. Vanwege de opheffing van de product- en bedrijfschappen zal de vordering verrekend worden met de vereffeningsorganisatie PBO.

Vordering EU inzake dierziektebestrijding

Vordering op EU inzake uitvoering dierziektebestrijding (salmonella, bse).

Salarisvoorschotten

Dit betreft vooruitbetalingen aan personeel inzake salarissen en diverse vergoedingen in afwachting van definitieve verrekening.

Balanspost 7 Ontvangsten buiten begrotingsverband

201.224

Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de bedragen opgenomen die niet ten gunste van de begroting behoeven te worden gebracht. Dit omdat deze ontvangsten zullen worden verrekend.

Toelichting

De ontvangsten buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:

Vereffeningsorganisatie PBO

77.724

Opdrachten derden

73.793

Te verrekenen met provincies pop-gelden

15.461

ELFPO werkkapitaal

12.146

RVO af te dragen gelden aan derden

6.727

Contante waarborgen RVO

5.146

Diverse

10.227

   

Totaal

201.224

Vereffeningsorganisatie PBO

Per 01.01.2015 is de vereffening van de product- en bedrijfschappen onder verantwoordelijkheid van EZ gebracht. Voor de uitvoering van de vereffeningstaken is de organisatie PBO opgericht. Deze organisatie voert de administraties van de voormalige schappen en beheert daarbij ook de bankrekeningen. Ultimo 2015 bedroeg het totaal van de bankmiddelen € 77 mln.

Opdrachten derden

RVO.nl voert opdrachten uit voor derden. De opdrachten worden verstrekt door publieke, particuliere en Europese organisaties. RVO.nl zal de betreffende gelden overeenkomstig opdracht of overeenkomst aan begunstigden verstrekken.

Te verrekenen met provincies pop-gelden

In 2013 heeft RVO.nl POP-regelingen uitgevoerd die vanwege overschrijding van bestedingslimieten nog niet bij de Europese Commissie declarabel waren. De provincies hebben destijds de financiering van het deel van de Europese Commissie voor hun rekening genomen. Na goedkeuring van de wijziging van de bestedingslimieten heeft RVO.nl in 2014 de betreffende uitgaven alsnog gedeclareerd bij de EC. Na voldoening van de laatste facturen van POP2 door RVO.nl blijft er een bedrag van € 6 mln over. RVO.nl overlegt met de provincies de mogelijkheden om het resterende bedrag in te zetten bij de uitvoering van POP3.

ELFPO werkkapitaal

Het plattelands ontwikkelingsprogramma 2014–2020 voor Nederland heeft de Europese Commissie in 2014 goedgekeurd. Als gevolg van deze goedkeuring heeft de Europese Commissie aan EZ werkkapitaal voor de uitvoering van POP 3 beschikbaar gesteld overeenkomstig verordening (EU) Nr. 1306/2014. Bij de afsluiting van POP3 zal deze voorfinanciering door commissie worden verrekend.

RVO.nl af te dragen gelden aan derden

Door de RVO.nl geinde bedragen voor derden. Deze dienen nog verrekend te worden, onder andere met het Europees Octrooibureau (EOB).

Contante waarborgen RVO

De productschappen ontvangen per bank gelden van het bedrijfsleven als zekerheidsstelling voor in- en uitvoercertificaten en uitvoerrestituties. Als aan de voorwaarden voor de certificaten en restituties is voldaan dan betalen de productschappen op verzoek van de belanghebbende de bedragen terug.

Balanspost 10 Extra Comptabele Vorderingen

4.354.127

De extra comptabele vorderingen hebben betrekking op nog te ontvangen middelen.

Direct opeisbare vorderingen

293.905

Op termijn opeisbare vorderingen

534.944

Geconditioneerde vorderingen

3.525.278

   

Totaal

4.354.127

Toelichting

Direct opeisbare vorderingen per 31 december 2015:

Vorderingeninzake uitvoering beleid

191.223

Opgelegde boetes ACM

90.658

Diverse

12.024

   

Totaal

293.905

Vorderingeninzake uitvoering beleid

EZ heft vorderingen opgelegd voortkomend uit subside vaststellingen van diverse regelingen en het verstrekken van vergunningen en heffingen voor diverse economische activiteiten.

Opgelegde boetes ACM

Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd.

Toelichting

Op termijn opeisbare vorderingen per 31 december 2015:

Kredietregelingen RVO.nl

242.762

Leningen

238.824

Provincies inzake overdracht gronden

40.000

Opgelegde boetes ACM

13.131

Diverse

227

   

Totaal

534.944

Kredietregelingen RVO.nl

RVO.nl voert regelingen uit waarbij kredieten beschikbaar worden gesteld voor ontwikkelingen en innovatie op het gebied van technologie, nieuwe producten etc. Voor het terugbetalen van deze kredieten zijn betalingsregelingen getroffen. Dit geldt ook voor een aantal vorderingen die voortkomen uit subsidie vaststellingen van diverse regelingen en verstrekte vergunningen en heffingen.

Leningen

De leningen kunnen als volgt geworden gespecificeerd:

Wageningen Universiteit / Stichting DLO

81.016

Microkrediet Nederland

46.966

Energieonderzoek Centrum Nederland

36.955

NV Industriebank Limburgse Ontwikkelings- en Investeringsmaatschappij

20.882

Biopartner

13.524

Pallas

11.474

Nedermaas

8.542

Eindhoven

7.000

Diverse

12.465

   

Totaal

238.824

Provincies inzake overdracht gronden

Het betreft hier vorderingen op een aantal provincies die voortkomen uit de verkoop van gronden die werden beheerd door BBL. Dit volgens de bestuursovereenkomst grond die in 2013 tussen de provincies en EZ is gesloten.

Opgelegde boetes ACM

Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd.

Toelichting

De geconditioneerde vorderingen per 31 december 2015:

Bedrag

Gestelde zekerheden

2.143.924

BBL

424.843

BMKB

325.626

Geconditioneerde vorderingen

321.386

Kredietregelingen

239.297

Garantie Ondernemingsfinanciering

55.429

Diverse

14.773

   

Totaal

3.525.278

Gestelde zekerheden

Dit betreffen zekerheden die bij de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid worden gevraagd. De uitvoering hiervan vindt plaats bij RVO.

BBL

Het saldo van de landbouwgronden bestaat voornamelijk uit een langlopend renteloos voorschot van EZ aan het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) van € 91 mln waarvoor door het Bureau Beheer Landbouwgronden gronden zijn verworven die na doorlevering door het Bureau aan eindbeheerders leiden tot doelrealisatie. Daarnaast is er een bedrag van € 295 mln nog te vorderen uit hoofde van landinrichtingsrente door grondeigenaren te betalen in afgesloten landinrichtingsprojecten, welke in het algemeen in 26 jaar worden geïnd. Voorts heeft RVO.nl nog € 40 mln te vorderen uit hoofde van nog niet afgesloten landinrichtingsprojecten.

BMKB

Op basis van de Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf (BMKB) verstrekken deelnemende banken krediet aan een ondernemer onder garantie (borgstelling) van de Staat. Op het moment dat de bank de garantie aanspreekt betaalt RVO de claim uit aan de bank. Hierdoor ontstaat er voor RVO een vordering op de onderneming die wordt opgenomen in de debiteurenadministratie. De bank heeft conform de regeling een volgplicht. Wanneer een ondernemer een voorstel tot afkoop bij de bank indient legt de bank dit ter beoordeling voor aan RVO. Na instemming van RVO zorgt de bank voor afwikkeling van de overeengekomen regeling en maakt het aan RVO toekomende bedrag over.

Geconditioneerde vorderingen

De geconditioneerde vorderingen kunnen als volgt worden gespecificeerd:

 

Bedrag

Nederlandse Defensie Industrie

274.177

Nederlandse Participatie Exchange Holding bv

32.073

United Nations Univesity

6 807

TRN Toerisme Recreatie Nederland

1 500

Diverse

6.829

   

Totaal

321.386

Kredietregelingen

RVO voert een aantal regelingen uit waarbij kredieten voor diverse beleidsdoelstellingen beschikbaar worden gesteld. Het gaat hier onder andere om kredieten voor technische ontwikkeling, elektronische diensten ontwikkeling, milieugerichte productontwikkeling, technische ontwikkelingsprojecten, startende ondernemingen en vroege fase financiering. De aanvragers kunnen een vooraf overeengekomen tijd over deze kredieten beschikken en betalen de kredieten terug als bepaalde verwachte ontwikkelingen en of condities zich hebben voorgedaan zoals het behalen bepaalde omzet, winst, rendementen, aandelenverkoop etc.

Garantie Ondernemingsfinanciering

Met deze regeling worden ondernemers in staat gesteld om bankleningen te verkrijgen zodat ondernemen mogelijk blijft. EZ staat garant voor middelgrote en grote leningen waardoor het risico voor de bank op de bedrijfsfinanciering kleiner wordt. Bij aanspraak van de bank op de claim betaalt RVO.nl de bank. Hierdoor ontstaat er voor RVO.nl een vordering op de onderneming die wordt opgenomen in de debiteurenadministratie. Wanneer een ondernemer een voorstel tot afkoop bij de bank indient legt de bank dit ter beoordeling voor aan RVO.nl. Na instemming van RVO.nl zorgt de bank voor afwikkeling van de overeengekomen regeling en maakt het aan RVO.nl toekomende bedrag over.

Balanspost 11 Extra comptabele schulden

Nihil

 

Balanspost 12 Voorschotten

8.491.488

Onder voorschotten wordt verstaan de vooruit verstrekte gelden, welke op 31 december 2015 nog niet waren verrekend.

Toelichting

Beleidsartikelen

2011

en eerder

2012

2013

2014

2015

Totaal

11 Goed functionerende economie en markten

3.021

1.352

2.394

2.167

172.858

181.792

12 Een sterk innovatievermogen

150.269

95.030

152.291

249.997

396.212

1.043.799

13 Een excellent ondernemingsklimaat

33.439

29.808

61.616

67.103

153.641

345.606

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

2.392.089

617.950

615.608

695.927

806.755

5.128.329

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

47.424

18.151

25.873

209.613

214.887

515.948

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

22.987

11.193

19.810

19.744

69.581

143.315

18 Natuur en regio

339.292

85.474

138.748

99.545

151.242

814.300

19 Toekomstfonds

53.454

24.657

51.096

54.701

71.136

255.043

Buiten begrotingsverband

7.820

1.611

1.282

7.326

45.314

63.354

Totaal

3.049.794

885.227

1.068.718

1.406.123

2.081.626

8.491.488

Verloop van de voorschotten gedurende het dienstjaar 2015

Bedrag

Beginstand 1 januari 2015

8.520.848

Verstrekte voorschotten

2.322.467

Eindafgerekende voorschotten

2.351.827

Eindstand 31 december 2015

8.491.488

De mutaties buiten begrotingsverband hebben betrekking op voorschotten die namens EZ zijn verstrekt maar waarvan financiering door derden plaatsvindt. De voorschotten die verstrekt zijn door EZ namens de volgende opdrachtgevers zijn niet in de openstaande voorschotten buiten begrotingsverband meegenomen:

  • Ministerie van Binnenlandse Zaken;

  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu;

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap;

  • De provincies;

  • De Europese Commissie.

De verantwoording van de voorschotten van artikel 17 heeft EZ op gelijke wijze voortgezet als in voorgaande jaren. In 2016 zal EZ nader onderzoeken of deze verantwoordingswijze nog steeds aansluit op de OCW werkwijze en voldoet aan de eisen en informatiebehoefte.

In 2015 is de verplichting «brainport Eindhoven» afgerekend. EZ heeft inmiddels besloten deze afrekening in te trekken. Op basis van deze besluitvorming zijn de betalingen aan «brainport Eindhoven» in de stand openstaande voorschotten (artikel 18) verwerkt voor een bedrag van € 55,5 mln.

Balanspost 13 Garantieverplichtingen

4.518.694

De garantieverplichtingen per 31 december 2015 zijn voorwaardelijke financiële verplichtingen aan derden die pas tot uitbetaling komen als bij de wederpartij zich bepaalde omstandigheden voordoen.

Toelichting:

Beleidsartikelen

Stand per 01-01-2015

In 2015 aangegaan +

Bijstellingen -/-

Uitgaven -/-

Stand per 31-12-2015

11 Goed functionerende economie en markten

50.000

     

50.000

13 Een excellent ondernemingsklimaat

2.674.669

722.430

646.484

79.429

2.671.185

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

1.053.292

31.873

73.450

 

1.011.714

16 Concurrerende duurzame veilige agro-, visserij- en voedselketens

343.782

29.128

21.467

28.347

323.096

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

53.719

10.767

1.476

 

63.010

18 Natuur en regio

415.146

 

15.456

 

399.689

40 Apparaat

         

Totaal

4.590.607

794.197

758.333

107.776

4.518.694

Onder de post garantieverplichtingen zijn ook opgenomen de garantieverplichtingen die vallen onder het domein van het schatkistbankieren van het Ministerie van Financiën. Dit is aan de orde bij de artikelen 11, 14 (COVA) en 17.

Balanspost 14 Openstaande verplichtingen

24.630.876

De openstaande verplichtingen per 31 december 2015 kunnen vanaf 2016 tot betaling leiden.

Toelichting

Beleidsartikelen

Stand per 01-01-2015

In 2015 aangegaan

Negatieve bijstelling

- /-

Uitgaven

- /-

Stand per 31-12-2015

11 Goed functionerende economie en markten

14.843

197.904

492

200.071

12.184

12 Een sterk innovatievermogen

731.380

638.507

33.848

534.925

801.114

13 Een excellent ondernemingsklimaat

176.212

205.899

4.907

215.429

161.775

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

18.188.235

6.462.824

1.430.590

1.557.919

21.662.550

16 Concurrerende, duurzame veilige agro-, visserij- en voedselketens

348.998

594.413

42.367

639.338

261.706

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

791.719

816.749

1.696

843.383

763.388

18 Natuur en regio

353.990

184.072

18.461

255.582

264.020

19 Toekomstfonds

266.608

194.439

10.712

78.450

371.886

40 Apparaat

 

374.244

 

374.244

0

Buiten begrotingsverband

441.544

56.053

46.967

118.377

332.254

Totaal

21.313.530

9.725.105

1.590.040

4.817.719

24.630.876

Voor de openstaande verplichtingen is voor wat betreft het onderdeel buiten begrotingsverband dezelfde verantwoordingswijze toegepast als bij de openstaande voorschotten.

In verband met de introductie van beleidsartikel 19 (Toekomstfonds), welke voorheen opgenomen was in artikel 12 zijn beginstanden per artikel niet gelijk aan de eindstanden van de jaarrekening 2014.

Balanspost 15 Deelnemingen

1.436.774

 

Toelichting

De specificatie van de deelnemingen van EZ is als volgt:

Naam

Nominaal

Betaald

 
 

Ultimo 2014

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Ultimo 2015

Deeln.%

N.V. NOM

51.880

51.880

51.880

51.880

99,9

           

N.V. BOM

16.587

16.587

18.524

18.524

49,9

           

N.V. Zuidvleugel

10.000

10.000

10.000

10.000

36,1

           

N.V. LIOF

50.373

50.373

50.373

50.373

94,4

           

GasTerra B.V.

18.000

18.000

18.000

18.000

10

           

EBN NV

128.138

128.138

1.242.281

1.242.281

100

           

Oost N.V.

32.751

32.751

45.714

45.716

55,9

           

Totaal

307.729

307.729

1.436.773

1 436.774

 

1.4.5 WNT-VERANTWOORDING 2015 – MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2015 € 178.000. Voor topfunctionarissen zonder dienstbetrekking geldt de norm uit 2014, namelijk € 230.474.

1. Bezoldiging van Topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen

Naam instelling

Naam (gewezen)

topfunctionaris

Functie

Datum aanvang dienstverband

(indien van toepassing) Aard functie

Datum einde dienstverband

(indien van toepassing)

Omvang dienstverband (fte)

Op externe inhuur-basis

(nee; <= 6 mnd; > 6 mnd)

Beloning

Onkostenvergoedingen

(belast)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging in 2015

Persoonlijk

WNT-maximum

Motivering (indien overschrijding)

ACM Raad van Bestuur *1,2,3

C.A. Fonteijn

Voorziter RVB

   

1

nee

187.050

6.458

17.120

210.628

178.000

*1,2,3

ACM Raad van Bestuur *1,2,3

F.J.H. Don

Bestuurslid

   

0,84

nee

128.129

6.458

13.561

148.148

149.520

*1,2,3

ACM Raad van Bestuur *1,2,3

J.G. Vegter

Bestuurslid

   

1

nee

141.931

6.458

15.804

164.193

178.000

*1,2,3

Grondkamer Oost

Aalberts W.J

lid

   

0,07

nee

10.059

   

10.059

12.460

 

Grondkamer Zuidwest

Akkermans, J.H.M.

lid

   

0,07

nee

4.138

   

4.138

12.460

 

Grondkamer Noordwest

Bakker R

lid

   

0,07

nee

7.024

   

7.024

12.460

 

Grondkamer Zuidwest

Bassa, D.

lid

   

0,07

nee

4.503

   

4.503

12.460

 

Grondkamer Oost

Bouman, H.B.

lid

   

0,07

nee

10.210

   

10.210

12.460

 

Grondkamer Oost

Broekhof FA

lid

   

0,07

nee

6.546

   

6.546

12.460

 

Grondkamer Oost

Brongers, P.J.F

lid

   

0,07

nee

6.274

   

6.274

12.460

 

Grondkamer Noord

Burgsteden, AG van

lid

   

0,07

nee

2.564

7

 

2.571

12.460

 

Grondkamer Zuid

Coppens, C.A.A.

lid

   

0,07

nee

8.340

84

 

8.424

12.460

 

Grondkamer Noordwest

Daniëls, M.M.

lid

   

0,07

nee

4.819

   

4.819

12.460

 

Grondkamer Noord

Eefting H

lid

 

1-6-2015

0,07

nee

5.806

0

 

5.806

12.460

 

Grondkamer Zuidwest

Eijk, P.J. van der

lid

   

0,07

nee

3.871

   

3.871

12.460

 

Grondkamer Zuidwest

Gaanderse JA

lid

   

0,07

nee

2.883

   

2.883

12.460

 

Grondkamer Noordwest

Giesen, S.H.

lid

   

0,07

nee

8.966

5

 

8.971

12.460

 

Kamer voor de binnenvisserij

Gils, W.M.A. van

lid

   

0,07

nee

948

   

948

12.460

 

Grondkamer Zuidwest

Habben Jansen, C.

lid

   

0,07

nee

16.498

   

16.498

12.460

Declaraties 2013\2014.

Kamer voor de binnenvisserij

Hoetmer, R.

lid

   

0,07

nee

2.764

   

2.764

12.460

 

Kamer voor de binnenvisserij

Holtman, H.J

lid

   

0,07

nee

3.429

   

3.429

12.460

 

Grondkamer Noord

Idsardi J

lid

   

0,07

nee

5.876

35

 

5.911

12.460

 

Grondkamer Zuid

Janssen, H.G.J.M.

lid

   

0,07

nee

6.654

97

 

6.751

12.460

 

Grondkamer Noord

Keurentjes F.A.M.

lid

   

0,07

nee

6.340

5

 

6.345

12.460

 

Grondkamer Noordwest

Knook, N.G.

lid

   

0,07

nee

4.538

   

4.538

12.460

 

Grondkamer Zuid

Krekels P.H.J.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.460

 

Grondkamer Zuid

Kreij JL van

lid

   

0,07

nee

9.218

95

 

9.313

12.460

 

Grondkamer Noord

Krikke A

lid

   

0,07

nee

5.205

37

 

5.242

12.460

 

Grondkamer Zuidwest

Kubber, F. de

lid

   

0,07

nee

6.700

   

6.700

12.460

 

Grondkamer Zuid

Kuppens, M.H.W.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.460

 

Grondkamer Noord

Leeuw R de

lid

   

0,07

nee

4.700

32

 

4.732

12.460

 

Kamer voor de binnenvisserij

Leliveld, C.C.L.

lid

1-7-2015

 

0,07

nee

395

   

395

12.460

 

Grondkamer Noordwest

Lips, A.J.J.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.460

 

Kamer voor de binnenvisserij

Lok, S.

lid

   

0,07

nee

2.567

   

2.567

12.460

 

Kamer voor de binnenvisserij

Michielsen, A.F.M.

lid

   

0,07

nee

2.330

   

2.330

12.460

 

Grondkamer Oost

Nuyl, M.R. te

lid

   

0,07

nee

6.901

   

6.901

12.460

 

Grondkamer Zuid

Nijpjes, F.

lid

   

0,07

nee

8.538

25

 

8.563

12.460

 

Grondkamer Zuidwest

Oostdam J.J.H.

lid

   

0,07

nee

7.031

   

7.031

12.460

 

Grondkamer Noord

Panman RG

lid

   

0,07

nee

7.989

9

 

7.998

12.460

 

Grondkamer Noordwest

Reinders Folmer, P.H.

lid

   

0,07

nee

2.523

22

 

2.545

12.460

 

Grondkamer Noordwest

Roomen, A.H.M. van

lid

   

0,07

nee

8.130

   

8.130

12.460

 

Grondkamer Noordwest

Schenk, D.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.460

 

Grondkamer Oost

Schoorlemmer, B.F.M.

lid

   

0,07

nee

14.880

   

14.880

12.460

Declaratie 2014 en extra taxaties.

Kamer voor de binnenvisserij

Tiesinga, H.L.

lid

   

0,07

nee

2.923

   

2.923

12.460

 

Grondkamer Zuid

Tuyl M.J.J. van

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.460

 

Grondkamer Noordwest

Tijsseling, H.G.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.460

 

Kamer voor de binnenvisserij

Veenstra, G.

lid

   

0,07

nee

2.212

   

2.212

12.460

 

Grondkamer Zuidwest

Vriend C.P.M.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.460

 

Grondkamer Zuid

Wersch, H.J.M. van

lid

   

0,07

nee

1.607

   

1.607

12.460

 

Grondkamer Noordwest

Willemink, J.H.

lid

   

0,07

nee

4.870

7

 

4.877

12.460

 

Kamer voor de binnenvisserij

Wit, A. de

lid

   

0,07

nee

1.896

   

1.896

12.460

 

Grondkamer Noord

T.K. Hoogslag

Voorzitter

   

0,29

nee

25.471

0

3.598

29.069

51.620

 

Grondkamer Noord, zuid en Zuidwest en plv. secr. Oost

C.M. Lubbers

Secretaris

   

1,11

nee

85.055

 

11.717

96.772

178.000

 

Grondkamer Noordwest

J.H. Huijzer

Voorzitter

 

1-2-2015

0,29

nee

3.250

0

 

3.250

4.302

 

Grondkamer Noordwest, Oost en Kamer voor de Binnenvisserij en plv.secr. Noord, Zuid en Zuidwest

G.J.M. Krekel

Secretaris

   

1,0

nee

78.941

0

10.994

89.935

178.000

 

Grondkamer Oost

J.K.B. van Daalen

Voorzitter

   

0,29

nee

25.471

0

3.598

29.069

51.620

 

Grondkamer Zuid

J.P.M. van der Ham

Voorzitter

   

0,29

nee

25.471

0

3.598

29.069

51.620

 

Grondkamer Zuidwest

H.A. Witsiers

Voorzitter

   

0,29

nee

25.471

0

3.598

29.069

51.620

 

Kamer voor de Binnenvisserij

L.W.Bartelse

Voorzitter

   

0,29

nee

25.471

 

3.598

29.069

51.620

 

Grondkamer Noordwest

J.M.Jaarsveld

Voorzitter

1-2-2015

 

0,29

nee

22.171

 

3.294

25.465

47.236

 

Centrale Commissie Dierproeven

L. J.Hellebrekers

Voorzitter

   

0,22

nee

25.633

 

25.633

39.516

 

Centrale Commissie Dierproeven

B.Blaauboer

Lid

   

0,11

nee

10.975

   

10.975

19.758

 

Centrale Commissie Dierproeven

E.N.Stassen

Lid

   

0,11

nee

11.447

 

11.447

19.758

 

Centrale Commissie Dierproeven

F.A. Klatter

Lid

   

0,11

nee

11.746

 

11.746

19.758

 

Centrale Commissie Dierproeven

T.Rijnders

Lid

   

0,11

nee

10.975

0

 

10.975

19.758

 

Raad voor Plantenrassen *4

L.van Vloten- Doting

Voorzitter

   

0,1

nee

31.599

   

31.599

17.800

 

Raad voor Plantenrassen

C.J.A. Groenewoud

Secretaris

   

0,8

nee

66.961

672

12.524

80.157

142.400

 

Raad voor Plantenrassen

C.M.M.van Winden

Vice-voorzitter

   

0,04

nee

750

513

 

1.263

7.120

 

Raad voor Plantenrassen

W.T.M van de Arend

lid

   

0,02

nee

750

426

 

1.176

3.560

 

Raad voor Plantenrassen

J.J.M. Dons

lid

   

0,02

nee

750

244

 

994

3.560

 

Raad voor Plantenrassen

V.B.W. Cornelissen

lid

   

0,02

nee

0

0

 

0

3.560

 

Raad voor Plantenrassen

R.G.F.Visser

Vice-voorzitter

   

0,02

nee

450

0

 

450

3.560

 

Raad voor Plantenrassen

E.T. Lammerts van Bueren

lid

   

0,02

nee

750

130

 

880

3.560

 

Raad voor Plantenrassen

H. van der Haar

lid

   

0,02

nee

600

345

 

945

3.560

 

Raad voor Plantenrassen

G.J.P. Jansen

Vice-voorzitter

   

0,02

nee

750

93

 

843

3.560

 

Raad voor Plantenrassen

A.J.H. Willems

lid

   

0,02

nee

1.050

281

 

1.331

3.560

 

Raad voor Plantenrassen

D. Kasse

lid

   

0,02

nee

750

222

 

972

3.560

 
  • 1. WNT-grens van € 178.000 geldt voor mensen die op/na 1-1-2015 in dienst zijn getreden. Voor wie vóór 2013 al in dienst was dan wel met wie vóór 2013 afspraken zijn gemaakt, geldt overgangsrecht.

  • 2. Bestuurslid Vegter is in 2013 in dienst getreden; geen overgangsrecht dus. Met een bezoldiging die in 2016 naar verwachting gelijk zal zijn aan die over 2014 (€ 166.740) voldoet ze aan de norm die vanaf 2015 voor haar geldt (€ 178.000).

  • 3. Voor bestuursleden Fonteijn en Don geldt overgangsrecht; zij zijn vóór 2013 in dienst getreden. Dit duurt 7 jaar (2013 tot en met 2019). In de eerste 4 jaar (2013 tot en met 2016) hoeft nog geen daling van de bezoldiging te worden doorgevoerd, in de 3 jaar daarna (2017 tot en met 2019) wel, maar nog niet tot 100% van de norm. Voor daling naar 100% kan nog 2 jaar worden gebruikt (2020 en 2021). Betekent dat beiden pas per 2022 op 100% moeten zitten, die op dit moment € 178.000 is.

  • 4. Vacatie vergoeding voor de jaren 2014 en 2015 is in 2015 uitbetaald. Jaarvergoeding ad € 15,799,32 blijft onder de WNT norm.

Toelichting

  • Voor iedere topfunctionaris een aparte regel gebruiken. Bij opeenvolgende vervulling van verschillende topfuncties door dezelfde topfunctionaris bij dezelfde instelling de bezoldiging optellen.

  • Gewezen topfunctionarissen in de kolom «naam» markeren met *). Indien iemand gedurende het jaar gewezen topfunctionaris wordt voor deze persoon wel twee regels gebruiken. Eén zonder en één met *).

  • De kolommen «datum aanvang dienstverband» en «datum einde dienstverband» alleen invullen als de functionaris in 2015 in of uit dienst is getreden.

  • Als de omvang van het dienstverband is gewijzigd gedurende het jaar de gemiddelde omvang opnemen (berekend naar rato van het aantal maanden).

  • Bij een dienstverband korter dan een jaar, of bij een dienstverband groter of kleiner dan 1,0 fte, altijd de feitelijk betaalde bedragen opnemen en niet de bedragen die zijn herrekend naar een volledig jaar c.q. een volledig dienstverband.

  • Als een topfunctionaris binnen een aaneengesloten termijn van 18 maanden maximaal zes maanden anders dan op grond van een dienstbetrekking (op externe inhuur-basis) bij de WNT-instelling werkzaam is geweest vult u «<= 6 mnd» in in de kolom «op externe inhuur-basis»; als de topfunctionaris langer dan zes maanden anders dan op grond van een dienstbetrekking werkzaam is geweest vult u «> 6 mnd» in. Als er geen sprake was van functievervulling anders dan op grond van een dienstbetrekking vult u «nee» in.

  • Het weergegeven persoonlijke WNT-maximum voor topfunctionarissen wordt berekend naar rato van de duur (in kalenderdagen) en omvang van het dienstverband.

  • Als er sprake is geweest van een overschrijding die niet beschermd wordt door het overgangsrecht moet een vordering ingesteld worden op de topfunctionaris vanwege onverschuldigde betaling. Markeer dit in de kolom «motivering» met **). Als de vordering bij het vaststellen van het jaarverslag reeds is voldaan kan dit vermeld worden als onderdeel van de motivering. De terugbetaling mag echter niet gesaldeerd worden met de bezoldiging. In de tabel moet het brutobedrag vermeld worden zodat de overschrijding zichtbaar wordt.

2. Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het WNT-maximum

Naam instelling

Functie

Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)

Datum einde dienstverband (indien van toepassing)

Omvang dienstverband (fte) (+ tussen haakjes omvang in 2014)

Beloning (+ tussen haakjes omvang in 2014)

Onkostenvergoedingen (belast) (+ tussen haakjes omvang in 2014)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (+ tussen haakjes omvang in 2014)

Totale bezoldiging in 2015 (+ tussen haakjes omvang in 2014)

Persoonlijk WNT-maximum

Motivering

NVWA

Top manager

 

1-11-2015

1

143.123 (1)

 

36,071

179.194 (1)

   
3. Uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

aam

instelling

Functie

Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)

Datum einde dienstverband (indien van toepassing)

Omvang dienstverband (fte) (+ tussen haakjes omvang in 2014)

Beloning (+ tussen haakjes omvang in 2014)

Onkostenvergoedingen (belast) (+ tussen haakjes omvang in 2014)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (+ tussen haakjes omvang in 2014)

Totale bezoldiging in 2015 (+ tussen haakjes omvang in 2014)

Persoonlijk WNT-maximum

Motivering

                     
4. Uitkeringen boven het WNT-maximum aan niet-topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam instelling

Laatste functie

Eerdere functie(s)

Datum beëindiging dienstverband

Betaalde uitkeringen in 2015

Motivering

           

In artikel 10b van de Beleidsregels WNT 2016 (Staatscourant 2016, nr. 13373) is bepaald dat er geen toezicht of handhaving zal plaatsvinden op de naleving van de publicatieplicht van uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau. In 2016 is namelijk gebleken dat voor deze categorie de volledige uitvoering van de wettelijke bepalingen bij een aantal instellingen op korte termijn niet mogelijk is. Accountants hoeven in dat geval op dit onderdeel van de financiële verslagen ook geen controle uit te voeren (niet op volledigheid en niet op juistheid). Het inventariseren van de contractovernames en de daarmee gemoeide uitkeringen aan niet-topfunctionarissen in 2015 is om die reden achterwege gelaten.

D. JAARVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)

1.5.1 BELEIDSVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS

Beleidsartikel 01 Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

Algemene doelstelling

Bewaking en bestrijding van bepaalde dierziekten en het voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

  • Het bestrijden van dierziekten die op basis van wetgeving verplicht moeten worden bestreden en indirect verantwoordelijk voor welzijnsaspecten bij de bestrijding.

  • Het tijdig signaleren en afhandelen van verdenkingen en besmettingen door onderzoek en monitoring/bewaking van bepaalde dierziekten (bijvoorbeeld scrapie, bluetongue, brucella melitensis, klassieke en Afrikaanse varkens pest, MKZ, AI, Ziekte van Aujeszky, salmonella en Mycoplasma en BSE).

  • Effectieve en doelmatige crisisorganisatie bij dierziektenuitbraken.

Telkens na een uitbraak van een besmettelijke dierziekte vindt een evaluatie plaats op alle onderdelen van bestrijdingsmaatregelen, welzijnsmaatregelen en crisisorganisatie.

Vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten

Op 30 april 2015 hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de veehouderij het vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten ondertekend. Het convenant dat een looptijd kent van vijf jaar (2015 tot en met 2019) bevat afspraken over het (verplicht) bestrijden van dierziekten door het ministerie en de manier waarop dit door de betrokken sectoren en de overheid wordt gefinancierd. Er zijn ook afspraken gemaakt over de financiering van door EZ overgenomen productschapstaken met het verdwijnen per 1 januari 2015 van deze publiekrechtelijke bedrijfsorganen, zoals de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), de kosten van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) en de kosten van preventie en bestrijding van enkele aanvullende dierziekten. Het convenant beschrijft wie, de sector en/of de overheid, voor welke kosten verantwoordelijk is. Daarnaast bepaalt het hoeveel de (deel)sectoren maximaal zelf moeten betalen, de zogenoemde «plafondbedragen».

Parallel aan het afsluiten van het convenant heeft EZ bij algemene maatregel van bestuur een (tijdelijke) wettelijke diergezondheidsheffing geïntroduceerd op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd), die in de plaats komt van onderdelen van de diergezondheidsheffingen van de voormalige productschappen. EZ werkt aan een aanpassing van de wet, die de heffing een structurele en beter op de huidige praktijk toegesneden basis biedt. Voor de sectoren (runder-, kalver- en varkens-) die in 2015 over reserves beschikten van de vroegere productschappen is de mogelijkheid gecreëerd om de sectorbijdrage te voldoen uit deze reserves.

Ondertussen wordt ook de wettelijke basis van het heffingenstelsel voor de diergezondheidsheffing gewijzigd. Dit gewijzigde stelsel wordt in de Gwwd opgenomen. Het streven is dat de wijziging per 1 januari 2018 doorgevoerd is. Tegelijkertijd wordt de Wet dieren gewijzigd waardoor het nieuwe heffingenstelsel met het oog op de toekomst in de Wet dieren wordt geplaatst. Door de diergezondheidsheffing dragen houders van productiedieren bij aan de bestrijding van de kosten van de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten. Met de wijziging van het heffingenstelsel wordt beoogd een betere afstemming te bereiken tussen de uitgaven van het Diergezondheidsfonds en de opbrengsten van de diergezondheidsheffing.

Dierziekten

Nederland is door de Europese Unie (EU) officieel vrij verklaard van bepaalde dierziekten. Deze vrijstatus wordt gehandhaafd door uitvoering van monitorings- c.q. bewakingsprogramma’s en wordt bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken. Deze bewakingsonderzoeken ondersteunen op die manier de preventie van de betreffende dierziekten. Daarnaast financiert EZ samen met het bedrijfsleven onderzoek naar opkomende dierziekten (waaronder «emerging» zoönosen) en de uitwisseling van gegevens hierover tussen organisaties in de dier- en humane gezondheidszorg. De uitgaven en ontvangsten van de verplichte bewakingsprogramma’s worden in het DGF verantwoord op onderdeel 01.11 «Bewaking van dierziekten». De uitgaven en ontvangsten die samenhangen met de bestrijding van besmettelijke dierziekten worden in het DGF verantwoord op onderdeel 01.12 «Bestrijding van dierziekten».

Nederland is alweer enige jaren officieel vrij van Blue Tongue (BT). Om een mogelijke nieuwe insleep van deze ziekte op te sporen vindt er jaarlijks actieve monitoring plaats. Deze wordt uitgevoerd in de knuttenvrije periode in de winter. Jaarlijks worden verspreid over heel Nederland in dat verband circa 350 runderen serologisch onderzocht.

Op 31 december 2015 was op 1 bedrijf met melkgeiten een besmetstatus voor Q-koorts van kracht. Het jaar ervoor waren dat 11 bedrijven. In het kalenderjaar 2015 kwamen er geen nieuwe besmette bedrijven bij en verkregen tien bedrijven de vrijstatus. Het aantal meldingen van patiënten met acute Q-koorts is sinds 2009 aanzienlijk gedaald. Hierdoor lijkt het erop dat de ingezette (hygiëne)maatregelen en de bestrijding van Q-koorts effectief zijn. In 2015 zijn de veterinaire maatregelen in stand gehouden. De eind 2009 ingezette tankmelkmonitoring, om met Q-koorts besmette bedrijven te identificeren, is in 2015 gecontinueerd. Ook is in 2015 de verplichte Q-koorts vaccinatiecampagne voortgezet.

Naast de activiteiten bij BT en Q-koorts, blijven de activiteiten gericht op het tijdig opsporen van de bekende dierziekten zoals Aviaire Influenza (AI), Klassieke Varkenspest (KVP), Afrikaanse Varkenspest (AVP) en Mond- en Klauwzeer (MKZ). Afgezien van de uitgaven voor bewaking en bestrijding worden in het DGF ook de uitgaven en ontvangsten verantwoord voor eventuele welzijnsmaatregelen bij een uitbraak (artikelonderdeel 01.13). Tenslotte wordt op artikelonderdeel 01.14 de financiering van overige uitgaven verantwoord.

Bijdrage Bedrijfsleven

In het vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten zijn wederom afspraken gemaakt over de verdeling van jaarlijkse kosten voor monitoring, verdenkingen en eventuele bestrijding van besmettelijke dierziekten tussen overheid en veehouderijsectoren. De sectoren rundvee, varkens, pluimvee en schapen en geiten dragen bij aan de kosten tot een vooraf bepaald maximum (plafond). Boven deze plafonds draagt de overheid de resterende kosten in deze convenantperiode. De maximale bijdragen zullen met ingang van 2017 conform de afspraken in het convenant voor het eerst worden geïndexeerd. Onderstaand zijn de door het bedrijfsleven gegarandeerde plafondbedragen weergegeven.

Maximale bijdragen bedrijfsleven in de periode 2015 t/m 2019 (x € 1.000)

Sector

plafondbedragen

 

totaal

subtotaal

Rundveehouderij

23.540

 

Varkenshouderij

53.447

 

– AVP en SVD

 

30.000

– Overige dierziekten

 

23.447

Schapen/geitenhouderij

5.074

 

Pluimveehouderij

47.138

 

– NCD

 

2.113

– Overige dierziekten

 

45.025

Totaal

129.199

 

Onder de artikelonderdelen wordt ingegaan op de realisatie van het beleid en de daarmee gemoeide uitgaven.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

VERPLICHTINGEN

15.944

15.433

11.247

13.751

33.114

21.860

11.254

UITGAVEN

15.944

15.433

11.247

13.751

33.114

21.860

11.254

Beginsaldo

12.904

7.508

4.636

9.294

19.064

   

Programma-uitgaven

15.944

15.433

11.247

13.751

33.114

21.860

11.254

Opdrachten

15.944

15.433

11.247

13.751

33.114

   

U0111 Bewaking van dierziekten

3.779

5.169

3.636

4.531

14.161

9.307

4.854

U0112 Bestrijding van dierziekten

11.327

9.474

7.460

9.147

18.915

12.553

6.362

U0113 Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

0

0

0

0

     

U0114 Overig

838

790

151

73

38

 

38

ONTVANGSTEN

10.548

12.561

15.905

23.521

27.410

21.860

5.550

               

Eindsaldo

7.508

4.636

9.294

19.064

13.360

0

13.360

Toelichting op de uitgaven en verplichtingen

De uitgaven bewaking zijn in totaal € 4,9 mln hoger uitgevallen dan begroot, doordat de basismonitoring voorheen niet ten laste werd gebracht van het DGF, maar direct gefinancierd door de sector en door EZ. Het was dan ook niet in de DGF-begroting opgenomen. Door ondertekening van het vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten in 2015 door de Staatsecretaris en vertegenwoordigers van de sector komt de basismonitoring met ingang van 2015 ten laste van het DGF. Hieraan is in 2015 € 5,8 mln uitgegeven. Voor het Salmonella vaccinatieprogramma is er een onderbesteding ad € 2,5 mln, doordat regelgeving pas laat in het jaar beschikbaar was. Voor Mycoplasma en Salmonella is ruim € 0,5 mln meer uitgegeven dan begroot. Voor AI programma’s is € 1,3 mln meer uitgegeven dan begroot.

De bestrijding is € 6,4 mln hoger uitgevallen dan begroot. Dit is met name veroorzaakt door bestrijdingskosten van vogelgriep en overige dierziekten ad € 9,286 mln in totaal, terwijl in de begroting voor jaarlijks terugkerende kosten de bestrijding een bedrag ad € 2,7 mln is opgenomen.

Toelichting op de ontvangsten

De ontvangsten in 2015 bedroegen € 27,4 mln. EZ heeft een bijdrage gestort van € 17 mln. De bijdrage van de sector in 2015 bedroeg € 10,4 mln, ruim € 2,4 mln minder dan begroot. Dit is vooral het gevolg van late facturering van de heffingen in de pluimveesector in het najaar 2015. De ontvangsten van de verschillende sectoren zijn hieronder gespecificeerd.

Sectorbijdrage € 1.000

Realisatie 2015

Begroting 2015

Rund

2.112

3.580

Varken (inclusief ziekte van Aujeszky)

3.508

2.080

Schapen en geiten

989

1.110

Pluimvee (inclusief Salmonella)

3.768

6.010

Toelichting op de artikelonderdelen/instrumenten

01.11 Bewaking van dierziekten

Het niet tijdig opmerken van een dierziekte kan bij bepaalde dierziekten tot grote gevolgen leiden. Daarom is het tijdig signaleren van een besmetting en het adequaat bestrijden van groot belang. Het signaleren van (mogelijke) dierziekten vindt plaats door houders van dieren, dierenartsen en/of medewerkers van laboratoria/onderzoeksinstellingen, hetzij op basis van klinische verschijnselen dan wel op basis van de uitkomsten van laboratoriumonderzoek. In het geval deze verschijnselen kunnen wijzen op een aangifteplichtige ziekte, dient dit onmiddellijk bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te worden gemeld.

Naast de meldplicht worden in opdracht van EZ bewakings- en monitoringsprogramma’s uitgevoerd die deels door de Europese Unie (EU) verplicht zijn gesteld ter behoud van de dierziektevrijstatus. Door bewakingsonderzoeken uit te voeren wordt het risico dat een ziekte niet of niet tijdig wordt opgemerkt gereduceerd. Bewakingsprogramma’s ondersteunen tevens de preventie van de betreffende dierziekten.

Streefwaarden

Behoud van de huidige, officieel door de EU en door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) verleende, status vrij te zijn van een aantal dierziekten.

Beleidsinstrumenten

De EU en de OIE verlenen onder bepaalde voorwaarden aan lidstaten officiële erkenningen voor het vrij zijn van besmettelijke dierziekten. Deze door de EU erkende statussen «vrij van dierziekten» worden bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken en – voor bepaalde dierziekten – door het periodiek uitvoeren van bewakingsprogramma’s. Lidstaten en bij de OIE aangesloten landen zijn verplicht om uitbraken van ziekten direct te melden aan de OIE en EU. Mede om de door de EU en de OIE verleende erkenningen «vrij van dierziekten» dan wel «verwaarloosbaar risico» te behouden worden bewakingsprogramma’s voor de volgende dierziekten uitgevoerd: Brucella melitensis (schapen en geiten), Brucellose (runderen), Leucose (runderen), Blauwtong (runderen, schapen en geiten), BSE/TSE (runderen en schapen/geiten), KVP en Ziekte van Aujeszky (varkens) en Aviaire Influenza (pluimvee). De programma’s voor Leucose, en Ziekte van Aujeszky en AI werden tot 2015 respectievelijk tot medio 2014 uitgevoerd in opdracht van de productschappen.

Naast de officiële vrijstatus zijn er andere redenen voor het uitvoeren van monitoringprogramma’s, bijvoorbeeld de volksgezondheid of nationale diergezondheidsbelangen. Zo is voor Nederland de monitoring op Q-koorts, Mycoplasma gallisepticum en Salmonella St/Se belangrijk.

Voor een snelle opsporing van dierziekten is de overheid in sterke mate afhankelijk van de opmerkzaamheid van veehouder en dierenarts en van hun bereidheid een verdenking te melden. In aanvulling op de monitoringsprogramma’s worden daarom zogenaamde «early warning»-programma’s uitgevoerd voor AI en KVP. Deze houden de verplichting in om bij een eventuele verdenking van een infectie (een) monster(s) op te sturen voor uitsluitingsdiagnostiek. Ook dragen overheid en bedrijfsleven via het DGF bij aan de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), een breed monitoringsprogramma dat afwijkingen in de diergezondheid van commercieel gehouden dieren opspoort, analyseert en in een kader plaatst waarbinnen oplossingen gevonden kunnen worden. Vrijwillige meldingen door veehouders en hun dierenartsen liggen aan de basis van dit programma.

Dode varkens die bij de GD en bij een aantal grote dierenartsenpraktijken worden aangeboden om de doodsoorzaak vast te stellen, worden onderzocht op de aanwezigheid van het varkenspestvirus. Ook worden door jagers geschoten wilde zwijnen onderzocht op antistoffen tegen het KVP-, AVP- en Ziekte van Aujeszkyvirus en Trichinella.

Varkenshouders zijn verplicht om verschijnselen die wijzen op KVP en AVP te melden aan de NVWA. Verder is er voor varkenshouders vanuit de regeling Preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s de verplichting om via uitsluitingsdiagnostiek de ziekte KVP uit te sluiten bij koppelbehandelingen en verhoogde sterfte. Hierbij wordt ook de ziekte AVP onderzocht.

Bij pluimvee zorgt het «early warning» systeem ervoor dat pluimveehouders zo snel mogelijk verschijnselen die kunnen wijzen op AI melden: verhoogde sterfte aan de NVWA en klinische problemen en afwijkingen in het patroon van voedsel- en wateropname aan de dierenarts. Indien de doodsoorzaak of ziekte van dieren niet duidelijk is of wanneer AI niet uit te sluiten is op basis van het klinisch beeld, neemt de dierenarts cloaca- en keelswabs bij de dieren en stuurt die door naar het Centraal Veterinair Instituut van de Wageningen Universiteit (CVI). Verder worden wilde vogels onderzocht op AI. Enerzijds worden er levende wilde vogels van de risicosoorten gevangen, bemonsterd en weer vrijgelaten. Levende wilde vogelmonitoring wordt uitgevoerd door het Erasmus Medisch Centrum (EMC); de kosten ervan komen ten laste van de EZ-begroting. Anderzijds worden dood gevonden wilde vogels van de risicosoorten verzameld en onderzocht op AI. Dit programma wordt uitgevoerd door Sovon Vogelonderzoek Nederland in samenwerking met Dutch Wildlife Health Centre (DWHC). DWHC coördineert beide onderzoeksprogramma’s.

In het kader van de AI-uitbraak in november 2014 is een additionele monitoring van specifieke (levende) watervogels opgestart. Dit onderzoek concentreerde zich rond de gebieden waar besmettingen vastgesteld waren.

Alle houders van meer dan 50 melkgeiten of melkschapen zijn verplicht om één keer per maand een tankmelkmonster te laten onderzoeken op de aanwezigheid van de bacterie Coxiella burnetii (Q-koorts). Besmette bedrijven en bedrijven van gewetensbezwaarden worden tweewekelijks bemonsterd. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de GD.

In de jaarlijkse Brucella melitensis monitoring worden circa 1.475 schapen- en geitenhouderijen met dieren ouder dan 6 maanden onderzocht. De uitvoering van het onderzoek is in handen van de Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie (NSFO).

Kadavers van runderen ouder dan 48 maanden worden bij de destructor op BSE getest. De kosten hiervan worden uit het DGF gefinancierd en 50/50 betaald door overheid en bedrijfsleven. Schapen en geiten worden bij de destructor steekproefsgewijs (1.500 schapen en 1.500 geiten) getest op scrapie. Ook deze kosten worden uit het DGF gefinancierd. De EU geeft cofinanciering voor al deze testen. De doelstelling van het grootschalige testen van runderen (BSE) en schapen en geiten (TSE) is om de ontwikkeling van BSE/TSE te monitoren en te kunnen blijven volgen of de Europese bestrijdings- en preventiemaatregelen effectief zijn.

In nood geslachte runderen moeten op een leeftijd van 48 maanden of ouder worden getest. Uitzonderingen; gezond geslachte runderen afkomstig uit Roemenië, Bulgarije of Kroatië worden getest op BSE op een leeftijd vanaf 30 maanden, noodslachtingen vanaf 24 maanden. BSE-testen op slachtrunderen worden niet via het DGF gefinancierd, maar rechtstreeks door de eigenaar betaald. Ook hiervoor is EU-cofinanciering beschikbaar.

Streefwaarden

  • Behoud van de huidige, officieel door de EU verleende, status vrij te zijn van een aantal dierziekten.

Inperken van het risico van het (nog) niet (kunnen) opmerken van een besmetting. Het streven is erop gericht om voor een aantal dierziekten de EU-status «vrij van dierziekten» te behouden (zoals bijvoorbeeld voor KVP en brucellose). Deze streefwaarden zijn voor 2015 gerealiseerd. De bewakingsprogramma’s dienen ook ter ondersteuning van de melding van dierziekten voor het geval deze niet worden opgemerkt. Aan de Europese Commissie is gerapporteerd over de resultaten van deze onderzoeken.

Prestatiegegevens

 

Realisatie 2015

Begroting 2015

Bewaking van dierziekten

Bedrijven

Dieren

Uitgaven

(x € 1.000)

Bedrijven

Dieren

Uitgaven

(x€ 1.000)

Brucella (schaap, geit)1

1.521

18.916

304

1.500

14.000

400

Blauwtong (rund, schaap, geit)

324

387

68

291

387

100

BSE rund, bij destructor en bij noodslachting

 

48.914

1.909

 

48.000

1.950

TSE schaap/geit, bij destructor

 

2.944

81

 

3.000

40

KVP (varkens)

           

– Veehouderij (early warning)

 

284

290

 

540

 

– Veehouderij (tonsillen)

 

3.649

51

 

4.600

300

– Wilde zwijnen2

 

550

65

 

500

150

AI

           

Bedrijfsmatig pluimvee: early warning3

       

1.400

 

– Insturen monsters (swabs)4

 

1.724

4

1.500

 

100

– Melding afwijkende verschijnselen (bij GD)5

1.243

   

1.200

   

– Bedrijfsmatig pluimvee: monitoring serologische testen5

2.356

175.796

925

2.700

170.000

 

Wilde vogels:

           

– Monitoring levende wilde vogels6 5

 

9.186

   

5.000

 

– Monitoring dode vogels5

 

471

7

 

500

105

Eenmalige programma’s HPAI

   

371

     

Q-koorts (melkmonsters)7

376

 

938

380

 

915

Subtotaal

   

5.013

   

4.060

             

Overgenomen Productschapstaken

           

Leukose8

 

26.422

319

 

26.000

450

Ziekte van Aujeszky (varken)

   

0

   

40

Salmonella Se St (pluimvee)

           

– Bewaking en preventie

   

622

 

9.358

484

– verificatieonderzoek VB

15

 

0

58

 

36

– verificatieonderzoek Leg

41

 

329

26

 

121

– vaccinatie9

PM

 

1.455

2.000 koppels leg en 693 koppels vermeerdering

 

4.000

Mycoplasma

1.777

 

305

1.900

 

116

Subtotaal

   

3.030

   

5.247

             

SDA

   

265

     

Basis monitoring sectoren

   

3.132

     

Basismonitoring EZ

   

2.721

     

Subtotaal

   

6.118

     
             

Totaal bewaking van dierziekten

   

14.161

   

9.307

Bron: Nederlandse Schapen- en Geitenfokkers Organisatie (NSFO)(Brucella), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (BSE en TSE), Erasmus MC (onderzoek levende wilde vogels), CVI (tonsillen, early warning KVP en monitoring dode vogels), NVWA (verificatie Salmonella) en Gezondheidsdienst voor Dieren (overig).

X Noot
1

Totaal aantal verwachte inzendingen per 5 januari 2016.

X Noot
2

Om verdere overschrijding van de geraamde aantallen te voorkomen, zijn in de tweede helft van 2015 de meeste monsters opgeslagen.

X Noot
3

Het geraamde aantal verwijst naar het geraamde aantal in de regel eronder m.b.t. het insturen monsters (Swabs).

X Noot
4

Het begrote aantal bedrijven is het aantal monsters.

X Noot
5

De financiering van deze uitgaven loopt niet via DGF, maar rechtstreeks via de sector of EZ. Deze gegevens zijn in de tabel opgenomen om het volledige pakket aan bewakingsactiviteiten in hun onderlinge samenhang weer te geven.

X Noot
6

Betreft de voorlopige stand per 15 januari 2016. De toename wordt veroorzaakt door aanvullende monitoring n.a.v. de HPAI-uitbraak van eind 2014.

X Noot
7

Betreft de realisatie tot en met het derde kwartaal van 2015.

X Noot
8

Betreft bloed- en tankmelkmonsters tezamen.

X Noot
9

Het aantal in 2015 tegen Salmonella gevaccineerde dieren was ten tijde van de opstelling van het jaarverslag begin maart 2016 nog niet beschikbaar.

Toelichting

Algemeen

De begrote aantallen bedrijven en dieren zijn indicatief: zij zijn gebaseerd op realisatiecijfers in voorgaande jaren, op de steekproefgrootte en/of vormen een inschatting van ontwikkelingen.

01.12 Bestrijding van dierziekten

Onder de bestrijding van dierziekten vallen:

  • Onderzoek naar verschijnselen die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte na een melding door een (vee)houder en/of door een dierenarts;

  • Onderzoek van verdachte dieren;

  • Treffen van voorzieningen om onmiddellijk te kunnen bestrijden;

  • Bestrijding van besmettelijke dierziekten zoals Q-koorts, tuberculose, brucellose en leukose;

  • Bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten zoals AI, MKZ en KVP.

Als veehouders verschijnselen signaleren bij hun dieren die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, is melding daarvan verplicht. Het onderzoeken van deze meldingen is een belangrijke structurele taak van de NVWA. Naast dit structureel onderzoeken van verschijnselen bij dieren als gevolg van een melding, wordt structureel onderzoek uitgevoerd naar brucellose bij runderen die binnen een bepaalde periode hun vrucht hebben verloren. Ook bij een positief testresultaat in een bewakingsonderzoek van een aangifteplichtige ziekte wordt dit gemeld bij de NVWA. Indien een bevestigingstest positief is, wordt het bedrijf door de NVWA besmet verklaard en wordt tot bestrijding overgegaan.

De bestrijding van dierziekten omvat feitelijk twee fasen, de eerste fase (de verdenkingsfase) vangt aan als verschijnselen, informatie of resultaten van onderzoek worden gemeld die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, de tweede fase (de bestrijdingsfase) vangt aan als een besmetting is vastgesteld of als er zodanige aanwijzingen zijn dat moet worden uitgegaan van een besmetting.

Zodra sprake is of moet worden uitgegaan van een besmetting, worden onmiddellijk bestrijdingsmaatregelen getroffen door de (permanente) crisisorganisatie van EZ. Vertraging van de bestrijding leidt tot meer besmettingen en daarmede tot langduriger bestrijdingsmaatregelen. Door EZ zijn contracten gesloten met bedrijven voor de beschikbaarstelling van mensen en middelen die een kritische rol vervullen in het bestrijdingsproces. Bestrijding vindt plaats volgens Europese bestrijdingsrichtlijnen. De aanpak is geregeld in diverse draaiboeken van het ministerie. Op www.rijksoverheid.nl staan de actuele draaiboeken.

In bepaalde gevallen kan de inzet van beschermende noodvaccinatie (vaccinatie «voor het leven») een effectieve bestrijdingsmethode zijn. In plaats van het in grote aantallen ruimen van dieren kan de uitbraak bij bepaalde dierziekten tot staan worden gebracht door vaccinatie, in een bepaalde cirkel rondom besmette bedrijven. Gezonde gevaccineerde dieren worden niet meer gedood. Op basis van de huidige EU-regelgeving is beschermende noodvaccinatie mogelijk bij de bestrijding van uitbraken van MKZ, KVP en AI. Deze aanpak is op dit moment alleen uitvoerbaar bij dierziekten waarvoor een effectief vaccin beschikbaar is, te weten MKZ en KVP. De mogelijkheid van noodvaccinatie is vastgelegd in de betreffende beleidsdraaiboeken.

Streefwaarden

  • Zo snel en effectief mogelijk bestrijden van dierziekten.

Concreet houdt dit in dat bij een melding een onderzoek wordt ingesteld. Voor zover de melding betrekking heeft op verschijnselen die duiden op een zeer besmettelijke dierziekte, moet binnen 3 uur een deskundigenteam ter plaatse een onderzoek instellen.

Beleidsinstrumenten

Voor de bestrijding van dierziekten staan onder andere de volgende instrumenten ter beschikking:

  • wettelijke verplichting van houders van dieren en dierenartsen om verschijnselen die duiden op een aangifteplichtige dierziekte te melden;

  • klinische inspectie door een team van dierenartsen op bedrijven waar mogelijk sprake is van aangifteplichtige dierziekten;

  • monsternames door een team;

  • diagnostisch onderzoek van afgenomen monsters bij dieren;

  • instellen van stand-still, vervoersverboden, compartimenten;

  • vaccineren van dieren;

  • onderzoek van dieren op buurt-/contactbedrijven en andere relevante bedrijven;

  • tracering van een besmetting (van en naar);

  • doden van besmette dieren;

  • doden van dieren die een reëel gevaar zijn voor verspreiding van de besmetting;

  • destructie van (besmette) dieren;

  • reinigen en ontsmetten van bedrijven;

  • schadeloosstellen van houders voor gedode dieren.

De grondslag voor de inzet van bovenstaande instrumenten zijn:

  • EU-richtlijnen en EU-verordeningen;

  • GWWD; Wet Dieren

  • (beleids)draaiboeken;

  • crisisorganisatie en voorzieningen.

Op dit onderdeel worden de uitgaven verantwoord als een verdenking of een uitbraak van een wettelijk te bestrijden dierziekte zich voordoet. Het gaat dan om de uitgaven voor het onderzoek naar de verdenkingen en de bestrijdingsmaatregelen.

In het geval een rund in de periode van 100 dagen na inseminatie tot 21 dagen voor de normale afkalfdatum haar vrucht verliest (abortus), is er sprake van een verdenking van brucellose. Deze interpretatie en de daaraan verbonden gevolgen zijn van belang aangezien een brucellosebesmetting niet of nauwelijks met uiterlijke verschijnselen gepaard gaat en een dergelijke abortus het enige vroegtijdige klinische signaal is dat een rund besmet kan zijn met brucellose. Bij een dergelijke abortus volgt nader onderzoek om definitief vast te stellen of er sprake is van een besmetting met brucellose of dat een andere oorzaak de abortus heeft veroorzaakt. De onderzoeken in 2015 hebben geen besmetting met brucellose aangetoond.

Onderstaand overzicht geeft het aantal dierziektenverdenkingen weer waar het Nederlands Veterinair Incident- en Crisiscentrum (NVIC) van de NVWA nader onderzoek naar heeft ingesteld met aanvullend laboratoriumonderzoek. Het NVIC heeft ook meldingen afgehandeld waar geen nader laboratorium onderzoek voor is uitgevoerd, bijvoorbeeld meldingen van illegale import van pups waar vaccinatie en plaatsing in quarantaine als maatregelen zijn uitgevoerd. Deze zijn niet in het overzicht meegenomen. In 2015 heeft het NVIC in totaal 914 dierziektemeldingen ontvangen en afgehandeld.

Jaaroverzicht Dierziekten 2015 (versie NVWA – peildatum 03-02-2016)

Aangifteplichtige dierziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Afrikaanse Varkenspest

1

0

1

0

0

Amerikaans Vuilbroed

9

2

6

0

1

Aujeszky

13

0

5

0

8

Aviaire Influenza1

106

3

85

0

18

Bluetongue

44

0

22

0

22

Bovine Spongieuze Encephalopathie

2

0

2

0

0

Brucellose Abortus Bang

47

0

45

0

2

Brucellose Melitensis

8

0

8

0

0

Brucellose Ovis

2

0

2

0

0

Brucellose Suis

60

0

59

0

1

Klassieke Varkens Pest

8

0

7

0

1

Leucose

22

0

21

0

1

Lumpy Skin Disease

1

0

1

0

0

Miltvuur

4

0

4

0

0

Mond- en Klauwzeer

3

0

3

0

0

Mycoplasma Gallisepticum

17

2

4

0

11

New Castle Disease

4

0

3

1

0

Psittacose Dier

48

38

6

1

3

Q-Koorts Dier

3

0

2

0

1

Q-koorts Tankmelk

5

0

5

0

0

Salmonella Niet Zoönotisch Pluimvee

2

0

1

0

1

Salmonella Zoönotisch Pluimvee

169

42

22

0

105

Swine Vesculair Disease

15

0

6

0

9

Tuberculose

32

0

24

1

7

Tularemie

14

12

2

0

0

West Nile Virus

6

0

6

0

0

 

645

99

352

3

191

X Noot
1

Inclusief screeningsgebieden

Tabel 2: Zoönose

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Compylobacter Fetus

6

3

1

0

2

Chlamydia Abortus

1

0

1

0

0

Chlamydia Caviae

1

1

0

0

0

Escherischia Coli

3

1

1

0

1

Hantavirus

2

1

0

0

1

Koepokken

1

0

0

0

1

Leptospirose

22

11

1

0

10

Psittacose Humaan

36

12

21

0

3

Q-koorts Humaan

12

1

5

0

6

Rabies Vleermuis

30

3

23

0

4

Rabies Zoogdier

32

0

26

0

6

Salmonellose

75

69

1

0

5

 

221

102

80

0

39

Tabel 3: Paardenziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Afrikaanse Paardenpest

1

0

1

0

0

Dourine

2

0

1

0

1

Equine Herpes Virus

2

0

0

0

2

Equine Infectieuze Anemie

2

0

2

0

0

Equine Virale Arteritis

1

0

1

0

0

Malleus

5

0

5

0

0

Venezuelean Equine Encephalomyelitis

1

0

0

0

1

Vesiculaire Stomatitis

2

0

1

0

1

 

16

0

11

0

5

Tabel 4: Visziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Koi Herpes Virus

1

0

0

0

1

OsHV- 1uvar

1

1

0

0

0

 

2

1

0

0

1

Tabel 5: Overige gemelde dierziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Echinococcus

15

10

1

0

4

Listeriose

5

5

0

0

0

Myxomatose

1

0

0

0

1

Sarcosporidiose

8

0

1

4

3

Toxoplasmose

1

1

0

0

0

 

30

16

2

4

8

Totaal Casussen

914

218

445

7

244

Bron: NVWA

Toelichting

Over enkele dierziekten uit het overzicht volgt hier een korte toelichting:

Aviaire Influenza

Begin februari werd de ophokplicht opgeheven, die was ingesteld naar aanleiding van de uitbraak van HPAI H5N8 eind 2014. In maart zijn er vervolgens 2 uitbraken met LPAI vastgesteld. De eerste in Barneveld op 13 maart en de tweede in Tzummarum op 25 maart. Op 2 april volgende een derde uitbraak van LPAI, dit keer in Milheeze. In 2015 is het ten opzichte van 2014 vervolgens rustig gebleven op het gebied van vogelgriep verdenkingen. Er zijn geen verdere uitbraken geconstateerd. Het aantal hoogpathogene vogelgriepuitbraken wereldwijd, bijvoorbeeld in Frankrijk en de Verenigde Staten baart wel zorgen.

Mycoplasma Gallisepticum

Na het opheffen van de productschappen zijn de taken aangaande de beheersing van Mycoplasma bij fok- en vermeerderingsdieren bij EZ ondergebracht. Begin 2015 is door de NVWA een Mycoplasmabesmetting afgehandeld, welke bevestigd was in de productschapstijd. Medio september is een tweede Mycoplasmabesmetting vastgesteld bij een ouderdierenbedrijf. Op het bedrijf is in een stalcontainervergassing toegepast aangezien er «off-label» antibiotica was toegepast en de dieren niet geslacht konden worden. De dieren in de andere stallen zijn afgevoerd en geslacht.

Zoönotische salmonella pluimvee

Na het opheffen van de Produktschappen zijn de taken aangaande de beheersing van (zoönotische) salmonella bij fok- en vermeerderingsdieren en bij legpluimvee bij de NVWA ondergebracht. In 2015 is op 40 bedrijven een besmetting met zoönotische salmonella vastgesteld. Dit betrof in 28 gevallen een legpluimvee bedrijf, in 10 gevallen een vermeerderingsbedrijf en in 2 gevallen een opfok bedrijf. De maatregel bij een besmetting op vermeerderingsbedrijven is een vervroegde slacht (inclusief verhitting van het vlees) van de besmette koppels en verhitting of destructie van de aanwezige broedeieren. Op legpluimveebedrijven is de maatregel voornamelijk gericht op de eieren, die van besmette pluimveekoppels alleen nog voor industriële doeleinden bestemd kan worden, waar in het proces de eieren verhit worden.

Q-koorts

De vaccinatieplicht voor melkschapen en melkgeiten bedrijven met meer dan 50 dieren heeft zijn waarde bewezen. In 2015 hebben opnieuw een aantal besmette bedrijven de vrijstatus teruggekregen, nadat zij een jaar lang in de tankmelkmonitoring negatieve uitslagen hadden laten zien. In 2010 hadden 100 bedrijven de besmetstatus voor Q-koorts. Eind 2015 is er nog één bedrijf die deze besmetstatus nog heeft. Dit bedrijf zal hoogst waarschijnlijk in 2016 de vrijstatus behalen.

Psittacose

Ook in 2015 is het aantal vastgestelde psittacose besmettingen groot. In 24 gevallen is psittacose vastgesteld bij vogels die gemeld waren in verband met klinische verschijnselen. In 23 gevallen is psittacose vastgesteld bij vogels die naar aanleiding van besmette humane patiënten in de bronopsporing zijn onderzocht. In 2015 is ten op zichte van 2014 het aantal meldingen gelijk gebleven; opvallend is wel dat in slechts 6 meldingen psittacose niet is vastgesteld.

Tuberculose

In tegenstelling tot voorafgaande jaren is er in 2015 geen besmetting met tuberculose vastgesteld. Het grootste deel van de verdenkingen heeft betrekking op de import van kalveren/runderen uit met name België, Frankrijk en Duitsland, waar uitbraken van TBC zijn vastgesteld op de herkomstbedrijven van deze dieren. Eén verdenking had betrekking op een jonge olifant, die in Artis was overleden. Bij sectie waren er aanwijzingen voor een mogelijke TBC-besmetting, maar nader onderzoek kon dit niet bevestigen. De overige verdenkingen zijn gemeld op basis van bevindingen tijdens de post mortemkeuring van runderen bij het slachten.

 

Realisatie 2015

Begrote uitgaven 2015

x € 1.000

Bestrijding van dierziekten

 

Uitgaven

     

Verdenkingen

   

– Brucellose (verwerpersonderzoek)1

913

1.000

– KVP

22

100

– MKZ (rund, schaap, geit)

3

15

– AI (LPAI)

742

300

– BSE (rund)

1

20

– TSE (schaap, geit)

6

15

– Diagnostiek verdenkingen

427

600

     

Subtotaal verdenkingen

2.114

2.050

     

Voorzieningen

   

– AUV

772

300

– Calamiteitenreserve destructie

952

1. 890

– Waakvlamcontracten

646

650

– Voorziening ZvA, MKZ / KVP

– Overige voorzieningen

2.422

2.400

Subtotaal Waakvlam

4.792

5.240

     

Bestrijding

   

Jaarlijks terugkerende kosten bestrijding

 

2.700

Bestrijding LPAI

427

 

Bestrijding HPAI

8.630

 

Overig

229

 

Subtotaal

9.286

2.700

     

Overgenomen Productschapstaken

   

Bestrijding Ziekte van Aujeszky

0

760

Bestrijding Salmonella

   

– ruimingskosten

1.510

303

– vergoeding waarde dieren

 

1.500

Bestrijding Mycoplasma

1.213

 

Subtotaal

2.723

2.563

     

Totaal

18.915

12.553

X Noot
1

Het aantal bemonsterde dieren met betrekking tot Brucellose (verwerpersonderzoek) is in de begroting geraamd op 11.000. Het gerealiseerde aantal is 11.913 (bron GD).

Voorzieningen

Naast bewaken en bestrijden, als dat aan de orde is, is het noodzakelijk om voorzieningen te treffen om onmiddellijk te kunnen bestrijden. Sommige van deze voorzieningen zijn leveringen of diensten van bedrijven. Voor de onmiddellijke beschikbaarheid daarvan worden met deze bedrijven (waakvlam)contracten gesloten en moet een vergoeding worden betaald. Daarnaast worden er voorraden materialen aangeschaft, die nodig zijn bij een bestrijding.

Artikelonderdeel 01.13 Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

Bij uitbraken van wettelijk te bestrijden dierziekten treden – op basis van het draaiboek – diverse veterinaire maatregelen in werking. Eén van de maatregelen is het instellen van een vervoersverbod waardoor in bepaalde gebieden het vervoer van bepaalde diercategorieën niet meer is toegestaan dan wel aan stringente voorwaarden is gebonden. Als gevolg van het vervoersverbod kunnen in deze gebieden welzijns- en huisvestingsproblemen ontstaan (meer of grotere dieren dan de beschikbare hokcapaciteit toelaat, met als gevolg onder andere gezondheidsproblemen, agressiviteit, stress etc.). In 2015 is besloten dat ten tijde van een dierziektenuitbraak geen dieren op te kopen en gecontroleerd af te voeren om de meest urgente welzijnsproblemen te verminderen.

Evaluatie

De evaluatie van het beleid dat aan de basis ligt van het DGF, is weergegeven bij het beleidsartikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens van het jaarverslag van EZ.

Bedrijfsvoeringsparagraaf Diergezondheidsfonds

In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Diergezondheidsfonds (DGF). De BVP heeft conform de Comptabiliteitswet 2001 het karakter van een uitzonderingsrapportage. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management controlsysteem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR). De bedrijfsvoeringsparagraaf bestaat uit 4 verplichte onderdelen: rechtmatigheid, totstandkoming beleidsinformatie, financieel en materieel beheer en overige aspecten van de bedrijfsvoering.

I Rechtmatigheid

Vanuit de mij bekende informatie zijn fouten en onzekerheden met betrekking tot de comptabele rechtmatigheid of getrouwheid geconstateerd die de tolerantiegrenzen op het niveau van het DGF overschrijden. Voor het DGF bestaan er onrechtmatigheden tot een bedrag van € 1,9 mln en onzekerheden tot een bedrag van € 5,3 mln in de uitgaven voor inkopen. EZ heeft hiervoor maatregelen getroffen.

II Totstandkoming van beleidsinformatie

Vanuit de mij bekende informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen in de totstandkoming van beleidsinformatie.

Met betrekking tot de onderdelen III (financieel- en materieelbeheer) en IV (overige aspecten van de bedrijfsvoering) wordt verwezen naar de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van het Ministerie van EZ.

1.5.2 JAARREKENING DIERGEZONDHEIDSFONDS

Verantwoordingsstaat 2015 van het Diergezondheidsfonds

Bedragen x € 1.000
   

(1)

(2)

(3)

   

Oorspronkelijke vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Art

Omschrijving

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

01

Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

21.860

21.860

21.860

33.114

33.114

27.410

11.254

11.254

5.550

 

Sub-totaal

21.860

21.860

21.860

33.114

33.114

27.410

11.254

11.254

5.550

 

Voordelig eindsaldo 2014

0

0

0

19.064

0

0

19.064

 

Sub-totaal

0

0

0

19.064

0

0

19.064

 

Voordelig eindsaldo 2015

     

13.360

13.360

0

13.360

13.360

0

 

Totaal

21.860

21.860

21.860

46.474

46.474

46.474

24.614

24.614

24.614

Saldibalans per 31 december 2015
 

Bedragen x € 1.000

31-12-2015

31-12-2014

   

31-12-2015

31-12-2014

1.

Uitgaven ten laste van de begroting

33.114

13.751

2.

Ontvangsten ten gunste van de begroting

27.410

23.521

4.

Rekening courant Rijkshoofdboekhouding

15.948

20.958

2a.

Saldo uitg/middelen voorg. Dienstjaren

19.066

9.296

5.

Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

   

6.

Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

2.586

1.892

 

Subtotaal

49.062

34.709

 

Subtotaal

49.062

34.709

8.

Extra-comptabele vorderingen

6.400

4.927

8a

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

6.400

4.927

10.

Voorschotten

10.209

1.525

10a

Tegenrekening voorschotten

10.209

1.525

11.

Garantieverplichtingen

115.522

85.733

11a

Tegenrekening garantieverplichtingen

115.522

85.733

 

Totaal

181.193

126.894

 

Totaal

181.193

126.894

De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet.

Bedragen x € 1.000

Balanspost 1. Uitgaven ten laste van de begroting 2015

33.114

De op deze post verantwoorde uitgaven komen overeen met de uitgaven overgenomen in de verantwoordingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen over het jaar 2015

 
   

Balanspost 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting 2015

27.410

De op deze post verantwoorde inkomsten komen overeen met de inkomsten overgenomen in de verantwoordingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen over het jaar 2015

 
   

Balanspost 4. Rekening-courant RHB

 

Deze post geeft het tegoed weer dat het DGF heeft bij het Ministerie van Financiën

15.948

   

Balanspost 5. Uitgaven buiten begrotingsverband

0

   

Balanspost 6. Ontvangsten buiten begrotingsverband

2.586

Nog toe te wijzen EU ontvangsten 2014 en nog met derden te verrekenen posten ontvangen in 2015

 
   

Balanspost 8. Extra-comptabele vorderingen

6.400

Onder de extra comptabele vorderingen zijn de vorderingen op derden opgenomen

 
   

Balanspost 10. Voorschotten

10.209

Zie verklarende tabel hieronder

 
   

Toelichting

 

0111 Bewaking dierziekten

8.847

0112 Bestrijding dierziekten

1.362

0113 Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

0

Totaal voorschotten

10.209

Afwikkeling voorschotten

0

Openstaande voorschotten 01-01-2015

1.524

Opgeboekte voorschotten 2015

8.685

Afgewikkelde voorschotten voorgaande jaren

Openstaande voorschotten 31-12-2015

10.209

   

Balanspost 11. Garantieverplichtingen

115.522

   

Garantieverplichtingen bedrijfsleven

 

Garantiestelling 1-1-2015

0

Garantiestelling in het kader van het nieuwe convenant

129.199

Voorschot rundersector 2015 (ontvangen in 2014)

– /-3,300

Ontvangsten van de sectoren in 2015

– /-10.377

Totaal garantiestelling

115.522

Convenant met de voormalige productschappen tot en met 2014 wordt in 2016 afgerekend met de Vereveningsorganisatie Productschappen, daarna vervalt de garantstelling per 1-1-2015.

Vanuit Europese wetgeving kan een deel van de gemaakte kosten ter bestrijding van deze uitbraken gedeclareerd worden. De (verwachte) EU-ontvangsten die hiermee samenhangen zijn nog niet verwerkt in de hoogte van de garantieverplichtingen. Derhalve kunnen de garantieverplichtingen nog wijzigen.

E. BIJLAGEN

1. BIJLAGE ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN (ZBO'S) EN RECHTSPERSONEN MET EEN WETTELIJKE TAAK (RWT'S)

Bedragen x € 1.000
 

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotings-

artikel(en)

Financiering realisatie cijfers

Verwijzing

(URL-link) naar website RWT/ZBO

Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/-arrangementen

Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is

           

Begroting

Premies

Tarieven

     

1

Agrarische Opleidingscentra (13)

X

X1

De AOC’s zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op MBO/VMBO-niveau.

17

520.173

   

Diverse

2

3

2

Bureau Beheer Landbouwgronden/

Commissie Beheer Landbouwgronden

X

X4

Bureau Beheer Landbouwgronden is belast met de verwerving in opdracht van EZ en andere overheden van onroerend goed dat wordt doorge-leverd aan overheids- en andere organisaties die daarmee overheidsdoelen in het landelijk gebied realiseren met betrekking tot de thema’s natuur, landbouw, recreatie, landschap, water en milieu.

 

Geen bijdrage

   

www.rvo.nl

2

3

3

Centraal Bureau voor de Statistiek

X

X

Het verzamelen, bewerken en publiceren van statistieken ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap. Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. De wettelijke grondslag voor het CBS is de «Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek».

11

151.429

   

www.cbs.nl

2

4

Centrale Commissie voor de Statistiek

 

X

Het, als onafhankelijke commissie, bewaken van de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, relevantie, kwaliteit en continuïteit van het statistische programma van het CBS.

 

Geen directe bijdrage

   

zie www.cbs.nl

2

n.v.t.

5

Centrale Commissie Dierproeven

 

X

De CCD verleent vergunningen voor het verrichten van dierproeven op basis van adviezen van een van de Dierexperimenten Commissies (DEC).

16

2.381

 

163

www.centralecommissiedierproeven.nl

2

n.v.t.

6

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden

X

X

Het Ctgb oordeelt over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden op basis van op EU-niveau geharmoniseerde wet- en regelgeving.

16

2.751

 

9.762

www.ctgb.nl

2

 

7

AOC Raad (Bureau Erkenningen)

X

 

Bureau Erkenningen (BE) van de AOC Raad is in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Rgb), aangewezen als instantie voor het verstrekken van vakbekwaamheidsbewijzen gewasbescherming.

 

Geen directe bijdrage

   

www.erkenningen.nl

2

n.v.t.

8

Edelmetaal Waarborg Nederland

X

X

Het keuren van alle aan consumenten verkochte gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).

 

Geen bijdrage

   

www.ewnederland.nl

2

 

9

Examinerende instanties als bedoeld in artikel 19 van de Examenregeling frequentiegebruik 2008

X

 

Het afnemen van examens ter verkrijging van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte.

 

Geen bijdrage

     

2

 

10

Faunafonds

X

X

Het Faunafonds is belast met het toekennen van tegemoetkomingen in door beschermde diersoorten aangerichte schade, het bevorderen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van dergelijke schade en advisering aan gedeputeerde staten van provincies en de Minister van Economische zaken.

 

5

Geen bijdrage

   

www.faunafonds.nl

2

n.v.t.

11

Grondkamers (5)

 

X

Bevorderen van goede pachtverhoudingen in Nederland, toetsen van de inhoud van pachtovereenkomsten aan de dwingend rechtelijke bepalingen van de Pachtwet, uitvoeren van een prijstoetsing en toetsen van overeenkomsten van korte duur, bepalen van verpachte waarde.

Geen bijdrage

 

2.553

www.grondkamers.nl

2

n.v.t.

12

Herinrichtingscommissie Oost-Groningen & Drents-Groningse Veenkoloniën6

 

X4

   

Geen bijdrage

     

2

n.v.t.

13

Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen (6)

X

X1

De HAS’en zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op HBO-niveau.

17

99.395

   

Diverse

2

3

14

Kamer voor de Binnenvisserij

 

X4

Toetsen van overeenkomsten van huur en verhuur van visrechten en het goedkeuren van toestemmingen om te vissen, uitgegeven door visrechthebbenden; beide met het oog op een doelmatige bevissing van binnenwateren.

Geen bijdrage

   

Geen

2

n.v.t.

15

Kamer van Koophandel

 

X

Het ondersteunen van ondernemers en eerstelijns aanspreekpunt van de overheid voor ondernemers. Wettelijke taken volgens de Wet op de Kamer van Koophandel zijn: het voeren van een handelsregister, onderhouden van een digitaal en fysieke ondernemerspleinen, geven van voorlichting, innovatietaak en regiostimuleringstaak.

13

109.2877

   

www.kvk.nl

2

16

Keuringsinstanties als bedoeld in artikel 10.3 Telecommunicatiewet8

X4

Het afgeven van advies in het kader van rapporten, certificaten of EG-typeverklaringen voor radiozendapparaten en randapparaten. Het doen van onafhankelijke onderzoeken naar de overeenstemming van producten of diensten met de geldende regelgeving.

Geen bijdrage

   

Diverse

2

 

17

Raad voor de Accreditatie

X

X

Verifiëren dat instellingen die actief zijn op het gebied van laboratoriumtesten, inspecteren, kalibreren en certificeren aan accreditatienormen voldoen. De taken van de Raad voor Accreditatie zijn vastgelegd in de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie.

11

189.770

 

13.115

www.rva.nl

2

18

Raad van Bestuur Autoriteit Consument en Markt (ACM)

 

X

Doel van de ACM is vergroting van de effectiviteit en de efficiëntie van het markttoezicht op de niet-financiële markten in Nederland.

Het betreft drie typen van markttoezicht die tot doel hebben om markten goed te laten werken: mededingingstoezicht, sectorspecifiek markttoezicht en consumentenbescherming.

11

645

   

www.acm.nl

2

 

19

Raad voor de Plantenrassen

 

X

De Raad voor plantenrassen geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 op het gebied van toelating van plantenrassen en verlening van intellectuele eigendomsbescherming m.b.t. plantenrassen (kwekersrecht).

16

852

 

691

www.plantenrassen.nl

2

n.v.t.

20

Rendac BV

X

 

Ophalen, verwerken en (laten) vernietigen van dierlijke restmaterialen en kadavers (categorie 1- en 2-materiaal, niet bestemd voor consumptie).

 

Geen bijdrage

 

volgt

www.rendac.nl

2

n.v.t.

21

Staatsbosbeheer

X

X4

Staatsbosbeheer richt zich op de volgende hoofddoelstellingen:

het instandhouden, herstellen en ontwikkelen van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de gebieden van Staatsbosbeheer;

het bevorderen van recreatie in zo veel mogelijk gebieden van Staatsbosbeheer;

het leveren van een bijdrage aan de productie van milieuvriendelijke en vernieuwbare grondstoffen zoals hout.

18

30.476

   

www.staatsbosbeheer.nl

2

22

Stichting Bloembollenkeuringsdienst

X

X

Stichting BKD geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet (Plantenziektenwet) in de sector bloembollen.

Geen bijdrage

 

7.427

www.bloembollenkeuringsdienst.nl

2

23

Stichting Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden Zuivel

X

X

Stichting COKZ geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet in de zuivelsector en in de sector pluimvee en eieren (COKZ/NCAE).

16

144

 

8.159

www.cokz.nl

2

24

Stichting COVA

X

 

Er voor zorgen dat Nederland te allen tijde een minimum voorraad aardolieproducten heeft, om in tijden van crises te kunnen voldoen aan de aardolievraag.

14

106.074

   

www.cova.nl

2

 

25

Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek

X

 

In het algemeen belang bijdragen aan strategisch en toepassingsgericht onderzoek op het gebied van productie, verwerking, afzet en handel van agrarische producten, van de visserij, van het natuur- en milieubeheer, van de openluchtrecreatie en van het beheer en de inrichting van het landelijk gebied.

16

158.132

   

www.wur.nl

2

3

26

Stichting Skal

X

X

Stichting Skal geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet m.b.t. biologische productiemethoden.

Geen bijdrage

 

3.014

www.skal.nl

2

27

Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau

X

X

Stichting KCB geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet en de Plantenziektenwet in de sector groenten en fruit.

16

65

 

12.407

www.kcb.nl

2

28

Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw

X

X

Stichting Naktuinbouw geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) met betrekking tot teeltmateriaal in de sectoren tuinbouw- en de bosbouwgewassen.

 

Geen bijdrage

 

12.989

www.naktuinbouw.nl

2

29

Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen)

X

X

Stichting NAK geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) met betrekking tot zaaizaad en pootgoed in de sector landbouwgewassen.

 

Geen bijdrage

 

18.268

www.nak.nl

2

30

TNO

X

X4

TNO is een onafhankelijke onderzoeksorganisatie die op basis van haar expertise en onderzoek een belangrijke bijdrage levert aan de concurrentiekracht van bedrijven en organisaties, aan de economie en aan de kwaliteit van de samenleving als geheel.

12

121.747

   

www.tno.nl

2

3

31

VSL

X

 

Het onderhouden en verwezenlijken van nationale meetstandaarden zoals vastgelegd in de Metrologiewet. Op grond van artikel 3 van deze wet is VSL door de Minister van EZ hiervoor aangewezen.

11

pm9

   

www.vsl.nl

2

3

32

Verispect

X

X

Het uitoefenen van het toezicht op de naleving van de Metrologiewet. Op grond van artikel 27 van deze wet is Verispect door de Minister van EZ hiervoor aangewezen. Daarnaast de uitvoering van het toezicht op de Waarborgwet zoals vastgelegd in de Waarborgwet.

11

Zie VSL

   

www.agentschaptelecom.nl

2

3

33

De in het kader van de Metrologiewet art. 11 en 12 aangewezen instanties en erkende keurders10

 

X4

Het optreden als onafhankelijke toetsende instantie bij overeenstemmingbeoordelingen van meetinstrumenten. De werkzaamheden die zij verrichten kunnen per overeenstemmingbeoordeling verschillen maar omvat onder andere het beoordelen van kwaliteitssystemen, het afgeven van certificaten van typeonderzoek of ontwerponderzoek en het keuren van meetinstrumenten.

 

Geen bijdrage

     

2

 

34

WaarborgHolland

X

X

Het keuren van alle aan consumenten verkochte gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).

 

Geen bijdrage

   

www.waarborgholland.nl

2

 

35

Wageningen Universiteit

X

X1

Wageningen Universiteit is de belangrijkste Europese Universiteit op het gebied van de Life Sciences. Onderzoekers en studenten van Wageningen Universiteit richten zich op onderwerpen op het terrein van de voeding, gezondheid, natuur en leefomgeving.

17

177.885

   

www.wur.nl

2

3

X Noot
1

De onderwijsinstellingen zijn partieel ZBO, namelijk voor het deel waarin zij examens afnemen en beoordelen.

X Noot
2

De beschrijving van het toezicht op ZBO’s/RWT’s is beschikbaar op het departement.

X Noot
3

De datum waarop deze organisatie de controleverklaring hoort in te dienen ligt later dan de publicatie van het EZ-jaarverslag 2015.

X Noot
4

Valt niet onder de Kaderwet ZBO’s.

X Noot
5

Bijdrage loopt via de provincies die de financiële verantwoordelijkheid voor het Faunafonds hebben overgenomen van het Rijk (zie Besluit Faunafonds). Met het van kracht worden van de Wet natuurbescherming zullen de taken van het Faunafonds formeel bij de provincies zijn belegd.

X Noot
6

Opheffing voorgenomen. Commissie verricht alleen nog afrondende werkzaamheden.

X Noot
7

Betreft rijksbijdrage 2015 inclusief budgetfinanciering handelsregister (€ 5.435K).

X Noot
8

Het gaat hierbij om het volgende cluster aan ZBO’s: Telefication BV, TÜV Rheinland EPS BV, Kiwa Nederland BV, DEKRA Certification BV, D.A.R.E.!! Consultancy en Thales Nederland BV.

X Noot
9

Dit bedrag betreft niet alleen het instituut VSL, maar omvat ook de bijdrage aan Verispect en de verplichte bijdrage aan de internationale organisaties BIPM, OIML en Welmec.

X Noot
10

Het gaat hierbij om het volgende cluster aan deeltijd-ZBO’s: Kalibra Internationaal BV, Kema Nederland BV, Kiwa NV Certificatie en Keuringen, Nmi Certin BV en SGS Nederland BV.

2. BIJLAGE AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK 2015

Artikel 11 Goed functionerende economie en markten

Artikelnummer

Titel / onderwerp

Jaar Afronding

Vindplaats

1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a Beleidsdoorlichtingen

 
 

Goed functionerende economie en markten

2015

De beleidsdoorlichting is afgerond en zal in het tweede Kwartaal 2016 worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie Postwet

2014

TK, 29 502, nr. 114

 

Evaluatieonderzoek metrologiewet

2015

TK, 33 159, nr. 2

 

Bijdrage Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

2014

TK, 34 000, nr. 148

 

Evaluatie PIANOo

2014

TK, 30 501, nr. 35

 

De verruimde bagatelvrijstelling

2014

TK, 34 121, nr. 1

 

Evaluatie Frequentiebeleid

2015

TK, 24 095, nr. 392

 

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

2015

TK, 25 268, nr. 132

 

Raad voor accreditatie

2015

Eindrapport in afrondingsfase en zal in het tweede kwartaal 2016 worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

       

2 Overig onderzoek

 
 

Evaluatie wet Markt en Overheid

2015

Afgerond. Reactie op de evaluatie volgt in het voorjaar van 2016.

 

Aanbestedingswet 2012

2015

TK 34 252, nr. 1

Samenvatting afgeronde evaluaties 2015 artikel 11

Evaluatieonderzoek metrologiewet

De onderzoekers hebben over het geheel genomen een positief oordeel over het functioneren van de Metrologiewet in de praktijk en van de onder de Metrologiewet aangewezen instellingen. (1) Een belangrijke aanbeveling is gericht op het ontbreken van een integrale toezichtstrategie op grond waarvan onderbouwde en expliciete afwegingen kunnen worden gemaakt over het inzetten op toezicht op reeds in gebruik genomen meetinstrumenten versus toezicht op door fabrikanten in de handel gebrachte meetinstrumenten en over het inzetten op verschillende vormen van repressief toezicht (zoals handhaving) versus vormen van preventief toezicht (zoals voorlichting). (2) Daarnaast zou formeel moeten worden vastgelegd dat periodiek risicoanalyses worden uitgevoerd en dat nalevingspercentages meer gedetailleerd naar specifieke omstandigheden worden vastgesteld zodat interventies specifieker gemaakt kunnen worden. (3) De inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zou een nadere onderbouwing van de door IGZ gehanteerde toezichtstrategie dienen op te stellen.

Evaluatie nota Frequentiebeleid 2005

De algehele conclusie is dat belangrijke uitgangspunten in het frequentiebeleid effectief zijn gebleken, zoals techniek- en dienstenneutraal gebruik van frequentieruimte, vergunningvrij gebruik van frequentieruimte waar mogelijk, het niet verlengen van schaarse vergunningen en automatisch verlengen van niet-schaarse vergunningen. Belangrijke aanbevelingen uit de evaluatie zijn om de verhandelbaarheid van vergunningen beter te laten werken en sterkere prikkels in te bouwen voor een efficiënter gebruik van frequentieruimte voor publieke taken via het behoefte-onderbouwingsplan.

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

In het algemeen zijn de onderzoekers positief over het functioneren van de ACM. Tegelijkertijd zijn er verbeterpunten uit de evaluatie naar voren gekomen. Uit de evaluatie blijkt dat de ACM slagvaardig is. Volgens de onderzoekers hanteert de ACM een strategie van probleemoplossend toezicht waarin de consument expliciet centraal wordt gesteld. Wel is de (gepercipieerde) beperkte afschrikkende werking van de ACM een aandachtspunt. Verder blijkt dat verkorting van doorlooptijden de aandacht heeft van de ACM en dat daarin stappen zijn gezet, maar is er duidelijk nog verbeterpotentieel op dit punt. Tenslotte scoort de ACM goed op selectiviteit. Detectie en prioritering zijn goed en professioneel georganiseerd. Maar de aanbeveling is om te kijken of de huidige capaciteitsverdeling tussen de aandachtgebieden mededinging, regulering en consumentenbescherming verder kan worden geoptimaliseerd zodat tot een meer flexibele inzet van capaciteit kan worden gekomen.

Aanbestedingswet 2012

Het algemeen beeld dat uit de evaluatie naar voren komt is gematigd positief mede gelet op de korte periode die is verstreken sinds de inwerkingtreding van de Aanbestedingswet (1,5 jaar) en het feit dat zowel aanbestedende diensten als ondernemers moesten wennen aan de nieuwe regelgeving. De ruimte voor verbetering ziet hoofdzakelijk op de toepassing van enkele bepalingen en niet op de bepalingen zelf. Aandachtspunten daarbij zijn de toepassing van het gunningscriterium economisch meest voordelige inschrijving (EMVI) en sociale voorwaarden.

Artikel 12 Een sterk innovatievermogen

Artikelnummer

Titel / onderwerp

Jaar Afronding

Vindplaats

1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a Beleidsdoorlichtingen

 
 

Een sterk innovatievermogen

2015

Afgerond en in mei 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 23

1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Eurostars, Eureka, Opkomende markten, Geïndustrialiseerde landen

2014

TK, 21 501-07, nr. 1191

 

Toegepast onderzoek: 0-meting TO2’s (TNO, Deltares, Marin, NLR, ECN, DLO)

2015

In 2015 is een protocol opgesteld om op een eenduidige wijze alle TO2-instellingen periodiek te kunnen evalueren. Dit protocol voorziet in het jaarlijks verzamelen van basisinformatie (o.a. financiën, menselijk kapitaal, gebruik faciliteiten en onderzoeksoutput) en het vierjaarlijks evalueren van alle instituten. De basisinformatie over 2015 is gereed in voorjaar 2016. De eerste evaluatie conform het protocol is gereed in maart 2017.

 

Tussenevaluatie Topconsortia Kennis en Innovatie (TKI)

2016

Conform planning in begroting 2016.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2015 artikel 12

Beleidsdoorlichting beleidsartikel 12 (en 13)

In grote lijnen komt de achtergrondstudie tot de conclusie dat het beleid economisch adequaat wordt onderbouwd (legitiem), dat de meeste instrumenten effectief zijn (doeltreffendheid is vastgesteld) en de uitvoering van het beleid doelmatig is geweest («kleine doelmatigheid»). Over de «macro doelmatigheid» (wegen de totale kosten van het beleid op tegen de totale baten, of kunnen de doelen goedkoper bereikt worden?) wordt vastgesteld dat te weinig informatie voorhanden is om er een onderbouwde uitspraak over te kunnen doen. Dat laatste wordt vooral veroorzaakt door methodologische beperkingen en de stand van het economisch onderzoek op dit terrein.

De achtergrondstudie doet een aantal observaties voor mogelijke heroriëntaties in de (balans en samenstelling van de) beleidsmix. Zo wordt onder andere aanbevolen om de relatieve zware fiscale stimulering van ondernemerschap, de relatief grote aandacht voor het MKB en de stapeling bij de financieringsinstrumenten te heroverwegen. Daarnaast kan het beleid beter worden verbonden met het ICT-beleid, het interdepartementaal en Europees beleid en meer gericht worden op maatschappelijke uitdagingen. Tenslotte kan het beleid beter worden gecommuniceerd, onder meer door de integratie van artikelen 12 en 13 tot één samenhangend beleidsartikel.

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

Artikelnummer

Titel / onderwerp

Jaar Afronding

Vindplaats

1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a Beleidsdoorlichtingen

 
 

Een excellent ondernemingsklimaat

2015

Afgerond en in mei 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 23

       

1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Valorisatie

2015

Afgerond en in maart 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd: TK, 32 637/31 288, nr. 169

 

Microkredieten

2015

Is vertraagd ten behoeve van een betere evaluatie: het onderzoeksbureau heeft nieuwe mogelijkheden om een betere controlegroep samen te stellen.

 

Garantie Ondernemingsfinanciering

2014

TK, 32 637, nr. 162

 

Subsidieregeling innovatieve zeescheepsbouw

2014

TK, 34 000 XIII, nr. 124

 

Evaluatie groeiversneller

2014

Betrof een eenmalige EZ subsidie met als doel dat het initiatief daarna volledig privaat door zou gaan. Dat is ook gebeurd. Evaluatie gaat in voorjaar 2016 naar de Tweede Kamer.

 

Programma Biobased Economy

2014

TK, 32 637, nr. 134

 

Evaluatie EIM

2014

TK, 31 311, nr. 103

 

Toerisme (NBTC)

2015

Brief naar Tweede Kamer in december 2015; TK, 26 419, nr. 61. In 2018 wordt de samenwerking met NBTC geëvalueerd.

 

Zelfstandigenaftrek plus diverse overige maatregelen (IBO ZZP)

2015

Afgerond en in oktober 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 31 311, nr. 154

       

2 Overig onderzoek

 
 

Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

2015

Afgerond en in december 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 26 485, nr. 214

 

Onderwijs en ondernemerschap (OESO case study)

2015

Oplevering verwacht in april 2016. Later door toevoeging van stakeholders meeting voor het bespreken van het concept-eindrapport.

 

BMKB (additionaliteit)

2015

Afgerond in juli 2015; CPB-publicatie

Samenvatting afgeronde evaluaties 2015 artikel 13

Beleidsdoorlichting beleidsartikel 13 (en 12)

Zie toelichting bij artikel 12.

Valorisatie

Uit de Mid Term Review blijkt dat het Valorisatieprogramma nu al aanwijsbaar lijkt te hebben bijgedragen aan verankering van valorisatie: via meerjarenplannen, het aanstellen en beoordelen van personeel, en in enkele gevallen concentratie op een centrale locatie. Geconcludeerd wordt dat de verankering van het ondernemerschapsonderwijs het best vastligt. Aanstelling van valorisation officers en business developers voorziet in verankering van screening van kansen voor benutting en vermarkting van kennis en scouting van ondernemers die deze taak op zich willen nemen. Verankering van de samenwerking tussen partners is geborgd, doordat een functionerend netwerk van onderlinge contacten is gerealiseerd en partners elkaars meerwaarde ervaren. Bij de verankering van technology transfers, IP-beleid en fondsen voor proof-of-concept en pre-seed-gelden zijn de resultaten wat minder duidelijk. Tenslotte is gebleken dat de inzet van een sterk bezette en kritische adviescommissie een succesfactor voor de governance van het programma is en als een best practice geldt voor soortgelijke subsidieregelingen.

Toerisme (NBTC) – onderzoek streefwaarden

Voor de periode 2012–2015 zijn 4 streefwaarden voor de inspanning van NBTC afgesproken. Geconcludeerd is dat het NBTC deze streefwaarden ruimschoots heeft gehaald, maar dat er deels onzekerheden in de uitkomst zitten vanwege een beperkte steekproefomvang. Het advies is om voor de nieuwe periode duidelijk af te spreken hoe realisatie van de streefwaarden wordt aangetoond.

Zelfstandigenaftrek plus diverse overige maatregelen (IBO ZZP)

Het kabinet deelt de analyse uit het IBO-rapport dat er een groot verschil is ontstaan in de institutionele behandeling van zzp’ers en werknemers. Zzp’ers hebben een duidelijke functie in de economie. Ze zorgen voor concurrentie en dynamiek en ze bieden flexibiliteit. Een deel van de zzp’ers heeft echter moeite om het hoofd boven water te houden. Daarnaast maken de verschillen in regelgeving het voor werkenden relatief interessant om als zzp’er te werken en voor werkgevers of opdrachtgevers om werk door een zzp’er uit te laten voeren. Voorkomen dient te worden dat dit leidt tot schijnzelfstandigheid.

De analyse van de IBO-werkgroep laat ruimte voor verschillende oplossingsrichtingen om dat geconstateerde verschil op het gebied van bescherming en andere arbeidsmarktinstituties te verminderen. Het kabinet neemt maatregelen op het terrein van bestrijding schijnzelfstandigheid, het aantrekkelijker maken van werkgeverschap en faciliteren van toegankelijke beschermingsmaatregelen voor zzp’ers.

Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Het bevorderen van de kennis en bewustwording op het gebied van MVO is door de overheid belegd bij MVO Nederland. In algemene zin concluderen we dat ten aanzien van de huidige stand van MVO in Nederland stappen zijn gezet, zowel in termen van verbreding als verdieping. MVO Nederland heeft hieraan een belangrijke bijdrage geleverd. Met de benadering die gekozen is (het transitiemodel) is een mechanisme ontstaan waarin bedrijven direct en indirect gestimuleerd worden tot (verdere) actie op het gebied van MVO. Met het MVO Informatiepunt en het Brancheprogramma is een positieve bijdrage geleverd aan deze ontwikkeling. De doelstellingen die ten aanzien van de publieke kennis- en voorlichtingsfunctie zijn gesteld, zijn overwegend gehaald.

BMKB (additionaliteit)

Een werkgroep van EZ, het Ministerie van Financiën, DNB en CPB, een externe expert en een onafhankelijk voorzitter deed onderzoek naar nut en noodzaak van de BMKB. Onderdeel van het onderzoek vormde een studie van het CPB naar de prestaties van bedrijven die gebruik maken van de BMKB in vergelijking tot bedrijven die geen gebruik maken van de BMKB. Bedrijven die gebruik maken van de BMKB-regeling staan er financieel gezien slechter voor dan bedrijven die geen gebruik maken van de regeling. Zo hebben zij een lage solvabiliteit en een tekort aan zekerheden voor uitbreidingsinvesteringen op het moment van aanvragen van de BMKB. Verschillen in de rentabiliteit lijken vooral gerelateerd aan sectorale verschillen. In termen van doeltreffendheid concludeert de werkgroep dat de BMKB wordt toegepast bij bedrijven die daarvoor volgens de doelstelling van de regeling ook voor in aanmerking komen. Op basis van de beschikbare gegevens is het lastig om de doelmatigheid van de regeling te beoordelen. Wel blijkt dat de solvabiliteit, het zekerhedenoverschot en de omzet van BMKB-bedrijven toenemen in de jaren na de garantieverstrekking. De solvabiliteit en het zekerhedenoverschot blijven echter steken op een niveau onder dat van de bedrijven die geen gebruik maken van de regeling. Verder blijkt dat het aantal faillissementen binnen de populatie van BMKB bedrijven niet afwijkt van het aantal faillissementen binnen de populatie van niet-BMKB bedrijven. Het beantwoorden van de vraag welk deel van de BMKB doelgroep geen krediet had gekregen zonder de BMKB was op basis van de beschikbare databronnen niet mogelijk.

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Artikelnummer

Titel / onderwerp

Jaar Afronding

Vindplaats

1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a Beleidsdoorlichtingen

 
 

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

2014

Afgerond en in december 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 17

       

1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Elektrisch rijden

2015

Het rapport «Terugblik en vooruitblik op het beleid voor elektrisch vervoer» is maart 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK, 33 043, nr. 65).

 

Green Deals

2015

Vanwege interne afstemming is de evaluatie later opgestart. Deze verloopt nu voorspoedig en zal waarschijnlijk eind april 2016 afgerond kunnen worden.

 

Bijdrage Energieonderzoek Centrum Nederland

2017

Conform planning in begroting 2016 uitgesteld naar 2017.

 

Topsector Energie

2016

Conform planning in begroting 2016. Evaluatie is onderdeel van een bredere evaluatie van alle Topsectoren door B&I.

 

Joint Implementation

2015

De beleidsverantwoordelijkheid is overgedragen aan I&M.

 

Onderzoek en ontwikkeling bodembeheer

2014

Evaluatie TNO-AGE; bijlage bij kamerbrief beleidsdoorlichting energiebeleid 2007–2012; TK, 30 991, nr. 17

 

Proeftuinen Smart Grids

2015

Wegens uitloop van enkele proeftuinen vindt evaluatie plaats in het eerste kwartaal van 2016.

Artikel 16 Concurrende, duurzame, veilige agro-, visserij en voedselketens

Artikelnummer

Titel / onderwerp

Jaar Afronding

Vindplaats

1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a Beleidsdoorlichtingen

 
 

Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketens

2015

Afgerond en in juni 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 25

       

1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Set aside regeling

2014

De set aside regeling is in 2007/2008 door Europa geëvalueerd. Zie hyperlink. De regeling is niet gecontinueerd. Om deze reden komt de oorspronkelijk in 2014 geplande evaluatie te vervallen.

 

Fijnstofmaatregelen en luchtwassers

2016

Conform planning in begroting 2016. Gezien de gedeeltelijke cofinanciering vanuit POP2-middelen en de inhoudelijk overeenkomstige doelen, wordt deze evaluatie opgepakt in de «Integrale evaluatie POP2-gecofinancierde subsidieregelingen» in 2016.

 

Investeringsregeling energiebesparing (IRE) en Nu duurzaamheidsinvesteringen

2015

Vanwege complicaties bij het ontsluiten van kwantitatieve gegevens wordt de evaluatie in de eerste helft van 2016 aan de TK aangeboden.

 

Inbeslaggenomen goederen (IBG) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)

2016

Conform planning in begroting 2016. Deze evaluaties zijn onderdeel van de brede evaluatie met V&J naar de handhavingsketen dierenwelzijn.

 

Ondersteuning biologische sector

2015

De evaluatie wordt in de eerste helft van 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

Consumentenbond Voedselonderzoek

2015

Eindconcept is gereed, de evaluatie wordt in het voorjaar van 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG)

2016

Conform planning in begroting 2016.

 

Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH)

2015

TK, 26 407, nr. 110

 

Regeling stidug

2015

De evaluatie wordt in het voorjaar van 2016 opgeleverd.

 

Verlaagd tarief glastuinbouw

2015

De evaluatie is in het najaar van 2015 gegund; oplevering volgt in de eerste helft van 2016.

 

DLO subsidieregeling

2015

TK, 34 000 XIII, nr. 151

 

Programma Internationale aangelegenheden (PIA)

2016

Conform planning in begroting 2016.

 

Koopmansgelden

2014

Zie voor de links naar de (deel-) evaluaties van de bestedingsdoelen: Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 2 pagina 259 en 260.

       

2 Overig onderzoek

 
 

Evaluatie mosselconvenant

2014

TK, 29 684, nr. 116

 

WOT Genetische bronnen

2014

TK, 29 683, nr. 197 1

 

WOT Visserijonderzoek

2015

Eindconcept van de evaluatie is ontvangen. In het voorjaar 2016 wordt de evaluatie aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

WOT Economische informatievoorziening

2015

Eindconcept van de evaluatie is ontvangen. In het voorjaar 2016 wordt de evaluatie aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

WOT Voedselveiligheid

2014

TK, 29 683, nr. 1971

 

WOT Diergezondheid

2014

TK, 29 683, nr. 1971

 

Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDa)

 

Een Commissie van Toezicht houdt toezicht op het functioneren van de SDa en hierover wordt aan VWS en EZ gerapporteerd. Deze rapportage mondt jaarlijks uit in een brief aan de TK (bijvoorbeeld: TK, 29 683, nr. 202).

X Noot
1

Het evaluatieonderzoek is in 2014 uitgevoerd en afgerond. De TK-brief met de kabinetsreactie is in het voorjaar 2015 naar de Tweede Kamer verstuurd.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2015 artikel 16

IBO artikel 16, Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketens

De belangrijkste aanbevelingen uit IBO artikel 16 zijn: actualiseer de integrale visie op het agrocomplex, richt het beleid op ketens, en vergroot focus en massa met beperkte uitvoeringskosten. Op het advies om de landbouwregeling in de btw en de landbouwvrijstelling af te schaffen en de vrijkomende middelen gerichter in te zetten voor verduurzaming en/of versterking economisch potentieel heeft het kabinet aangegeven dat er geen draagvlak is voor wijziging van deze fiscale landbouwregelingen.

Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH)

De subsidie aan de Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH) is een instrument waarmee Nederland invulling geeft aan diverse internationale afspraken. Het gaat onder meer om het Verdrag inzake Biologische Diversiteit uit 1992 en het Global Plan of Action on Animal Genetic Resources for Food and Agriculture van de FAO uit 2007. Uit deze afspraken vloeien verplichtingen voort rond het behoud van zeldzame huisdierrassen. De onderzoekers concluderen, dat de SZH in de afgelopen jaren een belangrijke rol vervuld heeft bij het in stand houden en promoten van zeldzame huisdierrassen en dat er grote tevredenheid bestaat over de wijze waarop de SZH invulling en uitvoering aan haar activiteiten geeft. Uit de evaluatie is een aantal aanbevelingen voor SZH zelf voortgekomen. De aanbeveling aan EZ om meer middelen beschikbaar te stellen boven het beschikbare bedrag van € 80.000 per jaar, is opgevolgd met een eenmalige extra bijdrage, waarmee SZH actief op zoek kan gaan naar sponsoren, het focus kan aanbrengen in de activiteiten en kan zoeken naar samenwerking met andere partijen.

Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO)

De regeling maakt dat EZ kan voldoen aan verplichtingen en taken die voortkomen uit wetten en internationale verplichtingen, de zogeheten wettelijke onderzoekstaken (WOT), en beschikt over een faciliteit voor kennisontwikkeling als fundament voor beleidsontwikkeling en -uitvoering. Dit maakt het vaststellen van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling lastig. De uitvoeringskosten van deze regeling zijn echter zowel voor EZ als DLO beperkt. Ongeveer twee derde van de duizenden publicaties die DLO jaarlijks uitbrengt, is resultaat van onderzoek dat gefinancierd is met deze subsidieregeling.

Wettelijke onderzoekstaken (WOT) Genetische bronnen

In algemene zin zijn opzet en uitvoering van de WO-taken efficiënt en effectief. Wel is het verstandig om de afbakening van de WOT genetische bronnen ten opzichte van de internationale verdragen nader uit te werken en bestaande afspraken over samenwerking met andere genenbanken te formaliseren. De gebruikers zijn tevreden over de kwaliteit van de uitvoering van de WO-taken. De aansturing en besluitvorming zijn goed geregeld met de kanttekening dat de opdrachtgeversrol meer proactief kan worden ingevuld en de betrokkenheid van enkele partijen kan worden versterkt.

Wettelijke onderzoekstaken (WOT) Besmettelijke dierziekten en Voedselveiligheid

In algemene zin zijn opzet en uitvoering van de WO-taken efficiënt en effectief. De crisisparaatheid, de functie van het Nationale referentie laboratorium (NRL) en de instandhouding van expertise zijn daarmee afdoende geborgd. De uitvoering van de WO-taken is zeer goed. De aansturing, besluitvorming en verantwoording zijn effectief en efficiënt in termen van tijdsbelasting. Rollen en verantwoordelijkheden van betrokken partijen kunnen duidelijker. De onafhankelijke uitvoering van de WOT voedselveiligheid is adequaat geborgd.

Artikel 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Artikelnummer

Titel / onderwerp

Jaar Afronding

Vindplaats

1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a Beleidsdoorlichtingen

 
 

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

2014

Afgerond en in juni 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 11

Artikel 18 Natuur en regio

Artikelnummer

Titel / onderwerp

Jaar Afronding

Vindplaats

1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a Beleidsdoorlichtingen

 
 

Natuur en regio

2015

Afgerond en in december 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 29

       

1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Doorwerking ruimtelijk economisch beleid in de regio

2014

TK, 29 697, nr. 17

 

Evaluatie EFRO/Interreg (door Europese Commissie)

2016

Conform planning in begroting 2016. Rapport Europese Commissie te verwachten in maart/april 2016.

 

ROM’s

2016

Conform planning in begroting 2016. Evaluatie loopt. Verwachting is dat dit in het voorjaar van 2016 naar de Tweede Kamer gaat.

 

Balans van de leefomgeving

2014

PBL – Planbureau voor de Leefomgeving

 

Natuurlijk ondernemen

2014

TK, 33 043, nr. 26

 

Beleids- en wetsevaluatie landinrichtingsinstrumentarium Wet inrichting landelijk gebied

2014

TK, 33 962, nr. 11

 

Natuurschoonwet 1928

2015

Evaluatie is in 2015 niet aan de Tweede Kamer aangeboden omdat de beleidsreactie nog afgestemd moet worden met de nieuwe Staatssecretaris.

 

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) inclusief meetprogramma duurzame stallen

2016

Conform planning in begroting 2016.

 

Staatsbosbeheer (SBB)

2018

In 2014 is de positionering van SBB opnieuw bepaald (zie TK, 29 659, nr. 122). Geen evaluatie in 2014; nieuwe werkwijze te evalueren in 2018 conform planning in begroting 2016.

 

Programma naar een rijke Waddenzee

2014

TK, 29 684, nr. 116

       

2 Overig onderzoek

 
 

EHS Groot project 2013

2014

Afgerond en in maart 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 825, nr. 214

 

EHS Groot project 2014

2015

Is afhankelijk van besluitvorming over voortzetting EHS als groot project. Hierover heeft de Tweede Kamer nog geen besluit genomen.

 

Voortgangsrapportage Natuurpact

Jaarlijks vanaf 2015

Voortgangsrapportage 2015 is gereed; TK, 33 576, nr. 58

Samenvatting afgeronde evaluaties 2015 artikel 18

Beleidsdoorlichting artikel 18 Natuur en regio

De belangrijkste conclusies zijn: (1) het onderzoek laat goed zien dat de lange termijn beleidsinspanningen voorafgaand aan de onderzoeksperiode hun vruchten afwerpen; (2) de inzet op versterking van ruimtelijk-economische structuur heeft bijgedragen aan een structureel sterke concurrentiepositie van de Nederlandse economie; (3) gemiddeld gezien is de achteruitgang van de biodiversiteit afgeremd en lijkt nu tot stilstand te komen. De indruk bestaat dat de investeringen die sinds begin jaren ’90 zijn gedaan in natuurgebieden en in milieucondities hieraan hebben bijgedragen; (4) Op beide terreinen is het zaak de zorgvuldig opgebouwde goede uitgangspositie te koesteren, de ingezette koers aan te houden en te blijven werken aan verdere verbetering. Daarnaast wordt geconstateerd dat er (inhoudelijk) geen samenhang is tussen enerzijds artikel 18.1 (Versterken mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren) en anderzijds de artikelen 18.2 (Wederzijds versterken van ecologie en economie) en 18.3 (Behouden van de (inter-) nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur), en dat logischer is om artikel 18.1 onder te brengen bij artikel 12 (een sterk innovatievermogen) en artikel 13 (een excellent ondernemingsklimaat).

Zevende voortgangsrapportage Groot Project EHS over het jaar 2013.

De belangrijkste conclusies zijn: (1) De provincies hebben in 2013 een aanzienlijke oppervlakte van 3.700 ha ingericht (netto groei) binnen de grenzen van het Natuurnetwerk Nederland; (2) In 2013 zijn in het kader van ontsnippering van natuurgebieden 14 knelpunten opgelost. Dit maakt dat van 215 knelpunten er 82 geheel en 59 gedeeltelijk opgelost zijn; (3) Sinds de introductie van de EHS in 1990 is de Nederlandse natuur er gemiddeld genomen op vooruit gegaan. Dat geldt zowel voor het areaal, de milieudruk en de kwaliteit, als voor de onderlinge samenhang van de natuurgebieden. Voor de duurzame instandhouding van de natuur en het voldoen aan internationale biodiversiteitsdoelen is een blijvende inspanning nodig waartoe een uitvoeringsprogramma met maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven wordt opgesteld.

Voortgangsrapportage 2015 Natuurpact

In deze eerste voortgangsrapportage over het Natuurpact beschrijven de provincies de resultaten die zij in de jaren 2011 tot en met 2014 hebben behaald. Het accent ligt hierbij op de voortgang van de verwerving, inrichting en beheer van het Natuurnetwerk Nederland. In het Natuurpact is afgesproken dat provincies in de periode 2011 tot en met 2027 minimaal 80.000 hectare natuur zullen inrichten. Uit de rapportage blijkt dat in de periode van 1-1-2011 tot en met 31-12-2014 in totaal 11.508 hectare is verworven en 25.294 hectare is ingericht. De inrichting loopt hiermee voor op het schema. In totaal omvat het door de provincies beheerde areaal van het nationale Natuurnetwerk ongeveer 583.000 hectare.

Overzicht afgeronde evaluaties en overige onderzoeken EZ 2011–2013

Voorgaande overzichten betreffen de afgeronde onderzoeken in 2014 en 2015.

Voor afgeronde evaluaties en overige onderzoeken in de periode 2011–2013 wordt verwezen naar de publicaties via www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties:

2011: EZ-jaarverslag 2011 (TK, 33240 XIII, nr. 1). Per artikel is een overzicht met afgeronde onderzoeken opgenomen.

2012: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2012/afgerond-evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

2013: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2013/afgerond-evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

3. EUROPESE GELDSTROMEN

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen voor zover relevant voor de beleidsterreinen van EZ. Er wordt ingegaan op een aantal EU-fondsen en EU-programma’s waarbij inzicht wordt gegeven in de EU- geldstromen, de cofinanciering met EZ-middelen en middelen van andere overheden en private partijen.

Meerjarig Financieel kader 2014–2020

In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden zowel de maximale omvang van de jaarbegrotingen als de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid vastgelegd. Het MFK is vastgesteld in een verordening. Parallel hieraan wordt in het Eigen Middelen Besluit de financiering van het EU-beleid geregeld. Deze afspraken worden aangevuld met een Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsaangelegenheden tussen Europese Commissie, Europees Parlement en Raad.

Kenmerkend voor 2015 was het inpassen in het MFK van de uitgaven voor het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI), de ondersteuning van de landbouwsector en de migratiecrisis.

Eigen Middelen EU

De Eigen Middelen van de EU bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. Traditionele eigen middelen (vooral invoerrechten);

  • 2. BTW-afdracht;

  • 3. Afdracht op basis van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI).

De voor EZ relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen (categorie 1: Traditionele eigen middelen). Deze ontvangsten worden op de EZ begroting verantwoord (artikel 16) en worden na inhouding van een perceptiekostenvergoeding afgedragen aan de EU. De ontvangsten voor douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen voor 2014 bedragen € 222 mln. De afdrachten worden verantwoord in het jaarverslag van Buitenlandse Zaken.

De verschillende EU-programma’s en EU-fondsen

De Europese Commissie stelt voor de realisatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en het Europees structuurbeleid middelen uit EU-fondsen aan de lidstaten beschikbaar.

Voor EZ zijn de volgende EU-programma’s en EU-fondsen relevant:

  • 1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): het Europees Lanbouwgarantiefonds (ELGF);

  • 2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • 3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): het Europees Visserijfonds (EVF) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV 2014–2020). EFMZV is de opvolger van EVF;

  • 4. Europees Structuurbeleid: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

  • 5. Horizon 2020 (periode 2014–2020), opvolger van Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7);

  • 6. Programma’s Eurostars en Joint Technology Initiatives (JTI).

1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)

De ontvangen EU-steun voor het GLB pijler 1 bedraagt in 2014 € 853 mln voor directe inkomenssteun en markt- en prijsmaatregelen. De steun voor markt- en prijsmaatregelen fluctueert afhankelijk van de marktomstandigheden. Ten aanzien van het GLB is EZ verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering van het op EU-niveau vastgestelde beleid binnen Nederland. De uitvoering van het GLB is aan stringente Europese voorwaarden gebonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Nederland beschikt vanaf 16 oktober 2013 over één erkend betaalorgaan voor de uitvoering van het GLB (RVO). De Auditdienst Rijk (ADR) is belast met de controle van de door het betaalorgaan ingediende rekeningen bij de Europese landbouwfondsen.

Het Gemeenschappelijk landbouwbeleid pijler 1 maatregelen is onder te verdelen in:

  • a. Bedrijfstoeslag;

  • b. Artikel 68 maatregelen;

  • c. Markt- en prijsbeleid;

  • d. Melkquotering.

a. Bedrijfstoeslag

De betalingen die in 2015 zijn gedaan vielen nog onder het oude GLB-regime. Het betroffen voor een belangrijk deel de directe betalingen in de vorm van bedrijfstoeslagen. Aan de berekening van deze bedrijfstoeslagen lag het «historisch model» ten grondslag. Dit betekent dat de toeslag is berekend op basis van de subsidies die de ondernemer tussen – voor de meeste producten – 2000 en 2002 ontving.

Om de bedrijfstoeslag te ontvangen moet worden voldaan aan een flink aantal wettelijke voorschriften. De verbinding van de bedrijfstoeslag aan deze wettelijke voorschriften wordt «cross-compliance» genoemd. Voor de bedrijfstoeslagen over 2015 is € 756 mln gedeclareerd bij de Europese Commissie.

b. Artikel 68 maatregelen

Op basis van artikel 68 mag Nederland een deel van de nationale enveloppe voor inkomenssteun herbestemmen voor het stimuleren van bijvoorbeeld milieuvriendelijke landbouw, kwaliteitslandbouw en risicoverzekeringen.

In 2011 is besloten het bestaande pakket artikel 68 maatregelen te continueren en in aanvraagjaren 2012 en 2013 (begrotingsjaren 2013 en 2014) verder uit te bouwen.

In onderstaande tabel1 is een overzicht gegeven van de lopende artikel 68 maatregelen in begrotingsjaar 2015.

Tabel 1. Overzicht van de artikel 68 maatregelen in begrotingsjaar 2015 gedane uitgaven

Maatregel (in mln. euro)

Begroting 2015

Realisatie 2015

 

EU-deel

Nationale cofinanciering

 

Nationale cofinanciering

Vaarvergoeding

1,10

 

0,58

 

Dierenwelzijn

9,50

 

8,06

 

Investeringsregeling voor precielandbouw en duurzame bewaarplaatsen

12,30

 

8,97

 

Brede weersverzekering

6,50

2,2

4,17

1,43

Instandhouding van vezelgewassen

0,93

 

0,88

 

Investeringen in mestbewerkingsinstallaties

5,00

 

1,58

 
 

35,33

2,2

24,2

1,43

c. Markt- en prijsbeleid

Het markt- en prijsbeleid is afgebouwd met als doel de landbouw marktgerichter te maken. In 2015 bedroeg de reguliere steun in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening Groente en Fruit € 45,3 mln. Dit is € 6 mln hoger dan in 2014 (€ 39 mln). In 2015 is in het kader van de tijdelijke bijzondere steunmaatregelen in reactie op het Russische invoerverbod aan de sectoren groente en fruit, zuivel en varkensvlees extra steun ter hoogte van € 3,8 mln toegekend. Voor afzetbevordering is € 4,2 mln uitgegeven, het betreft hier uitgaven in het kader van schoolfruit & melk- en promotieprogramma’s.

d. Melkquotering

Sinds het quotumjaar 2009/2010 is het melkquotum ieder jaar met 1% verruimd. Voor het laatste quotumjaar 2014/2015 heeft geen verruiming plaatsgevonden. Per 1 april 2015 is de melkquotering beëindigd. In 2015 is de superheffing van het productiejaar 2013/14 betaald, deze bedroeg € 132 mln. De vroegtijdige productie-uitbreiding volgt op de uitbreidingsinvesteringen die zowel de melkveehouderij als de zuivelindustrie hebben gedaan met het oog op de beëindiging van de melkquotering per 2015.

2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

Met het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2007–2013 (POP2) streefde Nederland vier doelen na, in lijn met de doelen van verordening 1698/2005. Deze doelen kwamen terug in vier assen:

As 1: het versterken van de landbouwsector;

As 2: het verbeteren van de natuur en het milieu;

As 3: het verhogen van de leefbaarheid op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie;

As 4: bevorderen van lokale plattelandsontwikkeling via de LEADER-aanpak.

2013 was het laatste jaar van POP2. In verband met de (N+2)-regel die de Europese Commissie hanteert voor de tweede pijler, kunnen lidstaten tot 2 jaar na afloop van het betreffende EU-begrotingsjaar een declaratie indienen over de projecten. De uitgaven voor de programmaperiode 2007–2013 zijn tot 31 december 2015 gedeclareerd.

In februari 2015 is het nieuwe plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3 – periode 2014–2020)) goedgekeurd door de Europese Commissie In 2015 is voor € 32,5 mln gedeclareerd op dit nieuwe programma.

In de tabellen 2 en 3 zijn de beschikbare GLB pijler 2 middelen opgenomen en de realisatie tot en met 2014. In tabel 2 gaat het om het totale POP-2 budget en in tabel 3 om het additionele budget op basis van het Health Check akkoord van 2008.

Tabel 2. Middelen GLB, pijler 2 ten gunste van Nederland voor de periode 2007–2013 en realisatie 2014 per 31 december 2014 inclusief Health Check en Economisch Herstel Plan (bedragen x € 1 mln)
 

Beschikbaar totale periode 2007–2013

Realisatie

in 2015

Realisatie totale periode 2007–2013

GLB/pijler 2 (POP2) inc. Health Check en Economisch Herstelplan

     

As 1: Versterking concurrentiekracht landbouw en bosbouw

164

26

164

As 2: Verbetering van het milieu en het platteland

221

10

220,6

As 3: Leefkwaliteit op het platteland en diversificatie plattelandseconomie

148

15

147,4

As 4: Uitvoering LEADER-aanpak

57

6

56,4

Kosten technische bijstand

3

0,1

3

Totaal

593

57,1

591,4

Van het totaal beschikbare budget voor de totale POP2 periode (€ 593 mln) is aan het eind van het programma nagenoeg de geheel beschikbare enveloppe, namelijk ruim € 591 mln gedeclareerd.

Tabel 3. Additionele EU-bijdrage 2009–2013 op basis van Health Check en Economisch Herstel Plan (POP-NU) (x € 1 mln)
 

Beschikbaar tot en met 2013

Realisatie tot en met 2014

As

Overheids bijdragen totaal

Procentuele ELFPO-bijdrage (%)

Bedrag ELFPO-bijdrage

Overheids bijdragen totaal

Procentuele ELFPO-bijdrage (%)

Bedrag ELFPO-bijdrage

1. Versterking concurrentiekracht landbouw en bosbouw

65,7

75%

49,3

65,6

75%

49,2

2. Verbetering van het milieu en het platteland

50,6

75%

37,9

50

75%

37,5

3. Leefkwaliteit op het platteland en diversificatie plattelandseconomie

13,8

75%

10,4

13,5

75%

10.1

4. Uitvoering LEADER-aanpak

0

n.v.t.

0

0

n.v.t.

0

Kosten technische bijstand

0

n.v.t.

0

0

n.v.t.

0

Totaal

130,1

75%

97,6

129,1

75%

96,8

Ook voor deze tabel geldt dat de lidstaten tot 2 jaar na afloop van het betreffende EU-begrotingsjaar een declaratie kunnen indienen over de projecten.

3. Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB): Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.

Het jaar 2015 was ook het laatste jaar dat nog gebruik gemaakt kon worden van middelen uit het Europees Visserijfonds (EVF) programmaperiode 2007–2013 om deze doelen te bereiken.

Ontwikkelingen EFMZV 2014–2020

In februari 2015 was het Operationeel Programma (OP) goedgekeurd door de Europese Commissie.

Hoofddoel van het EFMZV is het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde GVB, dat wil zeggen aan de verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. Het EFMZV biedt de sector kansen om initiatieven voor meer duurzaamheid, kostprijsverlaging en kwaliteitsverbetering te ontwikkelen en deze te implementeren. Het fonds zal eveneens worden ingezet om uitdagingen op te pakken en oplossingen aan te dragen voor de invoering van de aanlandplicht.

In het OP is het EFMZV-instrumentarium gericht op 3 hoofdthema’s:

  • 1. Invoering van de aanlandplicht;

  • 2. Verdere verduurzaming van de visserij- en aquacultuur;

  • 3. Verbetering van de rendementen in de visserij- en aquacultuurketen.

Financieel overzicht

De Minister van EZ heeft voor de uitvoering van het GVB een Operationeel programma opgesteld voor de periode 2014–2020. De verdeling van de kosten van dit programma tussen overheid en begunstigden bedraagt in de meeste gevallen 50–50. Van het overheidsdeel komt gemiddeld 75% uit het EFMZV, de resterende 25% is nationale cofinanciering.

De voor Nederland beschikbaar komende EU budgetten voor het EFMZV (2014–2020) zijn (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

EFMZV middelen

13,9

14,1

14,2

14,5

14,8

14,9

15,1

101,5

Op de begroting van EZ zijn op beleidsartikel 16 voor de cofinanciering van het GVB 2014–2020 de volgende nationale middelen beschikbaar (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Rijksmiddelen co-financiering GVB

 

5,0

5,8

7,3

5,3

5,3

1,3

30,0

In 2015 zijn er twee regelingen opengesteld onder EFMZV, de regeling jonge vissers en de regeling innovatieprojecten aanlandplicht. De regeling jonge vissers is bedoeld voor het stimuleren van bedrijfsopvolging door jonge starters. De regeling innovatieprojecten aanlandplicht richt zich op vergroting van de overlevingskans van vissen na teruggooi of op verbetering van de selectiviteit bij de vangst.

Beide regelingen hebben in 2015 nog niet geleid tot uitbetalingen. De Rijksmiddelen 2015 blijven gereserveerd voor de nationale cofinanciering van EFMZV.

Naast de twee openstellingen is er vanuit EFMZV een opdracht van € 2,5 mln verstrekt ten behoeve van onderzoek naar pulsvisserij. Daarnaast zijn opdrachten uitgevoerd in het kader van controle en datacollectie.

4. Europese Structuur en Investeringsfondsen

Programmaperiode 2014–2020

Voor de programmaperiode 2014–2020 ontvangt Nederland aan middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) € 507 mln voor de vier landsdelige programma’s en € 389 mln voor de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (bedragen in lopende prijzen). Deze Europese middelen worden nationaal gecofinancierd. EZ stelt in totaal € 91 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar voor de landsdelige en € 49 mln voor de grensoverschrijdende programma’s en die wordt ingezet in aansluiting op EZ-prioriteiten. Ook decentrale overheden en private partijen dragen bij aan cofinanciering van EFRO-projecten.

Landsdelige programma’s

De programma’s kennen allemaal twee hoofddoelen:

  • versterking van technologische ontwikkeling en innovatie

  • overgang naar een koolstofarme economie.

Een belangrijkrijke doelgroep is het MKB. MKB-bedrijven zijn door hun flexibiliteit in staat om nieuwe kennis snel te benutten, niches te vinden, innovaties naar de markt te brengen en daarmee economische groei te stimuleren. De uitvoerende organisaties voor EFRO, de managementautoriteiten, geven voorlichting en ondersteuning aan het MKB over deelname aan het EFRO-programma. Waar mogelijk wordt regelgeving vereenvoudigd of verbeterd met het oog op deelname van het MKB. Op Europees niveau is daarvoor in 2015 de High Level Group on simplification ingesteld. Daarnaast gaan de autoriteiten die in Nederland betrokken zijn bij de uitvoering van EFRO gezamenlijk een kader opstellen voor de EFRO-controlepraktijk, met als doel de controledruk voor ondernemers te verlagen.

Bij de inzet van de EFRO middelen wordt aangesloten bij sterke sectoren en speerpunten in het betreffende gebied. Voor elk landsdeel zijn hiervoor zogenaamde «Slimme Specialisatie Strategieën» (smart specialisation strategies), opgesteld, waarin de volgende sterke sectoren en speerpunten naar voren komen (inclusief EFRO-budget per landsdeel):

  • Noord (€ 103 mln): energie, watertechnologie, healthy ageing, agribusiness, slimme (sensor)systemen en materialen en accent op maatschappelijke opgaven

  • Oost (€ 100 mln): agri&food, health, High Tech Systemen en Materialen (HTSM), energie & milieutechnologie (EMT)

  • Zuid (€ 114 mln): agri&food, HTSM, chemie en nadruk op cross-overs

  • West (€ 190 mln): alle topsectoren, nadruk op cross-overs, duurzaamheid, biobased en ICT.

Vanuit de landsdelige programma’s werden in 2015 diverse regelingen opengesteld voor innovatiestimulering (onder andere valorisatie, proeftuinen, samenwerking en clustervorming) en het realiseren van een koolstofarme economie. Het betreft een totaalbedrag van meer dan € 200 mln aan openstellingen. Selectie van ingediende projecten vindt plaats door commissies van onafhankelijke deskundigen. Voor de beoordeling van de projecten geldt een uniform toetsingskader voor alle landsdelen waarbij kwaliteit van de businesscase en de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling onder meer criteria zijn.

In 2015 zijn eveneens de eerste projecten beschikt, waaronder het Smart Industry fieldlab Campione in Zuid-Nederland, één van de tien fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry. In deze testomgeving wordt geëxperimenteerd met slimme technieken op het gebied van big data en condition monitoring om het onderhoud voor chemiebedrijven 100% voorspelbaar te maken. Voor dit fieldlab is ook Rijkscofinanciering ingezet en dat zal ook gelden voor andere fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry (TK 29 826, nr. 64) als deze projecten binnen de EFRO-programma’s worden gehonoreerd.

Programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (INTERREG A)

In 2015 zijn de INTERREG A programma’s Twee-Zeeën en Euregio MaasRijn door de Europese Commissie goedgekeurd. Dat gebeurde eerder met de programma’s Duitsland-Nederland en Vlaanderen-Nederland. Na deze goedkeuring konden bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen projecten indienen. Voor de verschillende programma’s is het beeld over 2015 als volgt:

  • Het Duitsland-Nederland programma heeft in 2015 35 projecten goedgekeurd voor een totale investering van € 91 mln waarvan € 6 mln Rijkscofinanciering. Het gaat met name om projecten op het gebied van HTSM, energie efficiency en health & life sciences. Een voorbeeldproject is MariGreen waarin 59 Duitse en Nederlandse maritieme MKB ondernemingen en kennisinstellingen innovaties doen gericht op vergroening van de scheepvaart.

  • Het Vlaanderen-Nederland programma heeft in 2015 negen projecten goedgekeurd, waarvan acht projecten Rijkscofinanciering ontvangen. Het gaat met name om projecten op het gebied van duurzame energie, energie-efficiency, bio-based economy en HTSM.

  • Het programma Twee-Zeeën heeft in 2015 twee projecten goedgekeurd, beide projecten met partners uit de provincie Noord-Holland. Deze provincie is voor de periode 2014–2020 toegevoegd aan het programmagebied op aandringen van de provincie Noord-Holland en de Staatssecretaris van Economische Zaken. Dit betekent dat nu ook projecten in Noord-Holland op het gebied van innovatie, koolstofarme economie, klimaatproblematiek en groene groei binnen dit programma kunnen worden gerealiseerd.

  • Het Euregio MaasRijn programma heeft in 2015 diverse projectvoorstellen ontvangen en zal de eerste projecten in 2016 goedkeuren.

Communicatie over de resultaten: prijs voor Nederland

Over de resultaten van EFRO wordt onder meer gecommuniceerd via de website www.europaomdehoek.nl en via de «Europa om de Hoek Kijkdagen». De Nederlandse «Europa om de Hoek Kijkdagen ontvingen» in oktober 2015 de eerste prijs in het kader van de European Public Communication Award 2015. Deze «Kijkdagen», waarop EFRO-projecten worden opengesteld voor het publiek, worden jaarlijks in mei georganiseerd door de managementautoriteiten van de EFRO-programma’s en het Ministerie van Economische Zaken in nauwe samenwerking met de projectuitvoerders.

Programmaperiode 2007–2013

Voor de programmaperiode 2007–2013 is in totaal € 1,1 mld Europees budget beschikbaar gesteld. Inmiddels is die programmaperiode in de eindfase en zal naar verwachting in 2017 definitief worden afgesloten. Het merendeel van de voor deze periode beschikbare middelen is toegekend aan projecten. Voor de vier landsdelige programma’s is een bedrag van € 255 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar gesteld. Hiervan is tot en met 2014 € 210 mln gerealiseerd. Voor de uitfinanciering van de openstaande resterende verplichtingen was vanaf 2015 derhalve nog een budget van € 45 mln beschikbaar.

Voor de vier grensoverschrijdende programma’s (INTERREG A) is in 2015 het restant van € 4,4 mln aan Rijkscofinanciering uitbetaald en daarmee is het totaal van € 169,2 mln aan Rijkscofinanciering uitbetaald aan projecten, met name op het terrein van innovatie.

5. Horizon 2020 (kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) periode 2014–2020

Op Europees niveau wordt een aantal programma’s uitgevoerd die steun verlenen aan onderzoek en innovatie. Dit betreft met name Horizon 2020, het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020. Een beperkt deel van het budget van dit Kaderprogramma wordt gealloceerd bij publiekpublieke en publiekprivate programma’s. Uitvoering van dat deel van het budget geschiedt niet door de Europese Commissie (zoals regulier het geval is bij het Kaderprogramma) maar door de daarvoor opgerichte samenwerkingsvormen.

Horizon 2020

Horizon 2020 (looptijd 2014–2020) is het huidige programma voor onderzoek en innovatie en heeft als doel de wetenschappelijke en technologische basis van Europa te versterken, evenals de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Onderdeel daarvan is benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen een belangrijk uitgangspunt. De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) stimuleert in opdracht van EZ en andere departementen de Nederlandse deelname aan Horizon 2020 door middel van training, advies en informatie.

Voor EZ gaat de aandacht uit naar het verbinden van Horizon 2020 met het nationale innovatiebeleid – in het bijzonder naar twee pijlers van Horizon 2020: industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen met de topsectoren –, het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen en het verbeteren van de bedrijfsdeelname (specifiek het MKB). Daarnaast wordt ook nadrukkelijk aansluiting gezocht met de regionale initiatieven gesteund vanuit de structuurfondsen.

In 2015 kon de balans opgemaakt worden over hoe Nederland participeerde in het eerste jaar van Horizon 2020. Daarbij blijkt dat het aandeel van de middelen dat naar bedrijven gaat ten opzichte van KP7 is toegenomen en met 29% (peildatum 30 mei 2015) boven de streefwaarde van 25% uitkomt. Meer resultaten over Horizon 2020 staan in artikel 12.

In 2015 zijn, als onderdeel van de kennis en innovatiecontracten van de topsectoren, vanuit NWO voor twee jaar middelen toegekend voor cofinanciering van gezamenlijke programma’s voor maatschappelijke uitdagingen.

Gezamenlijke technologie initiatieven (JTI’s) en publiek-publieke samenwerkingsprogramma’s

Naast bijdrages aan projecten draagt de Europese Commissie vanuit het Kaderprogramma ook bij aan publiekpublieke en publiekprivate programma's:

Publiekpublieke programma's zijn gebaseerd op artikel 185 van het EU-Werkingsverdrag en worden ook nationaal gecofinancierd. Het Ministerie van EZ cofinanciert één daarvan direct, het artikel 185 initiatief Eurostars, dat gericht is op het MKB. Aan Eurostars nemen 34 landen deel. De regeling Eurostars is met name gericht op het high-tech mkb en ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen in Europa willen samenwerken in projecten die gericht zijn op marktgericht technologisch onderzoek en ontwikkeling. Dankzij deelname aan Eurostars-projecten krijgen Nederlandse bedrijven en organisaties toegang tot de kennis en R&D-resultaten van buitenlandse bedrijven en organisaties. Zo is in 2015 Thrombo DX ondersteund, dat werkt aan nieuwe longkanker diagnostiek. Naast Eurostars cofinanciert EZ (indirect via het standaardeninstituut VSL) het artikel 185 initiatief European Metrology Research Programme.

De publiekprivate programma's, zogenaamde Joint Technology Initiatives, worden in de regel niet nationaal gecofinancierd, met uitzondering van het JTI ECSEL, gericht op embedded computing systems en nano electronica. Dit JTI wordt door het Ministerie van EZ gecofinancierd. Nederlandse organisaties kunnen het hierdoor onverminderd goed blijven doen in ECSEL. Nederlandse HTSM deelnemers nemen deel in 9 van de in totaal 13 ECSEL-projecten, die € 596 mln aan R&D investeringen beslaan, waarvan € 112 mln aan R&D investeringen van Nederlandse partijen. De publieke bijdrage aan de Nederlandse deelname betreft ruim € 42 mln, waarvan € 20 mln vanuit het Nederlandse topsectorenbeleid en € 22 mln aan Brusselse cofinanciering. Na de Duitse participanten nemen de Nederlanders de grootste participatie voor hun rekening. In samenhang met deze communautaire samenwerkingsvorm bestaat er gouvernementele samenwerking in Eureka-clusters om de mondiale concurrentiekracht van ICT industrie te versterken.

Middelen voor cofinanciering Horizon2020 op begroting EZ (bedragen in € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

JTI/Eureka

40.894

37.026

39.794

39.724

39.724

39.724

39.724

Eurostars

8.192

13.098

15.502

18.226

18.376

18.376

18.376

Totaal

49.086

50.124

55.296

57.950

58.100

58.100

58.100

De middelen voor JTI/Eureka bevatten de eerste jaren nog uitfinanciering van KP7. De bedragen van Eurostars zijn inclusief top-up (25%) van Europa.

4. OVERZICHT NIET-FINANCIËLE INFORMATIE OVER INSCHAKELING VAN EXTERNE ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (BIJLAGE EXTERNE INHUUR)

Ministerie van Economische Zaken (XIII) Verslagjaar 2015

Bedragen x € 1.000

Programma- en apparaatskosten

 

1. Interim-management

2.551

2. Organisatie- en Formatieadvies

959

3. Beleidsadvies

2.261

4. Communicatieadvisering

1.433

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

7.204

5. Juridisch Advies

286

6. Advisering opdrachtgevers automatisering

12.797

7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie

2.921

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

16.004

8. Uitzendkrachten (formatie & piek)

61.808

Ondersteuning bedrijfsvoering

61.808

Totaal uitgaven inhuur externen

85.016

Noot: De kosten voor inhuur uit hoofde van de flexibele schil bij agentschappen, zijn opgenomen onder 8 (uitzendkrachten). De flexibele schil bij deze diensten is onderdeel van de aanpak ten behoeve van adequate en flexibele uitvoering van opdrachten EZ en andere ministeries/overheden. De bepaling van de externe inhuur door EZ is conform de gedragslijn/interpretatie van voorgaande jaren.

Toelichting op het inhuurpercentage 2015

De inhuuruitgaven 2015 zijn ten opzichte van 2014 met € 3,0 mln gedaald. Het inhuurpercentage inclusief de reguliere inhuuruitgaven en exclusief de flexibele schil inhuuruitgaven bij RVO over geheel 2014 is uitgekomen op 4,9% en valt daarmee onder de norm van 10% van de motie Roemer. De flexibele schil betreft het gebruik van in tijd, samenstelling en omvang wisselende inzet van externe inhuur waarvan RVO structureel gebruik maakt om het aantal medewerkers en de benodigde kennis en expertise snel en flexibel aan te passen aan veranderingen in de omvang en samenstelling van het opdrachtenpakket. Het inhuurpercentage van EZ inclusief flexibele schil over 2015 komt uit op 10,8%, en komt daarmee 0,8% hoger uit dan de Roemer norm. Ten opzichte van 2014 is het inhuurpercentage 2015 met 0,4% gedaald. Het kan incidenteel voorkomen dat programma-uitgaven uitgaven bevatten die conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV)-definitie als externe inhuur moeten worden gekwalificeerd maar niet als zodanig zijn geadministreerd.

Het rapporteren van twee inhuurpercentages; met flexibele schil en zonder flexibele schil, heb ik per brief van 28 juni 2012 (TK, 2011–2012, 33 240 XIII, nr 16) nader toegelicht. Hierover waren tijdens het wetgevingsoverleg op 13 juni 2012 van de vaste Commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vragen gesteld bij de behandeling van het jaarverslag 2011 EL&I.

Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur buiten mantelcontracten

In onderstaande tabel wordt weergegeven in hoeveel gevallen in 2015 door het ministerie buiten de mantelcontracten om externe krachten zijn ingehuurd boven het voor de organisaties van het rijk afgesproken maximumtarief van € 225,– (exclusief BTW).

Inhuur externen buiten raamovereenkomsten

 

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

geen

Toelichting

 

5. LIJST VAN AFKORTINGEN

ACM

Autoriteit Consument en Markt

AI

Aviaire Influenza

ANVS

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

AVP

Afrikaanse Varkenspest

BBL

Beroeps Begeleidende Leerweg

BBP

Bruto Binnenlands Product

BEE

Biodiverstiteit, Ecosystemen en Economie

BES

Bonaire, Sint Eustatius, Saba

BMKB

Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf

BNP

Bruto Nationaal Product

BOL

Beroeps Opleidende leerweg

BSE

Bovine Spongiforum Encephalopathy

BSIK

Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur

BT

Blauwtong

BZ

Ministerie van Buitenlandse Zaken

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CCCF

Codex Alimentarius comité voor contaminanten

CCS

Carbon Capture Storage

CEPT

Europese Commissie en de Europese Conferentie van administraties voor Post en Telecommunicatie

CIP

Concurrentiekracht en Innovatieprogramma

CITO

Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling

COVA

Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten

CPB

Centraal Plan Bureau

CVI

Centraal Veterinair Instituut

DGB&I

Directoraat-Generaal Bedrijfsleven en Innovatie

DGF

Diergezondheidsfonds

DICTU

Dienst ICT Uitvoering

DLG

Dienst Landelijk Gebied

DLO

Dienst Landbouwkundig Onderzoek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

DWHC

Dutch Wildlife Health Centre

ECN

Energieonderzoek Centrum Nederland

ECT

Energy Charter Treaty

EFMZV

Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij

EFRO

Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

EFSA

European Food Safety Authority

EHS

Ecologische Hoofdstructuur

EIA

Energie- Investeringsaftrek

EIF

Europees Investeringsfonds

EIT

Europees Instituut voor Innovatie en Technologie

EM

Energiemarkt

ESA

European Space Agency

ESTEC

European Space Research and Technology Centre

ETS

Emision Trading Scheme

EU

Europese Unie

EVF

Europees Visserijfonds

EZ

Ministerie van Economische Zaken

FES

Fonds Economische Structuurversterking

FEZ

Financieel Economische Zaken

GD

Gezondheidsdienst voor Dieren

GIS

Geografische InformatieSystemen

GLB

Gemeenschappelijk Landbouw Beleid

GO

Garantie Ondernemingsfinanciering

GTI

Grote Technologische Instituten

GVB

Gemeenschappelijk Visserij Beleid

GWWD

Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren

HACCP

Hazard Analysis and Critical Control Points

HBO

Hoger Beroeps Onderwijs

HHI

Herfindahl Hirschman Index

HTSM

HighTech Systems & Materials

I&M

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

IAEA

International Atomic Energy Agency

ICANN/GAC

The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee

ICT

Informatie Communicatie Technologie

IEA

International Energy Agency

IGF

Internet Governance Forum

ILG

Investeringsbudget Landelijk Gebied

IP-beleid

industrieel participatiebeleid

IPC

Innovatieprestatiecontract

IPO

Interprovinciaal Overleg

ITKB

Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep

ITU

International Telecommunications Union

IUS

Innovation Union Scoreboard

IVN

Vereniging voor natuur- en milieueducatie

JSF

Joint Strike Fighter

JTI

Joint Technology Initiatives

KP7

Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling

KRM

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

KvK

Kamer van Koophandel

KVP

Klassieke Varkenspest

LEI

Landbouw-Economisch Instituut

LICG

Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren

LWOO

Leerweg ondersteunend onderwijs

MARIN

Maritime Research Institute Netherlands

MBO

Middelbaar beroepsonderwijs

MEI

Marktintroductie en innovatie

MEP

Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie

MEV

Macro-Economische Verkenning

MIT

MKB innovatiestimulering Topsectoren

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKZ

Mond- en Klauwzeer

MVO

maatschappelijk verantwoord ondernemen

NAP

Nationaal Actieplan Duurzame Gewasbeschermingsmiddelen

NBTC

Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen

NCG

Nationaal Coördinator Groningen

NEN

Nederlands Normalisatieinstituut

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

NIPO

Nederlands Instituut voor Publieke Opinie

NIV

Nucleaire Installaties en Veiligheid

NL-OC

Nederlands Octrooicentrum

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratoruim

NRG

Nuclear Research Group

NSO

Netherlands Space Office

NSFO

Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie

NURG

Nadere Uitwerking Rivierengebied

NVWA

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

NWO

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

O&O

Onderwijs en Ondernemen

OBN

Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer van Natuurkwaliteit

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

OHIM

Office for Harmonisation in the Internal Market

OIE

Office Internationale des Epizoöties

OPTA

Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit

PAS

Programmatische/Programma Aanpak Stikstof

PBL

Plan Bureau voor de Leefomgeving

PBO

Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

PCT

Patent Cooperation Treaty

PIANOo

Professioneel en Innovatief Aanbesteden Netwerk voor Overheidsopdrachtgevers

PJ

petajoule

PKB

Planologische kernbeslissing

PNB

Particulier Natuurbeheer

POP

Plattelandsontwikkelingsprogramma

PPP

Purchasing Power Parity

PRW

Programma naar een Rijke Waddenzee

R&D

Research and Development

RDA

Research & Development Aftrek

RDN

Regeling Draagvlag Natuur

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

ROM

Regionale Ontwikkelingsmaatschappij

ROAD

Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject

RVB

Rijksvastgoedbedrijf

RVO

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

SBB

Staatsbosbeheer

SBR

Standard Business Reporting

SDa

Sociale Dialoog en Arbeidsmigratie

SDE

Stimulering Duurzame Energieproductie

SER

Sociaal-Economisch Raad

SodM

Staatstoezicht op de Mijnen

SSO

Shared Service Organisatie

STW

Stichting voor de Technische Wetenschappen

SVD

Swine Vesicular Disease (Blaasjesziekte)

TEEB

The Economics of Ecosystems and Biodiversity

TKI

Topconsortia voor Kennis en Innovatie

TNO

Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek

TOP

Technische Ontwikkelprojecten

TSE

Transmissible Spongiform Encephalopathies

TTF

Title Transfer Facility

TTI

Technologisch Topinstituut

UDV

Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij

UNWTO

United Nations World Tourism Organization

UPD

Universele Postdienst

UVD

Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij

VGI

Voedings- en genotmiddelenindustrie

VMBO

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

VO

Voortgezet Onderwijs

VOA

Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten

VSL

Van Swinden Laboratorium

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

WBSO

Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk

WIPO

World Intellectual Property Organization

WRC

Wereld Radio Conferentie

WUR

Wageningen Universiteit Researchcentrum

Wva

Wet voorraadvorming aardolieproducten

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZvA

Ziekte van Aujeszky

ZZP

Zelfstandige Zonder personeel


X Noot
1

CBS statline (bron)

X Noot
2

TK, 33 529, nr 212.

X Noot
3

TK, 34 348, nrs. 1 tot en met 3

X Noot
4

CBS, Publicatie «Nederland in 2015», maart 2016

X Noot
5

Wereldbank (bron)

X Noot
6

TK, 31 985, nr. 25

X Noot
7

(Bron)

X Noot
8

TK, 21 501–33, nr. 551.

X Noot
9

CBS statline (bron)

X Noot
10

TK, 22 112, nr. 1977

X Noot
12

TK, 32 637, nr. 201

X Noot
13

TK, 32 637, nr. 162

X Noot
14

TK, 27 838, nr. 13

X Noot
15

TK, 32 637, nr. 201

X Noot
17

TK, 29 697, nr. 20

X Noot
18

Kamerbrief AWTI-advies Klaar voor de Toekomst, 11 januari 2016

X Noot
20

TK, 32 637, nr. 224

X Noot
21

TK, 32 637, nr. 195

X Noot
22

TK, 33 009, nr. 10

X Noot
23

TK, 33 009, nr. 12

X Noot
24

TK, 24 095, nr. 384

X Noot
25

TK, 24 095, nr. 394

X Noot
26

TK, 29 515, nr. 372

X Noot
27

16% duurzame energie in 2023, tenminste 15.000 voltijdsbanen, energiebesparing gemiddeld 1,5% per jaar

X Noot
28

TK, 31 239, nr. 208

X Noot
29

TK, 30 196, nr. 305

X Noot
30

TK, 33 576, nr. 56

X Noot
31

TK, 33 348, nr. 176

X Noot
32

TK, 33 576, nr. 57

X Noot
33

TK, 28 286, nr. 819

X Noot
34

TK, 31 532, nr. 156

X Noot
35

TK, 21 501-32, nr. 882

X Noot
36

TK, 33 835, nr. 15

X Noot
37

TK, 33 043, nr. 46

X Noot
38

TK, 33 835, nr. 17

X Noot
39

Bij de totstandkoming van de NVWA zijn afspraken gemaakt over de arbeidsvoorwaarden waaronder woon-werkverkeer en toeslagen. Deze afspraken bleken inefficiënties op te leveren. De NVWA wil deze afspraken herzien en is hier mede afhankelijk van de uitkomst van gesprekken met de bonden en (inter)departementale medezeggenschap.

X Noot
40

TK, 31 311, nr. 153

X Noot
41

TK, 31 311, nr. 165

X Noot
43

TK, 31 757, nr. 73

X Noot
46

TK, 34 329, nr. 2

X Noot
48

De leden van de Raad van Bestuur ACM vormen een ZBO. De uitgaven voor dit ZBO zijn geraamd op artikel 11.

X Noot
49

De van EZ ontvangen vergoeding voor remplaçanten 2015 ter vervanging van medewerkers die in 2015 gebruik hebben gemaakt van de stimuleringspremie, is gesaldeerd met de personeelskosten (€ 1,9 mln).

Naar boven