34 300 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2016

Nr. 152 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 22 december 2015

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 23 november 2015 overleg gevoerd met mevrouw Schippers, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2016 (Kamerstuk 34 300 XVI);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 23 juni 2015 inzake eindevaluatie onderzoeksprogramma Sport, bewegen en gezondheid (2004–2014) (Kamerstuk 30 234, nr. 132);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 8 juli 2015 inzake de Kennis- en innovatieagenda sport (Kamerstuk 30 234, nr. 133);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 18 augustus 2015 inzake latere indiening van de Wet over de uitvoering van het anti-dopingbeleid (Kamerstuk 30 234, nr. 135);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 september 2015 inzake trendrapport Bewegen en Gezondheid 2000–2014 (Kamerstuk 30 234, nr. 136);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 18 september 2015 ter aanbieding van het rapport «Sportverenigingen in krimpkernen» (Kamerstuk 30 234, nr. 137);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 30 oktober 2015 inzake gebruik van buitenruimte voor verschillende buitensporten (Kamerstuk 30 234, nr. 140);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 oktober 2015 inzake vervolg Dopingconferentie en Onderzoek Topsporters met betrekking tot doping (Kamerstuk 30 234, nr. 139);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 oktober 2015 inzake uitgaven van gemeenten aan sport (Kamerstuk 30 234, nr. 138);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 november 2015 inzake de voortgangsbrief Sport (Kamerstuk 30 234, nr. 141).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen

Voorzitter: Pia Dijkstra

Griffier: Clemens

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Bruins Slot, Van Dekken, Pia Dijkstra, Rudmer Heerema en Van Nispen,

en mevrouw Schippers, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter:

Welkom bij dit wetgevingsoverleg over het onderdeel Sport en Bewegen van de begroting van VWS voor 2016 en aanverwante zaken. Ik heet de Minister, haar ambtelijke ondersteuning, de collega's uit de Kamer, de mensen op de publieke tribune en de mensen die mogelijk thuis meekijken of -luisteren, van harte welkom. De sprekersvolgorde en de spreektijden zijn gebaseerd op de zogeheten begrotingsvolgorde. Ik geef daarom als eerste het woord aan de heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. De centrale doelstelling van de Sportbegroting is een sportieve samenleving, maar mijn conclusie is dat we daar niet hard genoeg naar op weg zijn. Integendeel, Nederland beweegt onvoldoende. Veel kinderen hebben tegenwoordig een motorische achterstand. Nog geen kwart van de volwassenen voldoet aan de fitnorm. Meer dan de helft heeft overgewicht. Tieners en volwassenen brengen gemiddeld zeven tot tien uur per dag zittend door, wat bijzonder ongezond is. Chronisch zieken en ouderen blijven achter op beweeggebied. Mijn sporthart zegt: dit is niet goed. Mijn gezond verstand zegt dat trouwens ook. Sport en beweging zijn misschien niet de oplossing voor alles, maar wel voor heel veel.

Ook vanuit financieel oogpunt zitten we niet op de goede weg. Onvoldoende bewegen kost de Nederlandse samenleving bijna 800 miljoen euro per jaar aan medische kosten. Denk aan diabetes, hart- en vaatziekten en depressies. Dat is zes keer meer dan de hele begroting Sport. Kan de Minister dit harde feit tot zich laten doordringen en hierop reageren? De conclusie uit het Trendrapport Bewegen en Gezondheid is dat het stimuleren van bewegen en sport op korte termijn een aantrekkelijk middel lijkt om een bijdrage te leveren aan het in de hand houden van de zorgkosten. Dat moet de Minister toch als muziek in de oren klinken. Erkent de Minister dat er meer moet gebeuren om een gezonde leefstijl te bevorderen en om sport en beweging te stimuleren, juist bij de groepen die nu achterblijven?

Er is actief beleid nodig om het langdurige zitten in Nederland op scholen en op het werk effectief tegen te gaan, zo stellen ook de onderzoekers. Gaat de Minister hiermee aan de slag, samen met haar collega van Sociale Zaken? Vindt de Minister ook niet dat er in zorginstellingen meer mogelijkheden moeten zijn om patiënten weer eerder op de been en uit bed te helpen? Dat bevordert het herstel en verkort de verblijfsduur. Bewegen is een medicijn volgens recente wetenschappelijke inzichten. Ook hier krijg ik graag een reactie op.

De SP helpt de Minister natuurlijk graag een handje. Dat doe ik door op korte termijn een initiatiefwet voor meer en beter bewegingsonderwijs in te dienen. Het uitgangspunt wordt drie uur bewegingsonderwijs per week op de basisschool gegeven door een vakdocent. Met mijn initiatiefwet voor het bewegingsonderwijs gaan we ook de tweedeling tegen. Alle kinderen hebben het recht om te leren bewegen. Maar ook met dit wetsvoorstel zijn we er nog niet. Ik wil de Minister vandaag daarom nadrukkelijk vragen hoe het zit met de toegang tot sport voor de mensen met lage inkomens en met name hun kinderen, en de migrantengezinnen? In Nederland moeten 400.000 kinderen opgroeien in armoede. Ongeveer 150.000 van hen doen niet aan sport. Daar hebben we vangnetten voor georganiseerd zoals het Jeugdsportfonds. Dat fonds doet zijn uiterste best, maar het is een enorm gedoe. Het moet zelf fondsen werven en alle 400 gemeenten af, want het armoedegeld is niet gelabeld. Om alle kinderen in Nederland te bereiken zou ongeveer 40 miljoen euro nodig zijn. Dat hoeft natuurlijk niet alleen van de rijksoverheid te komen. Het Jeugdsportfonds heeft daar goede ideeën over. De SP vraagt de Minister vandaag wel hoe zij ervoor gaat zorgen dat alle kinderen kunnen sporten. Dat moet kunnen in een rijk land. De Minister kan vandaag toezeggen de plannen van het Jeugdsportfonds te bespreken en hierop terug te komen.

In ieder geval vindt de SP dat alle kinderen moeten leren zwemmen. Nog steeds verlaten kinderen zonder zwemdiploma de basisschool. Ik vind dat onaanvaardbaar in een waterrijkland als Nederland. Slechts 35% heeft zijn of haar zwem-ABC. Twee derde is dus onvoldoende zwemvaardig. Ook op dit punt is sprake van ongelijkheid: minderheden zijn minder zwemvaardig. Juist voor die groepen is schoolzwemmen van groot belang. Waar is de verantwoordelijkheid van de overheid? Vinden we het terecht dat het van de dikte van de portemonnee van de ouders afhangt of kinderen goed leren zwemmen en niet verdrinken? Het is geen geheim dat de SP graag zou zien dat het schoolzwemmen terugkomt. Ik vraag hoopvol of de Minister inmiddels van gedachte is veranderd. Deelt zij inmiddels het standpunt van de SP dat het wel degelijk ook een verantwoordelijkheid van de overheid is dat kinderen leren zwemmen, zodat ze niet verdrinken en ze zich kunnen redden in het water, en dat het dus ook logisch is om dit vanuit de school te organiseren?

Vorig jaar is de SP-motie over zwemvaardigheid aangenomen. De zwemsector is hard aan de slag gegaan en er ligt nu een goed plan van aanpak. Ik spreek daar uitdrukkelijk mijn complimenten voor uit. Dat is echt heel erg goed nieuws voor iedereen die zich druk maakt om de zwemvaardigheid van onze kinderen in Nederland. Mijn oproep aan de Minister is: zorg er nu voor dat dit plan ook gerealiseerd kan worden. Ik vind de reactie van de Minister erg zuinig. Juich deze plannen toe. Hoe gaat de Minister dit mede mogelijk maken? Wat is haar reactie op het beroep op cofinanciering? Hoe stimuleert de Minister de ontwikkeling naar één nationaal zwemdiploma zodat er voor ouders geen onduidelijkheid is over kwaliteit en zwemvaardigheid? Sportblessures kosten jaarlijks 1,5 miljard euro. Het is goed dat de Minister het belang erkent van goede preventie van sportblessures. Niet alleen het voorkomen van blessures is van belang. Waarom wil de Minister niet meer investeren in secundaire en tertiaire preventie? Ik bedoel daarmee: hoe voorkom je blessures na een eerste blessure en hoe herstel je zo goed mogelijk na een blessure? Er verdwijnt 6,5 ton voor dit doel, er wordt niet meer geïnvesteerd in het up-to-date houden, borgen en ontwikkelen van sportmedische kennis. Deze kennis en wetenschappelijke inzichten schreeuwen erom toegankelijk te zijn en gedeeld te worden door sporter, patiënt en hulpverlener. Is de Minister bereid het budget voor sportblessurepreventie opnieuw te bekijken, zodat in alle vormen kan worden geïnvesteerd en noodzakelijke wetenschappelijk kennis up-to-date, gedeeld en geborgd kan worden? Ik heb op dit punt een motie klaarliggen, maar misschien is die niet nodig.

Dan enkele vragen met betrekking tot doping. Kan de Minister duidelijkheid geven over de vraag wanneer de Kamer eindelijk de Wet antidopingbeleid kan verwachten? Waarom gaat er minder subsidie naar dopingbestrijding in 2016? Ik vind dit geen goed signaal, zeker gezien alle ophef en schandalen rondom onder andere Rusland. Verder heb ik met veel belangstelling het onderzoek naar doping onder topsporters gelezen. Kan de Minister ook aangeven hoe het gesteld is met het dopinggebruik onder amateursporters in Nederland?

Sport is voor iedereen, zeker ook voor mensen met een beperking. Te vaak lopen mensen tegen praktische of financiële problemen aan. Denk aan vervoer, hoge kosten, toegankelijkheid of het niet kunnen sporten in slechte periodes. Hoe staat het met het programma Grenzeloos actief? Waarom gaat er in de begroting minder subsidie naar de gehandicaptensport? Wij zijn trots op onze paralympiërs en op onze overige kampioenen in de gehandicaptensport. Wij blijven alleen signalen krijgen dat zij hotels en vervoer zelf moeten bekostigen. Soms kunnen zij uit financiële overwegingen zelfs niet eens deelnemen en sportbonden geven soms niet thuis. Kan de Minister hierin een rol spelen, en zo ja, welke?

NOC*NSF wijst terecht op de zorgelijke positie van de sport waar het gaat om de financiering. Die ziet er niet rooskeurig uit. Wat vinden wij ervan dat zo veel gemeenten noodgedwongen bezuinigen op sport en voorzieningen? Wat is eigenlijk de visie van de Minister op de toekomstige financiering van de sport, zowel landelijk als lokaal? Is het eigenlijk wel wenselijk dat sport zo afhankelijk is van de opbrengsten uit kansspelen? Kan de Minister reageren op het voorstel om de rol van de overheid en de kansspelopbrengsten eens opnieuw te bekijken? Kan de Minister ook uitleggen waarom de stipendiumregeling zo gekort wordt in 2017? Wat is hiervoor de rechtvaardiging?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik verbaas me over de vraag van de heer Van Nispen over het korten op de lokale uitgaven voor sport door allerlei gemeentebesturen. Aan de Minister wordt de vraag gesteld wat zij daarvan vindt. Volgens mij zijn wij als Kamerleden juist in staat – de heer Van Nispen is een machtig Tweede Kamerlid voor de SP – om onze lokale medebestuurders ervan te overtuigen dat sport belangrijk is om in te investeren. Ik zou eerder de vraag willen stellen wat de heer Van Nispen vanuit de SP doet om zijn medebestuurders ervan te overtuigen om te investeren in sport op lokaal gebied. Volgens mij is dat veel belangrijker dan wat de Minister ervan vindt. Dan gebeurt er ook echt iets.

De heer Van Nispen (SP):

Natuurlijk is het belangrijk wat ik ervan vind en wat ik doe voor mijn lokale SP-bestuurders. Daar heeft de heer Heerema helemaal gelijk in. Het gaat erom dat dit kabinet ervoor kiest om enorm hard te bezuinigen op de gemeenten. Je kunt de sport een ontzettend warm hart toedragen – dat doen wij in deze zaal allemaal – maar het moet wel mogelijk zijn. Wij weten uit de onderzoeken dat 93% van de gemeenten al heeft bezuinigd op sport, of dat van plan is te gaan doen. We kunnen natuurlijk zeggen «dat mag niet, jullie moeten 100% van de uitgaven voor de sport overeind houden», maar dat moet dan wel mogelijk zijn en het moet ergens vandaan komen. De keuze van gemeenten om zo hard te bezuinigen, brengt de sport ernstige schade toe. Dat is een feit en dat stellen wij in de praktijk vast. Natuurlijk voorkomen we dat waar mogelijk, maar je kunt niet aan een SP-wethouder een onmogelijke eis stellen, terwijl dit kabinet hem financieel zo onder druk zet.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

De conclusie is dat het geen feit is dat er keihard bezuinigd wordt op sport alleen. Het is vooral een feit dat er op lokaal niveau onvoldoende goede keuzes worden gemaakt voor sport.

De heer Van Nispen (SP):

Daar ben ik het volstrekt mee oneens. Ik zie ontzettend mooie initiatieven in de praktijk van gemeenten, ondanks alle financiële tegenwind veroorzaakt door het Rijk. Gemeenten hebben het ontzettend moeilijk, want de bezuinigingen op het Gemeentefonds kan de VVD toch moeilijk ontkennen. Ik zie veel gemeenten die tegen die stroom in proberen te roeien en ondanks dit kabinetsbeleid de sport en de voorzieningen in stand weten te houden. Dat vind ik heel erg knap en daarom vraag ik de Minister wat zij daarvan vindt. Het is wel degelijk dit kabinet dat op het Gemeentefonds bezuinigt. Vervolgens maak ik de koppeling naar het bredere plaatje. Daarmee is mijn gehele betoog doorspekt: sport, preventie en meer bewegen zorgen op termijn voor een enorme winst, ook op financieel vlak voor de rijksoverheid. Het is dus juist een steun in de rug om daar meer aan te gaan doen.

De voorzitter:

Gaat u verder. U hebt nog ongeveer een minuut voordat u aan de acht minuten spreektijd bent die u voor uw eerste termijn hebt aangegeven.

De heer Van Nispen (SP):

Mijn laatste blokje gaat over de limieten in de topsport. Ik ben weleens verbaasd over de limieten voor grote toernooien, bijvoorbeeld in de atletiek. Nederland is veel strenger dan de internationale normen. Voor de marathon is de limiet bijvoorbeeld 2.17 uur, maar Nederland zegt: 2.11. We kennen allemaal het voorbeeld van Michel Butter, die deze limiet op acht seconden mist en daarom vooralsnog niet naar Rio kan. Dat is zuur voor die jongen, maar het is ook doodzonde. Waarom zeg ik dat en waarom licht ik er één voorbeeld uit? Jongeren worden door types zoals Daphne Schippers en Michel Butter ook geïnspireerd om voor die prachtige sport, atletiek, te kiezen. Ik snap dat de Minister daar niet rechtstreeks over gaat, maar toch vraag ik haar wat zij hiervan vindt. Zijn die strenge criteria wenselijk en is zij bereid om samen met NOC*NSF te bekijken of wij meer van onze vele Nederlandse talentvolle topsporters de kans kunnen geven om mee te doen met dergelijke topsportevenementen?

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik heb een vraag over het pleidooi van de heer Van Nispen over antidoping. Ik vraag mij af of hij op de hoogte is van het onderzoek van de Dopingautoriteit, waaruit blijkt dat het Nederlands Zekerheidssysteem Voedingssupplementen Topsport – dat is een hele mondvol; dat systeem is natuurlijk van groot belang voor topsporters – vindt dat er eigenlijk een keurmerk zou moeten komen voor alle topsporters en amateursporters, zodat we uiteindelijk in een situatie komen waarin veel minder doping – sterker nog: helemaal geen doping – wordt gebruikt. Ik vraag mij af of de SP met mij geïnteresseerd is in de vraag hoe we dat goed aan de vork zouden kunnen steken, niet alleen in dit debat maar ook in de toekomst, zonder dat dit direct geld zou hoeven kosten. Ik had dit als een voorstel aan de Minister opgenomen in mijn eigen bijdrage, maar ik vraag mij af wat de SP hiervan vindt. Het hoeft niet per se geld te kosten, maar wellicht is dit interessant.

De heer Van Nispen (SP):

Ik begrijp uit de vraag van de heer Van Dekken dat hij iets te weinig spreektijd heeft voor alle vragen die hij aan de Minister wil stellen en dat hij via mij deze vraag aan de Minister stelt. Ik vind het een interessante gedachte en ik deel de mening van de heer Van Dekken dat we die vraag aan de Minister zouden moeten stellen.

De heer Van Dekken (PvdA):

Wij zijn meer geïnteresseerd in de vraag of u daar in het kader van de dopingbestrijding aan mee zou willen doen. Ik denk dat ik wel genoeg spreektijd heb, maar het klopt dat ik een paar zinnen ga schrappen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb zelf ook gewezen op het belang van antidopingbeleid. Ik vind het niet goed dat er minder geld naar dopingbestrijding gaat dan in voorgaande jaren. Dat vind ik een tegengestelde trend. We gaan binnenkort de antidopingwet – daar zijn allerlei termen voor, maar laat ik het even antidopingwet noemen – bespreken. Dan komen echt alle aspecten aan de orde. Ik denk dat het goed is dat het door de heer Van Dekken genoemde punt nog daarvóór naar de Kamer komt, wellicht in een brief of hoe dan ook. Dan kunnen we dat inderdaad meenemen bij die wetsbehandeling. Dat lijkt me inderdaad handig.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Wat heb ik veel zin in dit WGO, de begrotingsbehandeling van mijn grote liefde, sport en bewegen, in alle facetten. Ik had een prachtig betoog voorbereid, volledig gebalanceerd in een goede volgordelijkheid, waar geen enkele collega een gat in zou kunnen slaan, maar ik ga het helemaal anders doen. Ik ben het afgelopen weekend immers ontzettend goed gemutst ingegaan. Sterker nog: ik heb vrijdagavond een heel goede borrel gepakt, omdat we heel mooi nieuws hebben gekregen van Onze Minister van Sport, waarmee we een fantastische stap zetten in een betere verankering van sport in Nederland: Nederland krijgt een sportraad. Een vergelijkbare wens was een van de onderdelen van mijn betoog. Vanwege dit fantastische nieuws zal ik mijn betoog nu daarmee beginnen.

Ik ben een fervent Australiëbezoeker. Ik heb er gewoond en gewerkt en ik ben er erg vaak op vakantie geweest. Ik heb daar zo veel passie voor sport gezien, zo veel ambitie om het beste uit jezelf te halen en zo veel kansen om sport te verankeren in de maatschappij dat Australië voor mij hét voorbeeldland op het gebied van sport is. Als wij een paar van de goede Australische ideeën kunnen kopiëren, winnen we nog meer met sport. In Australië heb je bijvoorbeeld de Australian Sports Commission. Die commissie heeft onder andere als opdracht dat de legacy van sportevenementen een zo groot mogelijke impact op de maatschappij moet hebben. Hoe kan de hele samenleving profiteren van de organisatie van de evenementen? De Australian Sports Commission had ik in dit WGO graag als voorbeeld en argument willen gebruiken om de Minister op te roepen om sportevenementen effectiever, goedkoper, met meer draagvlak en vooral met meer maatschappelijke impact te organiseren. Mijn vreugde is dan ook te begrijpen toen ik vrijdag het nieuws per mail kreeg dat de Nederlandse Sport Raad onder voorzitterschap van Michael van Praag een uitstekende samenstelling heeft om een nieuw tijdperk van sportevenementenorganisatie in te gaan. We zijn een organisatieland, een netwerkland, een innovatieland en we zijn bij tijd en wijle knettergek van sport. Dat is een heel spannende mix waarmee in potentie bijzonder mooie en impactvolle evenementen kunnen worden georganiseerd. Ik ben dan ook heel benieuwd naar de laatste twee namen die nog aan de Nederlandse Sport Raad moeten worden toegevoegd. Ik hoor fluisteren dat André Kuipers daar al «ja» op heeft gezegd. Daar kan ik natuurlijk nooit aan tippen, maar dat zou ik fantastisch vinden. Dan blijft er nog één naam over en wellicht kan de Minister een tipje van de sluier oplichten door aan te geven uit welk werkveld we die kunnen verwachten.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Misschien is dit een open sollicitatie?

De voorzitter:

Mevrouw Bruins Slot, ik heb u nog niet het woord gegeven, maar ik zie het maar als een heel korte opmerking!

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Die ik ter harte neem.

Mijn laatste opmerking van persoonlijke aard is deze. Ik ga ervan uit dat de Nederlandse Sport Raad de kansen van alle mogelijke multi- en sportevenementen in kaart gaat brengen. Maar naast die evenementen zou ik het heel gaaf vinden als de Formule 1 ook weer in Nederland georganiseerd zou worden.

Ik heb een viertal hoofdpunten en dit was mijn eerste. Mijn tweede hoofdpunt betreft de fusie van de Staatsloterij en De Lotto. Voor alle partijen is dit tot op heden een frustrerend proces. Ik zal niet de hele historie oplepelen, maar het is mij een doorn in het oog dat de middelen voor de sport fors zijn gedaald. Een daling van bijna 25 miljoen in vier jaar tijd is een enorm bedrag in de sportwereld, zeker op onze begroting die slechts 128,8 miljoen bedraagt. In de afgelopen maanden heb ik te veel signalen moeten opvangen dat er bij de bonden zo fors bezuinigd moet worden dat naar mijn mening de basisinfrastructuur van sport in gevaar is. Wat bedoel ik daarmee? Dan denk ik aan het kader dat noodzakelijk is om een bond te laten functioneren, het opleiden van trainers om langs het veld te staan en onze kinderen het belang van sport bij te brengen, talentenprogramma's waardoor kinderen het beste uit zichzelf halen en paralympische sport, die niet alleen waardevol is als voorbeeld maar juist ook bedoeld is om aan deel te nemen.

Ik begrijp dat het bij sportbonden om heel wisselende bedragen gaat, van enkele tienduizenden tot misschien wel honderdduizenden euro's per bond. Ik kan het probleem met de ruimte die deze sportbegroting heeft niet oplossen. Dat kunnen we geen van allen. Maar ik ben wel heel gemotiveerd om na te gaan waar we het leed wat kunnen verzachten. Ik heb daarom samen met de heer Van Dekken ruimte gevonden in de begroting om 1,7 miljoen vrij te spelen, die specifiek door de sportbonden – juist ook de kleinere – aangewend kunnen worden om de basissportinfrastructuur te versterken. Er gebeuren zo veel mooie dingen en het is zonde dat onterechte keuzes gemaakt moeten worden door de factor tijd. Een voorbeeld is beachsoccer, een van de vele voorbeelden die ik heb gekregen. Wereldwijd is het al een grote sport en is het een voorbeeld van de toekomst van sport, zoals beachvolley dat ook is. Het was wegbezuinigd door de KNVB – zo zeg ik tegen de heer Van Dekken – maar het heeft op eigen kracht overleefd en is weer op weg omhoog. Het kan met een kleine projectsteun grote resultaten bereiken. Als we op deze wijze 20 tot 40 sportbonden kunnen helpen, is onze actie al geslaagd. Het is mijn bedoeling dat de sportbonden hier een aanvraag voor kunnen indienen bij NOC*NSF.

Ik heb heel duidelijk aangegeven waar ik deze middelen voor ingezet wil hebben en ik zal ook goed volgen of het zo verdeeld gaat worden. In de loop van de dag zal de Kamer een amendement van mij en de heer Van Dekken ontvangen, waarmee we dit bedrag vrijspelen en toebedelen aan de sportbonden. Dat neemt niet weg dat ik de Minister wil vragen naar de laatste stand van zaken met betrekking tot de fusie van de Staatsloterij en De Lotto. Elke maand vertraging levert grotere problemen op en die moeten we echt proberen te voorkomen. Aan de ene kant dit hele gedoe met teruglopende middelen uit de loterij en de afhankelijkheid van de sportinfrastructuur in Nederland van gokkende mensen en aan de andere kant het belang dat sport in onze samenleving heeft in relatie tot onderwijs, preventie, veiligheid, armoedebestrijding, integratie en met name ook zorg, doet bij mij de vraag opkomen of dit de structuur is die we willen. Moet sport niet verstandiger worden gefinancierd, namelijk structureler en minder afhankelijk van gokkende Nederlanders? Hoe doen andere landen dat eigenlijk? Wat is voor ons het belang van sport? Hoe groot willen we de maatschappelijke impact daarvan hebben? Dit zijn allemaal vragen die ik eigenlijk niet aan de Minister stel, maar meer aan mezelf.

Daarmee kom ik op mijn derde punt. Na het mooie eerste punt van het oprichten van de sportraad en het tweede punt van het vrijmaken van geld voor de sportbonden is het nu tijd voor ook een kritische noot.

De voorzitter:

Voordat u aan die kritische noot begint, geef ik het woord aan de heer Van Nispen voor een vraag.

De heer Van Nispen (SP):

Ik kan haast niet wachten op die kritische noot, maar eerst dan toch maar mijn vraag. Bij dit laatste punt, de financiering van de sport, waarover ik overigens wat korter sprak, gaat het precies over de vragen die ook ik stelde. Het is bij ons historisch zo gegroeid dat de sport heel afhankelijk is geworden van de opbrengsten uit kansspelen. Ook ik stelde de vraag of we dat wel zo moeten willen. Waarom zouden we die vraag niet ook aan de Minister stellen? We moeten ook zelf over die vraag nadenken en die vraag ook zelf weten te beantwoorden, maar waarom zouden we niet aan de Minister vragen om bijvoorbeeld te reageren op het pleidooi van afgelopen zaterdag in de Volkskrant, waarin stond: laat de afdrachten uit de loterijen en de opbrengsten daarvan – wel of niet na de fusie, als die doorgaat – ten goede komen aan de overheid en laat de overheid er dan in ieder geval voor zorgen dat de sport volledig en structureel wordt gefinancierd? Dan kunnen we als overheid gewoon investeren in de sport wat we ervoor overhebben en zijn we niet afhankelijk van het gokken van mensen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Als we een aantal zinnen verder zijn, zal de heer Van Nispen snappen waarom ik die vraag niet aan de Minister zal stellen. Ik kan wel een tipje van de sluier oplichten. Het gaat mij niet zozeer om wel of niet die 50 miljoen. Het gaat mij meer om wat we met de sport in Nederland willen en welke bedragen daaraan hangen. Is die 50 miljoen niet te veel? Of is het veel te weinig? Als het veel te weinig blijkt te zijn, dan zullen we op een andere manier naar de sportbegroting moeten kijken dan zoals die nu in elkaar zit. Ik wil dus veel fundamenteler bekijken hoe we de begroting willen opbouwen vanaf een nulsituatie. Wat vinden we belangrijk op het gebied van sport? Welke keuzes worden er gemaakt in wat de overheid wel en wat zij niet zou moeten doen? En welk bedrag hangt daar dan aan vast? Dat is een veel fundamentelere keuze dan alleen een keuze voor een bepaalde manier van financieren van de sport, al dan niet via De Lotto, met de vraag of het bedrag van 50 miljoen wel of niet toereikend is. Ik ga er breder naar kijken. Maar de heer Van Nispen krijgt zijn antwoord in de zinnen die ik zo ga uitspreken.

De heer Van Nispen (SP):

Ik wacht dat af. Er zit echter wel een gevaar in. Je kunt heel fundamenteel naar zaken kijken en doen alsof je het vanaf nul kunt opbouwen, maar we zitten niet in die situatie. Je moet dus ook kijken naar wat we op de iets kortere termijn kunnen doen. Daarmee zeg ik overigens niet dat we het dan volgende week al kunnen veranderen. Laten we gewoon ook eens aan de Minister vragen of het wel wenselijk is dat we zo afhankelijk blijven van de opbrengsten uit de fusie, die nog moet plaatsvinden. Mogelijk zijn er bij de volgende begroting dan al wel zaken te veranderen. We moeten het dus niet helemaal weghouden bij de Minister. Volgens mij moeten we haar die vraag ook stellen en bekijken of er niet ook iets op de iets kortere termijn kan. We moeten het niet alleen vanuit het perspectief van mijn VVD-collega bezien, die het puur fundamenteel wil bekijken, met een opbouw vanaf nul.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik merk dat ik er iets positiever, en misschien ook wel wat naïever, in sta dan de heer Van Nispen. Ik heb eerder een «zero-base» begroting in Alkmaar opgebouwd. Men zei toen dat dat helemaal niet kon, maar we hebben dat gewoon gedaan, en het kon. Ik geloof erin dat we zeker ook deze begroting voor Sport, die maar 128,8 miljoen euro behelst, opnieuw zouden moeten kunnen opbouwen, waarbij we over alle ministeries heen bekijken wat er op sportgebied gebeurt, hoe we dat kunnen samenvoegen en hoe we sport een betere positie kunnen geven in dat geheel. Daarmee ga ik aan de slag. De heer Van Nispen kan zijn vraag misschien in tweede termijn aan de Minister stellen, maar ik heb daar niet zo veel behoefte aan, zo zeg ik nogmaals.

Ik vervolg mijn betoog. Volgens de begroting doen we in Nederland allemaal dingen die goed zijn voor de sport. Dat doen we op veel verschillende niveaus: we stimuleren topsport en breedtesport, we leggen verbindingen tussen school, sport en de buurt, we stellen doelstellingen om tot meer bewegen te komen, we hebben interventies om Nederland veiliger te maken op sportgebied, we hebben programma's tegen seksuele intimidatie en ideeën om de gokmarkt te beïnvloeden en we willen graag mooie en grote evenementen organiseren. We hebben zelfs aandacht voor energiezuinige daken op de gebouwen van sportverenigingen. Ik vind het echter moeilijk om de samenhang daarin te vinden. Is hetgeen we doen ook het verstandigste om te doen? Heeft het de meeste maatschappelijke impact? Is het zo effectief mogelijk? Waarom is sport vaak een middel en geen doel? Is het feit dat het vaak een middel is, de reden waarom sport verspreid zit over meerdere ministeries? Hoe zou de sportbegroting eruit zien als we antwoorden zouden vinden op deze vragen? Doen we als overheid te veel of te weinig met sport?

Ik ga die handschoen oppakken. Ik ga me het komende halfjaar verdiepen in al die vragen die ik net stelde. Ik ga het gesprek aan met alle partijen in het werkveld. Ik wil vanuit zo veel mogelijk organisaties ideeën horen. Mijn doel is uit te zoeken of er een verbetering van het sportbeleid in Nederland mogelijk is, die voor een nog grotere maatschappelijke impact kan zorgen. In feite praat ik dan over een zero-based begroting. Als we het sportbeleid nu opnieuw zouden mogen vormgeven, zou het er dan globaal hetzelfde uitzien, of zouden we andere keuzes maken? Dit lijkt mij gewoon een heel gave exercitie om uit te voeren. Ik hoop snel met voorstellen te kunnen komen.

Mijn vierde hoofdpunt vloeit hieruit voort. Voor 2016 staat er een beleidsdoorlichting voor het programma sport gepland. Mij lijkt dit WGO een uitstekend moment om kaders mee te geven en aan te geven wat ik van de beleidsdoorlichting verwacht. Ik wil graag dat de beleidsdoorlichting gekoppeld wordt aan effectmetingen van het maatschappelijk effect van de grote programma's, bijvoorbeeld de buurtsportcoaches en het actieplan Naar een veiliger sportklimaat. Ze moeten allemaal meegenomen worden. Daarnaast ben ik benieuwd naar de effecten van de beleidsmatige veranderingen, zoals de politieke keuze om de middelen van VWS naar NOC*NSF over te hevelen. Hoeveel sterker is ons sportlandschap daardoor geworden? Indien het binnen de mogelijkheden ligt, zou ik graag een benchmark met andere landen willen zien. Kortom, ik wil meer informatie. Ik ben ervan overtuigd dat we heel veel verstandige dingen doen, maar ik wil weten waar we nog meer winst kunnen behalen.

Ik heb nog een losse vraag die niet bij de hoofdpunten ingepast kon worden, namelijk over het erkennen van sportgeneeskunde. Ik ben de Minister zeer erkentelijk dat sportgeneeskunde de erkenning heeft gekregen die zij verdient. Ik begrijp echter dat met name op het gebied van preventie, dus bij de secundaire en tertiaire zorg, nog stappen gezet kunnen worden. Ik zie de sport in de toekomst van steeds groter belang worden in relatie tot de gezondheidszorg. Ik vraag me af of er in de innovatiebudgetten voor de begroting sport mogelijkheden zijn om de extra stap voor sportgeneeskunde te maken. Het gaat niet om wereldbedragen, maar € 400.000 bijvoorbeeld is niet zomaar even te vinden op onze begroting. Ik verneem graag van de Minister welke mogelijkheden er zijn en of er anders buiten de begroting sport mogelijkheden te vinden zijn.

Voorzitter, u hebt mij nog niet gehoord over iets wat ik ontzettend belangrijk vind, namelijk bewegingsonderwijs op de basisschool door een vakleerkracht. Omdat deze Minister over sport gaat en het voor mij een feit is dat niemand anders dan de Staatssecretaris van Onderwijs over het bewegingsonderwijs gaat, zou ik de Minister willen vragen om de volgende opmerking aan hem door te geven. Ik zou het ook zelf kunnen doen, maar als de Minister het doet, heeft het misschien meer impact. Er mag overigens ook over getwitterd worden, zeg ik maar even in de richting van de publieke tribune. Het is van waanzinnig groot belang dat onze kinderen in deze statische beeldschermmaatschappij voldoende en kwalitatief bewegingsonderwijs krijgen. Lichamelijke opvoeding kan daarom alleen gegeven worden door een vakleerkracht. De keuze om pabo'ers op te leiden tot gymdocenten is een fundamenteel foute keuze geweest. Een vakleerkracht voor de klas maakt het verschil. Het onderwijs is er mede verantwoordelijk voor dat onze kinderen plezier krijgen in sporten, in leren winnen en verliezen, en zo van sport gaan houden dat ze hun hele leven gezond willen blijven. Die taak moet het Ministerie van Onderwijs niet te licht opvatten.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Sport is maatschappelijk goud dat verzilverd moet worden. 2016 wordt het jaar van andere sporten dan voetbal. Het EK voetbal mag dan ver weg lijken, maar het EK atletiek zal juist om de hoek zijn. Het is mooi dat er ook komend jaar weer topsportevenementen in Nederland zullen plaatsvinden. Minder mooi is dat een van de grootste atletieknaties ter wereld, namelijk Rusland, wellicht niet aanwezig zal zijn.

Dat brengt me gelijk bij mijn eerste onderwerp: dopingbestrijding. Het CDA vindt het belangrijk dat de sport schoon is. Zo kan Nederland van sport genieten zonder te denken dat het doorgestoken kaart is. Het is dan ook goed dat de Minister de integriteit van de sport tot thema maakt van het voorzitterschap van de Europese Unie. Dat is ook broodnodig. Er lijkt steeds meer sprake van sportcriminaliteit. De georganiseerde misdaad houdt zich inmiddels ook bezig met de productie van doping. Ondertussen is onze Dopingautoriteit nog steeds te veel een tandeloze tijger. Politie, douane en justitie mogen nog steeds geen informatie uitwisselen met de Dopingautoriteit. Hiervoor is een dopingwet nodig. Die is al sinds 2010 aangekondigd. Op zich ben ik echt fan van tradities, maar deze traditie vind ik ronduit irritant geworden. Maar ik vraag het de Minister voor de zoveelste keer nog een keer. Waar blijft die dopingwet nu eigenlijk?

De financiering van de dopingbestrijding staat onder druk. In mei van dit jaar bleek dat de NOC*NSF maar liefst € 800.000 wilde bezuinigen op een budget van € 900.000 voor dopingcontroles. Het idee was dat de sportbonden de controles zo veel mogelijk zelf zouden betalen, maar veel sportbonden hebben hier helemaal geen geld voor. De bond met de meeste dopinggevallen, de Krachtsport Federatie, is bijvoorbeeld straatarm. Gelukkig is dit heilloze plan niet doorgegaan. Wel is er weer gekort op het budget voor dopingcontroles. Nederland loopt zo langzamerhand het risico om op de watchlist van het WADA (World Anti-Doping Agency) terecht te komen omdat het aantal dopingcontroles niet in verhouding staat tot het aantal sporters. Het houden van voldoende dopingcontroles is van belang om de integriteit van de sport te beschermen. Kijk maar naar wat er in Rusland gebeurt. Dit is juist ook het thema van de Minister tijdens het voorzitterschap van de Europese Unie. De CDA-fractie wil daarom voor het olympisch jaar van Rio € 150.000 extra voor dopingcontroles vrijmaken. Ik ontvang graag een reactie van de Minister op dit punt. Hierover wordt ook een amendement ingediend.

Daarnaast is de vraag of de huidige wijze van het financieren van dopingcontroles voldoende robuust is. Kan de Minister de wijze van de financiering van dopingcontroles eens goed tegen het licht houden? Kan zij weer eens de voor- en nadelen tegenover elkaar zetten en nagaan of wij voldoende de onafhankelijkheid borgen, of de sport voldoende betrokken is en of de continuïteit is geborgd? Ik vraag de Minister dat soort vragen naast elkaar te zetten.

Mijn collega Tjeerd van Dekken en ik houden ons al jaren bezig met matchfixing. Ook op het terrein van de bestrijding van matchfixing lijkt het een beetje stil te zijn. De Minister geeft aan dat zij het onderwerp zal agenderen tijdens het EU-voorzitterschap. Kan zij toelichten wat dit concreet gaat inhouden? Heeft zij een doel voor ogen dat zij tijdens dit halfjaar wil bereiken?

Organisaties zoals de FIFA besmeuren ondertussen de goede naam van de sport. Het lijkt soms zelf op maffia-achtige praktijken. Er is sprake van omkoping. Ze opereren in een soort juridisch niemandsland en van toezicht is nauwelijks sprake. De CDA-fractie wil graag dat de Minister in het kader van het Europees voorzitterschap niet alleen werk maakt van het schone toewijzen van topsportevenementen, maar ook van de good governance van deze organisaties zelf. Graag ontvang ik een reactie van de Minister op dit punt.

Seksueel misbruik is lange tijd onbelicht gebleven in de sport. De NOC*NSF heeft inmiddels een Vertrouwenspunt Sport opgericht. Bij het vertrouwenspunt zijn inmiddels 235 meldingen binnengekomen, waarvan het grootste deel grensoverschrijdend gedrag betreft. Dat is best akelig. Hoe ziet de Minister voor zich dat seksuele intimidatie permanent meer aandacht krijgt? Vorig jaar heb ik de Minister dan ook diverse problemen voorgelegd met het aanpakken van ontuchtplegers in de sport. De Minister zag de ernst daarvan in en zou met het Openbaar Ministerie en de sportwereld spreken. Ik heb van haar geen terugkoppeling gekregen over het resultaat van die gesprekken. Wat hebben die gesprekken opgeleverd?

Op sportverenigingen lopen niet alleen vrijwilligers rond. Sommige functies, zoals van trainers, zijn vaak betaalde functies. Tot voor kort konden verenigingen makkelijk trainers met meerdere tijdelijke contracten binnenhouden. De zomerperiode van drie maanden was dan nog net lang genoeg om aan de wet te voldoen. Sinds de wijzigingen van de Wet werk en zekerheid, waardoor er met tussenpozen van zes maanden moet worden gewerkt, zitten de verenigingen echt met de handen in het haar. Herkent de Minister van Sport dit probleem? Wil zij met haar collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek gaan om dit probleem aan de kaak te stellen?

Er gaat gelukkig ook ontzettend veel goed in de sport. Wij mogen ook trots zijn op de sport in Nederland want zonder vrijwilligers hebben wij geen sport in Nederland. Meer dan een miljoen mensen zijn in de sport actief als vrijwilliger. Vorig jaar heb ik samen met de D66-fractie een motie ingediend over het vereenvoudigen van de regeling van de vrijwilligersvergoeding. Er is afgesproken dat zowel NOC*NSF als de NOV (Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk) de wens om de urennorm af te schaffen zouden voorleggen aan hun leden. Ik heb begrepen dat deze ledenraadpleging heeft plaatsgevonden en dat vooral de sportbonden wel iets in dit voorstel zien. Heeft de Minister dit signaal ook gekregen? Zo ja, wat is ze van plan om te doen op dit punt?

Gehandicaptensport is belangrijk. Het beleid van de Minister op het terrein van gehandicaptensport is op zichzelf prima; mijn complimenten daarvoor. Uit NIVEL-onderzoek blijkt echter dat de eenzaamheid onder gehandicapten groeit. Ze zouden graag vrijwilligerswerk willen doen. Kan vrijwilligerswerk door gehandicapten bij sportverenigingen eventueel bevorderd worden? Is de Minister bereid om onderzoek te laten doen naar drempels in de sport die weggenomen kunnen worden?

Voor sportverenigingen is een goed bestuur van levensbelang voor het voortbestaan. Het aantal mensen dat vrijwilligerswerk doet, neemt weliswaar niet af, maar het aantal mensen dat de traditionele bestuurstaken in de sportvereniging op zich wil nemen, lijkt wel steeds kleiner te worden. Op bepaalde plekken zie je dat het met sommige sportverenigingen beter gaat dan met andere. Is de Minister bereid om de best practices te verzamelen en die actief te communiceren, zodat sportverenigingen de beste oplossingen kunnen kiezen om de besturen van die verenigingen te borgen?

Ik kom tot een afronding. De afgelopen jaren is het beleid voor de sportbuurtcoach echt een succes geweest. Gemeenten maken volop gebruik hiervan. De regeling loopt volgend jaar echter af. Het CDA wil graag weten wat het plan van de Minister met de sportbuurtcoach is. Graag krijg ik een reactie van haar hierop.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Mijn vraag betreft het laatste punt van de buurtsportcoaches. Ik heb daar een vrij kritische opmerking over gemaakt in mijn betoog, omdat wij eigenlijk helemaal niet weten wat de effectiviteit van de buurtsportcoach is. Mevrouw Bruins Slot geeft duidelijk aan dat dit een enorm succes is geweest. Ik denk dat zij dat zegt omdat 2.600 van de 2.907 plekken fulltime ingevuld zijn, maar wij weten nog steeds niet wat de buurtsportcoaches precies doen en wat het maatschappelijke effect is van de werkzaamheden van de buurtsportcoaches. Mevrouw Bruins Slot, kunt u mij uitleggen wat u bedoelt als u zegt: het is een succes?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat is een terechte vraag van de heer Heerema. Er zijn twee kanten. Aan de ene kant zie ik fantastische voorbeelden van wat de sportbuurtcoach of de buurtsportcoach – die naam moet echt nog verbeterd worden – op het terrein en in dit veld doet, bijvoorbeeld rond Rotterdam en Breda. Er zijn goede initiatieven ontplooid die ervoor zorgen dat de verenigingen actiever worden en dat er combinaties met scholen worden gemaakt. Aan de andere kant is de vraag terecht wat nu precies de effecten zijn geweest voor bijvoorbeeld de participatie in sport. Toen de regeling van de combinatiefunctionaris in 2010 is doorgezet naar de sportbuurtcoach, heb ik de Minister eigenlijk dezelfde vraag gesteld als de heer Heerema nu. Ik kan me het antwoord van de Minister toentertijd nog heel helder herinneren. Zij zei: ja, maar dan krijgen wij weer zo'n heel verantwoordingsmechanisme, dus ik wil het wel monitoren, maar ik ga niet tot achter de komma bekijken wat de effecten precies zijn, want dan krijgen wij ook weer heel veel administratieve lasten. Misschien is er nu voortschrijdend inzicht op dit punt. Ik weet het niet. Als dat er is, vind ik het zeker goed om in de volgende fase of in de definitieve evaluatie te bekijken wat bijvoorbeeld precies de effecten op de participatie in sport zijn geweest.

De heer Van Dekken (PvdA):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over sport en over de begroting van komend jaar. Ik ben oprecht blij dat wij vandaag over sport kunnen spreken, want meer dan ooit werd de afgelopen weken duidelijk dat sport van zeer groot belang is, niet alleen voor het vermaak, de gezelligheid en als uitlaatklep, maar vooral ook omdat sport verbroedert en verbindt.

Het in Franse kleuren gekleurde Wembley en de Engelse fans die het Franse volkslied uit volle borst meezongen, hebben ieders hart vervuld met hoop, trots en eensgezindheid. Wij moeten met elkaar zorgen voor een veilige omgeving en daar hoort ook een veilige sportomgeving bij. De veilige sportomgeving die tijdens de voetbalwedstrijd Engeland-Frankrijk werd geboden, vond ik echt een groot eerbetoon aan alle Parijse slachtoffers en hun naasten en zeker ook een eerbetoon aan elkaar. Het was ook een eerbetoon aan al die sporters, toeschouwers, vrijwilligersverenigingen, instanties en bonden die zich inzetten voor een toegankelijke, eerlijke en veilige sport. Ik zie een aantal vertegenwoordigers daarvan in de zaal zitten. Ik ben blij dat zij er zijn, ook hier in Nederland. Want even ging het niet om de uitslag, maar om het spel. Dat speel je met elkaar. Prachtig was daarom de indrukwekkende minuut stilte voorafgaand aan alle internationale voetbalcompetities dit weekend.

Ik vind het triest dat Onze Minister van Sport samen met haar collega van Defensie en haar Duitse collega's afgelopen dinsdag aan den lijve hebben ondervonden wat het betekent als die veilige sportomgeving helemaal niet kan worden gegarandeerd. Duitsland-Nederland zou in het teken staan van steunbetuigingen aan Parijs; het moest de veiligste en sportiefste wedstrijd ooit worden. Dat mocht helaas niet zo zijn en dat stemt treurig, maar ook strijdbaar in de goede zin van het woord. Mijn complimenten aan de Duitse autoriteiten, die niets aan het toeval overlieten en aan de toeschouwers, vrijwilligers en spelers die rustig en veilig het stadion zijn uitgeleid. De Partij van de Arbeid is van mening dat veiligheid altijd voorop moet staan bij sportevenementen. Het doet mij deugd dat in die zin een goede en verstandige afweging is gemaakt.

Dit brengt mij op een ander actueel punt, namelijk de veiligheidsprotocollen bij sportevenementen in Nederland. Die zijn van groot belang in stadions, bij kampioenschappen en daar waar sportwedstrijden in de leefomgeving plaatsvinden. De Partij van de Arbeid vindt het belangrijk dat sporters, toeschouwers en vrijwilligers kunnen genieten van een fijne, onbezorgde en vooral ook weer veilige sportomgeving. Goede veiligheidsprotocollen zijn daartoe de sleutel, want een sterk protocol kan een hoop onheil voorkomen en voor rust zorgen. De Partij van de Arbeid wil dat de Minister – maar eigenlijk wij allemaal – goed zicht heeft op de veiligheidsprotocollen bij Nederlandse sportevenementen en dat voldoende rekening wordt gehouden met de actualiteit. De KNVB heeft afgelopen week laten weten dat de zaak in die zin op orde is en dat er geen paniekvoetbal moet worden gespeeld. Ik ben het daar mee eens. Desondanks is het belangrijk te weten welk zicht wij hebben op de protocollen, ook in het licht van de internationale samenwerking, van het EK-atletiek dat eraan komt, maar misschien ook wel van de Nederlandse bijdrage aan het EK-voetbal in Frankrijk. Dit keer helaas niet in sportieve zin; ik vrees dat wij daarop moeten wachten tot 2018.

Een veilige sport vraagt niet alleen om externe veiligheid, maar ook om veiligheid binnen en langs de lijnen van het veld. De Partij van de Arbeid pleitte daarom vorig jaar voor verlenging van het programma Naar een veiliger sportklimaat. Het programma loopt officieel af in 2016. Het is hét instrument om geweld op en langs de velden tegen te gaan. Ik maak de Minister een compliment, want zij is ook tot het inzicht gekomen – dat had zij natuurlijk al; daar gaat het niet om – dat het programma Naar een veiliger sportklimaat moet worden voortgezet. Ik las in de brief dat dit zal gebeuren en ik ben daar erg blij mee, ook al omdat het een Partij van de Arbeid-verzoek is dat wordt gehonoreerd. Dat is niet onbelangrijk om te melden.

Ik zei het al: sport verbroedert, verbindt en houdt mensen gezond. Daarom wil de Partij van de Arbeid dat ieder kind de kans krijgt om te sporten en dat het dat kan doen in een eerlijke en veilige omgeving. Dan kunnen kinderen echt even kind zijn, zich gelukkig voelen en zich ontwikkelen. Volgens de cijfers van het Jeugdsportfonds is het sportlidmaatschap nog niet altijd vanzelfsprekend voor duizenden en duizenden kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, simpelweg omdat ouders of verzorgers dat niet kunnen betalen. Dat is voor ons onacceptabel; ook deze kinderen moeten naar de mening van de Partij van de Arbeid kunnen sporten. Het is een grote wens van de Partij van de Arbeid dat dit werkelijkheid wordt. Ik maak hier geen geheim van en ik heb hier de afgelopen jaren al vaker voor gepleit.

Daarom vraag ik de Minister om op korte termijn in overleg te gaan met haar collega Klijnsma van Sociale Zaken om te spreken over de vraag of hiervoor geld ter beschikking kan worden gesteld. Op korte termijn is 5 miljoen euro nodig om ervoor te zorgen dat in ieder geval 25.000 kinderen lid kunnen worden van een sportclub ongeacht de dikte van de portemonnee. Ik zeg hierbij dat dankzij een voorstel van de Partij van de Arbeid van 2014, in 2016 40.000 arme kinderen aan sport en spel kunnen doen. Als wij dan nog proberen om de restgroep erbij te betrekken door cofinanciering, bijvoorbeeld via sponsoring en maatschappelijke organisaties – ik verwijs naar de rol van buurtsportcoaches – dan zouden in 2017/2018 zo'n 90.000 arme kinderen werkelijk aan sport en spel kunnen doen. Dan komen wij langzamerhand naar de ideale situatie waarin wij inderdaad 150.000 kinderen echt aan alles kunnen laten meedoen. Ik kijk nu even naar mijn collega van de SP. Laten wij dat met zijn allen nastreven. Ik zou het bijzonder fijn vinden als de Minister het overleg met Staatssecretaris Klijnsma wil starten zodat wij die groep echt kunnen helpen. Dit is niet alleen een sociaaldemocratisch ideaal; het zou een ideaal moeten zijn van ons allemaal.

Verder lijkt er sprake te zijn van een onderbesteding bij Sportimpuls. Het mag natuurlijk niet zo zijn dat wij kinderen en ouderen die niet kunnen sporten, niet met het beschikbare geld bedienen. De PvdA wil daarom dat het geld van de onderbesteding van Sportimpuls wordt ingezet voor groepen die nu niet kunnen sporten. Kan de Minister dat toezeggen? Anders overwegen wij een motie in dezen.

Steunt de Minister het pleidooi van de PvdA om te bekijken of het mogelijk is om de kinderen uit gezinnen met een laag inkomen tot de belangrijkste prioriteit te maken in de komende Sportimpuls-subsidierondes? Ik weet dat het programma deels vastligt, maar wij kunnen nadenken over 2018 en verder.

Naast het Jeugdsportfonds kan ook de buurtsportcoach beter worden ingezet. Vindt de Minister net als de PvdA dat buurtsportcoaches meer zouden moeten doen om kinderen uit gezinnen met een laag inkomen te helpen opdat zij kunnen sporten? Op welke manier zetten de buurtsportcoaches zich hier nu precies voor in? Het ging er zonet al over. Bereiken alle coaches daadwerkelijk de doelgroepen die de Kamer zo graag wil bereiken? Mag daarin inzicht worden gegeven? Vorig jaar vroeg ik het ook al. Ik heb mijn twijfels daarover; die heb ik ook al eerder uitgesproken. Ik weet dat er een beleidsdoorlichting en een evaluatie komen, maar hoe concreter hoe beter.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik ben benieuwd hoe de heer Van Dekken aankijkt tegen de toekomst van de buurtsportcoach. Wil hij een nieuw wiel gaan uitvinden, of vindt hij dat wij op de ingeslagen weg moeten doorgaan?

De heer Van Dekken (PvdA):

Er zijn enorm veel buurtsportcoaches aan de slag gegaan. Dat is heel belangrijk. Wij hebben het exact gewenste aantal nog niet bereikt, maar het ging en gaat erom dat deze coaches actief zijn in de wijken, bij verenigingen en in het onderwijs en ervoor zorgen dat de doelgroepen die wij altijd hebben genoemd daadwerkelijk gaan deelnemen aan sport en spel. Ik denk hierbij aan gehandicapten, ouderen en jongeren uit gezinnen met een laag inkomen. Dat is de kern en daar wil ik heel graag aan vasthouden. Tegelijkertijd moeten wij hier heel kritisch naar kijken als blijkt dat een en ander helemaal niet functioneert zoals wij dat in de Tweede Kamer hebben afgesproken. Naar ik meen, heb ik dat vorig jaar met andere woorden ook gezegd.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik ken de heer Van Dekken als iemand die altijd graag op stap gaat en in gesprek gaat. Welk beeld heeft hij zelf gekregen uit het overleg met buurtsportcoaches? Werkt het wel of werkt het niet? Doordat de onzekerheid over de continuering van deze regeling steeds groter wordt, vallen al de eerste ontslagen. Een aantal dingen komt gewoon stil te liggen.

De heer Van Dekken (PvdA):

Dat laatste is inderdaad heel ernstig. Dat is een groot punt van zorg. Je ziet trouwens ook dat andere aanbieders op de markt actief zijn. Daar kom ik zo meteen nog op. Ik vind wel dat een flink aantal projecten en pilots behoorlijk succesvol is geweest, maar nog niet alles is overal in het land op een concrete manier uitgerold. Een heel goed voorbeeld daarvan is te zien in de krimpgebieden. Daar worden de doelgroepen niet afdoende bediend. Ik wil en zal daar kritisch naar blijven kijken, ook naar de financiering.

Dit raakt een beetje aan een ander punt van zorg, dat mijn collega van het CDA noemde. De gemeenten kiezen te vaak voor lokale uitvoerders van het sport- en beweegbeleid die louter gebruikmaken van zzp'ers. Het is bekend dat de verantwoording tegenover VWS over de buurtsportcoaches eigenlijk minimaal is. Daarnaast hebben gemeenten niet altijd maar geld en wordt de lokale uitvoerder steeds vaker verplicht om zelf maar de vereiste 60% cofinanciering te regelen. Mijn collega van de SP heeft daar wel degelijk een punt. Op zichzelf is het prima dat welzijns- en sportkoepels marktgericht werken, maar dat mag er volgens de PvdA niet toe leiden dat nieuwkomers op deze markt hun toevlucht nemen tot goedkope en onervaren zzp'ers, die niet werken – dat is belangrijk – onder de cao Sport. In Zeist wordt bijvoorbeeld Sportservice Zeist, met negen man personeel, aan de kant gezet en vervangen door onervaren en spotgoedkope zzp'ers. Dat vinden we niet acceptabel. We willen geen onrust in de sector maar fatsoenlijke cao's, af te sluiten door FNV Sport & Bewegen en de Stichting Sportservice Nederland. Dat deden ze al en dat moeten ze blijven doen. De Pvda is van mening dat dit in de toekomst ook het geval moet zijn. Daarom verzoeken we de Minister om in overleg te gaan met genoemde partijen. Je zou vanuit de PvdA bijna kunnen zeggen: het moet gaan om gelijk loon voor gelijk werk.

Het gaat wel goed met de gehandicaptensport en dat is mooi. De PvdA geeft de Minister en de cliëntenorganisaties een groot compliment voor hun inzet om sport toegankelijk te maken voor mensen met een beperking. Ik vraag om haar blijvende inzet – ik reken daar gewoon op – ook vanwege het feit dat de financiering in de toekomst op orde moet zijn.

De voorzitter:

De heer Van Nispen heeft nog een vraag over het vorige punt.

De heer Van Nispen (SP):

Excuus, voorzitter, ik ben wat laat met deze interruptie. Ik ga even terug naar het punt dat alle kinderen moeten kunnen sporten. Volgens mij delen we die ambitie. Ik heb een heel concrete vraag. Als we een ambitie delen, moeten we ook bekijken hoe we daar komen. Ik heb de Minister gevraagd om in gesprek te gaan met het Jeugdsportfonds over de plannen, waaronder de plannen voor cofinanciering, en met voorstellen te komen voor de wijze waarop we dit gaan bereiken. Ik hoor mijn PvdA-collega zeggen dat de Minister van Sport in gesprek moet gaan met haar collega van Sociale Zaken. Ik ben ook voor overleg, maar wat moet de inzet van dit overleg zijn? Wat gaat de PvdA aan SZW vragen als het gaat om de ambitie om alle kinderen te laten sporten?

De heer Van Dekken (PvdA):

Het is goed dat u ernaar vraagt, want dan kan ik het herhalen. Wij willen een bedrag van 5 miljoen beschikbaar stellen voor de doelgroep. In eerste instantie gaat het om 25.000 kinderen die aan sport en spel kunnen doen. Met cofinanciering, bijvoorbeeld via sponsoring, maatschappelijke organisaties en de werkwijze die het Jeugdsportfonds nu al hanteert, kun je zelfs komen tot een groep van 50.000 kinderen die aan sport en spel kunnen doen. Ik zei al dat de PvdA eerder een voorstel heeft ingediend waardoor 40.000 kinderen met sport en spel aan de slag konden. Dat voorstel is dus gehonoreerd. Opgeteld komen we dan tot 90.000 kinderen. Vervolgens moeten we bekijken hoe we in de komende jaren de andere doelgroep kunnen bedienen. Ik hoop eigenlijk dat de rest van de Kamer hieraan mee wil doen, inclusief mijn collega van de VVD. We bekijken ook nog wat er mogelijk is met de Sportimpuls en de buurtsportcoaches. Het gaat erom dat we zo snel mogelijk die 150.000 kinderen daadwerkelijk bereiken. Dat is de inzet en mijn oproep aan de Minister. Het is tevens een verzoek aan de Staatssecretaris. Dat is ook heel belangrijk.

De heer Van Nispen (SP):

Ik ben daar heel blij mee. De PvdA zegt dus dat er 5 miljoen euro extra nodig is van de rijksoverheid om dit doel te bereiken. Dat is een heel goede constatering. Dat leggen we vast. Laten we dan ook zeggen dat we dat geld labelen. Dit geld moet niet in de grote pot van de gemeenten gegooid worden, maar moet alleen voor dit doel gebruikt worden. Nogmaals, ik ben er heel blij mee. We gaan ermee verder.

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik hoorde geen vraag.

De voorzitter:

Ik ook niet. Gaat u verder, mijnheer Van Dekken.

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik vraag de inzet van de Minister voor nog een andere kwetsbare groep. Ik hoor veel zorgelijke berichten dat de mogelijkheden voor daklozen om te kunnen sporten, onder druk staan. Sporten geeft hun – dat spreekt vanzelf – een betere gezondheid, houdt hen uit een sociaal isolement en vergroot hun kansen om mee te doen in de samenleving. Dat is allemaal erg belangrijk. Het programma Meedoen! is succesvol, maar staat wel onder druk. Het lukt de Federatie Opvang niet om dit programma te continueren na juli 2016. We spreken vandaag met de Minister van Sport, niet met de Minister van daklozen. Ik wil echter wel van haar weten hoe de sport voor daklozen daadwerkelijk gewaarborgd kan worden. Is zij voornemens om zich in te zetten voor het behoud van het programma? De Partij van de Arbeid vindt dit belangrijk. Hoe gaat zij dit doen?

Uit de laatste cijfers blijkt dat kinderen uit gezinnen met een laag inkomen minder vaak een zwemdiploma hebben. Dat moet natuurlijk snel beter. Een gebrekkige zwemvaardigheid leidt namelijk tot gevaarlijke situaties als kinderen zichzelf overschatten in de buurt van water. Ik heb er zelf, toen ik nog jong was, een heel nare ervaring mee gehad. Daarom zou iedereen verantwoordelijkheid moeten nemen voor voldoende zwemvaardigheid van kinderen. Dat had ik toen ook moeten doen. Het gebeurt nu echt nog te versnipperd en het gaat verder gepaard met te veel discussie in de zwembranche over de vraag wat voldoende zwemvaardigheid inhoudt. Het zou erg helpen als de Minister de regie overneemt en de sector een uniforme norm laat opstellen. Ook bemerk ik veel discussie over de manier waarop een uniform en verplicht zwemdiploma tot stand kan komen. Het lijkt mij goed als er onderzoek kan worden gedaan naar de vraag hoe dit het beste kan worden geregeld. Is de Minister bereid om dit toe te zeggen?

De heer Van Nispen (SP):

Het betoog van de PvdA-woordvoerder op dit punt verbaast me toch wel een beetje, want dit punt hebben we vorig jaar al nadrukkelijk aan de orde gesteld. De PvdA heeft toen tegen de motie gestemd waarin de regering werd gevraagd om onderzoek te doen naar de aspecten die we nu aan de orde hebben. We hebben er bijvoorbeeld op gewezen dat het de praktijk is dat iedereen zwemles mag geven en diploma's mag printen. Wij vinden dat heel raar. Er was een motie en de PvdA stemde tegen, maar gelukkig is die motie desondanks aangenomen. Als gevolg daarvan ligt er nu een goed plan van aanpak en een onderzoek. Er gaat nu gebeuren wat we eigenlijk willen. De sector gaat nu bekijken wat goede zwemvaardigheid betekent en wat een diploma moet inhouden en dan zegt de heer Van Dekken: haal het weg bij de sector, de Minister moet het allemaal gaan doen. Dat is toch zeker een rare oproep?

De heer Van Dekken (PvdA):

Dat weet ik niet, geachte collega. Ik zou het fijn vinden wanneer de Minister de regie neemt op dit dossier. Ik heb verder vorig jaar al gezegd: misschien moeten we wel toe naar een wettelijk zwemdiploma. Dat is de reden waarom ik de Minister dat vraag, niet meer en niet minder.

De heer Van Nispen (SP):

Dit is niet nieuw. Het probleem dat niet duidelijk is wat er onder zwemvaardigheid moet worden verstaan en dat kinderen de basisschool zonder zwemdiploma verlaten, speelt al jaren. Vorig jaar hebben we het voor elkaar gekregen dat de sector en al die partijen die allemaal een andere kant opliepen, bij elkaar zijn gaan zitten. Daardoor gaat de discussie eindelijk de goede kant op en dat is voor die branche revolutionair. Maar wat zegt de heer Van Dekken? We halen het weg bij de branche en we gaan het helemaal zelf doen! Ik sluit niet uit dat we in de toekomst wellicht toe moeten naar een wettelijk nationaal zwemdiploma, maar een ontwikkeling die de goede kant opgaat, zou de Minister moeten ondersteunen.

De heer Van Dekken (PvdA):

Zeker.

De heer Van Nispen (SP):

In dat plan van aanpak zit ook een verzoek om cofinanciering, want de branche kan het niet allemaal zelf. De branche staat gigantisch onder druk. Is de heer Van Dekken bereid om die oproep tot cofinanciering te ondersteunen? Dan help je de sector echt en breng je kwalitatief goede zwemvaardigheid dichterbij. Ook doe je dan wat aan het doel om geen kind de basisschool te laten verlaten zonder zwemdiploma. Dat doel haal je daardoor echt dichterbij.

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik hoor een heleboel woorden, maar volgens mij is maar één zin van mijn collega van de SP belangrijk, namelijk die over de cofinanciering.

Ik ben blij dat er een zoektocht is naar het beste wettelijk verankerde zwemdiploma. Laat het onderzoek daarnaar maar plaatsvinden. Ik wil best nadenken over die cofinanciering, maar niet onmiddellijk nu.

De voorzitter:

Er is ook een vraag van de heer Heerma.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb een vraag op hetzelfde punt. Ik zit hier nu toch echt met de oren te klapperen. Er wordt namelijk steeds maar weer naar de overheid gewezen, omdat er een wettelijk zwemdiploma zou moeten komen. We hebben echter ook geen wettelijke fietsdiploma's of wettelijke van-daken-afspring-diploma's. Waar ligt de verantwoordelijkheid van de ouders in dezen? Volgens mij is het hun verantwoordelijk dat hun kind veilig kan zwemmen. Ik vind het een beetje makkelijk om gelijk naar de overheid te kijken als ouders zich ergens aan onttrekken. Bovendien gebeurt dat maar heel soms. Ik ben zelf zwemdocent geweest en de cijfers die de heer Van Nispen in zijn termijn noemde, staan volgens mij ver af van de werkelijkheid. Ik zou graag van de heer Van Dekken willen horen wat de rol van de ouders is. Die zijn volgens mij toch echt zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kind.

De heer Van Dekken (PvdA):

Voordat ik me ga ergeren: een grote groep ouders in Nederland is niet in staat om de zwemlessen van hun kinderen te betalen. Bovendien worden zwemlessen vaak niet door scholen aangeboden. We moeten ons dan ook echt allemaal afvragen wat we kunnen doen voor die grote groep ouders die niet in staat is om hun kinderen daadwerkelijk een zwemdiploma te laten halen, ook al willen ze dat nog zo graag. En hoe ernstig en triest het is dat er nog steeds kinderen verdrinken, hoef ik natuurlijk niemand uit te leggen. Wat is de rol van de ouders daarbij? Helaas hebben die ouders niet de mogelijkheid om dat te doen. Een andere groep ouders met een veel dikkere portemonnee is uitermate goed in staat om allerlei categorieën zwemlessen en nog veel meer te betalen. Maar, geachte collega van de VVD, een deel van de ouders kan dat niet. Dat is een van de redenen dat wij zeggen: bekijk nou eens of het niet allemaal wettelijk moet worden verankerd en of het niet moet worden geïmplementeerd in lesprogramma's.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik betwist ook niet dat er kinderen zijn die geen zwemdiploma hebben. Waar ik mij aan stoor, is dat er voor die kleine groepen die het betreft, meteen allerlei wettelijke verplichtingen zouden moeten komen. Volgens mij is dat niet aan de orde. Als er een probleem is bij een bepaalde doelgroep in Nederland, moeten we daar een oplossing voor vinden en moeten we niet iets heel groots gaan optuigen voor kinderen voor wie het niet nodig is.

De heer Van Dekken (PvdA):

Daarover verschillen we van mening. Dat is heel simpel. Wij hebben graag regie, wij hebben graag een goed plan en op termijn hebben we graag een wettelijke verankering. Op termijn zal er absoluut ook financiering bij moeten. Echter, de discussie over de vraag hoe een zwemdiploma er in Nederland uit moet zien, mag zo langzamerhand wel eindigen. Wie zich namelijk een klein beetje verdiept in de zwembranche, weet dat de wereld ongelooflijk verdeeld is en dat er allerlei aanbod is, met verschillende tarieven, categorieën, doelgroepen enzovoorts. Zwemles moet gewoon verplicht zijn, het liefst vanuit het onderwijs, en op termijn moet dat wettelijk verankerd worden. Dat is het standpunt van de Partij van de Arbeid.

Ik vervolg mijn betoog. De PvdA ziet ook graag dat scholen, sportverenigingen en buurtsportcoaches beter samenwerken om kinderen en ouders kennis te laten maken met sport en om de uren dat de sportfaciliteiten niet gebruikt worden, beter te benutten. Het zorgt voor extra gezonde beweging en levert bovendien een bijdrage aan het overeind houden van sportverenigingen en -faciliteiten in krimpgebieden. Hoe stimuleert de Minister dit en ziet zij daarin verbeterpunten?

Iedere week verliezen tientallen kinderen hun sportplezier, omdat ouders zich negatief bemoeien met het spel en er steeds meer bekend wordt over topsporters die wedstrijden oneerlijk beïnvloeden. De Partij van de Arbeid vindt dat intimidatie, criminaliteit en matchfixing niet thuishoren op de Nederlandse velden. Jonge sportertjes krijgen nog te vaak het verkeerde voorbeeld van hun idolen en hun ouders. Dat mogen we niet laten gebeuren.

De continue aandacht van de Partij van de Arbeid, maar ook van het CDA, voor een eerlijke sport, levert weliswaar resultaat op, maar we zijn er nog lang niet. Nog steeds hebben criminelen invloed op sportwedstrijden, sportclubs en supporters, en geeft een te groot deel van die professionele sporters aan weleens te zijn benaderd om wedstrijden te beïnvloeden. De regering reageert daar met haar beleid traag en niet alert op. Daarom wil de Partij van de Arbeid dat de regering meer lef en daadkracht toont om sport toegankelijk, veilig en eerlijk voor eenieder te maken. Met spanning wachten wij op de uitkomst van een door de PvdA afgedwongen onderzoek naar fraude, matchfixing en witwasserij binnen het betaald voetbal. Dat onderzoek loopt nu en krijgt langzamerhand een afronding. Ik heb uit betrouwbare bronnen zelfs vernomen dat het zou gaan om januari 2016. Dat zou een goed moment zijn voor de leden van de sportcommissie van de Tweede Kamer, wellicht samen met de collega's van Veiligheid en Justitie, om de felbegeerde hoorzitting daarover te organiseren, en om daarna het plenaire debat te houden dat al tweeënhalf jaar gepland staat maar nog niet geagendeerd was.

In dat debat kunnen we misschien ook het volgende aan de orde stellen: een centraal punt bij het Openbaar Ministerie, waar signalen kunnen worden gemeld, zodat eindelijk een start wordt gemaakt met de gecoördineerde aanpak van criminaliteit op de Nederlandse velden. Daarbij heb ik het niet alleen over de Nederlandse voetbalvelden.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dekken, ik wijs u erop dat u op zestien minuten spreektijd zit.

De heer Van Dekken (PvdA):

Akkoord, ik rond af. Zo'n punt zou er ook op Europees niveau moeten komen, omdat de gok- en dopingindustrie een internationale gelegenheid is met verschillende actoren. We hebben het hier in de afgelopen jaren veel over gehad in de Kamer. In verband met de Aziatische gokmarkt en de praktijken aldaar verwijs ik nog eens naar het artikel daarover in de Volkskrant van vorig jaar. Het is werkelijk ongelooflijk bedroevend wat er gebeurt in die wonderlijke wereld die niet ophoudt aan de grenzen van Nederland. Integendeel, dit fenomeen heeft de sportwereld zo langzamerhand geïnfiltreerd.

Ik had nog iets gezegd over het keurmerk van de NZVT (Nederlands Zekerheidssysteem Voedingssupplementen Topsport). Ik zou het mooi vinden als de Minister op korte termijn in overleg gaat met de Dopingautoriteit, de branchevereniging voor voedingssupplementen en NOC*NSF om dat keurmerk daadwerkelijk ingevoerd te krijgen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Dekken. Ik vraag mevrouw Bruins Slot om het voorzitterschap van mij over te nemen, zodat ik mijn inbreng kan geven.

Voorzitter: Bruins Slot

De voorzitter:

Wilt u nog dat ik u een seintje geef bij een bepaalde tijd, mevrouw Dijkstra?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik heb een goede blik op de timing. Ik probeer het zelf in de gaten te houden en de griffier helpt ook een beetje.

De voorzitter:

Dan geef ik u graag het woord.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Voorzitter. In juli 1976 behaalde de Nederlandse zwemster Enith Brigitha een fantastische prestatie. Ze won namelijk tweemaal brons op de Olympische Spelen, op de 100 m en de 200 m vrije slag. De bronzen medaille op de 100 m is er echter één met een gouden randje, want de nummers één en twee waren Oost-Duitse zwemsters die dankzij een intensief dopingprogramma succes na succes behaalden. Dat was dus geen eerlijke winst. Eigenlijk had Brigitha hier dus moeten winnen. Ook al vinden mijn fractie en Enith Brigitha zelf dat deze medaille goud waard is, het is natuurlijk nooit echt een gouden medaille geworden, omdat de dopingzaak volgens het IOC verjaard is. Wij als Kamerleden kunnen brons niet in goud veranderen, maar het zou toch eigenlijk mooi zijn – ik zeg dit tegen de Minister – als Enith Brigitha alsnog de lof krijgt die zij verdient. Daarvoor heeft mijn fractie twee voorstellen. Al jaren worden medaillewinnaars bij grote evenementen in het zonnetje gezet door het kabinet, bijvoorbeeld door een ontvangst bij de Minister-President. Zou de Minister kunnen onderzoeken welke sporters een medaille zijn misgelopen door dopinggebruik van concurrenten en zou zij hen alsnog kunnen ontvangen? En is de Minister bereid om samen met NOC*NSF te bekijken of zij het IOC ervan kunnen overtuigen om ook bij oudere zaken de medailles te geven aan degenen die deze werkelijk hebben verdiend?

De voorzitter:

De heer Van Dekken wil een interruptie plaatsen.

De heer Van Dekken (PvdA):

Het gaat niet zozeer om een interruptie. Ik vind het een schitterend voorstel en ik ondersteun het graag. Dat wilde ik even gezegd hebben.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, mevrouw Dijkstra.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Dat doe ik met veel plezier na deze interruptie.

Dit alles raakt natuurlijk aan de zeer actuele discussie over doping. We hebben recentelijk de schorsing van de Russische atleten gehad. In de paardensport waren er vorige week dopinggevallen. De voetbalwereld zou een dopingprobleem hebben. Kortom, doping is wijdverbreid en heeft een enorme impact op de topsport. Het is goed dat de Minister dit onderwerp tijdens het EU-voorzitterschap wil agenderen, want alleen een internationale aanpak helpt. Dat gaat verder dan de EU, maar het is in ieder geval een goede stap. Gaat de Minister er ook op aandringen dat alle landen en alle sporten onder de loep worden genomen?

Naast de dopingproblematiek spelen er in de sport helaas meer problemen die raakvlakken hebben met corruptie en justitie. Het is echt noodzakelijk dat er meer transparantie komt en dat er verantwoordelijkheid wordt afgelegd, vooral omdat er heel veel publiek geld in omgaat zoals bij de toewijzing van evenementen. Kan de Minister met NOC*NSF bekijken hoe dit in internationaal verband kan worden opgepakt, bijvoorbeeld door een vervolg op het convenant Goed Sportbestuur? Het kan ook helpen om monopolies van bonden als de FIFA te doorbreken, zodat zij gedwongen worden om zelfbewuster te opereren. Bovendien biedt het ruimte aan vernieuwende initiatieven. Kijkt de Minister hier ook naar?

De voorzitter:

Ik onderbreek u even, mevrouw Dijkstra, want ik wil namens de CDA-fractie een interruptie plegen.

Het is een goed punt dat mevrouw Dijkstra maakt; wij zien nu verschillende voorbeelden daarvan. Kijk maar naar het wereldkampioenschap voetbal. Met het oog daarop heeft de overheid ook geld in een bid gestopt. Het CDA vindt dat dat geld eigenlijk gewoon moet worden teruggehaald en dat de Minister daar samen met België werk van moet maken. Daar hebben we eerder naar gevraagd. De Minister heeft toen gezegd: het moet eerst onomstotelijk vaststaan dat hier sprake is van corruptie. Hoe kijkt mevrouw Dijkstra daartegen aan?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik mag in dit geval «u» zeggen, omdat u deze vraag stelt, voorzitter. Als u hetgeen wij daarover in de afgelopen tijd hebben gezegd, hebt gevolgd, dan weet u dat D66 als een van de eersten heeft aangegeven dat zij wil dat dat geld wordt terugbetaald als dit straks blijkt. Wij vinden dat heel belangrijk. Ik zal hier later in mijn bijdrage nog op terugkomen.

De voorzitter:

Staat voor mevrouw Dijkstra inmiddels onomstotelijk vast dat er sprake is geweest van corruptie en dat het allemaal doorgestoken kaart is? Dan kan de Minister eindelijk ook gewoon aan het werk gaan om dat geld terug te halen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Wij kunnen vaststellen dat alles er wel op wijst, maar we moeten inderdaad bewijs hebben. Dat is allereerst noodzakelijk en dan zal de Minister daar wat ons betreft heel snel werk van moeten maken.

Ik ga verder met mijn betoog. Een concreet voorbeeld van gesjoemel is de toewijzing van het WK voetbal in 2018. Zoals ik al zei, lijkt alles erop te wijzen dat Rusland dat niet op een eerlijke wijze heeft binnengehaald. In juni hebben wij er al voor gepleit om de kosten voor de kandidatuur terug te eisen bij de FIFA. Op basis van hetgeen ik in de pers gelezen heb, denk ik dat wij daar in de Kamer nu ook echt een meerderheid voor hebben. Mijn vraag aan de Minister is daarom: gaat zij hiermee aan de slag? D66 wil nog een stap verder gaan. Zoals we medailles afnemen van sporters die doping hebben gebruikt, moeten evenementen worden afgenomen van landen die hebben gesjoemeld. Wil de Minister alles doen wat vanuit haar positie mogelijk is om, als een toewijzing niet eerlijk blijkt te zijn verlopen, ervoor te zorgen dat er een nieuwe toewijzing komt?

Ik ga naar de wat gezelliger onderwerpen. Sport en beweging zijn vooral heel leuk, goed, gezond en sociaal. Ook tegenover corruptie, doping en sprekerskoren staan vele malen meer goede voorbeelden: eredivisiespelers die op bezoek gaan bij basisscholen om te praten over bewegen en gezonde voeding, clubs die zieke kinderen de dag van hun leven bezorgen, profclubs die hun velden en spelers beschikbaar stellen om te voetballen met vluchtelingenkinderen. Dit zijn maar een paar voorbeelden.

Ander mooi nieuws komt uit het vrouwenvoetbal. Het is geweldig dat de komende jaren twee grote toernooien in Nederland worden georganiseerd: het olympisch kwalificatietoernooi in 2016 en het EK in 2017. D66 weet eigenlijk wel zeker dat de Oranje leeuwinnen het fantastisch gaan doen. Ook al doen de leeuwinnen het op dit moment beter dan de leeuwen en groeit het vrouwenvoetbal enorm, de vrouwen lopen nog wel achter bij de mannen. Dat geldt niet alleen voor voetbal, terwijl bijvoorbeeld bij hockey de vrouwen juist iets vooroplopen, zowel in het aantal leden als in de waardering voor het nationale team. Ik zie dat de hockeyster in de persoon van de voorzitter knikt. Wil de Minister in kaart brengen welke sporten voor- en welke sporten achterlopen? Waar zitten de achterstanden, waardoor zijn die ontstaan en wat kunnen we van de voorlopers leren?

Ik wil in deze commissie een interessant punt neerleggen. Vorig jaar deed de E-sportbond een aanvraag om lid te worden van NOC*NSF.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik laat uw vorige vraag aan de Minister even op mij inwerken. U wilt graag informatie hebben over het al dan niet gelijk zijn van mannen en vrouwen bij diverse bonden. Ik vroeg mij af wat u met deze informatie wilt doen. Is het uw inzet om bij alle sportbonden een gelijk aantal mannen en vrouwen als lid te hebben of iets dergelijks? Wat wilt u met deze informatie?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Het zal bij de VVD bekend zijn dat D66 geen voorstander is van quota, ook niet in dit geval. Dat is niet het doel. Het is wel het doel om te bekijken hoe je er een versnelling in kunt aanbrengen. Het is heel mooi om te zien hoe veel meer meisjes en vrouwen zich op dit moment melden om te gaan voetballen en daar ook mee beginnen. Het blijft echter nog op achterstand en er zijn nog meer sporten waarbij je dat ook ziet. Wij vinden het belangrijk om te bekijken wat het heeft veroorzaakt bij de sporten die het wel goed doen, waardoor het zo gekomen is en hoe je dat van toepassing zou kunnen laten zijn op andere sporten waar echt nog een grote achterstand is.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik ben blij om van mevrouw Dijkstra te horen dat er geen quotum gesteld moet worden. Als ik het goed begrijp zou deze informatie gebruikt worden om sportbonden van elkaar te laten leren hoe zij van voorlopers kunnen leren, en is er verder geen rol voor de landelijke overheid om daarmee aan de slag te gaan. Zo beluister ik uw antwoord en dat lijkt mij heel zinvol.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik vind dat de landelijke overheid wel een rol kan hebben in het aanjagen en kan bekijken hoe ondersteuning geboden kan worden, maar absoluut niet in het hanteren van quota. In die zin kan ik de heer Heerema geruststellen.

Ik begon net over de e-sporten. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik, toen ik hoorde over de aanvraag om lid te worden, dacht «Is gaming een sport? Dat lijkt mij heel raar, want houdt het niet al die gameverslaafde kinderen achter de computer?» Als je er echter over doordenkt, valt er ook wel wat voor te zeggen. Schaken, bridgen en sjoelen zijn ook erkende denk- en behendigheidssporten, net als gamen. Bovendien is gamen een wereldwijd fenomeen met groots georganiseerde kampioenschappen. De kwartfinales van het WK League of Legends waren dit jaar in het Wembley stadion en de finale in Berlijn werd gevolgd door 30 miljoen kijkers. En dat is nog maar één van de populaire games. Ik ben dus benieuwd hoe de Minister hiertegen aankijkt. Ziet zij dit als een onderdeel van haar portefeuille Sport? Kan ik haar daarop aanspreken? Als dat zo is – ik ben heel benieuwd naar haar antwoord – wat gaat zij dan op dit terrein doen?

Veel studieregelingen, waaronder het studievoorschot, lopen tot het 30ste jaar, terwijl topsporters vaak pas na hun 30ste tijd hebben om te studeren, want dan zijn hun fysieke topjaren voorbij. Is het mogelijk om een uitzondering te maken voor oud-topsporters, zodat zij de mogelijkheid krijgen om na hun sportcarrière een studie te volgen?

Anderen zijn al ingegaan op het buiten bewegen, een heel belangrijk punt. In de brief van de Minister over het gebruik van de buitenruimte voor sporten noemt zij een paar mooie voorbeelden van samenwerking die buiten bewegen stimuleren. Zelf kom ik die mooie voorbeelden ook tegen, bijvoorbeeld in Zuidoost-Friesland, waar met applied health gaming in de buitenlucht ouderen worden gestimuleerd om op een leuke manier in beweging te blijven. Al die voorbeelden zijn prachtig, maar toch zie je dat het stimuleren van bewegen eerder als extraatje dan als voorwaarde wordt gezien bij de inrichting van de openbare ruimte. Heeft de Minister hierover contact met haar collega van I en M? Wordt dit punt meegenomen bij de uitwerking van de nieuwe Omgevingswet?

De Minister heeft onderzoek gedaan naar de uitgaven van gemeenten aan sport. Andere woordvoerders hebben hier al aandacht aan besteed, maar ik heb een ander punt. We zien bij de provincies nogal een verschil in taakopvatting ten aanzien van het domein sport en bewegen. De provincies Noord-Brabant en Gelderland begroten in vergelijking met de provincie Drenthe bijvoorbeeld relatief veel budget voor sport en bewegen. Zou het niet goed zijn om dit in kaart te brengen en hiernaar te kijken?

We hebben het vaak gehad over bewegen op school, maar bewegen is meer dan gym en zwemles. Er is bijvoorbeeld gebleken dat je heel goed springend de tafels uit je hoofd kunt leren, zelfs beter dan stilzittend. Recent onderzoek laat zien dat kinderen die bewegen tijdens de les, zich beter concentreren en beter onthouden wat zij aan het leren zijn. Het is eigenlijk zonde dat we daar niet meer mee doen. Wil de Minister samen met haar onderwijscollega's bekijken hoe we lerend bewegen meer kunnen stimuleren, bijvoorbeeld door dit mee te nemen in de lerarenopleiding?

Tot slot sluit ik mij aan bij de eerste opmerking van mijn VVD-collega, want ook ik ben blij met de sportraad.

De voorzitter:

Ik zag plotseling allemaal springende Kamerleden voor me die hun inbreng aan het leveren waren. Ik geef het voorzitterschap terug aan mevrouw Dijkstra.

Voorzitter: Pia Dijkstra

De voorzitter:

Wij zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Er was gepland dat wij nu zouden schorsen voor de lunch. Ik weet niet hoe u eraan toe bent en of u die schorsing nu wilt. Ik constateer dat dat het geval is.

De vergadering wordt van 11.16 uur tot 12.30 uur geschorst.

Minister Schippers:

Voorzitter. Een Minister is nooit zonder zorgen, maar toch wil ik beginnen met de opmerking dat het ontzettend goed gaat met de sport. Uit de woorden van de heer Van Nispen zou de suggestie kunnen ontstaan dat het helemaal niet goed gaat, maar als je kijkt naar de feiten en ziet wat er allemaal in het land gebeurt, is dat ongelooflijk veel. We hebben een heel hoge sportparticipatie, ook in een internationale vergelijking. Nederland is koploper in Europa met het aantal sportlidmaatschappen. We zien ook een, weliswaar voorzichtige, stijging in het beweeggedrag ten aanzien van de combinorm. Dat is mooi. Al drie jaar op rij hebben wij 12% daling van het aantal incidenten op en rond de velden en we hebben nog nooit zo veel kampioenen in de topsport gehad als vorig jaar. Ook hebben we nog nooit zo veel topsporters ondersteund met een stipendium. Dat komt vooral door de enorme stijging van het aantal paralympische topsporters. Het overgewicht van kinderen is inderdaad aanzienlijk, dat wil zeggen 13%, van wie 3% obees. Uit een internationale vergelijking krijgen we echter een ander beeld en zien we voor het eerst een stabilisatie van het percentage met overgewicht. Je kunt nooit na één jaar zeggen dat er sprake is van een trend. We zien zelfs, tegen alle internationale ontwikkelingen in, een daling van het overgewicht bij kinderen in wijken waar daar intensief aan wordt gewerkt. Dat is een zaak van lange adem. We hebben prachtige en succesvolle evenementen, waaronder het WK beachvolleybal en hockey. Ik kan ze allemaal opnoemen, maar de leden zijn er waarschijnlijk zelf ook geweest.

Omdat een aantal zaken werd gekenschetst als bezuinigingen, voel ik de behoefte om daar even op in te gaan. Als ik iets opplus voor twee jaar en de Kamer zegt dat het na die twee jaar dus een bezuiniging is, moet ik toch zeggen dat er sprake is van een opplussing van het budget. Ik zal het even langs lopen.

Als je kijkt naar de totale omvang van de sportbegroting, moet je wel concluderen dat we deze begroting ondanks de crisisjaren behoorlijk op orde hebben weten te houden en dat deze dus behoorlijk stabiel is geweest. We zien de blessurepreventie weliswaar dalen in de begroting, maar dat komt omdat de opleidingsbudgetten voor sportartsen structureel zijn overgeheveld naar het opleidingsfonds. De sportarts wordt nu net als de andere medisch specialisten uit het fonds betaald. Eerder hadden we dat apart op de begroting staan, maar nu niet. Dat betekent dus niet dat we de blessurepreventie in de uitgaven laten dalen. Deze liggen de komende jaren op hetzelfde niveau. Daar is dus geen bezuiniging. Voor de gehandicaptensport geldt dat het deel van de middelen dat met kennis te maken heeft met ingang van 2016 opgenomen is in het kennisbudget sport. Er is dus ook bij gehandicaptensport geen sprake van een bezuiniging op deze budgetten; ze worden alleen via een andere weg ingezet.

Met betrekking tot het stipendium geldt dat er voor de jaren 2015 en 2016 juist extra middelen zijn vrijgemaakt en beschikbaar zijn gesteld in verband met de toegenomen uitgaven van de stipendiumregeling. Voor de periode 2017 en verder wordt nu met betrokken partijen gekeken hoe we dat zullen vormgeven voor de olympische cyclus 2017–2020. Er is dus geen sprake van een bezuiniging.

Met betrekking tot doping geldt dat in 2015 nog sprake was van de financiële afwikkeling van incidentele projectsubsidies uit eerdere jaren. De structurele financiering van de autoriteit ligt de komende jaren op hetzelfde niveau als in 2015, dus ook daar hebben we geen bezuiniging.

De heer Van Nispen (SP):

Nu is in een notendop bijna mijn hele betoog beantwoord, maar ik ga ervan uit dat de Minister wel uitvoeriger op onderdelen ervan terugkomt. Ik wijs bijvoorbeeld op de sportblessurepreventie. Dan hoef ik daar nu niet uitgebreid op te interrumperen, want ik verwacht dat de Minister nog terugkomt op het pleidooi om kennis up-to-date te houden, te borgen en te delen als het gaat om secundaire en tertiaire preventie. Ik hoop dat de Minister nog terugkomt op het pleidooi om bijvoorbeeld het zitgedrag aan te pakken, het bewegingsonderwijs op orde te brengen en op de vraag of er meer bewogen kan worden in ziekenhuizen. Voor het overige zijn er inderdaad vragen beantwoord, waarvoor dank, maar ik kan niet in één keer alle interrupties plaatsen op die onderdelen.

Minister Schippers:

Het was niet de bedoeling dat ik nu in één keer op alles een antwoord zou geven. Ik werd getriggerd doordat de heer Van Nispen het beeld schetste dat er bezuiniging op bezuiniging op bezuiniging in de begroting zit. Dat is onjuist. Omdat er een aantal wijzigingen zijn geweest, kan ik me dat beeld voorstellen, als je sec naar de cijfers kijkt. Er zijn echter onderdelen uitgelicht en die worden nu elders gefinancierd. Ik vond het heel belangrijk om in de context van mijn verantwoordelijkheid aan te geven dat we de sportbegroting, die bescheiden is in het licht van wat in de hele samenleving aan sport wordt uitgegeven, op orde houden. Ik kom dus later op onderdelen terug en dan kan de heer Van Nispen zeggen of ik iets vergeten ben. Het was niet de bedoeling om in één keer op alles een antwoord te geven.

Gelet op de algemene schets die ik gaf, denk ik dat sport er in Nederland heel goed voor staat. Dat is te danken aan al die mensen die dag in, dag uit met enorm veel energie daarmee bezig zijn. De woordvoerders hebben vast ook weleens werkbezoeken afgelegd bij bijvoorbeeld een aantal buurtsportcoaches. Die mensen pompen er enorm veel energie in om in die buurten ervoor te zorgen dat men meer beweegt. Dat is namelijk ongelooflijk belangrijk, niet alleen voor de gezondheid maar ook voor de prestaties. Mijn standaardverhaal richting het onderwijs is ook altijd dat goed bewegen zo belangrijk is voor de prestaties. Het is echter ook een bindend geheel in onze samenleving. Dat is van groot belang. Dat moeten we niet onderschatten. Zeker de heer Van Dekken had het erover dat de enorm belangrijke functie van sport verbinden en integreren is. Ook in tijden waarin heel veel vrijheden onder druk staan, is sport iets ongelooflijk belangrijks. Ik ben dan ook heel blij dat NOC*NSF van het IOC een subsidie heeft gekregen voor het laten sporten van vluchtelingen. Dat geeft ook maar weer aan dat sport over allerlei politieke en ideologische grenzen heen een belangrijke rol kan spelen.

Ik neem hierbij ook maar even de vragen over de veiligheidsprotocollen mee. Deze vallen onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Ze zijn actueel, want niet alleen bij voetbalwedstrijden of andere grote sportevenementen maar ook bij culturele evenementen is er een behoorlijke alertheid. Het is heel goed dat die er is. De NCTV heeft met de KNVB gesproken. Ze zien nu geen aanleiding tot extra maatregelen rondom evenementen en voetbalwedstrijden, maar de veiligheidsorganisatie wordt nu wel extra goed bekeken. Onder «veiligheidsorganisatie» wordt verstaan: de afspraken over communicatie met het lokale bevoegd gezag en de calamiteitenprocedures. De NCTV heeft afgelopen vrijdag alle lokale bestuurders per brief geïnformeerd over extra attentie voor hun veiligheidsorganisatie. De KNVB heeft de directies van de voetbalclubs hierop geattendeerd. Je moet dus een goede ketensamenwerking hebben en je moet alert zijn, maar je moet ook, als dat verantwoord is, sportwedstrijden door laten gaan, juist omdat ze zo belangrijk zijn.

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik dank de Minister voor haar antwoord en voor de check. Er zijn dus geen extra aanpassingen nodig. Mag ik dat concluderen?

Minister Schippers:

Men heeft elkaar gesproken en ziet vooralsnog geen aanleiding tot aanpassingen. Men heeft echter wel gezegd dat er goed moet worden gekeken naar hoe de veiligheidsorganisatie in elkaar steekt en of dat goed genoeg is. Het is altijd goed om er nog eens naar te kijken. Dat gebeurde ook bij de ebolacrisis. Elk ziekenhuis, iedereen heeft toen zijn protocollen afgestoft en heel goed bekeken wat men moest doen als ebola zou worden geconstateerd. Het is dus heel goed dat de NCTV daarover contact heeft opgenomen met de KNVB aan de ene kant en de bestuurders aan de andere kant, twee belangrijke partijen in dezen.

De heer Van Dekken (PvdA):

Kort en goed: ik stelde de vraag ook in internationaal verband. Komt de Minister daar nog op terug? Of is het antwoord dan hetzelfde?

Minister Schippers:

Ik kom straks nog op de EU. Ik weet niet precies wat u wilt. Wilt u nog iets weten over de veiligheidsorganisatie?

De heer Van Dekken (PvdA):

Het ging over de Nederlandse inbreng bij internationale sportevenementen en dergelijke. Heeft Nederland, bijvoorbeeld bij het EK voetbal, los van het sportieve deel waaraan we helaas niet mee doen, een inbreng aangaande de veiligheid?

Minister Schippers:

Niet alleen op nationaal, maar ook op internationaal niveau is hierover een heel drukke uitwisseling. Dingen kunnen echter ook gaan zoals ze niet zijn gepland. De heer Van Dekken zei zelf al dat wij in Hannover waren. Voor mij voelde het als een afgang om een symbolische wedstrijd te organiseren die vervolgens niet door kon gaan. Dan gaat de symboliek twee keer zo hard de andere kant op. Aan de andere kant hebben wij netjes naar de veiligheidsdiensten geluisterd door te vertrekken toen zij daarom vroegen. Zo moet het. Als het bevoegd gezag van oordeel is dat iets niet door kan gaan, zit er niets anders op dan netjes naar huis gaan. Laten we het echter wel zo veel mogelijk blijven doen waar het kan en verantwoord is.

Het gaat dus goed met de sport. Ik had al aangegeven dat het aantal excessen en veiligheidsincidenten gestaag daalt. Dat is heel belangrijk. Het stipendium hebben we incidenteel opgehoogd. Het succes is mede toe te schrijven aan het ingevoerde leeftijdsvariabele stipendium. In het olympisch jaar waren de Nederlandse sporters in Londen zeer succesvol, met name de paralympische sporters. We zullen ook voor de volgende cyclus bespreken hoe we dit op een deugdelijke manier kunnen voortzetten.

Ik kom op het EU-voorzitterschap. Zoals al is gecommuniceerd zetten wij voor het voorzitterschap in op integriteit in de sport. Daarbij denken wij met name aan transparantie en goed bestuur. Een van de woordvoerders vroeg of goed bestuur ook onderdeel van de inzet is. Dat is het zeker. Ik zeg altijd: fair play in de bestuurskamer en op het veld. Doping en matchfixing zijn voor de Europese Unie eveneens belangrijke onderdelen om actief op te zijn. Wat wil ik bereiken? Ik denk dat het van groot belang is om als Ministers van Sport gezamenlijk een krachtig signaal af te geven over de integriteit van de sport en duidelijk te maken dat we daarin echt verbeteringen willen zien. We willen dat er sprake is van integere, kosteneffectieve en transparante toewijzing, uitvoering en opbrengsten bij grote sportevenementen. We willen in Europees verband toewerken naar evenementen die de positieve waarden van sport uitstralen en kunnen rekenen op maatschappelijk draagvlak. Daar hoort ook het bijdragen aan een betere concurrentiepositie van Europese landen bij sportevenementen bij. Niet degene die de grootste zak geld op tafel legt, krijgt het evenement, ook andere aspecten spelen daarbij een rol. Ik noem ook het opstellen van een reactie vanuit de Europese Unie op een bijdrage aan de verdere concretisering van de agenda 2020 van het IOC. Ik wil tegelijkertijd stellen dat de sport ook zelf de verantwoordelijkheid heeft om de eigen sector op te schonen. Het is een illusie dat wij dat vanuit de overheid kunnen doen. Ik streef naar een samenspel. Als zij het hoog op de agenda hebben en wij ook, en we daarvan een gezamenlijke actie proberen te maken, dan kunnen we het hoogste rendement behalen. Wat kan de overheid dan doen? Wij kunnen handreikingen opstellen voor goed bestuur. Dat zijn onderwerpen die ik met collega's in Europees verband zal bespreken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik dank de Minister voor haar uitleg hierover. Het is goed dat er gewerkt wordt aan een betere en schonere toewijzing van sportevenementen, want op naar corruptie ruikende praktijken zitten we natuurlijk niet te wachten. Er zit echter nog een ander element in dat me nog niet helemaal duidelijk is. We hebben ongeveer 36 internationale federaties. De FIFA en de UEFA zijn gevestigd in Zwitserland. Zij zitten in een juridisch niemandsland waarin verantwoording zeer marginaal aanwezig is. De Minister heeft het over good governance. Kijkt zij dan ook naar dit soort aspecten om de top van de organisatie schoner te maken?

Minister Schippers:

De organisatie van een sport is nooit een staatsorganisatie geweest. Die is van onderop georganiseerd. Die sporten hebben zich internationaal verbonden. Die hebben een internationale organisatie opgezet. Zwitserland is verder een fatsoenlijk land. Als men zich in Zwitserland wil vestigen, wie ben ik dan om daar iets tegen te hebben? Wel vind ik dat je ervoor moet zorgen dat je in de top in ieder geval roomser bent dan de paus als je van je spelers fair play op het veld vraagt. Je moet ervoor zorgen dat daar geen verdenkingen en allerlei zwemen van corruptie bestaan. Verschillende commissieleden hebben vragen gesteld over de FIFA. Het is heel helder. Ik ben blij dat de Verenigde Staten en Zwitserland zelf onderzoek doen. Ik wacht die onderzoeken uiteraard af. Het is echter heel goed dat daar wordt bekeken of wij nog met droge ogen kunnen vertellen dat deze organisatie schoon is. Als je dit niet meer kunt, verlies je namelijk heel je gezag voor alles wat je verder van die sport zelf gaat vragen. Ik denk dus dat het land van vestiging minder belangrijk is dan de vraag hoe je aan sport laat zien dat je schoon en eerlijk bent.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Als we verder inzoomen op de internationale sportbonden, maar ook op de UEFA en de FIFA en good governance, hoe gaat het dan bij thema's als transparantie, interne democratie, checks-and-balances en solidariteit, die de Minister ook gaat agenderen tijdens het Nederlandse voorzitterschap? Dat zijn volgens de CDA-fractie de thema's waarom het moet gaan om ervoor te zorgen dat die zweem van corruptie verdwijnt en het beeld bestaat dat de besturen roomser zijn dan de paus.

Minister Schippers:

Geen enkele overheid gaat over deze internationale bonden. Zij hebben vrijheid van vereniging. Zij hebben zich verenigd en organiseren spelen. Je ziet wel dat die bonden zeker bij heel grote sporten, zoals voetbal, inmiddels een enorme macht hebben gekregen over zaken die de overheid uiteindelijk soms meefinanciert. Kijk bijvoorbeeld naar de bids. Daar komt een soort vermenging voor. Dat vind ik ook voor mijzelf een goed argument. Vroeger mocht een Minister van Sport nooit iets over de FIFA zeggen. Daarvan heb ik al een tijdje geleden afscheid genomen. Dat vind ik namelijk niet. Je kunt er ook een oordeel over hebben. En er moet schoon schip worden gemaakt. Dat is allemaal niet zo moeilijk. Daarover zijn wij het allemaal eens. Je ziet nu dat er daadwerkelijk schoon schip gemaakt wordt. Dat is laat, maar beter laat dan nooit. Er lopen ook daadwerkelijk onderzoeken. Ik zou daaraan via het Europese voorzitterschap een impuls willen geven. De FIFA staat wel voor iets, namelijk dat het niet helemaal goed gaat. Dat is een understatement. Ik zou graag met de Ministers van Sport willen verkennen in hoeverre zij ook bereid zijn druk uit te oefenen om ervoor te zorgen dat we bij toekenning van grote evenementen in het kader van de integriteit van de sport één lijn kunnen trekken en veel meer gezamenlijk kunnen optrekken dan we tot nu toe hebben gedaan.

Ik blijf even bij het thema FIFA. Er lopen nu twee juridische onderzoeken naar de vermeende corruptie binnen de FIFA: één in de Verenigde Staten en één in Zwitserland. Ik heb ook aangegeven dat de KNVB momenteel samen met de Belgische Voetbalbond de mogelijkheden onderzoekt tot terugvorderen van het geld dat was gemoeid met het bid voor het WK 2018. Zowel deze twee bonden als wij wachten af wat er uit de onderzoeken komt. Zodra op basis van de onderzoeken wordt aangetoond dat de toewijzing niet correct is verlopen, beraden wij ons op vervolgstappen.

Voorzitter: Bruins Slot

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

De Minister zegt dat de regering zich dan gaat beraden. Waaraan moet ik dan denken? Stel dat er uit het onderzoek komt dat er zaken fout zijn gegaan. Wat is dan de houding van de Nederlandse regering?

Minister Schippers:

Je moet bekijken wat er juridisch mogelijk is, maar ook wat er uit zo'n onderzoek is gekomen. Is dat klip-en-klaar of is het een beetje...? Zo'n onderzoek kan alle kanten opgaan. Dat is evident. Ik zeg niet: wij hebben dat bid gedaan en dat is nu verleden tijd. Daarmee zeg ik al dat wij met zeer veel interesse gaan kijken naar het onderzoek en wat daaruit komt. Wij bezien daarna wat er mogelijk is. Het is op zichzelf niet gebruikelijk om daarop vooruit te lopen. Ik zeg nu in ieder geval niet dat het voor ons toch al uitgegeven geld is, ongeacht wat er uit het onderzoek komt. Wij komen met een standpunt dat afhankelijk is van wat er uit het onderzoek komt en hoe ernstig dat is en ook welke juridische aanknopingspunten er zijn.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Dit betekent dat het voor de Minister niet uitgesloten is dat het geld voor het bid wordt teruggevorderd of teruggevraagd.

Minister Schippers:

Zeker niet.

Voorzitter: Pia Dijkstra

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik heb over deze kwestie Kamervragen gesteld. De Minister antwoordt nu daarop. Mocht het echt zo zijn dat het allemaal niet deugdelijk is verlopen, dan gaat zij het geld eventueel terugeisen. Is het dan ook mogelijk om te bekijken waar die geldstroom precies heeft gelopen in de WK-lobby? Dat is ook zo'n vraag die al heel lang boven de voetbalmarkt zweeft.

Minister Schippers:

Precies daarom ben ik zo voorzichtig met het beantwoorden van deze vragen. Je krijgt namelijk altijd weer vervolgvragen. We moeten eerst afwachten wat er uit deze onderzoeken komt. De twee bonden zijn al bezig om met elkaar te bekijken wat er mogelijk is. Voor ons zijn de aanknopingspunten uit het onderzoek van belang voor de vervolgacties. Ik wacht het onderzoek dus eerst even af.

Ik ga verder met mijn betoog. De afgelopen jaren heeft, zoals gezegd, een aantal prachtige evenementen plaatsgevonden in Nederland, zoals het WK beachvolleybal met de heel mooie technologische innovatie van het volleyen op de Hofvijver. Dat is de wereld overgegaan. Dan zie je dat de sport ook op economisch vlak iets kan betekenen, omdat de sport deze mogelijkheden liet zien. Bovendien vonden de start van de Tour de France in Utrecht en het EK vrouwenvolleybal plaats. Het ging ook weleens minder goed, zoals bij de kandidatuur voor de Europese Spelen.

Een en ander is aanleiding geweest om een sportraad op te richten. Ik heb die raad zes opdrachten gegeven. Ik maak mij bijvoorbeeld zorgen over het feit – dat heb ik ook geschreven – dat de helft van de grote sportevenementen in de rode cijfers belandt. Wie draait daarvoor op? Dat is niet de rijksoverheid, maar het zijn wel vaak de gemeenten, de sponsors of de bonden zelf. Dat is eigenlijk niet de bedoeling.

Verder zijn er side events. Die stellen wij vaak als voorwaarde voor het subsidiëren van een groot sportevent. Meestal zie je dan een piek: op het Plein en overal werd er bijvoorbeeld gehockeyd. Dat was ontzettend leuk, maar hoeveel kinderen zijn daarna blijven hockeyen die dit voorheen niet deden? Hoeveel kinderen die dit eerst niet deden, zijn als gevolg van de start van de Tour blijven fietsen? Je wilt dat de «legacy» – zo noemen ze dat in de sport – de impact van zo'n evenement op de sportparticipatie in eigen land duurzamer wordt. Hoe kun je die duurzamer maken?

Een ander belangrijk argument voor het oprichten van de sportraad is dat het wiel heel vaak opnieuw wordt uitgevonden. Ik vind dat heel jammer, want eigenlijk wil je dat het volgende sportevenement op de schouders van het vorige staat. Op die manier word je steeds beter in wat je doet. Om al die redenen hebben wij dus een sportraad ingesteld voor vier jaar. André Kuipers heeft net na die instelling toegezegd. Dat liep een beetje gelijk. Hij zal dus ook deelnemen.

Voor de sportraad hebben wij mensen op basis van hun achtergronden gezocht. André Kuipers hebben wij bijvoorbeeld gevraagd op basis van zijn wetenschappelijke en innovatieve achtergrond. Je ziet namelijk dat er heel veel interactie is tussen sport en innovatie, voeding en zorg, bewegen en leren en het materieelgebruik in de sport en in de samenleving. Wij wilden daarom graag wetenschappelijke, innovatieve aandacht in de sportraad. Wij zijn dan ook heel blij dat André Kuipers heeft toegezegd. De sportraad gaat van start en ik verwacht dat wij de evenementen daardoor beter kunnen aanpakken.

Nu kom ik op doping. Het is evident dat eerlijke en schone sport belangrijk is. Overigens wordt mij vaak de vraag gesteld wat er eigenlijk tegen doping is. Ik antwoord dan: als je zo gaat beginnen, waar is dan het einde? Wij vinden sport ook belangrijk omdat sporten gezond is, maar een overheid kan toch niet legitimeren dat mensen zich kapotsporten of dat zij na hun sportcarrière dood neervallen? Dan hebben wij wel een kampioen gehad, maar hij is er niet meer. Voor mij is het helemaal niet de vraag of schone sport belangrijk is, dat is zo. Wij hebben een dopingconferentie georganiseerd. Tijdens die conferentie hebben wij laten weten dat wij drie ton extra investeren in het plan Samen voor een schone sport.

In het rapport van de onafhankelijke commissie in opdracht van het WADA worden serieuze aantijgingen geuit en wordt een beeld geschetst van systematisch gebruik van doping in Rusland met betrokkenheid van officiële instanties. Ik ga ervan uit dat niet alleen het WADA, maar ook de sector van de atletieksport en de Russische autoriteiten het rapport zeer grondig zullen bestuderen. Misschien vinden zij daar dingen in die zij al wisten. Ik verwacht dat zij maatregelen nemen waar dat nodig is.

Het wetsvoorstel is een complex geheel en een terugkerende vraag. Ik ben daar niet trots op, want ik ben het met mevrouw Bruins Slot eens dat sommige tradities leuk zijn, maar dit is iets minder leuk. Iedere keer als wij weer een stap verder waren met het wetsvoorstel, kwamen er weer beren op ons pad waardoor dingen anders moesten worden geformuleerd met het oog op mensen met een ander belang. Het wetsvoorstel ligt nu voor advies voor bij de Raad van State; het is dus al door de ministerraad. Ik verwacht begin volgend jaar eindelijk met die langverwachte wet naar de Tweede Kamer te kunnen komen.

Er is een aantal vragen over doping gesteld. Ik acht het van belang om aan te geven hoe wij een en ander hebben georganiseerd. De dopingstrijd moet binnen de sport worden gevoerd. De overheid kan niet als ware zij een politieagent, die strijd over de hoofden van de sport heen voeren. Voor de bestrijding van het gebruik van doping in de topsport volgt Nederland de internationale verplichtingen. Er is een wettelijke basis nodig opdat de dopingautoriteiten hun taak kunnen blijven uitvoeren. Het tegengaan van de productie van en de handel in doping is een overheidstaak op basis van de Geneesmiddelenwet in combinatie met de Wet op de economische delicten. Het tegengaan van doping in de breedtesporten, waaronder fitness, is een nationale verantwoordelijkheid.

Het wetsvoorstel dat nu bij de Raad van State ligt, gaat ervan uit dat de Dopingautoriteit een zbo wordt. In het kader van de implementatie van deze wet wordt ook de samenwerking met de IGZ, het OM en de douane versterkt. De passages over de definitie en aantallen laat ik nu maar even achterwege. Voor de helderheid: voor de instellingssubsidie Dopingautoriteit is 1,5 miljoen uitgetrokken. Daarnaast leveren wij jaarlijks een bijdrage aan het WADA, terwijl voor dopingvrije sportcultuur drie ton beschikbaar is. Verder financiert NOC*NSF de dopingcontroles. De overheid zal in die zbo verantwoordelijk worden voor de uitvoering van de dopingcontroles, maar de financiering ervan blijft bij de sport. Dat is logisch. In de sport wordt veel geld verdiend en gaat veel geld om. Ik geef het voorbeeld van de Tour. Zouden wij dan met belastinggeld de dopingcontroles moeten betalen die eigenlijk bij de Tour horen? Dit is overigens maar een voorbeeld van een sportevenement, want als een sport dit goed heeft opgepakt, is het wel de wielersport. Ook in andere sporten wordt veel geld verdiend en het zou gek zijn als de dopingcontroles dan door de belastingbetaler moeten worden betaald. Wij moeten er wel voor zorgen dat het goed is georganiseerd, maar de sport moet er zelf voor zorgen dat die controles worden gefinancierd.

Behalve voor de uitvoering zal dit zbo gaan zorgen voor de zogenaamde «intelligence and investigation»-activiteiten. Omdat wij een berisping hebben gekregen voor het gebruik van Engelse termen, zal ik het ook anders zeggen: hoe pak je het slim aan en hoe spoor je dat op? Verder zorgt het zbo voor het geven van voorlichting. Dat is dus de preventieve tak in de sport en de daarmee samenhangende activiteiten.

Hoe staat het met het gebruik van doping onder amateursporters in Nederland? De laatste prevalentiecijfers over dopinggebruik in sportscholen en fitnesscentra stammen uit 2009. Het door de Dopingautoriteit uitgevoerde onderzoek wees uit dat ongeveer 8,2% van de sportschoolbezoekers één of meer soorten doping gebruikt. In aantallen uitgedrukt zijn dit 164.000 sportschoolbezoekers. Wij hebben geen recentere onderzoeksgegevens beschikbaar. Op basis van verschillende soorten indirecte informatie, ook uit de omringende landen, is het aannemelijk dat het dopinggebruik niet is afgenomen en misschien zelfs is toegenomen. Om dat daadwerkelijk te kunnen zeggen, hebben wij echter een nieuw onderzoek nodig.

NOC*NSF is teruggekomen van het voornemen om de financiering ten aanzien van dopingcontroles terug te schroeven. Het is belangrijk dat de sport zijn verantwoordelijkheid blijft nemen voor de financiering van de uitvoering van de dopingcontroles conform de WAD Code 2015. Wij zijn in gesprek met NOC*NSF over een verhoging van het aantal controles vanaf 2017 omdat wij in vergelijking met andere landen achterblijven.

Dan ga ik in op de voedingssupplementen en de doping die daar soms in zit. In hoge concentraties kan dit soms gevaarlijk zijn. Recentelijk zijn daar ook gevallen van in het nieuws gekomen. De Dopingautoriteit heeft met de instellingssubsidie van VWS het Nederlands Zekerheidssysteem Voedingssupplementen Topsport (NZVT) ontwikkeld. De voedingssupplementen op deze lijst zijn per batch gecontroleerd op de aanwezigheid van dopinggeduide stoffen. Iedereen, zowel beoefenaars van topsport als van breedtesport, kan deze lijst raadplegen. De Dopingautoriteit ontwikkelt daarnaast, wederom met de instellingssubsidie van VWS, een supplementenwijzer in de vorm van een app die vooral gericht is op fitness. De app richt zich niet op producten, maar op de werkzame ingrediënten. De app laat ten eerste zien of de ingrediënten werken – doen ze wat de sporter hoopt dat ze doen? – en ten tweede of ze op de dopinglijst staan. Eigenlijk is dus al in kennis en informatie geïnvesteerd. Een keurmerk stel je in opdat mensen kunnen kiezen op basis van een keurmerk. Keurmerken worden altijd op particulier initiatief ingesteld. In de zorg kennen wij heel veel keurmerken, die iets over de zorg moeten zeggen. Voor degene die de voedingssupplementen gebruikt, is er dus een mogelijkheid om daadwerkelijk op een goede manier aan kennis te komen.

De voorzitter:

Bent u aan het einde van het blokje doping? Dan zijn er wat vragen voor u.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik mis nog het antwoord op de vraag of de voor- en nadelen van de wijze van financiering van dopingcontroles op een rijtje gezet kunnen worden. Dat heb ik nog niet expliciet gehoord.

Minister Schippers:

Bij het wetsvoorstel over doping zullen we uitgebreid bespreken wie wat doet. In dat wetsvoorstel hebben we geregeld dat wij verantwoordelijk zijn voor de controles maar niet voor de financiering. Als je dat anders wilt, kan dat bij de behandeling van het wetsvoorstel ter sprake komen. Ik vind zelf dat we dit niet anders moeten doen. Anders had ik het via het wetsvoorstel ook niet zo geregeld. Als de overheid het overneemt, haal je namelijk dingen weg bij de sport waarvoor de sport zelf de verantwoordelijkheid moet dragen. Ik vind ook dat we ervoor moeten waken dat we de lusten bij één partij laten en de lasten naar de belastingbetaler trekken. Dat vind ik niet goed te verantwoorden. Je kunt je euro namelijk maar één keer uitgeven. Dat betekent gewoon dat je het geld bij andere doelen weghaalt.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat komt dan wel bij de behandeling van het wetsvoorstel. Ik hoor dat er wel iets verandert, namelijk dat de verantwoordelijkheid voor de dopingcontroles bij de overheid komt te liggen. Deze wordt dan bij een zbo neergelegd. Er lijkt dus sprake van een bepaalde mate van verandering. Wat mij opviel in het verhaal van de Minister, is dat zij zich er zorgen over maakt dat het aantal dopingcontroles achterblijft. Dat klopt. In 2013 hadden we nog meer dan 1.900 controles. In 2016, een olympisch jaar, blijven we op een schamele 1.700 hangen. De Minister gaat daar pas in 2017 iets aan doen. Ze is nu in overleg met NOC*NSF. Waarom doet ze niet iets in 2016?

Minister Schippers:

De overheid is conform het wetsvoorstel verantwoordelijk voor de uitvoering. Dit heeft te maken met privacyaspecten. Daarom moeten we ook een zbo oprichten. Het feit dat een en ander niet conform de privacywet- en regelgeving was, is de aanleiding geweest voor de dopingwet. Daarom neemt de overheid deze verantwoordelijkheid. Hoeveel controles gedaan worden, is echter aan de sport zelf. Ik wil de sport er wel op aanspreken, maar hij moet het zelf regelen. Het intensiveren van de controles moet de sport ook regelen, want hij moet het zelf financieren. Elke sport heeft er zelf ook gigantisch groot belang bij dat hij niet in een situatie komt zoals die van de wielersport, waarin de sport wordt afgeserveerd wegens dopinggebruik. Dat is iets wat iedere sporter maar ook iedereen die in en om die sport werkt, als verantwoordelijkheid moet zien. Dat wil ik dus niet van de sport overnemen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Overnemen is één, maar tijdelijk ondersteunen is een tweede. Het komende jaar is namelijk wel bijzonder. Het voorzitterschap van deze Minister staat in het teken van de integriteit van de sport. De fusie van de Lotto en de Staatsloterij is nog steeds niet op orde. Dit maakt de financiering vrij instabiel. Nederland loopt het risico om op de watchlist van het WADA (World Anti-Doping Agency) terecht te komen. Nederland heeft een fantastische reputatie als sportland. Die laten we toch niet in 2016 onder druk zetten?

Minister Schippers:

Ik heb drie ton extra vrijgemaakt om samen met de sport actie te ondernemen op de taak die wij wel hebben, namelijk preventie. Hoe kunnen we deze taak beter vormgeven? Het is nog een heel andere stap om geld weg te halen bij breedtesport of bij een evenement om daarmee de sport schoon te maken, ook al doen we het tijdelijk. Er zijn tenslotte ook allerlei verdienmodellen in de sport. Dat is toch de eigen verantwoordelijkheid van de sport? Dat moet de sport toch zelf oppakken? Ik heb geen gratis geld. Ik moet het altijd ergens vandaan halen, dus ook als ik, terwijl we dit nog nooit hebben gedaan, een taak gedeeltelijk van de sport overneem. Tot nu toe hebben we die taak altijd bij de sport gelaten.

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik heb vragen gesteld over het Nederlands Zekerheidssysteem Voedingssupplementen Topsport en het keurmerk. Als alle topsporters alleen supplementen zouden gebruik met het NZVT-keurmerk, zou waarschijnlijk niemand ooit positief testen. We hebben een app in het leven geroepen, maar dat vind ik ongelofelijk vrijblijvend. Bovendien is het onderzocht door de Dopingautoriteit. Die is erbij betrokken. Ook NOC*NSF is erbij betrokken. Ik vroeg alleen aan de Minister of het goed zou zijn om in overleg met die partijen te bekijken of dat keurmerk daadwerkelijk zou moeten worden ingevoerd. Dat kun je ook weer relateren aan de antidopingwet. Nu helemaal niets doen en zeggen «u kijkt maar op de app of dat supplement deugdelijk is of niet» vind ik zelfs een beetje griezelig als het gaat om de gezondheid van onze topsporters, maar ook onze amateursporters.

Minister Schippers:

Wij doen juist niet helemaal niets. Er is daadwerkelijk een Nederlands Zekerheidssysteem Voedingssupplementen Topsport opgericht, dat ook controleert. Er is een app ontwikkeld, die zich niet op producten maar op de ingrediënten richt. Uiteindelijk stopt de sporter echter iets in zijn mond. Als we bekijken hoe hij daaraan komt, weten we allemaal dat dat massaal via internet gebeurt. Laten we niet doen alsof het allemaal netjes wordt gekocht. Dat gebeurt massaal via internet. Wat kun je als overheid dan het beste doen? De keurmerken bereiken het internet niet. Het komt vaak uit het buitenland; dat weet je allemaal niet. Wel kan men zelf via de app kijken. Ik zou als eerste zeggen: koop niets per internet. Maar goed, je wilt natuurlijk dat men op de producten kan kijken en dat men ook zelf naar voedingssupplementen kijkt die daadwerkelijk per batch zijn gecontroleerd. Dat is een verantwoordelijkheid die we dus wel degelijk hebben opgepakt. Een keurmerk gaat hier maar zeer betrekkelijk werken, ben ik bang. Ik vind de conclusie dat we er niets aan doen dus ook geheel onterecht.

De heer Van Dekken (PvdA):

Dat laatste was niet mijn conclusie. Ik bepleit wel degelijk een keurmerk, wetende dat de helft van de topsporters producten gebruikt die niet zijn getest door een erkend systeem. Dat haal je inderdaad van internet, dat haal je desnoods achterin het schuurtje bij de sporthal. De illegale handel vindt inderdaad op heel andere terreinen plaats, maar het is toch wel een redelijke kans voor open doel om ervoor te zorgen dat er een keurmerk komt. Dan kunnen de sporters die het wel zuiver willen doen, het ook daadwerkelijk zuiver doen. We willen met zijn allen doping bestrijden. Als we het nu laten lopen omdat de handel toch via illegale kanalen plaatsvindt, is het einde zoek. We kunnen wel wachten op een wet die vertraagd is, maar dan is het voor nu en zeker in 2017 absoluut niet genoeg. Ik pleit dus nogmaals voor het invoeren van dat keurmerk.

Minister Schippers:

Ik zie niet wat een keurmerk zou oplossen. Ik vind het volgende van belang. Ten eerste is het van belang dat consumenten hun voedingssupplementen kopen bij een betrouwbare winkel in voedingssupplementen. Die zijn er. Daar kun je betrouwbare voedingssupplementen kopen. Ten tweede hebben wij een Nederlands zekerheidssysteem waarbinnen wij op productniveau onze dingen doen. Ten derde hebben we een app waarmee je op ingrediëntniveau kunt toetsen.

Voorzitter. Er was nog één vraag over doping, te weten die van mevrouw Dijkstra. Zij zei dat mevrouw Brigitha medailles heeft gehaald tijdens het WK zwemmen – dat is al enige tijd geleden, in 1973 en in 1975 – en dat zij eigenlijk geen brons, maar goud had moeten hebben. Mevrouw Dijkstra vroeg of dit alsnog kan worden hersteld. Ik begrijp de emotie waaruit deze vraag is gesteld, omdat het zo oneerlijk is als je derde bent omdat er vals gespeeld is. Tegelijkertijd moeten we realiteitszin hebben als het gaat om wat we ermee zouden kunnen doen. De WK's waaraan mevrouw Dijkstra refereert, waren in 1973 en 1975. Toen gold de wereldantidopingcode nog niet eens. Zo lang is dat geleden. Dat is het eerste. Het tweede is dat het niet in mijn invloedssfeer ligt om te bepalen wie alsnog een medaille krijgt. Dat is aan het IOC als het een olympische sport betreft en aan de desbetreffende internationale federatie als het een WK of EK betreft. Ik denk dus dat het heel erg lastig is, want hoever ga je dan terug? Ga je terug tot 1973 of tot 1963? Het is natuurlijk wel in meer jaren voorgekomen. Ik vind het wel een heel sympathiek idee, maar ik zou niet zo een-twee-drie weten hoe ik dat idee moet uitvoeren.

Voorzitter: Bruins Slot

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik heb deze vraag gesteld, omdat degenen die goud winnen bij grote evenementen door het kabinet of door de Minister-President worden ontvangen en in het zonnetje worden gezet. Zou de Minister niet eens kunnen bekijken of iemand als Enith Brigitha die eer niet alsnog te beurt zou kunnen vallen? Dat ligt natuurlijk wel in de invloedssfeer van de Minister.

Minister Schippers:

Het zou een onderzoek vergen omdat we moeten uitpluizen of deze situatie zich niet veel vaker heeft voorgedaan. Je kunt het ook symbolisch doen door iemand voor de hele groep te eren, maar ik denk dat er velen zijn die vinden dat je dan iedereen terug zou moeten zoeken. Ik wil hier best eens op kauwen, maar het lijkt mij heel erg ingewikkeld om het goed doen. En het is natuurlijk wel van belang dat je het goed doet, want als je iemand alsnog eer geeft, kan een ander weleens zeggen: hallo, ik had hier in 1965 mee te maken en waarom krijg ik die eer dan niet? De uitvoering lijkt me lastig, maar ik wil best eens bekijken of we iets zouden kunnen doen, misschien ook wel in de vorm van een meer symbolisch gebaar, maar ik moet daar eerst even op kauwen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik ben blij dat de Minister daarnaar wil kijken. Ik denk dat het in samenwerking met de bonden vrij makkelijk te achterhalen moet zijn. Ik noem ook maar het voorbeeld van de kogelstoter Rutger Smith, die uiteindelijk brons heeft gekregen nadat gebleken was dat de winnaar doping had gebruikt. Hij heeft uiteindelijk dus wel brons gekregen, maar niet de erkenning en het eerbetoon dat een medaillewinnaar normaal ten deel zou vallen. Ik denk niet dat het om vreselijk veel gevallen gaat, maar het zou goed zijn om dat eens uit te zoeken.

De voorzitter:

En uw vraag is?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik vraag de Minister om het in samenwerking met de bonden op te pakken, maar zij weet natuurlijk zelf ook heel goed hoe ze dat zou moeten doen.

Minister Schippers:

Ik denk echt dat het heel lastig is, maar ik wil best eens bekijken of er een symbolische geste mogelijk is en hoe we het op zo'n manier kunnen doen dat we niet allerlei zaken oprakelen waar mensen helemaal niet blij mee zijn. Ik kom erop terug nadat ik erover heb nagedacht. Verder zal ik met de bonden bespreken welke mogelijkheden zij zien.

De voorzitter:

Kan de Minister mij zeggen wanneer zij de Kamer daarover kan informeren? Ik geef gelijk het voorzitterschap terug aan mevrouw Dijkstra.

Voorzitter: Pia Dijkstra

Minister Schippers:

Dat wordt het voorjaar.

Voorzitter. Matchfixing staat ook op de agenda van het EU-voorzitterschap. Het is goed om matchfixing bij de collega's te agenderen, omdat je dan goede voorbeelden uit kunt wisselen en kunt bespreken hoe wij de internationale samenwerking ter zake kunnen verbeteren.

De CDA-woordvoerder vraagt hoe ik om denk te gaan met de inrichting van de integriteitsunit. Ik heb dat besproken met de Minister van Veiligheid en Justitie. Volgens mijn collega is er geen aparte unit nodig. Er is voldoende expertise opgebouwd bij politie en Justitie, aldus mijn collega van Veiligheid en Justitie. Ik heb de Kamer dat ook per brief teruggekoppeld. Uit de bijdrage van de heer Van Dekken heb ik echter ook begrepen dat de Kamer een rondetafelgesprek voorbereidt. In die context kan het uiteraard ook ter sprake komen.

De heer Van Dekken (PvdA):

Er stond inderdaad al wat langer een plenair debat over matchfixing, corruptie en machtsmisbruik binnen de sport, in eerste instantie gerelateerd aan het voetbal, op de agenda. Ook komt er een hoorzitting. Bovendien zei ik dat de KNVB met zijn integriteitseenheid met de resultaten van het onderzoek naar matchfixing in het betaald voetbal in de periode van 2007 tot en met 2010 komt. Mijn pleidooi was echter anders. Eigenlijk zouden wij toe willen naar een gespecialiseerde eenheid die alles wat te maken heeft met corruptie, machtsmisbruik en matchfixing enzovoort binnen de sport in Nederland opspoort. Dat hoeft niet met extra geld, maar dat kan wel met een andere prioriteit. Dat is ook de reden dat we de Minister dat zo nadrukkelijk vragen. Dat doe ik niet voor het eerst; dat doe ik gemiddeld drie keer per jaar, want de integriteitseenheid die er nu op Justitie is, lijkt mij meer een overlegorgaan met verschillende partijen. Daarnaast loopt er wel weer een breed justitieel onderzoek, maar blijkbaar lukt het niet in de prioritering. Ik zou het zo graag geprioriteerd willen zien. Ik weet dat een heleboel sportbonden en het sportminnende publiek precies hetzelfde vinden.

De voorzitter:

Uw vraag?

De heer Van Dekken (PvdA):

Mijn verzoek is nogmaals om het alsnog te prioriteren.

Minister Schippers:

Zoals ik al eerder heb aangegeven – dat heb ik eerder ook al schriftelijk teruggekoppeld – ziet de Minister van V en J dat zelf anders. Het is goed als u dat met hem persoonlijk bespreekt. Zijn opvatting is dat er wel degelijk voldoende expertise binnen zijn ministerie is. Het lijkt mij goed als dat in een nader debat met hem misschien nog eens wordt doorgesproken. Anders zitten we daarover steeds indirect te discussiëren.

De heer Van Dekken (PvdA):

Absoluut. Het kabinet spreekt natuurlijk altijd met een mond. De laatste keer echter dat ik het dossier matchfixing met de Minister – oud-minister Opstelten – besprak, ontstond er ineens wel een justitieel onderzoek naar matchfixing. Ik vind het dus wel een heel goed advies van deze Minister. Dan gaan we dat op die manier doen.

Minister Schippers:

Ik vervolg mijn betoog met de financiering van de sport. Het belang van de afdrachten uit de loterijen voor de financiering van de sport is evident. De afdrachten laten een sterk dalende trend zien. De Staatsloterij en De Lotto werken aan een fusie van beide organisaties. De verwachting is dat met die fusie op termijn ongeveer 50 miljoen kan worden gerealiseerd voor de financiering van de georganiseerde sport. Daarbij is het ook van belang dat we die opbrengsten weer omhoog kunnen trekken. Mij is gevraagd wat ik ervan vind om de financiering op een heel andere manier te doen. Ik ben daar zelf niet direct heel enthousiast over. Niet de overheid heeft immers bedacht dat De Lotto een manier voor de sport is om aan zijn geld te komen. De sport financiert zich van oudsher onder andere via De Lotto. Dat is een privaat initiatief dat wij nu proberen wat steviger te maken. Ik ben er niet per definitie enthousiast over om dat initiatief af te kappen en door ons over te laten nemen, zodat het budget via de overheid gaat lopen. Ik juich het altijd toe als anderen eens goed vanaf nul kijken hoe de financiering beter kan, maar de private inslag van die financiering vind ik wel een heel belangrijk element.

In het kader van de beleidsdoorlichting doen we twee dingen: aan de ene kant hebben we een evaluatie en aan de andere kant een toekomstverkenning.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Met betrekking tot de fusie had ik nog gevraagd naar de stand van zaken, want ik krijg signalen dat als het op 1 januari 2016 niet van de grond is gekomen, we de sport flink in de probleem gaan brengen.

Minister Schippers:

Die fusie wordt beoordeeld door de Autoriteit Consument & Markt. Daarna kan die al dan niet doorgang vinden. Tegelijkertijd hebben wij een evaluatie en een toekomstverkenning. In 2017 verwacht ik de resultaten van zowel de Sport Toekomst Verkenning als de beleidsdoorlichting. Daarin kijken we zowel terug als vooruit. In de Sport Toekomst Verkenning presenteren SCP en RIVM trends in de toekomst voor een selectie van de kernindicatoren sport. De Sport Toekomst Verkenning is inmiddels aan de gang. Veel stakeholders in de sport zijn daarbij betrokken. De beleidsdoorlichting wordt in 2016 nader vormgegeven. In ieder geval zullen alle instrumenten en financieringsstromen die vallen onder beleidsartikel 6 van de VWS-begroting, Sport en bewegen, worden betrokken bij de beleidsdoorlichting. Er wordt dus ook een koppeling gelegd met de effectmeting van de buurtsportcoaches in het kader van Sport en Bewegen in de Buurt en met de evaluatie van het programma Sport en Bewegen in de Buurt en het actieplan Naar een veiliger sportklimaat. De heer Heerema zei dat hij zelf ook een exercitie gaat doen en vroeg zich af hoe je dat moet opbouwen. Ik denk dat hij met deze drie elementen een aardig zicht zou hebben op wat je daarna zou kunnen doen. Daar zijn deze evaluaties en toekomstverkenningen namelijk op gericht. Ze zijn bedoeld om handvatten te krijgen voor hoe je het beter kunt doen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dat is ook exact mijn plan. Dank daarvoor. Ik heb in mijn bijdrage heel expliciet gemeld dat in zo'n beleidsdoorlichting – dat kan ook die toekomstverkenning zijn – een keer moet worden meegenomen wat het effect is geweest van het direct overzetten van middelen van het ministerie naar NOC*NSF. Welke maatschappelijke effecten heeft dat gehad? Is Nederland daarvan sporttechnisch gezien beter geworden? Komt dat op een of andere wijze aan de orde in de beleidsdoorlichting of de toekomstverkenning?

Minister Schippers:

Bij beleidsdoorlichtingen wordt altijd goed bekeken welk geld naar welk beleid gaat en of dat beter kan. Overigens hebben wij daarbij altijd de opdracht om hetzelfde te doen met 20% minder geld. De heer Heerema weet dat dat er standaard bij gedaan moet worden. Er zal dus in de breedte naar die effecten gekeken worden. Ik zal vragen of de manier waarop wij de gelden nu beleggen, wat nu deels via NOC*NSF gebeurt, daarin ook kan worden meegenomen.

Voorzitter. Door die beleidsdoorlichting kun je zien of het oordeel uiteindelijk is dat het geld nog beter besteed kan worden. Op het gebied van topsport doen wij het als Nederland behoorlijk goed en staan wij op de tiende plaats in de gecombineerde medaillespiegel, dus de medaillespiegel over de Olympische Zomerspelen en Winterspelen. Dat geldt ook voor de Paralympische Spelen. Ook op een internationale benchmark naar topsport scoort Nederland hoog, vooral op het gebied van talentidentificatie, carrièreondersteuning en structuur en organisatie, bijvoorbeeld de Centra voor Topsport en Onderwijs.

Ik kom nu bij het onderwerp veiligheid en criminaliteit. Ik heb al een en ander gezegd over de veiligheidsprotocollen. In de aanloop naar evenementen wordt mijn collega van Veiligheid en Justitie goed geïnformeerd. Wij zijn daar als VWS bij aangehaakt. In het licht van de recente ontwikkelingen zal ook goed bekeken worden wat nodig is. Dat zal ook gelden voor het EK atletiek.

Ik kom nog even terug op teruggave van het geld van een bid. D66 heeft gevraagd of de evenementen moeten worden afgenomen van de landen die hebben gesjoemeld. Wij gaan daar niet over, want wij kennen niet toe en kunnen ook niet afnemen. Dit is echter wel een ingewikkelde zaak met grote gevolgen. Als je zegt «we pakken het WK van een land af», waar wordt het dan georganiseerd? Dat is dus nog wel complex. Met name de toewijzende organisatie gaat daarover. Dat is de FIFA, het IOC of de sportfederatie, afhankelijk van de wedstrijd die het betreft. Als zoiets blijkt, dan komen daar allerlei heel ingewikkelde vragen achter vandaan en dit is één daarvan.

Het VSK (Naar een veiliger sportklimaat) hebben we natuurlijk – nee, niet natuurlijk – met twee jaar verlengd. Ik zal in de verlenging beter de relatie leggen met de gemeenten. Veiligheid zal een prominentere plek krijgen in het programma. Daardoor kan de daadkracht van het actieplan verder worden vergroot.

Ik kom op de meldingen van seksueel misbruik en grensoverschrijdend gedrag. Ik vind het heel goed dat die meldingen worden gedaan, want de eerste stap is natuurlijk dat je niet moet schromen om dit te melden. Het uiteindelijke doel ervan is dat we die incidenten voorkomen. V en J doet op 27 november de tweede aftrap voor de campagne Maar er een punt van. Die campagne is bedoeld om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen, maar ook om er een punt van te maken. Een onderdeel hiervan is het aanbieden van gratis vog's voor sportverenigingen. Er zijn al 25.000 vog's aangevraagd in de sport. Alle verenigingen die een vog gratis aanvragen, hebben een integriteitsplan om juist dit soort zaken te voorkomen. Een gratis vog gaat dus wel samen met het hebben van een integriteitsplan. Ik ben samen met V en J in overleg over de vraag hoe we de sport kunnen stimuleren om hier nog meer gebruik van te maken.

Ik kom op de topsport. De SP heeft gevraagd hoe we ervoor kunnen dat de limieten voor grote toernooien verruimd worden. De eisen zijn bij ons juist hoger dan elders. Dat is wel echt een verantwoordelijkheid van de sport. Ik vind het belangrijk dat een zo breed mogelijke groep sporters kan meedoen aan grotere toernooien, maar die sporters moeten wel een kans maken op een plek bij de eerste acht van hun sport tijdens dat toernooi en bij voorkeur op een medaille. NOC*NSF stelt de limieten in overleg met de bonden vast. Atletenvertegenwoordigingen hebben daarbij inspraak aan de bondskant. Bij de teamsporten regelen de internationale federaties het helemaal zelf. Uiteindelijk doen er maar twaalf landen mee aan de Olympische Spelen. Aan het waterpolotoernooi voor dames doen maar acht landen mee. Doordat het topsportniveau in Nederland dicht bij dat van de beste tien landen van de wereld ligt, is het nu al mogelijk om met een grote, brede en tegelijkertijd kansrijke ploeg te gaan. Landen die veel lager op de ranglijsten staan, komen met sporters die minder kansrijk zijn. Ten behoeve van die landen stellen de internationale federaties ondergrenzen vast, juist om ervoor te zorgen dat de verschillen niet te groot worden. Op die manier voorkom je dat je wedstrijden krijgt die niet interessant zijn.

De heer Van Nispen (SP):

Ik begrijp de afwegingen van NOC*NSF en ik begrijp ook dat de Minister zegt dat zij daar niet over gaat, maar beschouw het dan een beetje als een hartenkreet van mij. Ik had gehoopt dat de Minister zou zeggen: ik zie nog wel kansen om met NOC*NSF in overleg te gaan over de vraag of we net iets meer talentvolle topsporters uit Nederland de kans willen geven om mee te doen aan de Olympische Spelen. Een top acht-klassering is natuurlijk wel heel veel gevraagd. Het zou prachtig zijn als we meer topsporters zouden kunnen sturen, omdat dat ook als voorbeeld kan dienen voor de jeugd. Maar goed, ik respecteer en ik begrijp de afwegingen die op dit moment worden gemaakt.

Minister Schippers:

Ik kom op het onderdeel e-sport. Er is een aanvraag gedaan bij NOC*NSF. Er werd gevraagd wat ik daarvan vind. Ik denk dat sporten niet statisch zijn en dat er steeds nieuwe vormen van sport of nieuwe sporten komen. Ik vind dat zelf ook heel mooi om te zien. Beachvolleybal is natuurlijk het meest in het oog springende voorbeeld. Een en ander laat zien hoe sporten kunnen verjongen, hoe zij een ander publiek kunnen aanspreken en hoe nieuwe wedstrijdelementen kunnen worden ingebracht. De heer Heerema noemde beachsoccer in dat kader. Er zijn verschillende manieren om ervoor te zorgen dat je de jongere garde ook weer bindt aan een sport door die interessant voor hen te maken. Vanuit dat perspectief zie ik zeker mogelijkheden voor de e-sport. Ik ga daar verder als overheid natuurlijk niet over, dit is echt iets wat men in onderling overleg moet doen. Ik zal het wel met zeer veel interesse volgen. Ik zie overigens ook dat gaming een enorme impact kan hebben op bewegen, al dan niet in sportverband. Jaren geleden deed mijn dochter met de Fanny Blankers-Koen Games een wedstrijdje hardlopen tegen een sportatleet die virtueel langs de baan meeliep. We hebben bij het ABN AMRO tennistoernooi gezien dat kinderen konden tennissen tegen een van hun idolen. Die staat dan virtueel aan de andere kant tegen je te tennissen. Dat zijn natuurlijk allemaal onwijs mooie ontwikkelingen. Met mijn pet op van Minister van zorg zie ik dat er in verzorgingshuizen verschrikkelijk goede ontwikkelingen zijn met allerlei virtuele zaken. Ik heb vorige week in Düsseldorf bij de MEDICA-beurs de Tovertafel gezien, ontwikkeld door Nederlandse creatieve ontwerpers, waarbij mensen met dementie een bal naar elkaar overspeelden via de tafel. Je ziet dit soort toepassingen in de sport en in de zorg, en ik kan mij voorstellen dat hieruit nieuwe sporten gaan ontstaan. Ik ben het eens met mevrouw Dijkstra dat die vernieuwing er komt. Als daar genoeg animo voor is, komt dat vanzelf terug.

Een belangrijk onderwerp vandaag is de toegankelijkheid van sport, ook voor kinderen van ouders met een laag inkomen. Het verzoek aan mij is om met mevrouw Klijnsma in gesprek te gaan over een extra budget van 5 miljoen voor kinderen in een omgeving waar weinig geld is om daadwerkelijk te kunnen sporten. Ik zal het de heer Van Dekken niet verder uitleggen – het staat hier al uitgelegd – maar de gemeente is verantwoordelijk voor armoedebeleid. Dan is er een Staatssecretaris en ten slotte ben ik er voor de sport. Ik wil nog wel graag iets onder de aandacht brengen waar uzelf ook aan hebt bijgedragen. Wij hebben de sportimpulsen uitgebreid met jaarlijks 5 miljoen euro. De uitbreiding van de sportimpuls richt zich ook op jeugd in lage-inkomensbuurten. Eind 2014 zijn de eerste 55 projecten daarop gestart die zich richten op jongeren tot 21 jaar en hun ouders in buurten of wijken waar relatief veel gezinnen wonen met een laag inkomen. Die aanvraag moet aansluiten bij het gemeentelijke armoedebeleid.

VWS steunt ook de landelijke organisatie Jeugdsportfonds, die een driejarige subsidie van begin 2014 tot begin 2017 krijgt van in totaal 1,2 miljoen van de rijksoverheid. Uit de VWS-begroting gaat daar iets meer dan zeven ton naartoe en de overige middelen komen uit het regeerakkoord voor de landelijke organisatie. Het aantal aangesloten gemeenten kan daarmee worden verhoogd van 180 in begin 2014 naar 260 in 2016. Inmiddels werkt het Jeugdsportfonds met 211 gemeenten samen. In 2015 konden ongeveer 40.000 extra kinderen sporten dankzij het Jeugdsportfonds, in 2014 waren dit 38.500 kinderen, in 2013 ruim 29.000 en in 2012 bijna 24.000. Er zit dus een gestage groei in.

Wij zijn structureel in overleg met Sociale Zaken over de voortgang van de lopende activiteiten ten behoeve van deze doelgroep. Ik wil best in overleg gaan met de Minister van Sociale Zaken, maar ik heb geen 5 miljoen euro liggen. Het zal ergens vandaan moeten komen. Vandaag is de begroting voor de sport aan de orde en is het heel erg relevant wat de dekking is voor die 5 miljoen euro. Ik heb niet zomaar ergens dekking. Ik kan het gesprek best aangaan, wij zijn al voortdurend in gesprek met Sociale Zaken over de voortgang van die activiteiten, maar ik zou van de heer Van Dekken graag enig inzicht krijgen in hoe hij dat voor zich ziet, evenals in een dekking.

Dan het programma Meedoen.

De voorzitter:

Een momentje. De heer Van Dekken wil graag iets over de dekking zeggen. Graag wel heel kort, want u bent al aan uw zoveelste interruptie.

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik wil natuurlijk niet te boek staan als rupsje-nooit-genoeg; integendeel. Het gaat mij erom dat we met 5 miljoen, het door mij bepleite bedrag, 25.000 arme kinderen aan sport en spel zouden kunnen helpen. Met samenwerking op lokaal niveau komen we dan uiteindelijk tot een groep van ongeveer 90.000 arme kinderen die we tot en met 2017 kunnen helpen.

De voorzitter:

Het ging om de dekking.

De heer Van Dekken (PvdA):

De dekking is op dit moment volop onderdeel van gesprek met mijn collega op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Minister kan dus rekenen op financiële dekking.

Minister Schippers:

Hoe meer kinderen sporten – zeker kinderen die voorheen om welke reden dan ook niet sportten – hoe beter ik dat als Minister van Sport vind. Dat is mijn oordeel. Wij zijn dan ook altijd met een positieve blik hierover in gesprek met Sociale Zaken, maar je kunt een euro maar één keer uitgeven. Ik zal dit dan ook met zeer veel interesse volgen.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dekken, misschien is het goed als we, wanneer over zo'n amendement van uw kant moet worden gestemd, weten waar de dekking vandaan komt.

De heer Van Dekken (PvdA):

Dat kan via een amendement of via een motie, maar wij willen dit heel graag doen bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Volgens mij is die behandeling niet deze week maar volgende week.

De voorzitter:

Ja, die is volgende week.

De heer Van Dekken (PvdA):

Mijn collega Keklik Yücel zal daar dan ongetwijfeld een nieuwe aanzet aan geven, inclusief die financiële dekking.

De voorzitter:

Dank u wel. Ook de heer Van Nispen heeft hier een vraag over.

De heer Van Nispen (SP):

We vinden allemaal dat alle kinderen moeten sporten en dat dat niet moet afhangen van de dikte van de portemonnee van de ouders. Als we het eens zijn over die doelstelling en als we zien dat hier een gestage lijn in zit, snap ik dat de Minister zegt dat een euro maar één keer kan worden uitgeven, maar het mooie van de plannen van het Jeugdsportfonds is nou juist dat die euro voor € 3 of € 4 telt, omdat het gaat om cofinanciering en omdat er naast een euro die de rijksoverheid hierin stopt, vaak ook een euro bij komt vanuit de gemeente en ook vanuit bijvoorbeeld een goededoelenorganisatie. Vandaar mijn ondersteuning van de oproep, ook van het Jeugdsportfonds, om in gesprek te gaan met het Jeugdsportfonds om te bekijken wat misschien niet voor dit jaar – dat zou ik jammer vinden – maar in ieder geval voor volgend jaar de mogelijkheden zijn om dit uit te breiden en dichter bij de doelstelling te komen om alle kinderen aan het sporten te krijgen.

Minister Schippers:

Verschillende programma's, ook in de sportbegroting, richten zich hierop. Het is dus niet zo dat wij ons hier niet op richten. De buurtsportcoach is voornamelijk actief in buurten waarin bijvoorbeeld weinig lidmaatschappen van verenigingen zijn en waarin echt behoefte is aan meer sport. Daarbij gaat het vaak niet om de faciliteiten – want die zijn er wel – maar om de activatie van kinderen die van huis uit niet gewend zijn om te sporten. Daar heeft het grootste programma van onze begroting eigenlijk betrekking op, maar als je euro's in iets wilt investeren, moeten die euro's ook van iets afgaan. Bij een begroting is het natuurlijk wel van belang om goed met elkaar te delen dat je, als ergens geld vandaan komt, ook weet waar dat geld vandaan komt. Als je 5 miljoen aan iets besteedt, kan dat bedrag immers niet naar iets anders. Vandaar dat ik met veel belangstelling uitkijk naar het amendement van de PvdA-fractie bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken. Dat doet niets af aan het belang dat ik hecht aan het feit dat dit goed in elkaar zit en dat die kinderen sporten. Soms heb je ergens een onderschrijding. Je kunt ervoor kiezen om die hiervoor in te zetten, maar dat kan maar één keer gebeuren. Dat is precies waar we mee zitten.

De heer Van Nispen (SP):

Ik snap wel hoe het allemaal werkt; ik snap ook hoe het werkt met de dekking en ik weet ook dat dit een ingewikkelde discussie is. Daarom leg ik hier vandaag geen ongedekt voorstel op tafel; anders had ik dat wel gedaan. Het gaat mij erom dat wij hier met elkaar zitten en dat we bespreken hoe we alle kinderen aan het sporten krijgen. De Minister heeft uitgestippeld dat er goede lijnen zijn en dat we met van alles bezig zijn, maar we weten ook hoe moeilijk dit in de praktijk is. Dan is het toch niet zo gek dat ik de Minister, die namens het hele kabinet spreekt, hier vandaag vraag hoe we er de komende jaren sneller naartoe kunnen dat alle kinderen kunnen sporten?

Minister Schippers:

Wij hebben de begroting ingedeeld naar de plannen die wij hebben gemaakt. Voor deze plannen hebben wij een inzet niet alleen via de buurtsportcoach, maar ook met de Sportimpuls. Deze Sportimpuls is net uitgebreid met een heel nieuw programma gericht op kinderen uit groepen met lagere inkomens. De eerste programma's zijn in 2014 van start gegaan. Dan is het ook wel eens goed om te kijken wat eruit komt. Uit de managementrapportage van ZonMw blijkt dat de projecten voornamelijk plaatsvinden in postcodegebieden met een laag gemiddeld inkomen. Dat zijn de eerste resultaten. Je kunt het nooit te hard zeggen, maar het lijkt er wel op dat het in ieder geval op de goede plek terechtkomt. Als de Kamer meer wil dan het kabinet doet, zal zij ook moeten aangeven wat en waar we dan minder moeten doen om dat ook te kunnen financieren. Dat is mijn reactie. De heer Van Dekken heeft aangekondigd dat straks aan te geven omdat hij er nog een schepje bovenop wil. Hij heeft dat helemaal voorgerekend. Dat is de discussie waar we nu in zitten.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Schippers:

We gaan door met het programma Meedoen, het programma dat vanuit de Directie Maatschappelijke Ondersteuning onder de Staatssecretaris van Volksgezondheid valt. Dat programma loopt tot en met 2016. Daarna zal het programma, voor zover het is ingebed in de opvang, zelf voor doorgang moeten zorgen. Het is een besluit van de Staatssecretaris om dit niet verder voort te zetten omdat het dan in de opvang geborgd is en het niet apart hoeft te worden gedaan.

Gevraagd is of de buurtsportcoach ook kan worden ingezet om activiteiten voor vluchtelingen te organiseren. De buurtsportcoach richt zich op kwetsbare groepen en daaronder versta ik ook vluchtelingen die naar Nederland komen om een veilige plek te vinden. Sporten kan voor deze groepen een flinke uitlaatklep zijn en het is gezond om die te hebben. Ik heb begrepen dat bij verschillende Nederlandse sportverenigingen vluchtelingen meedoen met de activiteiten. Als een gemeente voor deze doelgroep de buurtsportcoach wil inzetten, kan ik dat alleen maar aanmoedigen. Ik heb zojuist al aangegeven dat NOC*NSF ook via het IOC geld heeft gekregen.

Ik kom op de gehandicaptensport en op de actuele stand van het programma Grenzeloos Actief. De in het programma beschreven structuur is gevormd en ingevuld, te weten de stuurgroep, het expertteam en het projectleidersoverleg. Het expertteam bestaat uit vier vertegenwoordigers van de betrokken uitvoeringspartijen, te weten MEE.nl, de Vereniging Sport en Gemeenten, Sportkracht12 – de club van de provincies – en NOC*NSF. Onder aansturing van de programmamanager heeft het expertteam een eenduidige werkwijze ontwikkeld. Prioriteit tot het einde van het jaar heeft de inventarisatie van de stand van zaken binnen de beoogde 43 regionale samenwerkingsverbanden. Vanuit de regionale samenwerkingsverbanden zal in een latere fase ook het sportaanbod versterkt worden. Tot het einde van het jaar wordt gewerkt aan het in kaart brengen van gegevens uit beleidsplannen van provincies en gemeenten en aan het doorontwikkelen van een buurtscan en een regiotool om de match tussen vraag en aanbod weer te geven. Die is hier cruciaal.

Wat betreft het versterken van de verbinding met sport en bewegen in de buurt zijn de volgende stappen gezet. De interventie-eigenaren zijn bij elkaar geweest om de samenwerking te verbeteren. Sport voor mensen met een beperking is opnieuw onder de aandacht gebracht bij de kwaliteitsimpuls voor buurtsportcoaches en er is tijdens de lerende netwerken en interactieve sessies aandacht voor de doelgroep en Grenzeloos Actief gevraagd. Het Fonds Gehandicaptensport heeft het met een bijdrage van het Fonds NutsOhra mogelijk gemaakt om de website en de app van Uniek Sporten landelijk uit te rollen. Voorlopig zijn het 20 regionale samenwerkingsverbanden. Ik heb al aangegeven dat het budget niet minder is dan voorheen. We zitten dus echt in de opstartfase van Grenzeloos Actief, ook omdat met name een heel groot probleem was hoe je als vrager het aanbod vindt. Daartoe zijn al deze eerste activiteiten ingezet, dat wil zeggen voor het in kaart brengen en het toegankelijk maken van het aanbod voor de vragende sporter.

Buurtsportcoaches zouden meer aandacht geven aan mensen met een handicap. Gevraagd werd hoe dat is gegaan. De projectleider buurtsportcoaches, de Vereniging Sport en Gemeenten, stimuleert gemeenten en andere partijen om de buurtsportcoach in te zetten voor activiteiten voor mensen met een handicap. Ze doet dat voornamelijk door die partijen te informeren en enthousiasmeren op bijeenkomsten, de lerende netwerken, zoals al gezegd.

Van de 41 aanvragen voor gehandicaptensport zijn er 12 gehonoreerd. Dit betreft een variëteit aan soorten interventies voor voornamelijk mensen met een motorische beperking. In de komende jaren blijven we meer aandacht binnen het programma vragen voor deze doelgroep, maar ook voor andere kwetsbare groepen. We zullen ook in 2016 weer met verschillende betrokkenen in gesprek gaan om dit uit te breiden.

Gesteld werd dat de paralympiërs te maken hebben met flinke kosten en dat de sportbonden niet thuis geven, waarop werd gevraagd: wat kan de Minister doen? NOC*NSF ondersteunt alle paralympische sporten. Omdat de middelen beperkt zijn, heeft NOC*NSF geen budget voor niet-paralympische gehandicapte topsporters. De sportbonden zijn zelf verantwoordelijk voor niet-paralympische gehandicapte topsporters. Ik heb voor de uitvoering van het nieuwe programma Grenzeloos Actief 6,6 miljoen euro tot en met 2018 beschikbaar gesteld. Hiervan is 2 miljoen bestemd voor de vervoersregeling voor gehandicapte sporters, met als speerpunt dat een sportaanbod voor mensen met een beperking beschikbaar is dicht bij huis, in de eigen buurt en zo veel mogelijk bij bestaande sportverenigingen. Met één druk op de knop is zichtbaar waar mensen met een beperking kunnen sporten en bewegen in de buurt.

Ik wil ook een vraag meenemen van mevrouw Voortman, die hier vandaag niet is. Ze heeft die vraag, over het rolstoelhockey, gesteld bij de begrotingsbehandeling. Er is gesproken met de rolstoelhockeyers en er is contact geweest met de hockeybond, de KNHB. Deze heeft, net als andere sportbonden, te maken met bezuinigingen als gevolg van de teruglopende lotto-inkomsten. De invulling van die bezuinigingen raakt de volle breedte van de KNHB. Voor alle doelgroepen van gehandicaptenhockey wordt het budget voor de competitie en de breedtesport gehandhaafd. De financiering van de nationale E- en H-hockeyteams komt te vervallen. We hebben zowel van de KNHB als van het nationale E-hockeyteam begrepen dat ze zich maximaal inspannen om op korte termijn op zoek te gaan naar alternatieve financiering. Eind november, op 30 november, komen we er bij hen op terug om te horen of het gelukt is. E-hockey is overigens hockey met elektrisch aangedreven rolstoelen en H-hockey is hockey met met de hand voortbewogen rolstoelen. De kosten voor het nationale E-hockeyteam bedragen € 60.000 en die van het nationale H-hockeyteam € 20.000. Op 30 november weet ik daar dus meer over. We zullen daar nauw bij betrokken blijven.

Ik kom op het zwemmen. Een aantal vragen is al beantwoord middels de beantwoording in de schriftelijke ronde en door antwoorden op andere vragen en vragen over de begroting. Het Jeugdsportfonds biedt ook de mogelijkheid om kinderen één of meer zwemdiploma's te laten halen. We ondersteunen het Jeugdsportfonds, zoals al gezegd.

Gevraagd is of ik bereid ben om met de Staatssecretaris na te gaan hoe het schoolzwemmen duurzaam kan bijdragen aan de zwemvaardigheid en zwemveiligheid van kinderen. Samen hebben we de Kamer onlangs – nou ja, «onlangs»; het was op 4 maart – in antwoord op Kamervragen geïnformeerd over de gedeelde zorg over de verdrinkingsdoden. We zullen samen met de zwembranche de ontwikkelingen in het veld volgen en, waar nodig, bijdragen aan het vergroten van de zwemveiligheid door kennisdeling en kennisverspreiding. Lokaal is er aandacht voor zwemmen. Dat blijkt uit bijvoorbeeld 37 Sportimpulsprojecten waarmee kinderen in staat worden gesteld om vaker te gaan zwemmen. Verder hebben we, zoals gezegd, het Jeugdsportfonds, dat financieel bijdraagt.

De zwembranche besteedt in zijn eigen plan aandacht voor onderzoek naar de kwaliteit van de zwemdiploma's. De branche werkt aan een uniform licentiesysteem. Dat doen zij deels met studies in samenwerking met hogescholen naar specifieke aspecten van het zwemonderwijs, zoals de waarde van een zwemdiploma en de zwemvaardigheid van kwetsbare groepen. Deels betreft het studies naar effectiviteit van verschillende zwemonderwijsmodaliteiten. Dat gaat dan over turbocursussen, startleeftijden, zwemslagen et cetera. Ook gaat het over het ontwikkelen van scenario's en vergezichten ten aanzien van veranderingen in het onderwijs, transities in de zwemsport en de rol van de rijksoverheid. Er zijn drie kwaliteits- en verbeteringsprojecten, namelijk rond licenties voor zwemlesaanbieders, kaders voor diplomazwemmen en zwemonderwijzers. We trekken bij het uitwerken van het plan van de zwembranche samen op. Met «samen» bedoel ik VWS, het Ministerie van Onderwijs omdat leerlingen via school zwemles krijgen, maar ook het Ministerie van I en M omdat zij verantwoordelijk is voor de buitenwateren, en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Met elkaar proberen wij dat plan nader op te pakken.

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb gezegd dat ik de reactie van de Minister op het plan van aanpak in de brief een beetje zuinigjes vond. Ik hoor nog steeds niet de warme woorden waarop ik hoopte. Eerst marcheerden de verschillende partijen in de zwembranche allemaal een andere kant op. Het is best revolutionair dat ze allemaal aan tafel zijn gaan zitten. Over het zwembadcongres heb ik heel goede geluiden gehoord. Volgens mij is dat een heel positieve ontwikkeling, iets waarop we zeer zaten te wachten. Ik vind het goed om te horen dat de Minister dit ondersteunt, maar ik zou graag iets concreter horen waaruit het precies bestaat. Ik lees in het plan ook iets over cofinanciering. Heeft de Minister daar al over nagedacht? Het gaat om kleine bedragen, niet om miljoenen. Kan de Minister daar met een positieve blik naar kijken?

Minister Schippers:

Ik vind het daar nog te vroeg voor. Met de heer Van Nispen deel ik het enthousiasme over de verantwoordelijkheid die door partijen is gepakt. Dat we een plan van aanpak en eenduidigheid hebben, is heel positief. Dat is ook de reden waarom we met die andere ministeries naar de uitvoering en de verschillende aspecten van het plan kijken. Ik vind het nog te vroeg om iets over cofinanciering te zeggen, want anders stond dat wel in de begroting. We bekijken hoe we met elkaar die stappen kunnen zetten en wie wanneer aan zet is. In dat proces zitten we nu.

De heer Van Nispen (SP):

Wanneer kan de Kamer daar meer informatie over verwachten? Als dat nog niet kan, bijvoorbeeld omdat het gewoon nog niet bekend is, wil de Minister dan toezeggen dat wij het horen zodra hierover iets te melden is?

Minister Schippers:

Dat sowieso. Ik denk dat we voor de zomer wel meer zicht hebben op de stappen en de fases.

Ik kom op de onzekerheid over de doorloop van de regeling en de eerste ontslagen. Mij hebben nog geen geluiden bereikt dat buurtsportcoaches worden ontslagen. Wel is het een regeling waarbij een gemeente soms kiest voor een andere aanbieder. De gemeente kan denken dat het beter kan en ervoor kiezen veranderingen door te voeren. Dat zou wel kunnen. Het is een structurele regeling. Wij hebben die verlengd tot 2018. Dat is een extra verlenging van twee jaar. Het gaat dus niet over onzekerheid over gelden. Dat is dus niet aan de orde. Binnen de huidige kaders voeren we een aantal inhoudelijke accentverschuivingen door, ook met betrekking tot buurtsportcoaches. Daarover heb ik de Kamer in de brief geïnformeerd. Naar de maatschappelijke effecten wordt onderzoek gedaan door het Mulier Instituut, in samenwerking met een aantal hogescholen. De eindresultaten worden eind 2017 opgeleverd en kunnen dan input geven voor nieuw beleid.

Er is gezegd dat bij lokaal aanbod vaak gebruik wordt gemaakt van onervaren zzp'ers en dat het belangrijk is dat je fatsoenlijke aanbieders hebt. Natuurlijk is dat van groot belang. Daarvoor ligt lokaal ook een grote verantwoordelijkheid. Of dat nou zo massaal is, weet ik niet. Ik ga regelmatig kijken naar projecten met buurtsportcoaches. Je ziet dat men daar over het algemeen behoorlijk goed geschoold is, zo goed dat die buurtsportcoaches soms de gymles of de sport een beetje opkrikken omdat de kwaliteit daarvan te veel is ingezakt. Ik herken zelf nog niet zo direct dat dat het geval zou zijn. Wel leren we de netwerken organiseren samen met de sportcommissies van de gemeenten en de partners om ervoor te zorgen dat we de kwaliteit bewaken en dat de buurtsportcoaches daadwerkelijk goede coaches zijn.

Ik ga naar het mapje «overig». Ik wil eerst aanhaken bij iets wat de heer Van Nispen zei en waarmee ik het heel erg eens ben. Iedereen gaat rechtop zitten, zie ik. Bewegen als afzonderlijke activiteit is ontzettend belangrijk. Het is heel belangrijk dat wij lekker sporten en goed bewegen. Het is nog veel belangrijker dat wij het bewegen herintroduceren in onze normale dagelijkse activiteit, dat wij de trap nemen in plaats van de lift. In onze gebouwen is de trap niet te vinden en staat de lift recht voor de deur. Wij zitten allemaal stil. Als politici kunnen wij daarvan het best alles weten omdat wij urenlang op stoelen zitten. Na een pilot op ons ministerie met bureaufietsen en stabureaus hebben wij het gebruik daarvan doorgevoerd. Op VWS heb je bureaufietsen en desks die je omlaag kunt zetten voor een activiteit waarbij je beter kunt zitten. Dat zie je op VWS ook gebeuren. Daarna kun je ze omhoog zetten als je bijvoorbeeld staand wilt vergaderen. Het bezit van fietspaden in Nederland hebben wij voor op heel veel landen. Heel veel landen hebben die fietspaden niet, waardoor het heel gevaarlijk is om te fietsen, waardoor je geen kinderen op de fiets durft te laten gaan en je niet naar je werk gaat op je fiets.

Wij hebben het programma Alles is Gezondheid. Dat is een preventieprogramma waarin wij iedereen proberen te motiveren om een deal te sluiten over het breder toepasbaar maken van preventieve activiteiten die je in je eigen omgeving kunt verrichten. In dat programma zitten heel veel van deze activiteiten. Wie heb je hierbij nodig? Dat zijn architecten. Wij hebben nu allerlei initiatieven met voetstapjes naar de trap zodat mensen in ieder geval weten dat er nog een trap is en ze die snel kunnen vinden. Het betreft ook deze fietsen en de buitenruimte waarover ook al is gesproken. Het is ontzettend belangrijk om een veilige buitenruimte te hebben. Daarvoor heb je goede verlichting nodig. Voor die goede verlichting heb je weer een gemeente nodig. Je hebt elkaar daarbij dus nodig. In dat preventieprogramma zitten deze elementen ook. Door de afstandsbedieningen, de auto en ons zittende leven missen we namelijk heel veel beweging die we vroeger van nature hadden. Het is ongelooflijk goed dat verschillende partijen zich hiervoor via dat programma hardmaken. Wij kunnen dat zelf natuurlijk ook door er ons bij ons werk en in onze scholen hard voor te maken. Dit geldt ook voor het zo snel mogelijk uit bed krijgen van mensen. Ouderen worden steeds kwetsbaarder. Ze blijven lang thuis wonen. Dat is hartstikke goed. Dat gaat ook heel goed totdat er iets gebeurt. Dan komen deze kwetsbare mensen in een ziekenhuisbed. Medisch-specialistisch kan er weinig gebeuren. Dan blijven mensen in een ziekenhuis liggen. Dan moet je eens kijken hoeveel spiermassa ze na tien dagen hebben verloren. Dan is het veel moeilijker om mensen te activeren. In die hele zorg moet ook de beweging en het bewegen van ouderen een veel prominentere rol krijgen. Een lang ziekbed is invaliderend, zou ik bijna willen zeggen. De afstand is dan steeds groter.

Ook de buitenruimte is van belang. Over het gebruik van de buitenruimte heb ik overlegd met mijn collega van Landbouw. Het ging erom dat je met je mountainbike het bos in kunt gaan en dat je kunt hardlopen. Ik denk dat dat van belang is. Ook in de Omgevingswet staat de verbetering van het leefmilieu centraal. Het is van groot belang dat wij gebruik gaan maken van de mogelijkheden.

Nu kom ik op de sportgeneeskunde. Kan er voor de secundaire en tertiaire preventie aanspraak gemaakt worden op het sportinnovatiebudget? Ik zou eerst het feit willen vieren dat sportgeneeskunde erkend is. Dat is een succes. Sportgeneeskunde heeft dus een vaste plek gekregen in het gebouw van de medisch specialismen. Dit heeft meer energie gekost dan ik vooraf had gedacht. In ieder geval kun je hiermee de ontwikkeling binnen het specialisme veel grondiger en duurzamer oppakken. Vanaf 2016 wordt dit qua kennis ook opgenomen in het kenniscentrum sport. Het kenniscentrum hecht hier belang aan. Dat zie je ook in het jaarplan voor 2016. Als de Vereniging voor Sportgeneeskunde goede voorstellen heeft, kan zij zich melden bij ZonMw. De rondes voor sportblessures en sportinnovatie hebben dit jaar net plaatsgevonden. Ik neem aan dat de vereniging dat wist, want dat zijn vrij bekende cycli. Volgend jaar heeft de vereniging gewoon weer kans om goede voorstellen in te dienen, zowel op het terrein van sportblessures als op het vlak van innovaties die je daarvoor kunt ontwikkelen.

Wat kan vrouwenvoetbal leren van hockey? Vrouwenvoetbal is een flinke opmars aan het maken, zowel in de top als in de breedte. De dames deden in Canada voor het eerst mee aan een WK. Dat was een belangrijke mijlpaal. Het is hun helaas niet gelukt om zich bij dit WK te kwalificeren voor de Olympische Spelen, maar hopelijk gaat dat dit voorjaar tijdens het kwalificatietournee wel lukken. Vrouwen spelen bij de nodige teamsporten in Nederland op topniveau. Denk maar aan het WK hockey vorig jaar, het succesvolle EK volleybal dit jaar, waar onze dames tweede werden, en aan het WK beachvolleybal dat eveneens dit jaar plaatsvond. Ik vind het ontzettend belangrijk dat sporten van elkaar leren. Wij hebben niet voor niets een kenniscentrum opgericht. Dat centrum kan ervoor zorgen dat de kennis niet bij een bondje blijft, maar dat men die met elkaar deelt. Het is ook een verantwoordelijkheid van de bonden om kennis actief aan te dragen. In het kader van vrouwenvoetbal gaat het om de KNVB. Uiteindelijk kiezen sporters echter met de voeten. Je ziet steeds meer meisjes voetballen. Dat is een trend die volgens mij niet te stuiten is. Als wij die kunnen faciliteren, zullen wij dat doen. Het is echter goed dat de dames zelf uitmaken of vrouwenvoetbal een blijvertje is of niet.

Nu ga ik in op de opleiding van de topsporters. Kunnen zij een uitzondering krijgen om na hun carrière een opleiding te volgen? VWS en de sport zelf ondersteunen topsporters zo goed mogelijk om zich op hun sport te richten. Het is belangrijk dat topsporters zich al tijdens hun sportcarrière richten op de fase na de topsport, bijvoorbeeld door een studie te volgen. Wij hebben daar verschillende faciliteiten voor. Het Ministerie van Onderwijs heeft onder meer onder topsporters laten onderzoeken welke behoefte er is aan studievoorschotfaciliteiten voor 30-plussers. Op basis daarvan heeft het ministerie besloten om geen aanpassingen aan te brengen in de huidige voorzieningen. NOC*NSF is nog in gesprek met het Ministerie van Onderwijs om te bezien of topsporters op een andere wijze ondersteund kunnen worden. Ik wacht de uitkomsten van die gesprekken af en zal daarna daarop ingaan.

Wat ik wel wil zeggen, is dat wij met elkaar een mijlpaal hebben bereikt. Wij kunnen namelijk vaststellen dat topsport een formele erkenning als beroep heeft gekregen. Topsporters kunnen daardoor daadwerkelijk aanspraak maken op sociale voorzieningen. Zij kunnen dus aanspraak maken op een WW-uitkering bij verlies van het stipendium, op omscholing tijdens een WW-uitkering en ook op een ziektewetuitkering bij arbeidsongeschiktheid. Deze heel mooie mijlpaal is nu daadwerkelijk bereikt. Ook hebben wij bereikt dat in samenwerking met de Belastingdienst door NOC*NSF en het Ministerie van Financiën wordt ingezet op betere voorlichting aan topsporters over bestaande fiscale regelingen.

In het topsportnetwerk komen al deze dingen steeds aan de orde; dus vragen als «wat missen jullie?» of «waarin kan het ministerie jullie steunen?» Deze mijlpaal van topsporter als formeel beroep wordt in de topsport heel belangrijk gevonden. Dat geeft meer rust doordat er een sociaal vangnet is als het misgaat. In het topsportnetwerk houden wij de vinger aan de pols voor andere dingen die wij zouden moeten verbeteren.

Voorzitter: Bruins Slot

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Als ik het goed begrijp, zegt de Minister dat er voor topsporters die pas na hun 30ste tijd hebben om te studeren, allerlei mogelijkheden zijn om dat te doen omdat topsporter een erkend beroep is. Als ik het niet goed heb begrepen, hoor ik dat graag. De noodzaak blijft aanwezig dat mensen die jarenlang aan topsport hebben gedaan en al hun tijd nodig hadden voor de training, als hun carrière is beëindigd alsnog een studie kunnen doen waarbij zij van dezelfde voorwaarden gebruik kunnen maken als jongeren.

Minister Schippers:

Wij hebben een topsportnetwerk waarin dingen worden aangekaart waar topsporters mee zitten of die naar hun mening moeten worden verbeterd. Twee van de dingen die voor topsporters zijn binnengehaald, zijn de erkenning van een formeel beroep en een sociaal vangnet. Zij kunnen nu van sociale voorzieningen gebruikmaken, net als andere mensen die een beroep uitoefenen. Dat kon eerder niet, maar nu wel. Dat is een enorme vooruitgang. Daarnaast worden topsporters veel meer bij de hand genomen in de voorlichting over fiscale regelingen die zij eerder misschien niet konden vinden, maar die er wel zijn. Bovendien stonden de onderwijsfaciliteiten voor 30-plussers tot nu toe niet hoog op het lijstje, maar daarover worden wel gesprekken gevoerd met OCW en ik wacht de uitkomst daarvan af. Als die gesprekken niet goed verlopen, komt vanzelf in het topsportnetwerk naar voren wat niet in die gesprekken kon worden geregeld en wat wij daaraan zouden moeten doen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Dan is mij duidelijk wat de Minister beoogde te zeggen. Ik dank haar daarvoor.

Voorzitter: Pia Dijkstra

Minister Schippers:

Dit is allemaal onderdeel van het signaal dat topsporters hebben gegeven dat zij behoefte hebben aan een overbruggingsregeling voor de overgang van fulltimetopsport naar een maatschappelijke carrière. Wij moeten bekijken hoe wij dat lijstje gestaag kunnen afwerken. Wij beginnen bij de hoogste prioriteit.

Ik had misschien eerder moeten ingaan op bewegend leren toen ik sprak over de bureaufiets. Het is natuurlijk een verantwoordelijkheid van het onderwijs om maximaal rendement te halen uit de eigen lessen. Staatssecretaris Dekker heeft onlangs een studie hiernaar van commentaar voorzien; het heeft dus zijn aandacht. In september van dit jaar zijn zeven pabo's gestart met de sportieve en gezonde schoolcoördinator als speciaal curriculum. Een onderdeel daarvan is het onderzoek naar de mogelijkheden voor de borging van sport, bewegen en een gezonde levensstijl in het onderwijs via de lerarenopleiding.

Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd naar de vergoedingennorm voor vrijwilligers. Die is nu € 120 per maand met een maximum van € 1.500 per jaar. De norm behoort tot het beleidsterrein van de Ministers van Financiën en van Sociale Zaken. Ik ondersteun de sport in de gesprekken die ter zake met mijn collega's worden gevoerd. NOC*NSF kijkt in hoeverre dit bij de bonden leeft. Wij hebben hierover geen nieuwe geluiden gehoord. Het Ministerie van Financiën en mijn eigen ministerie hebben gemeld dat de afschaffing van de vergoedingennorm geen vermindering van de administratieve lasten betekent omdat de vrijwilligersorganisatie zelf moet afwegen of de betaalde vergoeding lager is dan een marktconforme vergoeding.

Tot slot. Ik heb de sport ondersteund met een overbruggingsfinanciering. Deze zal worden ingezet voor de transitie in de sport, waaronder niet-focussporten, en voor een versteviging van de focussporten. Dit extra budget wordt ingezet voor vanuit maatwerkbudget gefinancierde programma's, schoonspringen, badminton, wegrace, taekwondo en verspringen. Daarnaast is financiering beschikbaar voor sporten die buiten de focus vielen, zoals softbal voor dames, wegrace, waterpolo heren, basketbal heren, handbal heren, squash heren en paralympisch roeien.

Voorzitter. In tweede termijn ga ik in op de amendementen, want dan kan ik deze samen met de eventuele moties behandelen.

De voorzitter:

Dat is goed. De Minister zal in de tweede termijn op de amendementen ingaan. Mevrouw Bruins Slot heeft nog een vraag die is blijven liggen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het zijn er twee. De eerste vraag gaat over het bevorderen van vrijwilligerswerk bij sportverenigingen door gehandicapten. De vraag was of de Minister bereid is om te laten onderzoeken welke drempels in de sport op dit vlak weggenomen kunnen worden. De tweede vraag gaat over vrijwilligers die besturen in de sport. Het is steeds lastiger om vrijwilligers voor de traditionele bestuurderstaken te krijgen. Op sommige plekken gaat het beter dan op andere. Is de Minister bereid om best practices te verzamelen en hierover actief te communiceren?

De voorzitter:

Minister, geeft u eerst een antwoord, of zal ik eerst inventariseren welke andere vragen nog zijn blijven liggen?

Minister Schippers:

Ik geef eerst antwoord.

Ik ga eerst in op de vraag over de drempels. Nog niet zo lang geleden hebben wij een commissie ingesteld onder leiding van Onno Hoes. Zij heeft in het lokale domein allerlei drempels op dit soort terreinen geïnventariseerd. Een van de drempels kwam naar voren bij een vergelijking van de naschoolse opvang met de vereniging. Er is geen probleem als je in je eigen tijd gaat sporten bij de hockeyclub. Doe je dat echter via de naschoolse opvang, dan veroorzaken de haakjes van de jasjes ineens een probleem omdat die niet veilig zijn. De verschillen in wet- en regelgeving belemmerden enorm. De commissie heeft ook geïnventariseerd welke drempels zich voordoen bij gehandicaptensport: waarom kan deze niet bij reguliere sportverenigingen worden beoefend? Deze informatie hebben wij ter beschikking gesteld. Het betrof allemaal opdrachten aan gemeenten, die moesten nagaan hoe je dit daadwerkelijk kunt verbeteren. Het is van groot belang dat dit wordt uitgevoerd. Ons programma gehandicaptensport zal daar naar mijn mening aan bijdragen. Wij inventariseren dan immers de mogelijkheden; dan blijkt tegelijkertijd welke mogelijkheden er niet zijn.

Mevrouw Bruins Slot vraagt verder of vrijwilligerswerk in de gehandicaptensport kan worden gestimuleerd. Ik weet niet wat zij daarbij precies in gedachten heeft. Waar liggen nu drempels die wij weg kunnen halen? Ik hoop nog even van haar te horen waar zij precies aan denkt.

Het wordt voor sportverenigingen steeds moeilijker om goede bestuurders te krijgen. Dat is zeker een aandachtspunt in de sport. Het is echt een taak voor het kenniscentrum om daarover informatie en best practices te verzamelen om daaraan een impuls te kunnen geven.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De Minister stelt een vraag terug aan mij over de participatie van gehandicapten in sportverenigingen. Het NIVEL heeft een onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat de participatie op het gebied van vrijwilligerswerk heel erg achterloopt en dat tegelijkertijd de eenzaamheid onder mensen met een handicap heel groot is. Je ziet ook dat hun participatie in de sportverenigingen achterloopt. Voor mij is nog niet precies duidelijk waar de drempels liggen. Daarom stel ik die vraag ook aan de Minister. Uit het onderzoek van NIVEL blijkt dat het niet goed gaat, dat de participatie achterloopt, maar dat er wel een wens is om meer te doen. Het antwoord heb ik niet; anders had ik de Minister wel een richting op kunnen sturen. Daarom heb ik deze open vraag aan haar gesteld.

Minister Schippers:

Met het nieuwe gehandicaptensportprogramma en een nieuwe financiële impuls doen we er alles aan om de verbinding tussen vraag en aanbod beter tot stand te laten komen. Er zit veel in. Ik zal eens bekijken hoe we een en ander kunnen vergroten en waar de drempels liggen. Ik kan die vraag zo niet beantwoorden. Ik weet niet of er al tools voor zijn, maar ik kom terug op de vraag of wij er mogelijkheden voor zien en of het anders is dan bij andere sporten.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat vind ik een prima toezegging van de Minister. Misschien kan zij een en ander meenemen in de brief die zij ons naar aanleiding van dit WGO het komende voorjaar zal sturen.

De voorzitter:

Minister, kan dit worden meegenomen in de brief?

Minister Schippers:

Ik had al ja geantwoord.

De voorzitter:

Goed. De heer Van Dekken heeft ook nog een vraag die is blijven liggen.

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik heb een vraag gesteld over de continuering van het programma Meedoen! van de Federatie Opvang in 2016. Dit betreft sport voor daklozen. Ik heb gevraagd of dit onderdeel gewaarborgd kan worden. Dat is de wens van de Partij van de Arbeid.

Minister Schippers:

Die vraag heb ik beantwoord. De Staatssecretaris heeft dit programma in zijn portefeuille. Hij heeft met de federaties afgesproken dat dit geborgd gaat worden in de reguliere financiering. Hierdoor stopt het programma. Het programma was bedoeld om aan te jagen. Dit is nu geborgd. Daarom stopt de Staatssecretaris ermee.

De heer Van Dekken (PvdA):

Wat betekent dit concreet?

Minister Schippers:

Soms zet je programma's op voor zaken die eigenlijk regulier moeten gebeuren, maar waarbij dat niet het geval is. Dan zet je een programma op, zodat het normaal wordt dat die zaken worden meegenomen. De Staatssecretaris is van mening dat de voortzetting ervan voldoende geborgd is in de reguliere gang van zaken en dat het programma dus gestopt kan worden.

De voorzitter:

Ook van de heer Van Nispen is een vraag blijven liggen.

De heer Van Nispen (SP):

Technisch gezien is het een vervolgvraag op het antwoord. Het antwoord op mijn vraag over sportblessurepreventie was voor mij niet helemaal duidelijk. De Minister heeft uitgelegd dat er geen sprake is van een bezuiniging. De aandacht wordt echter vooral gericht op de primaire preventie. In vorige debatten hebben we het uitgebreid gehad over het belang van secundaire en tertiaire preventie. Ik heb in mijn bijdrage het belang genoemd van het delen van kennis en wetenschappelijke inzichten, het up-to-date houden ervan en het verstrekken ervan aan de patiënten, de sporters en de hulpverleners, ook vanuit preventief oogpunt. Als betrouwbare informatie beschikbaar is over de wijze waarop een hardloper moet omgaan met een achillespeesblessure, kan dit op termijn ook kosten besparen in de zorg. Ik heb inmiddels begrepen dat het aanvragen van subsidie bij ZonMw niet tot de mogelijkheden behoort. In haar antwoord verwees de Minister hiernaar, maar ook hierbij gaat het om primaire preventie en het doen van nieuw onderzoek. Het gaat mij juist om het delen van wetenschappelijke inzichten. We hebben er vorige week een heel indrukwekkende presentatie over gehad. Ik vraag de Minister om deze mogelijkheden te bezien en hierover in gesprek te gaan met Sportgeneeskunde Nederland.

Minister Schippers:

Er lopen verschillende programma's waarin aandacht is voor sportblessures, bij ZonMw, het kenniscentrum en het Topteam Sportinnovatie. Dit zijn programma's waarvoor je zelf een onderzoeksopzet moet maken. Deze moet je vervolgens indienen. Dan wordt bekeken of het onderzoek goed onderbouwd is en welk onderzoek het meest in aanmerking komt. Dit wordt dan gefinancierd. Mijn informatie is dat het via deze drie organisaties kan lopen en dat men dus ook een aanvraag kan doen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik kan nu niet controleren hoe dit precies gegaan is en wie er wel of niet op welk moment een aanvraag heeft ingediend. Maar ik stel hier wel vast dat ik het zonde vind dat allerlei informatie die mensen kan helpen om na een blessure niet opnieuw geblesseerd te raken nu niet op betrouwbare wijze wordt ontsloten en beschikbaar wordt gesteld aan patiënt, sporter en hulpverlener. Daar zijn heel goede plannen voor van Sportgeneeskunde Nederland en van de Vereniging voor Sportgeneeskunde. We kunnen op dit moment niet precies zeggen hoe het is gegaan. Ik kan ook niet de dekking leveren om de vier ton die nodig is beschikbaar te stellen. Daarom vraag ik de Minister om die plannen te bekijken en aan te geven of dit niet toch een goed idee zou zijn, ook met haar pet op als Minister van zorg voor het in toom houden van de zorgkosten.

Minister Schippers:

Ten eerste gaan we op zoek naar nieuwe kennis en ten tweede heb je bestaande kennis die je wilt ontsluiten. Het laatste is echt de opdracht aan het kenniscentrum. Dat heeft de actieve opdracht om deze kennis te ontsluiten en dus beschikbaar te maken voor die mensen die daarmee hun voordeel kunnen doen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb ook over de VSG vragen gesteld. Na het debatje tussen de Minister en mijn collega Van Nispen concludeer ik dat het heel lastig is om voor deze vorm van innovatieoverdracht en de kennisoverdracht die daarbij hoort middelen aan te vragen omdat het gaat om primaire taken in plaats van secundaire en tertiaire. Hebben wij als Kamer de mogelijkheid om bijvoorbeeld bij het kenniscentrum een verruiming aan te brengen om niet alleen voor primaire maar ook voor secundaire en tertiaire taken aanvragen in te dienen? Ik ben even op zoek of dat mogelijk is. Wellicht weet de Minister dat.

Minister Schippers:

Bij ZonMw kun je aanvragen indienen op het gebied van primaire preventie. Bij het kenniscentrum kun je geen aanvragen indienen, maar dat ontsluit kennis die er is. Dat gaat ook over de secundaire en tertiaire taken. Vervolgens heb je het innovatieve topteam, waar allerlei innovaties verder worden onderzocht. Dan gaat het over nieuwe kennis. Dus voor nieuwe kennis kun je specifiek op sportgebied bij ZonMw terecht, want ZonMw gaat heel breed te werk, ook op sportgebied. Bij het kenniscentrum kun je geen aanvragen doen, maar dat is wel juist opgericht om nu eens goed te bundelen wat er is en daadwerkelijk de kennis die je hebt veel makkelijker vindbaar te maken.

De voorzitter:

Mijnheer Heerema, u kijkt nog een beetje verbaasd?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ja, ik ben verbaasd. Ik moet hier even op kauwen. We moeten hier met een voorstel komen, want ik merk dat wat wij willen in de huidige structuur niet mogelijk is. Dan moeten we dus in plaats van dat we gaan zoeken waar de mogelijkheden liggen misschien de structuur iets aanpassen.

Minister Schippers:

Die conclusie deel ik niet, want ik denk dat de structuur er wel is maar dat je de weg moet weten en natuurlijk wel concurrentie hebt van andere programma's die ook worden ingediend. Uiteindelijk kiest dan ten aanzien van de primaire taken ZonMw. Ten aanzien van nieuwe innovaties kiest het innovatie topteam, waar ik vorig jaar nog een miljoen heb bijgeplust om extra onderzoek te doen naar die nieuwe innovaties. Dan beslist het topteam welke taken het daarbij oppakt. Natuurlijk is er dan concurrentie van andere initiatieven. Het kenniscentrum is nieuw. Het is eigenlijk ontstaan omdat wij vonden dat de kennis veel te veel versnipperd was en omdat mensen nooit wisten waar ze nu hun kennis moesten halen. De ene keer was dat hier en de andere keer daar. Het is een enorme klus geweest om alle belangen te overwinnen en één kenniscentrum te maken omdat we zien dat belangen toch ook een rol spelen. Nu hebben we iedereen op één lijn om één kenniscentrum te maken. Daar moeten we echt kennis bundelen en uitzetten. Daar moet ook deze kennis via het kenniscentrum worden verspreid.

De voorzitter:

Er zijn geen andere vragen meer blijven liggen? Als dat wel zo is, kunnen die in de tweede termijn aan de orde komen. Ik heb even gepolst bij de Kamerleden. We gaan een schorsing houden van tien minuten zodat er eventueel nog over moties kan worden overlegd en nagedacht, voor zover dat nog niet gebeurd is.

De vergadering wordt van 14.26 uur tot 14.40 uur geschorst.

De voorzitter:

In de tweede termijn van de Kamer zijn er de volgende spreektijden: voor de SP vier minuten, voor de VVD acht minuten, voor het CDA vijf minuten, voor de Partij van de Arbeid drie minuten en voor D66 drieënhalve minuut.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ik heb in mijn betoog vandaag een nadrukkelijk pleidooi gehouden voor het belang van preventie. Meer sport en beweging leiden tot een sportievere samenleving en mogelijk ook tot lagere kosten in de zorg. Ik ben heel blij dat de Minister van Sport, evenals de Minister voor zorg, hier beiden in één persoon aanwezig, dat zo nadrukkelijk heeft omarmd. Ik ben het zeer met haar eens dat we samen moeten kijken hoe we zaken kunnen verbeteren.

Ik kom zelf met een initiatiefwetsvoorstel voor meer en beter bewegingsonderwijs. Ook al zitten we op dit punt erg op een lijn, ik vind het toch goed om ook vanuit de Kamer bij motie vast te leggen dat bewegen het uitgangspunt van het beleid wordt. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het feit dat veel mensen onvoldoende bewegen, de Nederlandse samenleving bijna 800 miljoen euro per jaar kost;

constaterende dat wetenschappelijke onderzoeken hebben aangetoond dat meer bewegen het medicijn is voor een betere gezondheid en een beter herstel bij ziekte en dat het verminderen van het zitgedrag in school- en werksituaties leidt tot meer gezondheid en minder kosten;

verzoekt de regering, de recente wetenschappelijk inzichten rondom de voordelen van meer bewegen, ook vanuit kostenoogpunt, als uitgangspunt te nemen voor het sport- en preventiebeleid en een plan van aanpak te ontwikkelen om meer mensen aan het bewegen te krijgen en de Kamer hierover in het voorjaar van 2016 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 124 (34 300-XVI).

De heer Van Nispen (SP):

Nogmaals, het is mij echt niet ontgaan dat de Minister zegt dat zij met een heel goed plan bezig is. Dat waardeer ik ook zeer, maar ik vind het goed om ook vanuit de Kamer «bewegen» mee te geven als uitgangspunt van het beleid.

Het belang van preventie heb ik ook nadrukkelijk genoemd bij de sportblessures. De discussie over de cijfers en de vraag wanneer nu precies welke aanvraag uit welk potje kan worden ingediend, vind ik ingewikkeld. Ik hoor nu toch van Sportzorg en de Vereniging voor Sportgeneeskunde dat er geen geld meer is voor secundaire en tertiaire preventie. Er is in ieder geval onvoldoende geld, terwijl we weten dat het wel heel goed kan helpen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal sportblessures is toegenomen en dat de maatschappelijke kosten hiervan jaarlijks 1,5 miljard bedragen;

constaterende dat de regering enkel inzet op het voorkomen van sportblessures en er onvoldoende aandacht is voor secundaire en tertiaire vormen van sportblessurepreventie, terwijl juist voorlichting en het delen van kennis over het behandelen van blessures en het voorkomen van terugkerende blessures gezondheidsschade op lange termijn kan beperken en maatschappelijke kosten kan verlagen;

constaterende dat door onvoldoende financiering de opgebouwde expertise en adequate kennisoverdracht van de sportgeneeskunde belemmerd wordt;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat Sportzorg Nederland zijn werk op het terrein van voorlichting en kennisoverdracht kan blijven voortzetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 125 (34 300-XVI).

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb ook een motie over het schoolzwemmen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat nog steeds kinderen de basisschool verlaten zonder zwemdiploma en dat 65% van de kinderen onvoldoende zwemvaardig is;

van mening dat zolang kinderen niet zwemvaardig zijn, de overheid hierin ook een verantwoordelijkheid heeft;

verzoekt de regering, alle mogelijkheden te laten onderzoeken waardoor schoolzwemmen voor alle kinderen beschikbaar komt en de Kamer hierover in het voorjaar van 2016 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 126 (34 300-XVI).

De heer Van Nispen (SP):

Tot slot had ik een motie voorbereid die ik niet zal indienen, omdat ik vind dat de Minister erg enthousiast heeft gereageerd op het plan van aanpak uit de zwemsector, uit de branche. Die ontwikkelingen gaan we zeer nadrukkelijk volgen. Mocht het tot een subsidieaanvraag of een verzoek om cofinanciering komen, dan hoop ik echt dat de Minister met een heel positieve blik daarnaar kan kijken. Na heel lange discussie en na inzet van al die betrokkenen uit de zwembranche gaat het eindelijk de goede kant op. Ik geef de Minister dus een steuntje in de rug, maar dat doe ik niet bij motie omdat ik erop vertrouw dat we er samen uitkomen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Ik bedank de Minister voor haar beantwoording

In eerste termijn heb ik niet zo veel vragen gesteld. Ik heb vooral een beeld geschetst van hoe ik als nieuwe woordvoerder sport van de VVD de toekomst in wil gaan. Ik heb geen duidelijke afwijzende reactie gehoord van de Minister op mijn voorstel over beleidsdoorlichtingen, effectmetingen en de zero-based begroting en dat is voor mij een steun in de rug om daarmee heel voortvarend aan de slag te gaan. Ik zal dat ook zeker doen. Ik hoop daar volgend jaar, misschien wel in een nieuwe periode, met goede voorstellen voor te kunnen komen.

Eén antwoord in eerste termijn trok mijn aandacht; het was volgens mij een van de allerlaatste antwoorden van de Minister. Dat antwoord luidde dat topsport op dit moment als een beroep wordt gekwalificeerd door het UWV. Als dat iets betekent bij het UWV, dan betekent het volgens mij ook iets voor de opleiding tot topsporter. En als het iets betekent voor de opleiding tot topsporter, heeft het volgens mij ook iets te maken met de financiering van deze opleiding. Ik weet dat de Minister contact zal opnemen met OCW om een aantal zaken te bespreken, bijvoorbeeld zaken die betrekking hebben op de studieregeling voor 30-plussers. Mevrouw Dijkstra van D66 verwees er al naar. Zou de Minister in haar gesprekken met OCW ook dit onderwerp kunnen bespreken? Ik vraag dat, omdat ik benieuwd ben te horen wat de erkenning door het UWV van het beroep van topsporter voor effect zou kunnen hebben op de periodes daarvoor in het leven van een topsporter.

Dat is wat ik wilde zeggen in tweede termijn. Ik heb alleen nog een motie die ik samen met de heer Van Dekken van de Partij van de Arbeid indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat sportbonden door dalende inkomsten vanuit De Lottogelden steeds meer knelpunten ondervinden met het op peil houden van het noodzakelijk kader, het op orde houden van de trainersopleidingen, het laten doorgaan van talentenprogramma's en ondersteunen van de gehandicaptensport;

overwegende dat daardoor de kwaliteit van de basissportinfrastructuur in Nederland onder druk staat;

verzoekt de regering, als de fusie tussen de Staatsloterij en De Lotto van de grond komt en er daardoor extra middelen beschikbaar komen, deze extra middelen beschikbaar te stellen voor onze basissportinfrastructuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rudmer Heerema en Van Dekken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 127 (34 300-XVI).

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Ik bedank de Minister hartelijk voor de diverse antwoorden die ze heeft gegeven. Ik bedank haar zeker ook voor de positieve grondtoon waarmee zij sprak over gehandicaptensport, vrijwilligers en het bevorderen van sporten en bewegen door jonge kinderen, of ze nu uit gezinnen komen met geld of juist uit gezinnen met een achterstandspositie.

Ik heb de Minister diverse vragen gesteld over het bevorderen van een schone sport. De Minister zegt dat zij van integriteit in de sport een van haar speerpunten zal maken tijdens het Nederlandse voorzitterschap. Ik heb haar gevraagd om een aantal zaken mee te nemen. Ik heb echter de indruk dat we nog wat langs elkaar heen spreken bij good governance van internationale sportbonden en het toewijzen van evenementen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat enkele internationale sportbonden in een juridisch niemandsland opereren, waarbij van toezicht weinig sprake lijkt te zijn;

constaterende dat de regering tijdens het EU-voorzitterschap voornemens is integriteit in de sport te agenderen;

van mening dat hierbij good governance van internationale sportbonden in de brede zin geagendeerd moet worden;

verzoekt de regering, bij het agenderen van integriteit van de sport tijdens het EU-voorzitterschap niet alleen het toewijzen van evenementen mee te nemen, maar ook expliciet aandacht te schenken aan verbetering van alle dimensies van good governance bij internationale sportbonden, te weten transparantie, interne democratie, checks-and-balances en solidariteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins Slot en Van Dekken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 128 (34 300-XVI).

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het was vandaag tevens het lustrum van de antidopingwet, in die zin dat ik de Minister vijf keer heb gevraagd waar de antidopingwet bleef en de Minister vijf keer heeft geantwoord dat die vertraagd was. Nu blijkt er eindelijk wel een deadline te liggen, voorjaar 2016. In de interrupties merkte ik dat de Minister en ik anders aankijken tegen een tijdelijke financiering van dopingcontroles om de sport ook in het belangrijke jaar 2016 schoon te houden. Wij verschillen van inzicht over de manier waarop we dat willen doen. De Minister gaf wel aan dat zij wil dat de sport in 2017 de dopingcontroles intensiveert, want die lopen ontzettend achter. Hoe ziet zij dat voor zich? Moet de sport dat uit bepaalde inkomsten halen? Gaat het om slimmer gebruik van dopingcontroles? En wat als de sport dit niet doet?

Verder heb ik niet zo'n heel duidelijk antwoord gehad over de aanhoudende en toenemende problemen van sportverenigingen om trainers en coaches aan te houden als gevolg van de Wet werk en zekerheid. Die stelt nu een heleboel voetbalverenigingen en andere verenigingen voor grote problemen. Ik verzoek de Minister van Sport om daarover in gesprek te gaan met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel sportverenigingen personeel, zoals trainers, met tijdelijke contracten in betaalde dienst hebben;

constaterende dat het hierbij doorgaans gaat om bijbanen, waarbij flexibiliteit juist gewenst is;

constaterende dat tot voor kort sportverenigingen het personeel met tijdelijke contracten gedurende de zomermaanden niet in dienst hoefden te houden, waardoor er met meerdere tijdelijke contracten gewerkt kon worden;

constaterende dat met de invoering van de Wet werk en zekerheid deze mogelijkheid er niet meer is, waardoor sportverenigingen zich gedwongen zien personeel in vaste dienst te nemen;

van mening dat dit een ongewenst effect is van de Wet werk en zekerheid;

verzoekt de Minister van VWS, in gesprek te gaan met de Minister van SZW met als doel de mogelijkheden van een maatwerkoplossing te onderzoeken voor onder andere sportverenigingen die met meerdere tijdelijke contracten willen werken, en de Kamer hierover voor de zomer van 2016 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins Slot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 129 (34 300-XVI).

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik kom tot mijn laatste punt. De Minister heeft goede uitspraken gedaan over het belang van het tegengaan van seksuele intimidatie. Ik heb de Minister gevraagd wat er uit de gesprekken tussen de sportwereld, het Openbaar Ministerie en het Ministerie van VWS over de problemen met tuchtzaken en ontuchtplegers is gekomen. Vorig jaar heb ik daarover tijdens het wetgevingsoverleg een aantal vragen gesteld, onder andere over het feit dat het Openbaar Ministerie het niet bij NOC*NSF mag melden als een ontuchtpleger in de sport strafrechtelijk veroordeeld wordt. Er was nog een aantal vergelijkbare knelpunten. Hoe staat het met het weghalen van die knelpunten? Wat is uit de gesprekken gekomen?

De heer Van Dekken (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor het beantwoorden van behoorlijk veel vragen die de woordvoerders gesteld hebben. De PvdA is blij met de positieve houding van de Minister om binnen nu en drie jaar – daar komt het namelijk op neer – 90.000 kinderen uit arme gezinnen daadwerkelijk aan sport en spel te helpen. Zoals ik in eerste termijn al heb gezegd, komt de PvdA bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een amendement hieromtrent.

Ik heb nog één opmerking over de plaats van zzp'ers in het beleid voor sport en bewegen, de inzet van goedkope zzp'ers en de cao Sport. Misschien kan de Minister daar zo meteen nog wat uitgebreider op ingaan. Wij zullen dit ook aan de orde stellen bij diezelfde begrotingsbehandeling Sociale Zaken.

Ik heb nog een tweetal moties; volgens mij kom ik dan precies aan mijn tijd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Sportimpuls een effectief instrument is om kinderen uit gezinnen met een laag inkomen aan het sporten te helpen;

van mening dat blijvende inzet nodig is om al deze kinderen te kunnen laten sporten;

verzoekt de regering om de mogelijkheden te laten bekijken om kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de komende Sportimpuls-subsidierondes tot een belangrijke prioriteit te maken, en de Kamer voor de zomer van 2016 te informeren over de voortgang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dekken en Rudmer Heerema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 130 (34 300-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma niet afneemt;

van mening dat ieder kind voldoende zwemvaardigheid moet hebben;

constaterende dat er geen consensus bestaat over de eisen voor voldoende zwemvaardigheid en de wijze waarop deze zwemvaardigheid bereikt moet worden;

verzoekt de regering om vast te laten stellen welke eisen gelden voor voldoende zwemvaardigheid en samen met alle relevante partijen te onderzoeken hoe een verplicht uniform zwemdiploma aan het einde van de basisschool werkelijkheid kan worden en de Kamer voor de zomer van 2016 over de voortgang te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dekken en Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 131 (34 300-XVI).

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik dien deze motie met liefde in met collega Van Nispen, ook al leek het of er tussen ons een inhoudelijk misverstand over bestond.

Voorzitter: Bruins Slot

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar beantwoording en voor haar betrokkenheid, die ze altijd toont bij sport en bewegen. Ik moet zeggen dat tijdens dit overleg mijn armband wel vijf keer tegen mij heeft gezegd dat ik moest bewegen. Dat is er niet van gekomen, maar ik hoop dat straks in te halen.

Ik heb goed geluisterd naar de Minister, maar wil toch nog een paar dingen per motie vastleggen. Ik hoor wel wat de reactie van de Minister daarop is. Ik begin met de lof, die sporters nog zouden moeten krijgen, als ze die indertijd zijn misgelopen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door dopinggebruik van concurrenten een aantal sporters een (gouden) medaille is misgelopen;

overwegende dat deze sporters in sommige gevallen alsnog een medaille hebben ontvangen, maar andere sporters door verjaring van het dopinggebruik nooit;

overwegende dat deze sporters alsnog de eer verdienen die ze destijds zijn misgelopen;

verzoekt de regering, te onderzoeken welke sporters op grote evenementen als EK's, WK's en Olympische Spelen een (gouden) medaille zijn misgelopen door dopinggebruik van concurrenten, en deze alsnog te eren met bijvoorbeeld een ontvangst;

verzoekt de regering voorts, in overleg met NOC*NSF, er bij het IOC voor te pleiten om ook bij verjaarde zaken, waar sprake is van bewezen dopinggebruik, over te gaan tot herverdeling van medailles,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pia Dijkstra en Van Dekken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 132 (34 300-XVI).

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik ga meteen door met de volgende motie, die over corruptie gaat.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er aanwijzingen zijn dat er bij de toewijzing van het WK voetbal van 2018 aan Rusland sprake is geweest van corruptie, en dat daar nu onderzoek naar loopt;

constaterende dat Nederland en België ook kandidaat waren voor het WK, en kosten hebben gemaakt voor de WK-bid;

overwegende dat wanneer blijkt dat er inderdaad is gefraudeerd bij de toewijzing van het WK, deze toewijzing niet op basis van de WK-bid is geschied;

verzoekt de regering om, wanneer vast komt te staan dat er sprake is van corruptie bij de toewijzing van het WK, de gemaakte kosten voor de WK-bid terug te eisen bij de FIFA,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pia Dijkstra en Van Dekken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 133 (34 300-XVI).

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Mijn laatste motie gaat over vrouwen die sporten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er grote verschillen bestaan tussen sporten waar het gaat om het percentage vrouwen dat die sport beoefent;

constaterende dat er ook grote verschillen bestaan in waardering en beloning van vrouwen in de topsport ten opzichte van mannen in diezelfde sport;

overwegende dat er weinig bekend is over hoe deze verschillen zijn ontstaan en sporten mogelijk van elkaar kunnen leren om de verschillen tussen mannen en vrouwen meer gelijk te trekken;

verzoekt de regering, te onderzoeken welke sporten voor- en welke achterlopen in deelnemersaantallen, beloning en waardering van vrouwelijke sporters, waar de achterstanden in zitten, waardoor ze zijn ontstaan en hoe ze kunnen worden ingelopen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pia Dijkstra en Van Dekken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 134 (34 300-XVI).

Voorzitter: Pia Dijkstra

De voorzitter:

We wachten even tot alle moties in handen van de Minister zijn. We hebben elf moties en er zijn twee amendementen die nog een waardering behoeven. We schorsen de vergadering totdat alles in handen van de Minister is.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Schippers:

Voorzitter. Er waren twee amendementen. Ik reken het amendement over kinderen van lage-inkomensgezinnen niet mee, want dat is nog niet ingediend. Het eerste amendement is het amendement-Rudmer Heerema/Van Dekken op stuk nr. 123. Hier staat dat het gaat over 17 miljoen, maar dat is een typefoutje, neem ik aan. Als het geen typefoutje is, dan zit het er niet in. Het gaat hier over 1,7 miljoen en er wordt gevraagd dit bedrag vrij te maken voor sportbonden. Ik teken daarbij aan dat wij 1,7 miljoen hebben op artikel 6, Sport en bewegen. Dat is de flexibiliteit die in de begroting zit, waarmee je eventueel een tegenvaller al dan niet kunt opvangen. Ik wil wel aangeven dat die hiermee wordt opgemaakt en dat maakt de begroting wel kwetsbaarder. Ik laat het oordeel over dit amendement over aan de Kamer.

Het tweede amendement is het amendement-Bruins Slot op stuk nr. 122. Dat amendement gaat over doping en zit ook op hetzelfde artikel. Beide amendementen samen, dat gaat niet lukken, want daar zit een juridische verplichting in. De ene is 1,7 miljoen en dat is meteen het totale bedrag; dit gaat over € 150.000. Ik heb al aangegeven dat ik dit amendement ga ontraden, onderbouwd met de volgende argumenten. Met ingang van 2014 heb ik de instellingsubsidie van de Dopingautoriteit structureel verhoogd met twee ton per jaar. In 2015 heb ik het project Cultuurverandering in de hoogste versnelling van NOC*NSF met de Dopingautoriteit en met KNWU met ruim drie ton gesubsidieerd. In 2016 besteden we drie ton extra aan de uitvoering van het plan Samen voor een schone sport. Dat is een voortvloeisel uit de dopingconferentie van dit jaar en zet een brede aanpak gericht op topsport en jeugd centraal. NOC*NSF voert dit plan samen met de Dopingautoriteit, Atletiekunie, KNVB, KNBB en Fit!vak uit. Dit jaar draagt het Rijk in totaal voor 2 miljoen euro bij aan dopingbestrijding. Ik ben van mening dat de overheid met deze extra's, die erbij komen, voldoende middelen aanwendt voor het deel dat op het bordje van de rijksoverheid ligt. Ik wil dit amendement dan ook ontraden.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat de Minister het amendement ging ontraden, werd mij al duidelijk uit het interruptiedebat dat wij hebben gehad. Het CDA en de Minister denken daar anders over. Uit de begroting bleek dat 5,4 miljoen juridisch onverplicht is. De Minister zegt nu dat nog maar 1,7 miljoen juridisch onverplicht is. Gaat het hier om juridisch onverplicht of gaat het hier om een andere toezegging die zij heeft gedaan? Dat maakt natuurlijk wel verschil.

Minister Schippers:

Ik heb mij afgevraagd waar er eventueel ruimte zit in de begroting en het bedrag van 1,7 miljoen is daarbij naar boven gekomen. De rest is verplicht, omdat je daar te maken hebt met kasschuiven. Soms heb je een aanvraag over meerdere jaren. Het is technisch ingewikkeld, maar er zit niet meer in dan 1,7 miljoen voor dat onderdeel. Het is niet zo dat er 5,4 miljoen euro op de plank ligt bij VWS op het gebied van sport.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De vraag is of dit juridisch verplicht is. Het lijkt mij van belang om daar een goed antwoord op te krijgen. U hebt zelf in uw begroting geschreven dat die 5,4 miljoen juridisch onverplicht is. Die begroting hebben wij in september of oktober van u gekregen en nu is er nog maar 1,7 miljoen juridisch onverplicht. De vraag is nu waardoor het gat van 4 miljoen is ontstaan. Is dat juridisch al toegezegd of is het op een andere manier bestuurlijk toegezegd?

Minister Schippers:

Ik kom daar straks op terug. In ieder geval kunnen we dit er niet zonder schade zomaar uit slopen. Ik kom zo met het antwoord op uw vraag terug.

De voorzitter:

Wilt u daar dadelijk op terugkomen? Heel goed, gaat u door.

Minister Schippers:

Het duurt te lang, maar wat het antwoord ook is, het is niet zo dat we hiervoor zomaar 5 miljoen kunnen uittrekken.

Krijgen we preventie? Er is een initiatiefwet; die is aan de Kamer. In de motie van de heer Van Nispen op stuk nr. 124 wordt meer bewegen als uitgangspunt genomen. Ik heb die motie gelezen. Los van het feit dat ik durf te beweren dat de kosten van onvoldoende bewegen veel hoger liggen, is die motie in die zin bijzonder dat wij helemaal niet van mening verschillen over de constateringen en doelen die erin staan. Er wordt gevraagd om een plan van aanpak om meer mensen aan het bewegen te krijgen, maar dat is zo ongeveer de hele begroting. De plannen die we daarin hebben gepresenteerd, hebben immers grotendeels te maken met de breedtesport, het stimuleren van beweging, de buurtsportcoaches, die helemaal zijn gericht op het stimuleren van bewegen, de sportimpuls, die ook helemaal is gericht op het stimuleren van bewegen door groepen die dat nu niet doen, en een gehandicaptenbeleid dat helemaal is gericht op het stimuleren van bewegen door gehandicapten. Zo kan ik eigenlijk al die programma's opnoemen. Het gaat mij niet om de constateringen en om de vraag of ik het daarmee eens ben, maar om het feit dat ik op grond van de motie een plan van aanpak moet ontwikkelen. Dat staat natuurlijk in de programma's en is volop in uitvoering. Ik ontraad de motie dus, niet omdat ik het er niet mee eens zou zijn, maar wel omdat erin staat dat er, alsof dit nu niet gebeurt, een plan van aanpak moet worden ontwikkeld en dat de Kamer daarover moet worden geïnformeerd. Alle programma's die in de begroting staan, hebben maar één doel: meer mensen aan het bewegen krijgen.

De heer Van Nispen (SP):

Dan begrijpen we elkaar niet helemaal goed. Het gaat mij erom om nóg meer mensen aan het bewegen te krijgen. We hebben in dit debat vastgesteld dat we het erover eens zijn dat er echt nog heel veel winst te behalen is, op school – daarom kom ik zelf met die initiatiefwet – maar met betrekking tot het zitgedrag bijvoorbeeld ook op het werk en op de middelbare school. Dat heeft de Minister erkend: zitten is het nieuwe roken, zoals blijkt uit de recentste wetenschappelijke inzichten. Ook bij de zorginstellingen is nog winst te behalen. Het gaat mij erom dat de wetenschappelijke inzichten heel snel wijzigen. Met deze motie vraag ik om de nieuwste wetenschappelijke inzichten nadrukkelijk als uitgangspunt van het beleid te nemen, juist omdat de wetenschap zo snel gaat. Ik weet dat we helemaal niet veel van mening verschillen. Dit is dus niet bedoeld om het beleid drastisch bij te stellen, maar als steun in de rug vanuit de Kamer.

Minister Schippers:

Daar zijn we echt dagelijks mee bezig, niet alleen via het programma Alles is Gezondheid, waarmee we via de volksgezondheidshoek het belang van bewegen onderkennen en waarop allerlei acties volgen, maar ook via de zojuist door mij aangegeven programma's. Het programma van de buurtsportcoaches hebben we verlengd tot 2018, maar dat wordt wel aangepast en aangescherpt om te bekijken hoe het nog meer rendement kan opleveren. Je kunt vragen of je dat hele programma eigenlijk wel moet doorzetten. Daarvan heb ik gezegd dat je na de evaluatie kunt bekijken of dit een goede manier is of dat we dat geld echt heel anders moeten inzetten. Ik denk dat wij – althans, onze mensen op VWS – dagelijks bezig zijn met hoe wij onze programma's kunnen aanscherpen en beter kunnen maken, hoe we de doelgroepen beter in zicht kunnen krijgen en hoe we de euro's die we investeren, een groter rendement kunnen laten halen. Het gaat mij dus helemaal niet om de inhoud van de motie, want daarover zijn wij het volgens mij helemaal eens. Het gaat mij erom dat ik de mensen dan van die programma's af moet halen om een nieuw plan van aanpak te maken, terwijl we juist bezig zijn met het aanscherpen van die programma's om het rendement te verbeteren. Ik zou deze motie dus toch willen ontraden in verband met het verzoek om een plan van aanpak.

De motie op stuk nr. 125 gaat over de sportblessures. Op het punt van de preventie van sportblessures hing de sportgeneeskunde eigenlijk een beetje los van de zorg, want de sportgeneeskunde was geen lid van de federatie en was geen officieel medisch specialisme. Wij hebben de sportgeneeskunde dus met allerlei instellingssubsidies en andere subsidies gefinancierd. Nu zijn we zover dat de sportgeneeskunde in de reguliere zorg wordt gefinancierd, net als cardiologen en psychologen. De sportgeneeskunde moet dus meelopen in haar innovatieprogramma's, in alle programma's die zij doet. Het kan niet zo zijn dat we dit specialisme via twee kanten financieren: zowel via de reguliere zorg, waar wij haar nu in hebben gekregen, als via het overeind houden van allerlei subsidies. Voorlichting en kennisoverdracht over sportblessures hebben wij per 2016 belegd bij het nieuwe kenniscentrum voor sport. Daar lopen ze dus mee. Ik zou dus zeggen dat een dubbele financiering niet aan de orde is. Enerzijds worden zij via de reguliere zorg gefinancierd en anderzijds brengen wij de innovaties via het kenniscentrum sport onder de aandacht. Ik voel er dus weinig voor om er een extra verband bij aan te leggen en wil de motie dus ontraden.

Ik kom op de motie op stuk nr. 126 over het schoolzwemmen, waarin wordt gevraagd om alle mogelijkheden te laten onderzoeken, waardoor schoolzwemmen voor alle kinderen beschikbaar komt, en de Kamer hierover in het voorjaar 2016 te informeren. Naar mijn mening hebben wij hierover voldoende gewisseld om ook de meningsverschillen ter zake te markeren. Ik ben van mening dat de ouders primair verantwoordelijk zijn voor het zwemonderwijs. Je ziet dat schoolzwemmen inderdaad afneemt en dat komt ook, omdat de meeste kinderen al met diploma's op dat schoolzwemmen komen. Wij hebben dat bij de gemeenten neergelegd. Ik ga me daar ook niet mee bemoeien en ik wil de motie dan ook ontraden. Wel kom ik later bij de Kamer terug op het zwemprogramma dat samen met de branche en andere ministeries zijn beklijf moet krijgen.

Ik kom op de motie op stuk nr. 127 over het beschikbaar stellen van extra middelen van de Staatsloterij en De Lotto voor de basissportinfrastructuur. Als de fusie een succes is, leidt dit tot hogere afdrachten aan NOC*NCF en hiermee wordt de basis van de sportinfrastructuur bevorderd. Deze extra middelen lopen niet via de rijksbegroting, maar via de private lijn van De Lotte en NOC*NCF. Ik stel dus helemaal niets ter beschikking, maar de gelden komen wel ter beschikking van de basissportinfrastructuur. Ik vind het een lastige motie, omdat zij eigenlijk beschrijft wat er gaat gebeuren als de fusie een succes wordt. Ik laat het oordeel aan de Kamer of je kunt zeggen dat zij overbodig is. Ik heb er in ieder geval geen invloed op.

De voorzitter:

Maar is de motie dan ontraden of overbodig?

Minister Schippers:

Zij is overbodig.

Ik kom bij de motie van mevrouw Bruins Slot en de heer Van Dekken op stuk nr. 128 over good governance. Zij zeggen dat expliciet aandacht moet worden besteed aan alle dimensies van good governance bij de internationale sportbonden. Dat is al aan de orde, want dat staat al in ons programma. Over de motie van de heer Heerema zeg ik dat zij overbodig is, maar dan moet ik dat ook bij deze motie van mevrouw Bruins Slot zeggen. Het staat er namelijk al in.

In de motie op stuk nr. 129 over flexwerken en zekerheid word ik verzocht in gesprek te gaan met de Minister van Sociale Zaken om de mogelijkheden van een maatwerkoplossing te onderzoeken. Dat is inderdaad een onderwerp dat bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid berust. Ik zal het onderwerp onder de aandacht van de Minister brengen. Er staat hier heel veel informatie achter, maar daar heeft mevrouw Bruins Slot eigenlijk niet om gevraagd. Ik zal het onder zijn aandacht brengen.

De voorzitter:

Daarmee is de motie...?

Minister Schippers:

Ik moet de Kamer informeren volgens de motie, maar waarom laten we dat dan ook niet bij de Minister van Sociale Zaken? Het is zijn primaire verantwoordelijkheid. Ik zal het bij hem onder de aandacht brengen. Ik heb begrepen dat er in het debat ook door Sociale Zaken aandacht aan wordt besteed om de Kamer daarover te informeren.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

In verband met het al dan niet aanhouden van de motie wil ik graag weten of de Minister ook bereid is om met NOC*NSF in gesprek te gaan over de specifieke problemen, voordat zij dit bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de orde stelt. Dan kan zij een helder overzicht geven van de problematiek. Als zij bereid is om dat te doen, heb ik er veel vertrouwen in dat dit op een goede manier gebeurt en zal ik de motie ook aanhouden.

Minister Schippers:

Dat zal ik doen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dan zal ik de motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Bruins Slot stel ik voor, haar motie (34 300-XVI, nr. 129) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Schippers:

Ik kom op het onderwerp seksuele intimidatie. Mevrouw Bruins Slot vraagt naar tuchtzaken, ontuchtplegers, meldingen van het Openbaar Ministerie bij NOC*NSF, de stand van zaken en de knelpunten. Ik heb die niet voorhanden. Ik zal die in de veegbrief meenemen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

In de veegbrief van december of van het voorjaar?

Minister Schippers:

We zullen het proberen mee te nemen in de decemberveegbrief.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Prima. Ik heb het liefst dat het zorgvuldig gebeurt. Ik vind het prima als het over een week of twee komt.

Minister Schippers:

Goed.

De voorzitter:

Dat is toegezegd.

Minister Schippers:

In de motie op stuk nr. 130 wordt de regering verzocht om de mogelijkheden te bekijken om kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de komende Sportimpulssubsidierondes tot een belangrijke prioriteit te maken. Dat heb ik al vastgesteld. Zij zijn al een prioriteit, naast kinderen met overgewicht of een handicap. Ook deze motie zou ik overbodig willen noemen. Je kunt de drie moties waarover ik dat zeg ook opvatten als oordeel Kamer, maar ik heb die punten al vastgesteld. Ik probeer het netjes te doen.

In de motie op stuk nr. 131 word ik verzocht te onderzoeken hoe een verplicht uniform zwemdiploma aan het einde van de basisschool werkelijkheid kan worden. Wij hebben al eerder gediscussieerd over de vraag of het aan de overheid is om ervoor te zorgen dat er een verplicht uniform zwemdiploma is aan het eind van de basisschool. Eerder hebben we besloten dat dit niet zo is. Daarom hebben we het gedecentraliseerd. Ik wil bij dat besluit blijven. Nogmaals, ik ga met de branche in gesprek over zijn plan voor hoe het beter kan, maar deze motie moet ik echt ontraden.

In de motie op stuk nr. 132 wordt de regering verzocht na te gaan welke sporters een medaille zijn misgelopen door dopinggebruik van concurrenten, en deze alsnog te eren met bijvoorbeeld een ontvangst, en om in overleg met NOC*NSF er bij het IOC voor te pleiten om ook bij verjaarde zaken over te gaan tot herverdeling van medailles. Deze motie gaat verder dan mijn toezegging in het debat. Toen heb ik toegezegd dat wij wel zelf kunnen bekijken hoe wij symbolisch aandacht kunnen schenken aan zaken. Deze motie gaat verder. Ik zou haar willen ontraden omdat het niet op mijn terrein ligt om dit zo te doen.

Voorzitter: Bruins Slot

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Wat zou het oordeel van de Minister zijn als het tweede verzoek vervalt?

Minister Schippers:

Ik zou een inventarisatie willen doen. Als blijkt dat het heel moeilijk is om volledig te zijn ten aanzien van die sporters, denk ik dat je meer schade doet door sporters over te slaan dan wanneer je niets doet. Als het te moeilijk blijkt, wil ik graag het alternatief hebben om op een symbolische manier de sporters die eer te geven. Het is eigenlijk niet iets wat de overheid moet doen, maar ik leef wel mee met de oproep dat dit een mooi gebaar zou zijn. Het verzoek uit de motie gaat echter veel verder. Als mevrouw Dijkstra haar motie ombouwt op de manier die ik net schetste, wil ik er best mijn best voor doen, maar dan moet het wel globaler zijn. Ik ga het eerst proberen. Als het niet lukt, doen we het op een alternatieve symbolische manier.

De voorzitter:

Betekent dit dat u de motie gaat wijzigen, mevrouw Dijkstra? Of houdt u haar aan tot de Minister terugkomt met haar eerste reactie?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik ga de motie wijzigen in de zin die de Minister net aangaf.

Minister Schippers:

Oké. Dan laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 133 wordt de regering verzocht om wanneer vast komt te staan dat er sprake is van corruptie bij de toewijzing van het WK, de gemaakte kosten voor de WK-bid terug te eisen bij de FIFA. Ik heb er in mijn beantwoording niet voor niets heel zorgvuldig niet op willen vooruitlopen. Ik kan me namelijk voorstellen dat dit onderzoek wat complexer in elkaar zit. Ik onthoud mij van vooruitlopen op een als-danmotie. Daarom wil ik haar ontraden.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik begrijp wel dat de Minister dat zegt. Ik denk dat het goed is als mijn mede-indiener en ik ons even beraden op de vraag of wij deze motie gaan aanhouden.

De heer Van Dekken (PvdA):

Dat klopt. We gaan ons hierop beraden.

Voorzitter: Pia Dijkstra

Minister Schippers:

In de laatste motie, namelijk die op stuk nr. 134, wordt de regering verzocht te onderzoeken welke sporten voor- of juist achterlopen in deelnemersaantallen, beloning en waardering van vrouwelijke sporters, waar de achterstanden in zitten, waardoor ze zijn ontstaan en hoe ze kunnen worden ingelopen. De kernindicatoren sport zijn hierbij gedeeltelijk bruikbaar. Het vraagt wel diepgaand onderzoek. Er hangt ook een prijskaartje aan. Ik laat het oordeel aan de Kamer, maar ik waarschuw wel dat dit een vrij complex onderzoek is dat enige tijd zal nemen.

De voorzitter:

Daarmee zijn de moties en de amendementen beoordeeld. De Minister is aan het einde van haar tweede termijn gekomen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Er is nog een vraag onbeantwoord, namelijk wat er precies juridisch onverplicht is.

De voorzitter:

Dat klopt. Dat wilde ik juist zeggen, mevrouw Bruins Slot. Wilt u voortaan via de voorzitter spreken en niet zelf het woord nemen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter, met die rol van vandaag was ik even mijn rol vergeten.

De voorzitter:

Vooruit. De Minister.

Minister Schippers:

Bij Sport en Bewegen in de Buurt is er 1,7 miljoen niet verplicht en niet bestuurlijk gebonden. Dat is 1,5 miljoen bij Sport en Bewegen in de Buurt, 0,5 miljoen bij de stipendiumregeling met het voorstel deze in te zetten voor kostenvergoeding van de B-sporters, omdat daar een gat zit, en 0,2 miljoen bij internationale organisaties. Er is 4 miljoen voor evenementen gereserveerd. Die is nodig als we de topsportevenementen die op de rol staan in 2016 krijgen. Die is nog niet juridisch verplicht. Dat is de opbouw.

De voorzitter:

Dan is die vraag ook beantwoord.

Over de moties wordt dinsdag over een week gestemd. Over de amendementen zal op 3 december worden gestemd. Ik zal niet alle toezeggingen herhalen, want morgen is al het verslag van dit wetgevingsoverleg beschikbaar. Dat kost alleen maar heel veel tijd en we hebben ze ook zelf genoteerd. Ik dank de Minister en haar ambtelijke ondersteuning voor hun aanwezigheid. Ik dank de collega's, de mensen op de publieke tribune en de mensen die thuis hebben meegekeken of -geluisterd.

Sluiting 15.21 uur.

Naar boven