34 300 J Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2016

Nr. 5 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 november 2015

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 27 oktober 2015 voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. Bij brief van 25 november 2015 zijn ze door de Minister van Infrastructuur en Milieu beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Van Dekken

De waarnemend griffier van de commissie, Tijdink

Vraag 1

Kunt u toelichten of het beleid er op gericht is om de huidige term «heavily modified water bodies» uit de Europese Kaderrichtlijn Water niet meer op Nederland van toepassing te laten zijn?

Antwoord 1

Het beleid is er niet op gericht om de term «heavily modified water bodies» uit de Europese Kaderrichtlijn Water niet meer op Nederland van toepassing te laten zijn. Deze term doet recht aan het feit dat de inrichting van waterlichamen kan zijn aangepast om bepaalde functies te dienen. Zo zijn er dijken rond rivieren om de veiligheid te waarborgen, worden wateren op diepte gehouden ten behoeve van scheepvaart en wordt het peil gereguleerd om in droge periode over voldoende water te beschikken. De Kaderrichtlijn Water vraagt wel om een motivatie wanneer de inrichting is aangepast en streeft er naar de wateren zo natuurlijk als mogelijk (gegeven de ingrepen ten behoeve van functies) in te richten. Daarvoor worden mitigerende maatregelen genomen, zoals vistrappen en natuurvriendelijke oevers. Voor enkele wateren geldt dat de status «heavily modified» op termijn kan komen te vervallen als door maatregelen alle eerdere ingrepen teniet worden gedaan.

Vraag 2

Hoe verhoudt zich het – door de Algemene Rekenkamer – geconstateerde tekort van € 400 mln. tot het vrijspelen van € 100 mln. over de periode 2016–2020?

Antwoord 2

Er is geen relatie tussen het door de Algemene Rekenkamer genoemd bedrag van € 400 mln. en de kasschuif van € 100 mln. op het Deltafonds. De constatering van de Algemene Rekenkamer heeft betrekking op de budgetten voor het Beheer en Onderhoud (verder: BenO) van vaarwegen. Deze zijn gereserveerd op het Infrastructuurfonds en niet op het Deltafonds.

Vraag 3

Wat is de reden voor de significante verhoging van het bedrag voor mutaties 1e suppletoire wet 2015 in 2019?

Antwoord 3

Dit wordt met name veroorzaakt door een bij Voorjaarsnota 2015 doorgevoerde kasschuif via het generale beeld van in totaal € 75 mln. van 2015 naar 2019. Reden hiervoor is dat op het Deltafonds een aantal grote uitvoeringsprogramma’s binnen een aantal jaar afloopt. Daarnaast zijn de deltabeslissingen genomen en is het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma opgestart. IenM staat voor de opgave om het ritme van het meerjarige programma en het budget op het Deltafonds weer met elkaar in overeenstemming te brengen. Op deze manier komen de betreffende middelen beschikbaar in het jaar dat de uitgaven voor het betreffende projecten daadwerkelijk worden gedaan. Deze kasschuif draagt daar aan bij.

Vraag 4

Wat wordt bedoeld met het in mindering brengen van € 60 mln. op «deze reeks» bij de kasschuif Bodemsanering ten behoeve van het rijksbrede beeld?

Antwoord 4

Bij ontwerpbegroting 2015 heeft het kabinet besloten om € 60 mln. van de budgetten voor bodemsanering (daarop wordt gedoeld met «deze reeks») in 2016 te gebruiken voor andere, rijksbrede zaken. Het korten van het budget in één jaar met € 60 mln. zou er toe hebben geleid dat de uitvoering dat jaar had moeten stoppen. Dat is natuurlijk niet wenselijk. Daarom is besloten om in begroting 2016 de korting te spreiden over de hele uitvoeringsperiode. Hierdoor kunnen de bevoegde overheden de uitvoering van de bodemsanering voortzetten, zij het iets meer gespreid in de tijd, zoals bestuurlijk is afgesproken in o.a. het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020.

Vraag 5

Waarom wordt de kasschuif voor de uitvoering van het bodemsaneringsbeleid in 2016 gefaciliteerd uit het Deltafonds?

Antwoord 5

Zie ook het antwoord op vraag 4. Er is besloten om de korting van € 60 mln. te spreiden over de jaren. Dat kan alleen als er ruimte is binnen de financiële kaders. Om de spreiding van de korting van € 60 mln mogelijk te maken, moet een kasschuif plaatsvinden. Op het Deltafonds is er vanaf 2017 naar verwachting meer budget benodigd dan dat er beschikbaar is om de beleidsambities te verwezenlijken. Dit in tegenstelling tot het Bodemsaneringsbeleid waar het omgekeerde het geval is. De meerjarige budgetschuif tussen de budgetten voor bodemsaneringsbeleid en het Deltafonds zorgt ervoor dat de beschikbare budgetten over de jaren worden geactualiseerd aan de geraamde en gewenste uitvoeringspraktijk.

Vraag 6

Wat wordt bedoeld met «de minregels in 2015 en 2017 en verder op de investeringsruimte van het Deltafonds (artikel onderdeel 5.03) als gevolg van de (gedeeltelijk) ingehouden prijsbijstelling 2013 en 2014, worden met en kasschuif via het aanlegprogramma (artikelonderdeel 1.02) ingepast»? Kan hier stapsgewijs per jaar en bedrag heldere uitleg over komen?

Antwoord 6

In 2013 en 2014 is de prijsbijstelling (gedeeltelijk) ingehouden (c.q. niet uitbetaald). Om tegemoet te komen aan juridische verplichtingen en bestuurlijke afspraken heb ik een deel van de projecten en programma’s op de fondsen bij de ontwerpbegroting 2014 en 2015 geïndexeerd ten laste van de resterende investeringsruimte op de fondsen. In de eerste begrotingsjaren van de fondsen was er echter (kasmatig) onvoldoende investeringsruimte beschikbaar om de projectbudgetten te indexeren. Het ophogen van deze projectbudgetten heeft daarom plaatsgevonden vanuit de begrotingsjaren 2019–2028. Hierdoor is er een kasritme probleem ontstaan. Immers het geld was kasmatig niet beschikbaar in de jaren tot en met 2018.

Ik heb voor uw Kamer inzichtelijk gemaakt bij welke budgetten en in welke jaren dit kasritme probleem aan de orde is door daar in de begroting een minregel te presenteren. In de ontwerpbegroting 2016 zijn de minregels voor 2015 en 2017 en verder technisch via een kasschuif via het aanlegprogramma opgelost. Deze kasschuif heeft geen invloed op de omvang van de vrije programmaruimte en het totale programma in het Deltafonds. Het (begrotingstechnische) kenmerk van kasschuiven is namelijk dat deze meerjarig op nul sluiten.

In onderstaande tabel treft u de omvang van de minregels per jaar, zoals opgenomen in de begroting 2015 en de ontwerpbegroting 2016. Deze tabel laat zien dat bij ontwerpbegroting 2016 alle minregels, met uitzondering van de minregel voor het jaar 2016, zijn opgelost. De minregel voor het jaar 2016 zal uiterlijk bij ontwerpbegroting 2017 worden opgelost.

 

Minregels

(begroting 2015)

Minregels

(Ontwerpbegroting 2016)

2014

– 23.563

0

2015

– 24.997

0

2016

– 17.863

– 17.863

2017

– 16.305

0

2018

– 13.279

0

2019

26.490

0

2020

15.175

0

2021

3.606

0

2022

3.745

0

2023

12.816

0

2024

9.574

0

2025

7.782

0

2026

7.784

0

2027

9.033

17.863

2028

0

0

Vraag 7

Met hoeveel euro neemt de beschikbare investeringsruimte op het Deltafonds voor 2016 nu precies af en hoe verschilt dit met het jaar 2015?

Antwoord 7

De investeringsruimte neemt in de begroting 2016 met circa € 98 mln. af. Voor een nadere duiding van deze onttrekking wordt verwezen naar artikel 5.03 Investeringsruimte waar de belangrijkste aanpassingen van de programmaruimte worden weergegeven. In de begroting 2015 is de investeringsruimte met circa € 133 mln. afgenomen.

Vraag 8

Zijn er momenteel problemen met ICT-systemen die een essentiële rol spelen in een informatieketen? Zo ja, waarom?

Antwoord 8

Nee, er zijn mij momenteel geen problemen bekend met ICT-systemen in de informatieketens van het Hoofdwatersysteem.

Vraag 9

Welke vijf partijen voeren de meeste onderzoeken uit met het budget voor studiekosten en welk bedrag is hier per partij mee gemoeid?

Antwoord 9

Het budget voor studiekosten betreft een raming voor kosten die in 2016 gemaakt zullen worden. De toedeling en opdrachtverlening heeft nog niet plaatsgevonden. Daarom is het niet mogelijk om in deze fase in detail aan te geven aan welke partijen opdracht verleend gaat worden en welke bedragen daarmee gemoeid zijn. Op hoofdlijnen kan ik wel aangeven dat de uitvoerende partijen zowel Deltares als diverse marktpartijen, zoals ingenieurs- en adviesbureaus, zal betreffen.

Vraag 10

Waarom nemen de studiekosten significant af na het jaar 2017? Loopt onze concurrentiepositie hierdoor geen achterstand op met het buitenland?

Antwoord 10

De uitwerking van de diverse Deltabeslissingen zal in de jaren 2016 en 2017 verder vorm krijgen. Op basis hiervan kunnen in die jaren vervolgstudies en -onderzoeken geformuleerd worden voor latere jaren. De daaraan verbonden financiering zal ook dan pas zichtbaar gemaakt kunnen worden. De bekostiging van deze vervolgstudies en -onderzoeken vindt plaats vanuit het beschikbare budget van de programma- en/of beleidsruimte in latere jaren.

Onze concurrentiepositie loopt hierdoor geen achterstand op met het buitenland.

Vraag 11

Wat verklaart de forse stijging in uitgaven in 2021?

Antwoord 11

De stijging in 2021 is te verklaren vanuit het HWBP doordat rekening is gehouden met maximale bevoorschotting van een aantal grote projecten in dat jaar.

Vraag 12

Wat zijn de gevolgen van een dijkdoorbraak of overstroming bij hoogwater in België op de afvoer van de Maas en de maatgevende afvoer en waterstanden in het Nederlandse stroomgebied van de Maas?

Antwoord 12

Bij het bepalen van de huidige maatgevende waterstanden of afvoer (3.800 m3/s) voor de Maas wordt het mogelijke effect van een dijkdoorbraak of overstroming in België niet meegenomen (bovenstrooms bij Eijsden). Dit wordt gedaan omdat het effect op de maatgevende afvoer bij Borgharen gering is.

De maatregelen in Vlaanderen en die in het kader van de Maaswerken zorgen voor een aanzienlijke waterstandsdaling, waardoor overstromingen in Vlaanderen nog minder snel zullen optreden. Bovendien zal Vlaanderen dan noodmaatregelen treffen om een overstroming van dat gebied te voorkomen.

Vraag 13

Waaruit is gebleken dat 5 van de 39 geplande maatregelen niet nodig waren voor de waterveiligheidsdoelstelling?

Antwoord 13

Bij elk van de vijf vervallen Ruimte voor de Rivier-maatregelen is de afweging gemaakt of uitvoering nodig was om de veiligheidsopgave voor het Ruimte voor de Rivierprogramma te realiseren. De destijds vastgestelde opgave was het veilig afvoeren van 16.000 m3/s.

Bij de Dijkverbetering Neder-Rijn/Geldersche Vallei is (VGR 14; verslagperiode 1/1/2009 – 30/6/2009; TK 30 080, nr. 39) is door de toenmalige Staatssecretaris Huizinga is besloten om op verzoek van het waterschap Vallei en Eem de maatregel Dijkverbetering Neder-Rijn/Geldersche Vallei niet uit te voeren. De aanname voor maaivelddaling die in de PKB is gebruikt komt niet overeen met de feitelijke situatie. De ondergrond van de dijk was volgens nadere analyse van het waterschap voldoende stevig en daardoor was en nauwelijks sprake van klink. Omdat de dijk voldoende hoog en sterk bleek was vanuit de opgave uitvoering van de maatregel derhalve niet nodig.

In 2009 (VGR 15; verslagperiode 1/7/2009 – 31/12/2009; TK 2010D16450) is bij de projectbeslissing voor de ontpoldering Noordwaard gebleken dat de maatregel kadeverlaging Biesbosch niet nodig is. In de PKB waren beide maatregelen aan elkaar gekoppeld. De kadeverlaging Biesbosch was bedoeld om mogelijke opstuwing, veroorzaakt door de maatregel ontpoldering Noordwaard, te reduceren. Deze opstuwing treedt met het huidige geoptimaliseerde ontwerp van de Noordwaard niet op, waardoor de maatregel kadeverlaging Biesbosch is komen te vervallen.

Uit vooronderzoek, waarvan de gegevens er ten tijde van de PKB niet waren, is gebleken dat de dijkvakken t.a.v. de Dijkverbetering Lek/Lopiker- en Krimpenerwaard voldoen aan de thans geldende veiligheidseisen en dat naar verwachting pas rond 2045 verbetering noodzakelijk zou zijn. Op verzoek van het waterschap Stichtse Rijnlanden is daarom besloten (VGR 16; 1/1/2010 – 30/6/2010; TK 2010D37909) deze dijkverbetering te laten vervallen.

De twee maatregelen bovenstrooms van Nijmegen, Kribverlaging Waalbochten en Obstakelverwijdering Suikerdam en Polderkade naar de Zandberg, zijn vervallen (VGR 18; 1/1/2011 – 30/6/2010; TK 30 080, nr. 55) als gevolg van de projectbeslissing voor de dijkteruglegging Lent die met 34 cm voldoende waterstanddaling realiseert voor de opgave. Daarbij blijft tevens de gewenste afvoerverdeling van water richting de Waal behouden.

Vraag 14

Waarom wordt op pagina 16 gesproken over een wettelijk beschermingsniveau van 1:250, terwijl op pagina 15 nog over 1:1250 gesproken wordt?

Antwoord 14

Ruimte voor de rivier heeft betrekking op de Rijntakken en het benedenstroomse deel van de bedijkte Maas (vanaf Hedikhuizen). De huidige norm voor dijken in deze gebieden is 1:1250.

Maaswerken heeft betrekking op de keringen langs de Limburgse Maas. De dijken in Limburg hebben nu een norm van 1:250.

Vraag 15

Hoe kan het dat op pagina 15 van het Deltafonds wordt gesproken van een waterveiligheidsnorm van 1:1.250 jaar met een bijbehorende afvoer van de Rijn van 16.000 kubieke meter per seconde, terwijl op pagina 28 van het Deltaprogramma gesproken wordt over een norm van 1:10.000 met een bijbehorende afvoer van 15.000 tot 19.000 kubieke meter per seconde (voor huidig, 2050 en 2100)?

Antwoord 15

Op pagina 15 van het Deltafonds wordt gesproken over de huidige overschrijdingsnorm van 1:1.250 jaar. Hierbij is in 2001 een maatgevende afvoer van de Rijn van 16.000 m3/s vastgesteld. Op pagina 28 van het Deltaprogramma 2016 gaat het over de nieuwe overstromingskansnormen per dijktraject waar de waterkeringen in 2050 aan moeten voldoen. Hier horen andere afvoeren bij op basis van het klimaatscenario KNMI 2006 W+. Overigens is de 19.000 m3/s niet meer actueel. Zie hiervoor de rapportage piekafvoer- leeswijzer.

Vraag 16

Hoe verhoudt het budget voor de deelprogramma’s Grensmaas en Zandmaas (fase I) zich tot de bijdragen van het Ministerie van Economische Zaken hieraan aangezien er natuur gerealiseerd wordt, en hoe verhoudt dit budget zich tot het totale budget? Hoe is deze kostenverdeling gemaakt?

Antwoord 16

Het budget op de begroting van IenM voor de deelprogramma’s Grensmaas en Zandmaas bedraagt € 556,8 mln. (PP2014). Hierin is geen bijdrage van EZ opgenomen. De bijdrage van EZ aan de realisatie van de natuurdoelstelling is via de begroting van EZ gelopen. De verdeling van de bijdrage is gebaseerd geweest op de bijdrage aan de doelstellingen.

Vraag 17

Kunt u toelichten wat de consequentie is van het vervallen van de natuurgronden voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de ecologie in het gebied?

Antwoord 17

Uw kamer is op 5 maart 2013 door mij – mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken – geïnformeerd over een scopewijziging van de natuurdoelstellingen Maaswerken, als gevolg van de herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (IenM/BSK-2013/31340). Binnen het programma Maaswerken is onverkort ingezet op het realiseren van nieuwe natuur gekoppeld aan de hoogwaterveiligheidsdoelstelling. Er is vastgehouden aan deelprojecten waarin natuurontwikkeling is gekoppeld aan hoogwaterveiligheid dan wel waar aangegane verplichtingen onder de Kaderrichtlijn Water of Natura 2000 aan de orde zijn. Voor de Grensmaas is de scope nagenoeg gelijk gebleven. Alleen de verwerving van natuurgronden bij de locatie Roosteren (44 ha), is komen te vervallen. De totale oppervlakte natuurontwikkeling in de Grensmaas wordt daarmee 1.208 ha. In de Zandmaas is de realisatie van nevengeulen langs de stuwen bij Sambeek en Belfeld (samen 129 ha) komen te vervallen. De overige natuurmaatregelen in de Zandmaas (fase 1) zijn onderdeel van de scope gebleven (in totaal 427 ha). De scopeaanpassing natuur is in goed overleg tot stand gekomen met de Provincie Limburg. De Provincie Limburg is – naast convenantpartij in het programma Maaswerken – beleidsverantwoordelijk voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

Vraag 18

Wanneer wordt de planuitwerking van de Afsluitdijk precies naar de Kamer gestuurd?

Antwoord 18

Mijn intentie is het definitieve Rijksinpassingsplan (RIP) rond het einde van het jaar vast te stellen en daarmee de projectbeslissing te nemen voor het project Afsluitdijk. Conform het MIRT spelregelkader zal ik uw Kamer hierover informeren.

Vraag 19

Kan er een duidelijker tijdspad gegeven worden van de realisatiefase van de Afsluitdijk?

Antwoord 19

In 2016 wordt gestart met de Europese aanbesteding van het DBFM contract («Design, Build, Finance & Maintain». Gunning is voorzien in 2017, waarna de aannemer start met de werkzaamheden. Oplevering is dan voorzien in 2022.

De aannemer krijgt kaders mee voor de maximale hinder die hij mag veroorzaken en wordt gestimuleerd om minder hinder te veroorzaken. De aannemer krijgt binnen deze kaders de vrijheid om de volgorde van de werkzaamheden in de plannen.

Vraag 20

Wat is de totale bijdrage van de regio voor de aanpak van de Roggenplaat minus de Europese subsidie van € 3,5 mln.? Waarom wordt deze subsidie bij de bijdrage van de regio opgeteld en wat zijn de risico’s hiervan?

Antwoord 20

De totale bijdrage van de regio, exclusief de EU-subsidie, bedraagt € 1,5 mln. In het BO MIRT Zeeland van 13 november 2014 is afgesproken dat:

  • de bijdrage van € 7,3 mln. van het Rijk taakstellend is;

  • de regio verantwoordelijkheid is voor het verkrijgen van de EU-subsidie en het risico draagt van het niet of slechts gedeeltelijk verkrijgen van de EU-subsidie.

Uit deze afspraken vloeit voort dat de oogst van het subsidietraject wordt opgeteld bij de bijdrage van de regio. Het voordeel voor de regio is dat bij het volledig binnenhalen van de EU-subsidie hun feitelijke bijdrage beperkt kan blijven tot € 1,5 mln. Lukt dat niet, dan is het risico voor de regio dat anderszins moet worden voorzien in sluitende afspraken over de bekostiging van de aanpak van de Roggenplaat.

Vraag 21

Bent u tevreden met de mate van budgetflexibiliteit voor de periode 2015–2028? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 21

Ja, want op dit moment is er geen grotere budgetflexibiliteit op dit artikel nodig. Indien de start van een nieuwe verkenning aan de orde is, dan kan besloten worden om middelen uit de programmaruimte (artikel 5) over te hevelen naar dit artikel.

Vraag 22

Hoe ziet de kostenverdeling met het Ministerie van Economische Zaken eruit bij het NURG-programma (Nadere Uitwerking Rivieren Gebied)? Hoe is er tot deze verdeling gekomen?

Antwoord 22

In de samenwerkingsafspraak Veiligheid en Natte Natuur hebben het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) de verdeling van de realisatie van het NURG-programma afgesproken.

De oorspronkelijke verdeling voor de realisatie van veiligheid en natuurontwikkeling in de uiterwaarden is in 1997 in de raamafspraak tussen de voormalige ministeries van Landbouw, Natuur en Voedsel (LNV) en Verkeer en Waterstaat (VenW) vastgelegd. Daarin was de basis kostenverdeling 50–50. Inmiddels is het overgrote deel van de opgave gerealiseerd en hebben EZ en IenM bij de Herijking van de Ecologische Hoofdstructuur afspraken gemaakt over de verdeling van de restopgave. Hierin is afgesproken dat elk ministerie zijn – nog lopende – projecten afmaakt.

Vraag 23

Heeft waterveiligheid of de aanleg van nieuwe natuur een hogere prioriteit bij het NURG-programma? Kan dit procentueel worden aangegeven?

Antwoord 23

Het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in het NURG-programma. De natte natuurontwikkeling en de waterveiligheid zijn een integrale doelstelling van het programma. Er is geen sprake van prioritering tussen deze aspecten.

Vraag 24

Vanuit welk ministerie krijgen regionale ambities voor de Afsluitdijk zoals de vismigratierivier nu precies het bedrag van € 20 mln.? Welk deel van dit bedrag wordt er gefinancierd vanuit de regio? Wordt hierbij ook het economisch perspectief voor de vissers meegenomen?

Antwoord 24

De toenmalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft op 23 december 2011 toegezegd om onder voorwaarden een bedrag van maximaal € 20 mln. vrij te maken voor de regionale ambities op de Afsluitdijk. Eén van de voorwaarden is dat regionale partijen zorg dragen voor minimaal eenzelfde bedrag.

Op dit moment bereidt de regio een verzoek om een bijdrage voor een Vismigratierivier voor, als onderdeel van de € 20 mln. Dit project is bedoeld om de vispasseerbaarheid van de Afsluitdijk te verbeteren. Dit project draagt bij aan de verbetering van de visstand in het achterland van de IJssel, Vecht en Rijn, waaronder het IJsselmeer en daarmee ook aan het economisch perspectief voor zowel sport- als beroepsvisserij.

Vraag 25

Hoeveel kosten zijn er voor het Rijk mee gemoeid om de Flakkeese Spuisluis in de Grevelingendam in werking te stellen en voor hoelang?

Antwoord 25

Op de rijksbegroting is € 8,3 mln. beschikbaar gesteld voor de inwerkingstelling van de Flakkeese Spuisluis. Er is niet op voorhand een periode afgebakend voor het in bedrijf zijn van deze sluis. Dat zal mede afhangen van het resultaat van de besluitvorming over de rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer en de effectuering van de plannen van regio en markt voor een Tidal Test Centre bij de Flakkeese Spuisluis.

Vraag 26

Kunt u toelichten wat de ecologische impact van het herstel van de steenbekleding in de Wester- en Oosterschelde is? Hoe wordt er bij dergelijke projecten in de toekomst rekening gehouden met ecologie?

Antwoord 26

Uitgangspunt van het project is, naast het realiseren van de vereiste veiligheid in de nieuwe constructie, het ten minste herstellen en waar mogelijk verbeteren van de natuurwaarden. Dit speelt met name een rol in de keuze van de toe te passen materialen en bekledingstypen. Dit geldt ook voor toekomstige projecten.

Ecologie is geborgd in de vergunningen verleend in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en in de gehanteerde gedragscode met betrekking tot de Flora- en faunawet. Er is daarnaast een aantal extra inspanningen verricht om «provinciale aandacht soorten», zoals bijvoorbeeld zeegras, zeekool en gele hoornpapaver, te ontzien of om flora en/of fauna tegemoet te komen.

Vraag 27

Kan er meer duiding gegeven worden over het Stimuleringsprogramma Ruimtelijke Adaptatie? Hoe wordt waterveiligheid en klimaatbestendigheid in 2016 integraal meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen? Heeft klimaatbestendig inrichten of waterrobuustheid prioriteit? Wordt dit nieuwe beleid ook de standaard voor lopende projecten?

Antwoord 27

In de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen afgesproken waterveiligheid en klimaatbestendigheid integraal mee te gaan wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen. De ambitie daarbij is dat klimaatbestendig en waterrobuust inrichten uiterlijk in 2020 onderdeel is van het beleid en handelen van de overheden, zodat Nederland in 2050 ook daadwerkelijk klimaatbestendig is ingericht.

Het programma Ruimtelijke Adaptatie onderkent daarbij drie stappen: de analyse van de mogelijke gevolgen van klimaatverandering voor een gebied («weten») het formuleren van ambities, doelen en maatregelen («willen») en borging en realisatie van concrete uitvoeringsmaatregelen en projecten («werken»).

Met de financiële middelen die via het stimuleringsprogramma Ruimtelijke Adaptatie beschikbaar zijn, worden lokale en regionale overheden, belangengroepen, maatschappelijke organisaties en marktpartijen actief ondersteund bij deze integratie van water en klimaat in ruimtelijke (her)ontwikkelingen. In 2016 wordt een tiental impactprojecten actief ondersteund en wordt ook samen met andere partijen onderzoek gedaan naar het opheffen van barrières om waterveiligheid en klimaatbestendigheid integraal mee te wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het delen van kennis en ervaring van met name koplopers speelt daarbij een belangrijke rol, zoals bijvoorbeeld met de stresstest, waarbij de dreigingen en kansen van klimaatverandering (waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte) op een regionaal of lokaal niveau in kaart gebracht.

Er vanuit gaand dat waterrobuustheid rekening houdt met toename van wateroverlast en droogte, is waterrobuustheid een (belangrijk) onderdeel van klimaatbestendig inrichten, en is van prioriteit van de een boven de ander geen sprake. Hoewel wenselijk is voor lopende projecten klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting nog niet de standaard. Afspraak is wel dat dit uiterlijk in 2020 het geval is.

Vraag 28

Waarom is er voor het opstellen van de hydraulische randvoorwaarden meer tijd nodig dan voorzien? Wanneer wordt deze taak in het takenpakket van Rijkswaterstaat opgenomen en niet meer vanuit de investeringsruimte betaald?

Antwoord 28

Het opstellen van de hydraulische randvoorwaarden heeft meer tijd gevraagd omdat een aanvullende consequentie analyse is uitgevoerd. Het opstellen van de hydraulische randvoorwaarden is en blijft een verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu. De toetsing van de regionale keringen die bij het Rijk in beheer zijn, is een taak van Rijkswaterstaat. De middelen daarvoor zijn toegevoegd vanuit de investeringsruimte. In 2016 zullen met Rijkswaterstaat afspraken worden gemaakt over een structurele aanpak van deze taak.

Vraag 29

Kunnen er voorbeelden genoemd worden van trends, ontwikkelingen en knelpunten op het gebied van zoetwater?

Antwoord 29

De deltascenario’s laten zien dat afhankelijk van de ontwikkeling van het klimaat en de economie, de schade door watertekorten flink toenemen. Voorbeelden van watertekorten die nu al optreden zijn:

  • Onvoldoende water in rivieren en kanalen. In de huidige situatie kan tijdens droge of extreem droge jaren op verschillende locaties geen of onvoldoende water worden ingelaten in het regionale watersysteem. Ook zakken de grondwaterstanden dan uit en treden vochttekorten op.

  • Het verzilten van inlaatpunten. Indringing van zout water via de Nieuwe Waterweg heeft gevolgen voor belangrijke inlaatpunten bij Gouda en Bernisse. In de huidige situatie kan bij Gouda eens in 25 jaar tot 1,5 maand lang geen water van de gewenste kwaliteit worden ingelaten. De inlaat bij Bernisse vormt in de huidige situatie vooral een knelpunt voor de industrie.

  • Uitzakkende grondwaterstanden en het ontbreken van mogelijkheden om water aan te voeren uit het hoofdwatersysteem. In de huidige situatie is in veel gebieden op de hoge zandgronden geen wateraanvoer mogelijk en zakken grondwaterstanden uit. Het gebied kampt al decennia met watertekorten en verdrogingproblemen.

  • Verzilting en het ontbreken van mogelijkheden om water aan te voeren in delen van de Zuidwestelijke delta. De landbouw is er afhankelijk van de zoetwaterlenzen. Door verzilting treden er nu al knelpunten op.

Vraag 30

Kan de forse stijging in uitgaven en verplichtingen op artikel 2 (Investeren in zoetwatervoorziening) van 2015 naar 2016 nader worden toegelicht?

Antwoord 30

Het uitvoeringsprogramma voor de zoetwatermaatregelen, het Deltaplan Zoetwater, is in 2015 van start gegaan. Veel van de afgesproken maatregelen worden nog verder uitgewerkt en zitten nu in de fase van verkenning en planuitwerking. De grote uitgaven zitten vanzelfsprekend in de realisatiefase. Vanaf 2016 zullen steeds meer projecten in deze fase terechtkomen. De uitgaven en verplichtingen op dit artikel zullen daarom de komende jaren stijgen. Richting 2017 – 2020 is een verdere stijging voorzien. Het beschikbare budget van € 150 mln. zal daarbij niet worden overschreden. Verwezen wordt naar het Deltaprogramma.

Vraag 31

Kan er een uitsplitsing gemaakt worden van de kosten van de projecten onder «Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening» in 2016?

Antwoord 31

De «overige kosten waterinvesteringen zoetwatervoorziening in 2016» bestaan uit:

Productnaam

Totaal

Haringvliet de Kier

28.611

Luwtemaatregelen Hoornse Hop

6.033

Zoetwatermaatregelen Deltaplan Zoetwater

13.649

 

47.293

Vraag 32

Kunt u toelichten in welke mate waterbesparing een rol speelt in de zoetwateropgave? Hoe speelt voorlichting hierin een rol? Hoe wordt dit gefinancierd?

Antwoord 32

Waterbesparing speelt een belangrijke rol in de zoetwateropgave. Het zo effectief en zuinig mogelijk gebruiken van het beschikbare water is daarom een van de nationale doelen van het Deltaprogramma Zoetwater. Innovaties en veranderingen gericht op het zuinig en effectief omgaan met water worden gestimuleerd. Dit gebeurt bijvoorbeeld door middel van klimaatpilots die gefinancierd worden uit het Deltafonds. Indien deze pilots succesvol blijken zal onder andere via voorlichting worden gestimuleerd dat zij op grotere schaal worden toegepast. Daarnaast wordt met de website en de campagne van onswater.nl ingezet op het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Vraag 33

Wat gebeurt er met de rest van het bedrag van € 62,2 mln. dat wordt overgeboekt naar het Provinciefonds, mocht dit bedrag niet volledig worden gebruikt in de periode 2015–2021?

Antwoord 33

Voor het nemen van zoetwatermaatregelen is een investeringsbudget van € 150 mln. gereserveerd. De maatregelen waar het om gaat zijn beschreven in het Deltaplan Zoetwater in het jaarlijkse Deltaprogramma. Over de uitvoering zijn bestuurlijk afspraken gemaakt en deze zijn vastgelegd in bestuursakkoorden per regio. Met deze afspraken is de € 150 mln. investeringsbudget geprogrammeerd. Afgesproken is dat een deel van het budget beschikbaar wordt gesteld via het Provinciefonds. De voortgang wordt jaarlijks besproken in het Bestuurlijk Platform Zoetwater en vervolgens in de stuurgroep Deltaprogramma. Op basis daarvan maakt de deltacommissaris zijn voorstel voor het jaarlijkse Deltaprogramma dat op Prinsjesdag verschijnt. Mocht er budget vrijvallen door meevallers dan zal dit beschikbaar komen voor andere zoetwater projecten. Er zijn diverse maatregelen geagendeerd die dan uitgevoerd kunnen worden.

Vraag 34

Wat is de invloed van het verhogen van het waterpeil in het IJsselmeer op de waterkwaliteit en ecologie in het gebied?

Antwoord 34

Het nieuwe concept van het flexibel peilbeheer houdt rekening met de gevolgen voor de zoetwatervoorziening, gebruiksfuncties, ecologie, en met de waterkwaliteit. Op basis van studies die tijdens het deltaprogramma zijn uitgevoerd worden geen negatieve gevolgen voor ecologie en waterkwaliteit verwacht. Het uitzakken van het waterpeil in zomer/najaar is gunstig voor de ecologie. Deze verwachting wordt formeel getoetst in de MER die zal worden uitgevoerd tijdens de procedure van het opstellen van het nieuwe peilbesluit.

Vraag 35

Wordt er rekening gehouden met de wijzigingen van het IJsselmeerpeil bij het project Markerwadden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 35

Het flexibel peilbeheer leidt slechts tot zeer kleine veranderingen ten opzichte van de variatie in peilen die ook nu optreedt. Bij de aanleghoogte van de eilanden en ondieptes wordt rekening gehouden met de te verwachten variatie in waterpeilen. Het beperkt uitzakken van het waterpeil in zomer/najaar is gunstig voor de ecologie.

Vraag 36

Bent u momenteel tevreden over de robuustheid van informatievoorziening in het geval van crisissituaties?

Antwoord 36

Ja. Niet alleen voor crisissituaties maar ook voor de uitvoering van haar kerntaken, heeft Rijkswaterstaat een robuuste informatievoorziening gericht op betrouwbaarheid en tijdigheid van de informatie. Deze informatievoorziening betreft de hoogwaterberichtgeving, de berichten ten behoeve van de drinkwaterinname, ijsgang en droogte.

Vraag 37

Hoe wilt u ervoor zorgen dat de streefwaarden voor informatievoorziening voor 2015 en 2016 gehaald gaan worden?

Antwoord 37

De indicator voor informatievoorziening gaat over zowel betrouwbaarheid van de informatievoorziening als tijdigheid. Bij de informatievoorziening wordt steeds tijdigheid en kwaliteit tegen elkaar afgewogen. In een aantal gevallen leidt dit tot de afgewogen beslissing om vanwege een hoger gewenste betrouwbaarheid in te leveren op de tijdigheid. In extreme situaties – bijvoorbeeld bij beslissingen over het wel of niet sluiten van de stormvloedkeringen – is de betrouwbaarheid belangrijker dan tijdigheid.

Vraag 38

Kunt u toelichten hoe de informatievoorziening tijdens crisissituaties getest en geëvalueerd wordt?

Antwoord 38

Tijdens crisissituaties wordt de informatievoorziening niet getest. Testen gebeurt in de preparatiefase, waarin de organisatie de informatievoorziening en de mensen worden voorbereid op hun rol binnen de crisisorganisatie. In deze fase worden scenario’s ontwikkeld, hand- en draaiboeken geschreven, de crisisorganisatie ingericht en worden opleidingen, trainingen en oefeningen georganiseerd. Dit gebeurt in veel gevallen tezamen met de andere partners in de veiligheidsregio.

Tijdens een crisissituatie is het van belang dat alle voor de bestrijding van het incident relevante informatie actief beschikbaar is in de juiste vorm en op het juiste moment voor degenen die deze nodig hebben. Bij terugkeer naar de normale situatie wordt het optreden van de crisisorganisatie en de informatievoorziening geëvalueerd. Bij de evaluatie wordt onder meer het voorspelde hoogwater vergeleken met het werkelijk opgetreden hoogwater, Bij grotere afwijkingen wordt onderzocht of de gehanteerde voorspelmodellen verbeterd moeten worden en of de benodigde meteo- en neerslaginformatie voldoende nauwkeurig en actueel genoeg was. Dit betreft veelal informatie uit Duitsland en België.

Vraag 39

Zijn er nieuwe veiligheidsrisico’s op het gebied van informatievoorziening als gevolg van Ruimte voor de Rivier-projecten en de verruiming van het Wilhelminakanaal Tilburg?

Antwoord 39

Nee, er zijn geen nieuwe veiligheidsrisico’s op het gebied van informatievoorziening.

Vraag 40

Wanneer wordt het onderzoek gestart en afgerond ten behoeve van de doelstelling «een duurzaam watersysteem dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit voor de gebruiker»?

Antwoord 40

Het onderzoek naar geschikte indicatoren ten behoeve van de doelstelling van «een duurzaam watersysteem dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit voor de gebruiker» is inmiddels afgerond.

Vraag 41

Hoe verloopt de samenwerking tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen inzake de primaire waterkeringen?

Antwoord 41

IenM (waaronder RWS) en 23 waterschappen werken nauw samen in de alliantie van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. De samenwerking krijgt vorm met behulp van gezamenlijke reviews, een platform voor de uitwisseling van personeel en diverse andere gezamenlijke activiteiten. Op deze manier wordt optimaal gebruik gemaakt van elkaars kwaliteiten. De partners van de alliantie hebben begrip en waardering voor elkaars werkwijze, houding en belangen.

Vraag 42

Verwacht u dat er nog andere zandsuppleties nodig zullen zijn langs de Nederlandse kustlijn, puur uit economisch belang, zoals aan de Brouwersdam? Bent u tevreden over de samenwerking tussen ondernemers, Rijkswaterstaat en alle betrokken lokale overheden?

Antwoord 42

Zandsuppleties dienen er primair voor om de kust veilig te houden en om tegelijkertijd de kustlijn op zijn plek te houden, zodat Nederland niet kleiner wordt (areaalbehoud). Daardoor blijft het mogelijk de kust te gebruiken, bijvoorbeeld voor drinkwatervoorziening, natuur en recreatie. Wettelijk is daarvoor een «basiskustlijn» vastgesteld, die door middel van zandsuppleties gehandhaafd wordt. Bij het opstellen van het (meerjarige) suppletieprogramma gaat Rijkswaterstaat de dialoog met de regionale partijen aan. Als er zich kansen voordoen om met zandsuppleties extra meerwaarde te creëren, zal Rijkswaterstaat in overleg met betrokken partijen zoeken naar maatwerkoplossingen.

De suppletie Brouwersdam maakt onderdeel uit van de pilot Kop van Schouwen (meer doen met 1 schep zand). In deze pilot brengt Rijkswaterstaat eenmalig geen zand aan op de Kop van Schouwen aan omdat dit wenselijk is voor natuurherstel. Door een lokale herverdeling kan het zand elders de kust in de regio ten goede komen. Op de Kop van Schouwen wordt eenmalig een zandsuppletie achterwege gelaten (natuurherstel) ten faveure van het aanvullen van het strand voor de Brouwerdam. De veiligheid van de Kop van Schouwen is niet in het geding en gelijktijdig Door dit zand in te zetten bij de suppletie van de brouwersdam wordt het regionale economisch belang van de recreatieve hotspot Brouwersdam versterkt. Door het samenbrengen van verschillende belangen van de betrokken ondernemers, gemeenten en provincie wordt op een efficiënte wijze maatschappelijke meerwaarde gecreëerd. Dit gaat wel gepaard met een regionale bijdrage ten behoeve van de financiering van de meerkosten van deze pilot.

Ik ben tevreden over de constructieve samenwerking en de bijdrage die een ieder elk jaar weer levert om onze kust zo goed mogelijk te onderhouden.

Vraag 43

Kan worden aangegeven welke andere opgaven niet meer worden gerealiseerd, doordat er binnen andere budgetten dan die voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening dekking is gevonden voor de opgave van de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water?

Antwoord 43

Dekking voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW) leidt er niet toe dat andere opgaven niet meer gerealiseerd worden. Het grootste deel (€ 314,2 mln.) wordt gedekt door de extrapolatie van het budget «Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren». Daarnaast worden de ontvangsten vanuit de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren ingezet (totaal € 56 mln.) en vrijval vanuit Beheer en Onderhoud hoofdwatersysteem. Ook voor deze middelen geldt dat dit niet ten koste gaat van andere opgaven. De ontvangsten waren nog niet aan een specifieke uitgave gekoppeld. De verlaging van de structurele budgetten voor bodemsanering van € 4,9 mln. per jaar met ingang van 2019 zal worden ingepast binnen het programma Bodemsanering. Momenteel worden daarover afspraken gemaakt met de decentrale overheden en het bedrijfsleven.

Vraag 44

Met hoeveel jaar kan de levensduur van de kunstwerken in het programma Vervanging en Renovatie doorgaans verlengd worden?

Antwoord 44

Bij veel projecten binnen het programma Vervanging en Renovatie, waar sprake is van levensduur verlenging, is sprake van de oprekking van de levensduur tot zo’n 30 jaar. De RINK-maatregelen («Risico-Inventarisatie Natte Kunstwerken») omvatten zeer uiteenlopende maatregelen, met ook een uiteenlopend effect op de levensduur.

Vraag 45

Hoe wordt er precies vastgesteld wanneer er uitgaven voor maatregelen en voorzieningen op andere beleidsterreinen zoals natuur of milieu uit het Deltafonds kunnen worden betaald? In hoeverre staan deze andere maatregelen in verhouding met de kernmaatregelen ten behoeve van waterveiligheid of zoetwatervoorziening? Mag een project dat gefinancierd wordt uit het Deltafonds bijvoorbeeld voor 55% gericht zijn op waterveiligheid en voor 45% op natuur?

Antwoord 45

Integrale projecten, die rechtstreeks samenhangen met maatregelen ten behoeve van waterveiligheid of zoetwatervoorziening en waarbij middelen van andere begrotingen of derden aan het Deltafonds worden toegevoegd voor doelen op andere beleidsterreinen, kunnen worden verantwoord op het Deltafonds (artikel 4 Experimenteren cf. art III Deltawet). Een project, dat voor 55% gericht is op waterveiligheid en voor 45% op natuur, kan op het Deltafonds worden verantwoord indien er extra middelen vanuit een andere Rijksbegroting of derden ten behoeve van deze natuurmaatregelen aan het Deltafonds worden toegevoegd die de uitgave of subsidie t.b.v. natuurmaatregelen dekken.

Vraag 46

Kunt u de kosten van de staf van de Deltacommissaris verder uitsplitsen?

Antwoord 46

De apparaatskosten van de staf van de deltacommissaris bestaan uit personele kosten (zeventig procent) en materiële kosten (dertig procent). De programma-uitgaven voor het Deltaprogramma en de hoofdtaken van de deltacommissaris betreffen met name uitgaven voor: kennis- en strategieontwikkeling; monitoring en evaluatie in het kader van het bewaken van de voortgang en samenhang van de uitvoering van het Deltaprogramma; de totstandkoming en het bevorderen van de uitvoering van het jaarlijkse Deltaprogramma; en voor het betrekken en informeren van belanghebbenden en publiek (communicatie en Deltacongres).

Vraag 47

Hoe gaat Rijkswaterstaat meer deskundig personeel werven met bepaalde expertise in bijvoorbeeld aanleg- en onderhoudsprojecten? Is deskundig personeel tevens weggevloeid en zo ja, waarom? In hoeverre volstaat hiertoe een incidentele overboeking van budget van de investeringsruimte naar het artikelonderdeel Apparaatskosten Rijkswaterstaat?

Antwoord 47

Vanaf 2016 wordt stapsgewijs in totaal 100 fte in 2018 aan werkzaamheden (Infrafonds en Deltafonds) die eerst door de markt werden uitgevoerd (de zogenaamde niet-kerntaken), omgezet naar kerntaken waarvoor eigen personeel kan worden geworven. Juist om te borgen dat RWS voldoende kennis in huis heeft om haar regierol waar te kunnen maken en de afhankelijkheid van RWS van de markt te verminderen, is deze omzetting structureel van aard. Deze omzetting is niet zozeer een gevolg van afvloeiing van eigen personeel maar een correctie op een eerdere verdeling van taken die RWS met eigen personeel wil uitvoeren en taken die aan de markt werden overlaten. Voor het Deltafonds gaat het dan om € 1,6 mln. in 2016 oplopend naar € 4 mln. in 2018 en verder. De bedragen zijn structureel overgeboekt van artikelonderdeel 5.03 naar 5.01 (zie verdiepingsbijlage bij het Deltafonds).

De werving zal plaats vinden door de formatie van RWS met de genoemde schuif op te hogen en de vacatures die daardoor ontstaan op het gebied van techniek, inkoop, projectbeheersing en inspecties, open te stellen.

Vraag 48

Kan de mutatie in de investeringsruimte van 2015 naar 2016 nader geduid worden?

Antwoord 48

In de begroting 2015 was er een programmaruimte van € 660 mln. (exclusief € 275 mln. beleidsruimte waarover besluitvorming wordt overgelaten aan een volgend kabinet). In de ontwerpbegroting 2016 bedraagt de programmaruimte € 562 mln. (exclusief € 275 mln. beleidsruimte). Het verschil bestaat uit een saldo van toevoegingen en onttrekkingen. De belangrijkste toevoegingen betreffende de vrijval tweede Hoog WaterbeschermingBP-2 (€ 50 mln., waarvan € 11 mln. wordt ingezet voor de implementatie van de nieuwe normering), positief saldo van mee- en tegenvallers (€ 56 mln.) en prijsbijstellingen (€ 21 mln.) De belangrijkste onttrekking is de overheveling bij Voorjaarsnota van € 145 mln. uit de programmaruimte naar artikel 2 van het Deltafonds voor zoetwatermaatregelen van nationaal belang De overige onttrekkingen betreffen onder andere de omzetting van niet-kerntaken RWS naar kerntaken RWS (– € 49 mln.), innovatie zandsuppleties (– € 18 mln.), rijksbrede taakstelling GDI (– € 6 mln.) en de bijdrage aan eenvoudig beter (– € 4 mln.).

Vraag 49

Waarom zijn de steenbekledingen in de Wester- en Oosterschelde financieel meegevallen? Worden deze meevallers ook bij andere projecten verwacht?

Antwoord 49

Gezien de lange looptijd van het project zijn bij aanvang inschattingen gemaakt voor mogelijke marktontwikkelingen in de loop van de tijd. Door de geboden continuïteit in werken in combinatie met een duidelijke werkwijze en opgetreden marktwerking zijn de aanbestedingsresultaten steeds positief uitgekomen. Benadrukt dient te worden dat gedurende de gehele looptijd geen concessies zijn gedaan ten aanzien van de veiligheid of omvang van de werken.

Vraag 50

Kan de fluctuatie in de uitgaven op artikel 7 (Investeren in waterkwaliteit) van 2019 naar 2020 en vervolgens van 2021 naar 2022 nader worden toegelicht?

Antwoord 50

De tweede planperiode van het verbeterprogramma waterkwaliteit (7.02 Realisatie Programma Kaderrichtlijn water) loopt van 2016–2021. Het zwaartepunt van de uitvoering ligt in tweede helft van de planperiode, te weten 2020 en 2021. Dit veroorzaakt een significante stijging in de realisatie van 2019 naar 2020 en 2021. In 2022 start de 3e planperiode. Daardoor is daling van benodigde middelen van 2021 naar 2022 zichtbaar. Daarnaast is in 2020 ook een bedrag van ruim € 20 mln. gereserveerd voor de eventuele kosten van de flankerende maatregelen van de 3de verruiming van de vaargeul in de Westerschelde conform afspraken met het Vlaamse Gewest. Conform de afspraken met het Vlaams Gewest financiert Nederland maximaal € 30 mln. Op basis van jaarlijkse monitoring wordt bepaald of flankerende maatregelen nodig zijn.

Vraag 51

In hoeverre is de Natura 2000-instandhoudingdoelstelling voor het Markermeer-IJmeer daadwerkelijk in gevaar op de lange termijn en wat zijn hier de oorzaken van?

Antwoord 51

Door onderzoek van de laatste jaren is duidelijk geworden dat de slibproblematiek en de beperkte hoeveelheid voedingsstoffen in het water leiden tot een verminderde draagkracht van het gebied. Een deel van de instandhoudingsdoelen is hierdoor moeilijk te realiseren. Van de nu lopende maatregelen te behoeve van een toekomstbestendig ecologisch systeem wordt verwacht dat ze een positieve bijdrage leveren aan de Natura 2000-doelen voor het gebied, doordat de slibproblematiek (plaatselijk) zal afnemen, door vergroting van het areaal land-water overgangsgebied, en door verbetering van ecologische verbindingen. De komende jaren zal op deze doelen gemonitord worden.

Vraag 52

Kunt u aangeven op welke termijn er maatregelen er genomen moeten zijn om de ecologische kwaliteit van het Markermeer-IJmeer te verbeteren?

Antwoord 52

Zie antwoord op vraag 51.

Vraag 53

Hoe zorgt u ervoor dat de wereldwijde vraag op de baggermarkt op peil blijft en dat Nederland niet wordt ingehaald door andere landen zoals China op dit gebied?

Antwoord 53

De Nederlandse overheid ondersteunt de baggersector door deze actief te betrekken bij internationale handelsmissies. De baggersector is hierbij ook uitgenodigd zaken te agenderen voor deze internationale missies geleid door de bewindspersonen. De overheid opent deuren voor de baggersector in het buitenland door overheidspartijen te verbinden met de baggersector. Het actief promoten van de Nederlandse baggersector draagt bij aan de internationale werkvoorraad in de sector en de profilering van de sector. Een andere vraag is echter het concurrentievermogen om niet ingehaald te worden door bijvoorbeeld China. Het is onmiskenbaar dat de Aziatische landen competitief zijn wanneer het gaat over goedkope arbeid, gebonden hulp en productie werk. De Nederlandse baggersector blijft zich echter onderscheiden door in te zetten op kwaliteit en duurzaamheid.

Vraag 54

Wanneer wordt er verwacht dat er geen tekorten meer zijn in de financiering vanwege de druk op het gebruik van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI)? Wordt er in de komende jaren ook nog gebruik gemaakt van de investeringsruimte op het Deltafonds voor het oplossen van dit probleem?

Antwoord 54

Middels de afgesproken interdepartementale versleuteling van de bestaande tekorten op de GDI-voorzieningen is het acute probleem voor nu opgelost. Nadere afspraken over besturing op de GDI moeten voorkomen dat eventuele toekomstige tekorten opnieuw interdepartementaal moeten worden versleuteld. Het ligt op dit derhalve moment niet in de lijn der verwachtingen dat IenM (waar onder het Deltafonds) op (korte) termijn opnieuw wordt belast.

Vraag 55

Kunnen de eventuele negatieve gevolgen van de versoberingen en de efficiencymaatregelen voor doorstroming en veiligheid nader geduid worden?

Antwoord 55

Binnen het hoofdwatersysteem zijn alleen efficiency maatregelen getroffen. Deze maatregelen hebben geen effect op de doorstroming en de veiligheid.

Vraag 56

Wat is precies de onderkant van de bandbreedte voor het totaalpakket van efficiency- en versoberingsmaatregelen? Wordt de Kamer geïnformeerd mocht het totaalpakket bij de onderkant van de bandbreedte dreigen uit te komen?

Antwoord 56

De onderkant van de bandbreedte voor het totaalpakket is € 1.620 mln. Via de bijlage instandhouding in de begroting wordt u geïnformeerd over de voortgang van het programma.

Vraag 57

Wat is er in 2015 op het gebied van efficiency en versobering gepresteerd?

Antwoord 57

De monitoring van het programma is op jaarbasis. Via de bijlage instandhouding in de Ontwerpbegroting 2017 wordt u geïnformeerd over de voortgang van het programma in 2015.

Vraag 58

Wanneer wordt er precies nader ingezoomd op de functies van de objecten op het hoofdvaarwegennet en in het hoofdwatersysteem?

Antwoord 58

De nadere detaillering van de budgettaire behoefte vindt de komende decennia in stappen plaats. De eerstvolgende actualisatie van de vervangingsopgave bij begroting 2018 kan, op basis van de concrete objecten die voor vervanging of renovatie in aanmerking blijken te komen, aanleiding geven om de verdeling tussen beide netwerken te herzien.

Vraag 59

Wanneer komt er meer duidelijkheid over de kosten die gemoeid zijn met het bereiken van de levensduur van onderdelen van de vijf grote stormvloedkeringen?

Antwoord 59

Bij de actualisatie van de vervangingsopgave voor 2018 wordt bezien of er ten aanzien van de stormvloedkeringen een behoefte bestaat aan vervanging of renovatie.

Naar boven